Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 maart 2009, nr. TRCJZ/2009/744, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • artikel 6 van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 58);

  • de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies en de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:15, 1:16 en 1:17 van de Regeling LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling LNV-subsidies1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1:2, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd:

  • d. het landbouwonderwijs en onderzoek op het terrein van de landbouw, de bosbouw, de natuur, het landschap, de visserij en de openluchtrecreatie.

B

In artikel 1:9, eerste lid, wordt ‘waaronder subsidies’ vervangen door: waaronder subsidies en fiscale faciliteiten.

C

Artikel 2:4 komt te luiden:

Artikel 2:4. Rangschikking in volgorde van ontvangst

Artikel 1:6 is van toepassing.

D

In artikel 2:9, tweede lid, wordt ‘door loting’ vervangen door: in volgorde van ontvangst.

E

Artikel 3:5 komt te luiden:

Artikel 3:5. Rangschikking naar geschiktheid

  • 1. De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project of programma waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • a. doelmatiger kan worden uitgevoerd als gevolg van de kennis, de kunde, de capaciteit, het netwerk en het maatschappelijk draagvlak van de uitvoerende organisatie of uitvoerende organisaties;

    • b. meer aansluit bij het beleid zoals beschreven in de nota’s ‘Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur’ (Kamerstukken II 1999/2000, 27 235, nr. 1), ‘Vitaal en Samen’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 200, nr. 2) en ‘Kiezen, leren en meedoen, naar een effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in Nederland, 2008–2011’ (Kamerstukken II 2007/08, 20 487, nr. 21).

  • 2. Voor zover na de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, sprake is van gelijke geschiktheid en er in verband met het bereiken van het subsidieplafond nog enkel één subsidie kan worden verleend, rangschikt de Minister overeenkomstig artikel 1:4 een aanvraag hoger naarmate het project of programma waarop de aanvraag betrekking heeft, meer wordt bekostigd uit andere subsidies of financiële middelen.

F

Artikel 3:6, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In afwijking van artikel 3:2 is artikel 1:13, tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, van toepassing op de ontvanger van een subsidie voor de uitvoering van een project of een programma.

G

Artikel 4:32, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

H

Na hoofdstuk 4 wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

HOOFDSTUK 4A. ONDERWIJS

TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

[gereserveerd]

TITEL 2. GROENE-PLUS LECTORATEN
Artikel 4a:2. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

HBO:

Hoger beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, van de Wet op Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek;

agrarische HBO-instelling:

instelling voor hoger onderwijs, als bedoeld in artikel 1.2., onderdeel a, van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;

lector:

hoog gekwalificeerde professional die ruime ervaring heeft met onderwijs en onderzoek op een bepaald vakgebied en die door zijn prestaties een groot gezag geniet als deskundige;

lectoraat:

samenwerkingsverband dat onder leiding staat van een lector;

groene-plus lectoraat:

lectoraat dat zich op basis van deze regeling bezighoudt met thema’s op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;

kenniskring:

samenwerkingsverband van een lectoraat, docenten en anderen waarbinnen inhoudelijke expertise op een bepaald gebied gebundeld en verder ontwikkeld wordt.

Artikel 4a:3. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Ter versterking van de lectoraten op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, kan de Minister subsidie aan het bevoegd gezag van een agrarische HBO-instelling verstrekken voor activiteiten die leiden tot het vergroten van kennisinnovatie en de daarmee samenhangende kwaliteitsverbetering van het onderwijs en de externe oriëntatie naar bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op:

    • a. het uitvoeren van vraaggestuurd praktijkgericht onderzoek;

    • b. de doorvertaling van de kennisontwikkeling in het onderwijs;

    • c. het professionaliseren van docenten en kenniskringleden;

    • d. een landelijke doorwerking, het versterken van de kenniscirculatie tussen onderwijs, onderzoek en praktijk via kenniskringen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 4a:4. Rangschikking naar geschiktheid

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft:

  • a. qua thema waarop het groene-plus lectoraat betrekking heeft, beter aansluiten bij de strategische beleidsprioriteiten van de beleidsagenda in de begroting van LNV;

  • b. qua werkveld meer vernieuwend zijn ten opzichte van de werkvelden van bestaande lectoraten op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;

  • c. een grotere bijdrage leveren aan de doelstelling en subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4a:3;

  • d. meer kwaliteitswinst in de groene kennisinfrastructuur opleveren en een betere borging van een landelijke doorwerking van verworven kennis;

  • e. een grotere robuustheid en een goede benutting van eerder gedane investeringen in de groene kennisinfrastructuur bewerkstelligen;

  • f. beter uitvoerbaar zijn en een goede aanpak gewaarborgd is;

  • g. een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties in de regio van de subsidieaanvrager bewerkstelligen.

Artikel 4a:5. Indiening aanvraag

In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening ingediend bij de Directeur van de Directie Kennis en Innovatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 4a:6. Indiening van een aanvraag subsidieverlening

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een beschrijving van de doelen en van de activiteiten die ondernomen worden, welke bijdrage aan innovatie en duurzaamheid gerealiseerd wordt, welke partijen, doelgroepen en bestaande kennisnetwerken betrokken worden en welke instrumenten ingezet worden om het doel te bereiken.

Artikel 4a:7. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger draagt zorg voor een functionerend kwaliteitszorg-mechanisme dat zorgt voor een samenhang tussen de doelstelling en activiteiten van de groene-plus lectoraten.

  • 2. De subsidieontvanger moet in elk geval meer dan 40% van de verleende subsidie gebruiken voor het professionaliseren van docenten ter verhoging van het kennisniveau en om de deelname van studenten en docenten, die niet al deel uitmaken van het groene-plus lectoraat, aan onderzoek te vergroten.

  • 3. De subsidieontvanger en de deelnemers aan de groene-plus lectoraten werken mee aan door of namens de Minister ingestelde activiteiten die gericht zijn op het monitoren en verspreiden van kennis.

  • 4. De subsidieontvanger brengt uiterlijk op 1 juli van elk jaar en 1 oktober van het jaar daarop een tussenrapportage uit van de voortgang van het groene-plus lectoraat voor wat betreft de doelstelling en de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4a:3.

  • 5. De tussenrapportages bedoeld in het vierde lid worden ingediend bij de Directeur van de Directie Kennis en Innovatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit volgens een daartoe vastgesteld format en bevatten een beschrijving van

    • a. de activiteiten die tot dan toe zijn verricht;

    • b. de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de in de aanvraag omschreven doelstelling;

    • c. de stand van zaken en planning ter zake van de financiën.

  • 6. In de administratie, bedoeld in artikel 1:12, tweede lid, zijn de loonkosten en de kosten voor door het personeel van de subsidieontvanger verrichte arbeid door middel van een sluitende urenregistratie vastgelegd.

  • 7. De subsidieontvanger legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording af over de inzet van de op basis van deze titel verstrekte subsidie.

Artikel 4a:8. Indiening aanvraag subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

  • a. een rapport over de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en het eindresultaat daarvan;

  • b. een financiële verantwoording van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 4a:9. Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. de loonkosten van het bij de uitvoering van de in artikel 4a:3 bedoelde activiteiten betrokken personeel van de subsidieontvanger;

  • b. de kosten, die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk door de subsidieontvanger zijn betaald, voor het inhuren van ondersteuningsinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstellingen vanwege hun expertise of specifieke voorzieningen tot ten hoogste 10% van de subsidiabele kosten;

  • c. materiële kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk door de subsidieontvanger zijn betaald voor de uitvoering van de activiteiten tot ten hoogste 15% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4a:10. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

I

Aan hoofdstuk 5 worden de volgende titels toegevoegd:

TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

[gereserveerd]

TITEL 2. DIVERSIFICATIE IN DE SUIKERSECTOR

Artikel 5:2. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

diversificatie:

geheel van maatregelen die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling van de suikerbietenteelt, versterking van de suikersector of het ontwikkelen van alternatieven voor de suikerbietenteelt en suikerproductie;

suikersector:

gehele complex van ondernemingen, gericht op de productie van suiker, suikerproducten verwerkende ondernemingen en aan de suiker gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek en toeleverende industrie.

Artikel 5:3. Subsidiabele activiteiten
  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken aan telers van suikerbieten en samenwerkingsverbanden uit regio’s die betrokken zijn bij de herstructurering van de suikersector op grond van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 58).

  • 2. Voor subsidie komen de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. het doen van investeringen door suikerbietentelers gericht op diversificatie;

    • b. het vormen van samenwerkingsverbanden gericht op innovatieve vormen van productie, verwerking en afzet voor suikerbieten;

    • c. het ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap en management.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, leiden tot:

    • a. een hoger niveau van diergezondheid in Nederland en daardoor tot een beter technisch en economisch perspectief van en continuïteit binnen landbouwondernemingen;

    • b. verlaging van de productiekosten;

    • c. de verbetering en omschakeling van de productie;

    • d. de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden, dierenwelzijn, voedselveiligheid of duurzaam gebruik van energiebronnen;

    • e. herstructurering en ontwikkeling;

    • f. verhoging van de kwaliteit en toegevoegde waarde van producten;

    • g. verbetering van de arbeidsomstandigheden in de onderneming;

    • h. behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen;

    • i. verhoging van de doelmatigheid bij inzet en gebruik van middelen, machines en menskracht, of

    • j. het tot waarde brengen van bij-, rest- en afvalproducten.

  • 4. De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, hebben betrekking op:

    • a. de verwerking of de afzet van suikerbieten, of

    • b. de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën voor suikerbieten.

  • 5. De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, zien op een bedrijfsconsult of het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten en hebben betrekking op:

    • a. de verbetering van de bedrijfsvoering en de verduurzaming daarvan;

    • b. het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire of fytosanitaire regelgeving, aan hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving;

    • c. het verkrijgen of vergroten van kennis waarmee nieuwe of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd;

    • d. begeleiding bij het starten of beëindigen van de onderneming of een onderdeel daarvan.

  • 6. Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000;

    • b. de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 250;

    • c. aan ondernemingen als bedoeld in paragraaf 2.1 van de Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2004 aangaande communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 244).

Artikel 5:4. Subsidiabele en niet subsidiabele kosten
  • 1. De volgende kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, inrichting of verbetering van onroerende zaken;

    • b. kosten voor verwerving van onroerende zaken, met uitzondering van grond, waarin zijn begrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster;

    • c. kosten voor de aanschaf van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager eerste gebruiker is;

    • d. kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten en meerjarige gewassen als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d, van verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 april 2004, houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien in verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 141).

  • 2. De volgende kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen, met uitzondering van de verwerving van grond;

    • b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

    • c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

    • d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, marketingconcepten, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor de architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs tot een hoogte van 15% van het totale subsidiebedrag, haalbaarheidsstudies, accountantsverklaring, verwerven van patenten en vergunningen.

  • 3. Voor de subsidie voor de uitvoering van activiteiten bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies.

  • 5. Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van subsidievaststelling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. de aard van de investering of de bij of krachtens deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt;

    • b. een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert, of

    • c. het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit.

Artikel 5:5. Rangschikking naar geschiktheid en in volgorde van ontvangst
  • 1. De Minister rangschikt een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten, als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate de maatregelen waarop de aanvraag betrekking heeft meer bijdragen aan een duurzame diversificatie in de suikersector.

  • 2. Op aanvragen tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdelen a en c, is artikel 1:6 van toepassing.

Artikel 5:6. Indiening aanvraag subsidieverlening
  • 1. Een aanvraag tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, gaat vergezeld van:

    • a. een plan, waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die activiteiten bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in artikel 5:3, eerste lid;

    • b. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van de bouwers of leveranciers van de investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en

    • c. een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is.

  • 2. Een aanvraag tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan dat helder onderbouwt dat uitvoering van het plan en van de daarin opgenomen investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bijdraagt aan het verbeteren van de algehele prestaties van de betrokken ondernemingen;

    • b. een analyse van vraag- en aanbod in de betreffende markt;

    • c. een uitvoerige beschrijving van de geplande activiteiten;

    • d. de bijdrage van die activiteiten aan het verhogen van de toegevoegde waarde;

    • e. melding van een beslismoment ten aanzien van de overgang van ontwikkel- naar uitvoeringsfase;

    • f. een investerings- en indien relevant een exploitatiebegroting met een dekkingsvoorstel.

Artikel 5:7. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger voert de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, vóór 30 september 2010 uit.

Artikel 5:8. Indiening aanvraag subsidievaststelling
  • 1. In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen één maand na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, waaruit blijkt dat de investering(en) volgens de offerte is of zijn gedaan en waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen kostenonderdelen is aangegeven, en

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

  • 3. De aanvraag tot subsidievaststelling voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd;

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt, en

    • c. een bewijs van deelname aan de opleiding, training of voorlichtingsbijeenkomst of in het geval van een bedrijfsconsult een op schrift gesteld advies aan de begunstigde.

Artikel 5:9. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, ten hoogste € 20.000 bedraagt.

  • 2. Indien het gaat om subsidie verleend voor de activiteit, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, is het subsidiebedrag niet hoger dan 50% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 1.500 bedraagt.

J

Aan artikel 6:3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Na ontbinding van de Stichting fonds MKZ-AI gaan de rechten, aanspraken of verplichtingen van het bestuur van de Stichting fonds MKZ-AI die zijn aangegaan op grond of ter uitvoering van de regelingen, bedoeld in het eerste lid, over op de Minister.

ARTIKEL II

Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 20092 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, derde lid, vervalt.

B

Artikel 6, vierde lid, vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

C

Aan artikel 57, tweede lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd:

  • g. € 232.558 voor jonge landbouwers gevestigd in Noord-Holland;

  • h. € 93.023 voor jonge landbouwers gevestigd in Limburg.

D

Artikel 59, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend:

    • a. in de periode van 2 februari tot en met 27 februari 2009, of

    • b. in de periode van 18 augustus tot en met 18 september 2009.

E

Artikel 62 komt te luiden:

Artikel 62

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a. € 3.500.000 voor aanvragen die zijn ingediend in de periode, bedoeld in artikel 59, tweede lid, onderdeel a;

  • b. € 2.500.000 voor aanvragen die zijn ingediend in de periode, bedoeld in artikel 59, tweede lid, onderdeel b.

F

In hoofdstuk 3 wordt, onder vernummering van titel 1 tot titel 1a, voor titel 1a de volgende titel ingevoegd:

TITEL 1. DRAAGVLAK NATUUR

Artikel 68a

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 2, van de regeling kunnen worden ingediend van 1 juli tot en met 31 juli 2009.

Artikel 68b

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 68a, bedraagt het subsidieplafond:

  • a. voor projecten als bedoeld in artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de regeling: € 800.000;

  • b. voor programma’s als bedoeld in artikel 3:4, eerste en derde lid, van de regeling: € 1.700.000.

Artikel 68c
  • 1. Voor zover na de periode voor indiening van de aanvraag bedoeld in artikel 68a het subsidieplafond bedoeld in artikel 68b, aanhef en onderdeel a, niet wordt bereikt, wordt het resterende bedrag opgeteld bij het subsidieplafond, genoemd in artikel 68b, aanhef en onderdeel b.

  • 2. Voor zover na de periode voor indiening van de aanvraag bedoeld in artikel 68a het subsidieplafond bedoeld in artikel 68b, aanhef en onderdeel b, niet wordt bereikt, wordt het resterende bedrag opgeteld bij het subsidieplafond, genoemd in artikel 68b, aanhef en onderdeel a.

G

Na artikel 86 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4. Certificering

Artikel 86a
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:27, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend voor het volledig doorlopen van een beoordeling door onafhankelijke deskundigen in het kader van een traject ter certificering van visserijproducten die zijn gevangen of gekweekt met milieuvriendelijke productiemethoden, voor zover die beoordeling van gemeenschappelijk belang is voor een unieke vorm van visserij en schelpdierkweek, gedefinieerd aan de hand van:

    • a. de doelsoort;

    • b. de vis- of kweekmethode, en

    • c. het vis- of kweekgebied.

  • 2. Een traject ter certificering als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de ‘Guidelines for the ecolabelling of fish and fishery products from marine capture fisheries’ van de Voedsel en Landbouw Organisatie van de Verenigde Naties.

  • 3. Het gemeenschappelijke belang, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit het voor de eerste maal doorlopen van de beoordeling door onafhankelijke deskundigen, bedoeld in het eerste lid, dat een toegevoegde waarde heeft voor de betreffende unieke vorm van visserij en schelpdierkweek.

  • 4. Het vis- of kweekgebied, bedoeld in het eerste lid, kan bestaan uit:

    • a. het IJsselmeer, bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van de Uitvoeringsregeling visserij;

    • b. de binnenwateren, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling visserij, met uitzondering van het IJsselmeer;

    • c. één van de kustwateren, bedoeld in artikel 2 van het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970;

    • d. de exclusieve 12-mijlszone, bedoeld in artikel 3 van de Regeling eisen, administratie en registratie inzake uitoefening visserij, met inbegrip van het zeegebied, bedoeld in artikel 1 van het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970, of

    • e. een internationaal vastgesteld statistisch zeevisserijgebied.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:27, tweede lid, van de regeling komen een erkende beroepsorganisatie, een samenwerkingsverband van visserijondernemingen of een combinatie daarvan in aanmerking voor de subsidie.

Artikel 86b
  • 1. Aanvragen als bedoeld in artikel 86a, eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 september tot en met 31 december 2009.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 1.000.000.

Artikel 86c

In afwijking van het bepaalde in artikel 4:29 van de regeling is artikel 1:6 van de regeling van toepassing op aanvragen als bedoeld in artikel 86a, eerste lid.

Artikel 86d
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:31 van de regeling komen de volgende kosten in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor een procesbegeleider voor het certificeringstraject;

    • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van noodzakelijke studies en onderzoeksactiviteiten ten behoeve van het certificeringstraject, en

    • c. de overige kosten van het certificeringstraject, zoals overeengekomen met en in rekening gebracht door de certificeerder.

  • 2. De kosten van offertes en voorstudies komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kunnen loonkosten of kosten van eigen arbeid omvatten.

  • 4. Een aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 86a, eerste lid, gaat vergezeld van offertes of prijsopgaven van de kosten, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van gemaakte en betaalde kosten en de kosten van eigen arbeid.

Artikel 86e

De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 100.000 bedraagt.

H

Na hoofdstuk 4 worden de volgende hoofdstukken ingevoegd:

HOOFDSTUK 4A. ONDERWIJS

TITEL 1. GROENE-PLUS LECTORATEN
Artikel 94b

Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een lectoraat als bedoeld in artikel 4a:3 van de regeling, kunnen worden ingediend in de periode 15 juli 2009 tot 15 september 2009.

Artikel 94c

De hoogte van het subsidiebedrag bedraagt maximaal € 120.000 per jaar.

Artikel 94d

De duur van de subsidieverlening bedraagt maximaal 4 jaar.

Artikel 94e

Het subsidieplafond bedraagt € 3.840.000.

HOOFDSTUK 4B. OVERIGE SUBSIDIES

TITEL 1. DIVERSIFICATIE IN DE SUIKERSECTOR
Artikel 94f
  • 1. Aanvragen tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door de suikerbietentelers die in 2007 in hun verzamelaanvraag ten behoeve van de landbouwtellingen 2007 hebben aangegeven dat zij beschikken over percelen met suikerbieten.

  • 2. Aanvragen tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingverbanden van suikerbietentelers of voormalige suikerbietentelers, die in 2007 in hun verzamelaanvraag ten behoeve van de landbouwtellingen 2007 hebben aangegeven dat zij beschikken over percelen met suikerbieten, onderling of met verwerkende industrie of derden.

  • 3. Aanvragen tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, van de regeling kunnen worden ingediend door de suikerbietentelers, die in 2007 in hun verzamelaanvraag ten behoeve van de landbouwtellingen 2007 hebben aangegeven dat zij beschikken over percelen met suikerbieten, of samenwerkingsverbanden van suikerbietentelers.

  • 4. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 5:3 van de regeling, kunnen worden ingediend in de periode 17 augustus 2009 tot en met 30 september 2009.

Artikel 94g

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a. € 8.000.000 voor aanvragen tot verlening van subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, van de regeling;

  • b. € 3.500.000 voor aanvragen tot verlening van subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, van de regeling;

  • c. € 370.108 voor aanvragen tot verlening van subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, van de regeling.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2009, met dien verstande dat:

  • a. artikel II, onderdelen D en E, terugwerken tot en met 1 januari 2009;

  • b. artikel II, onderdeel C, in werking treedt met ingang van 1 juni 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

§ 1. Inleiding

Onderhavige regeling wijzigt de Regeling LNV-subsidies (hierna: regeling) en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 (hierna: openstellingsbesluit).

Ten eerste zijn de volgende nieuwe subsidiemogelijkheden in de regeling gevoegd:

  • Een nieuw hoofdstuk voor onderwijs (hoofdstuk 4a). Dit hoofdstuk introduceert een subsidie aan agrarische HBO-instellingen voor de versterking van groene-plus lectoraten. Het is de bedoeling dat dit hoofdstuk later wordt uitgebouwd met andere subsidies die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan agrarische onderwijsinstellingen verstrekt;

  • Een subsidie ten behoeve van diversificatie in de suikersector (hoofdstuk 5, titel 2). Het gaat hierbij om maatregelen die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling van de suikerbietenteelt, versterking van de suikersector of het ontwikkelen van alternatieven voor die teelt.

Ten tweede wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van de volgende subsidies (naast bovengenoemde subsidies) opengesteld:

  • subsidies voor jonge landbouwers in Noord-Holland en Limburg;

  • subsidies, gericht op versterking van het draagvlak voor de natuur;

  • subsidies voor het doorlopen van certificeringstrajecten voor de visserij en schelpdiercultuur.

Bovendien wordt extra geld ter beschikking gesteld voor subsidies voor investeringen in duurzame stallen en houderijsystemen. Dit deels met terugwerkende kracht, voor subsidies die in februari 2009 zijn aangevraagd, en deels via een nieuwe openstelling van 18 augustus tot en met 18 september 2009.

Tot slot is een overgangsbepaling in de regeling opgenomen in verband met het ontbinden van de Stichting Fonds MKZ-AI, en zijn enkele technische wijzigingen doorgevoerd. Hieronder wordt eerst nader ingegaan op de nieuwe subsidiemogelijkheden in de regeling. De overige wijzigingen worden toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

§ 2. De nieuwe subsidiemogelijkheden in de regeling

Hoofdstuk 4a. Onderwijs: groene-plus lectoraten

De uitwisseling van kennis vormt een belangrijke schakel in de economische ontwikkeling van de sector landbouw en natuurlijke omgeving en voor het oplossen van maatschappelijk vraagstukken. De instellingen voor het groen onderwijs spelen binnen dat kennissysteem een belangrijke rol. Binnen de algemene kaders die gericht zijn op versterking van onderwijsinstellingen bij vernieuwing van het onderwijs, is het belangrijk dat voor een gerichte stimulering en duurzame ontwikkeling van de innovatie, kennisontwikkeling en kennisverspreiding, subsidies beschikbaar gesteld kunnen worden. Hierbij is van belang dat de circulatie van kennis tussen enerzijds onderwijs en onderzoek, en anderzijds de maatschappij, bevorderd wordt alsmede de kwaliteit van het onderwijs en de verbinding met de arbeidsmarkt en maatschappij.

Door een nieuw hoofdstuk voor LNV-onderwijssubsidies in de regeling op te nemen, kan een verdere vereenvoudiging van subsidieregelgeving op het terrein van LNV worden doorgevoerd. Hierdoor is het mogelijk om in de toekomst LNV-onderwijssubsidies voor de groene scholen en instellingen in één integraal subsidiekader onder te brengen, waarmee een meer eenduidig en samenhangend subsidiekader ontstaat.

In de LNV-nota ‘Kiezen voor landbouw’ (Kamerstukken II 2007/08, 30 252, nr. 1) is de ambitie neergelegd om innovatie en ondernemerschap in de agrocluster te versterken. Voor ondernemers en medewerkers in de agrosector zijn adequate opleidingen van groot belang: voor kennis maar ook voor de ontwikkeling van vaardigheden. Het hoger en wetenschappelijk agrarisch onderwijs moet bruggen slaan tussen groene kennis en de praktijk. Dit vergt onder andere dat studenten en docenten van hogescholen in aanraking komen met kennisontwikkeling (praktijkgericht onderzoek) en kenniscirculatie samen met bedrijfsleven en/of maatschappelijke organisaties. De aanpak van maatschappelijke vraagstukken in groene domein leidt tot verschillende innovatieve oplossingen die ten goede komen aan de samenleving. Bedrijven (met name MKB), maatschappelijke organisaties, onderzoekers, lectoren, docenten en studenten nemen deel aan duurzame samenwerkingsverbanden (kenniskringen) waardoor kenniscirculatie plaatsvindt tussen deze partijen. Actuele kennis wordt vergaard en de student en docent binnen de instelling worden uitgedaagd om meer uit zichzelf te halen. Hierdoor stijgt de kwaliteit van de docent en afgestudeerde student aan groene hogescholen.

De komende jaren wordt geïnvesteerd in de transitie van een onderwijsorganisatie naar een kennisorganisatie: de zogenaamde ‘School als kenniscentrum’. Om dit transformatieproces te versterken zijn de groene-plus lectoraten in het leven geroepen. Een lectoraat staat onder leiding van een lector en telt gemiddeld tien docent-onderzoekers en externe deskundigen. Voor de versterking van de groene-plus lectoraten is in hoofdstuk 4a, titel 2, van de regeling mogelijk gemaakt dat agrarische HBO-instellingen subsidie krijgen. De ‘plus’ in de benaming ‘groene-plus lectoraten’ verwijst naar de strategische beleidsprioriteiten van de beleidsagenda in de begroting van LNV. Het werkveld van het nieuwe groen-plus lectoraat moet een extra waarde toevoegen en vernieuwend zijn ten opzichte van het huidig bestand aan (bijzondere) lectoraten en onderzoek dat verricht wordt bij de agrarische HBO-instelling(en). Daarbij is het wel van belang dat de aanvraag voor een groen-plus lectoraat past bij het onderzoek en onderwijs dat reeds bij de instelling uitgevoerd wordt en aanwezig is.

Hoofdstuk 5, titel 2. Diversificatie in de suikersector

In hoofdstuk 5, titel 2, van de regeling is voorzien in een tijdelijke basis om subsidie te verstrekken voor activiteiten gericht op de duurzame ontwikkeling van de suikerbietenteelt, versterking van de suikersector of diversificatie in de suikersector. Deze hebben tot doel alternatieven voor de suikerbietenteelt en suikerproductie te ontwikkelen en de duurzame ontwikkeling van de suikersector te bevorderen. Dit is nodig omdat de suikersector zich momenteel in een proces van ingrijpende herstructurering bevindt op grond van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 58) (hierna: de verordening). Deze herstructurering is noodzakelijk om de concurrentiekracht en levensvatbaarheid van de suikerindustrie te verhogen. Daartoe moet een krimp van onrendabele productiecapaciteit plaatsvinden in de Gemeenschap. Om dit te financieren is een tijdelijk herstructureringsfonds opgezet. Suikerproducerende ondernemingen worden hierdoor gestimuleerd om af te zien van hun quotumproductie, in ruil waarvoor herstructureringssteun wordt verleend. Deze steun wordt ook verleend aan telers van suikerbieten die hun productie moeten stopzetten als gevolg van sluiting van fabrieken waaraan zij leverden. Op grond van artikel 6 van de verordening kan steun voor diversificatiemaatregelen worden toegekend in regio’s die bij de herstructurering zijn betrokken. Hiertoe wordt een nationaal herstructureringsprogramma vastgesteld waarin de diversificatiemaatregelen zijn beschreven. De Europese Commissie maakt bekend welk bedrag per lidstaat beschikbaar gesteld wordt voor diversificatiemaatregelen. Bij beschikking van 14 juli 2008 heeft de Commissie bepaald dat voor Nederland voor het verkoopseizoen 2008–2009 € 11.870.108,60 beschikbaar is. De maatregelen moeten overeenstemmen met één of meer maatregelen als bedoeld in as 1 en as 3 van Verordening (EG) nr. 1698/2006.

In Nederland heeft als gevolg van de ontwikkelingen in de suikersector in 2007 een fusie plaatsgevonden tussen de Koninklijke Coöperatie Cosun U.A. en CSM Suiker, waardoor eerstgenoemde nu de enige suikerproducerende onderneming is. De coöperatie heeft 12.000 leden. In 2008 is door de Koninklijke Coöperatie Cosun U.A. 126.547 ton suikerquotum ingeleverd, waarvan 85.065 ton op vrijwillige basis door telers is ingeleverd. Door het inleveren van quotum hebben sommige telers de suikerbietteelt verlaten en zijn ook telers die niet volledig gestopt zijn, in hun inkomens getroffen. Als gevolg hiervan zullen zij genoodzaakt zijn om aanpassingen te doen in hun bedrijfsvoering en -structuur en naar alternatieven moeten zoeken om in te spelen op de veranderde omstandigheden.

Bietentelers die door de herstructurering geheel of gedeeltelijk gestopt zijn, kunnen subsidie aanvragen voor bepaalde activiteiten, te weten: het doen van investeringen die gericht zijn op diversificatie of het ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap en management. Zo kan men bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk omschakelen naar de teelt van andere akkerbouwgewassen of een bestaande teelt op het bedrijf verder uitbouwen. Deze telers of samenwerkingsverbanden kunnen ook subsidie aanvragen voor het ontwikkelen van innovatieve vormen van productie, verwerking en afzet voor suikerbieten. Hierdoor kunnen telers bijvoorbeeld beter hun bedrijf aanpassen aan de veranderde marktomstandigheden, hun vakkennis vergroten en de vitaliteit en concurrentiekracht van de sector versterken. De activiteiten moeten uiterlijk op 30 september 2010 zijn afgerond.

§ 3. Administratieve lasten

Hoofdstuk 4a en hoofdstuk 5 van de regeling introduceren nieuwe subsidiemogelijkheden, met bijbehorende verplichtingen die resulteren in administratieve lasten. Gelet op de doelgroep van de subsidie voor groene-plus lectoraten (hoofdstuk 4a) zal het gaan om een kleine groep aanvragers. De aanvragers moeten een formulier invullen en (tussen)rapportages indienen. De kosten per aanvrager bedragen circa € 1.000. Naar schatting vloeien uit de subsidies voor de groene-plus lectoraten beperkte administratieve lasten voort van ongeveer in totaal € 5.000.

Wat betreft de subsidies voor diversificatie in de suikersector (hoofdstuk 5) worden ongeveer 2.000 aanvragen verwacht. De kosten per aanvraag voor de investeringen gericht op diversificatie bedragen circa € 311. De kosten voor een aanvraag voor het ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap en management bedragen € 135. De kosten per aanvraag voor samenwerkingsverbanden gericht op innovatieve vormen van productie, verwerking en afzet voor suikerbieten bedragen ongeveer € 9.300. De totale administratieve lasten worden geraamd op € 390.000.

Uit de overige wijzigingen in de regeling en het openstellingsbesluit vloeien geen nieuwe administratieve lasten voort.

§ 4. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De reikwijdte van de subsidies die de minister ingevolge artikel 1:2 van de regeling kan verstrekken, is uitgebreid in verband met de toevoeging van een nieuw hoofdstuk voor onderwijssubsidies.

Artikel I, onderdeel B

Het is van belang te weten hoeveel andere inkomsten worden ontvangen waarmee een activiteit waarop een subsidie betrekking heeft, wordt of is gefinancierd. Dit in verband met het plafond dat ingevolge de ‘de minimis’ voorschriften voor staatssteun geldt op grond van verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379). Door deze wijziging wordt verduidelijkt dat ook fiscale faciliteiten, zoals bijvoorbeeld een vrijstelling van winst, een eenmalige aftrekpost of een afdrachtvermindering, inkomsten zijn die gemeld moeten worden.

Artikel I, onderdeel C en artikel II, onderdelen A en B

Door middel van deze wijziging wordt geregeld dat de rangschikking van alle aanvragen tot subsidieverlening op grond van hoofdstuk 2, titel 2, ‘Beroepsopleiding en voorlichting’, niet meer plaats zal vinden door middel van loting maar in volgorde van ontvangst. In dit verband komen artikel 4, derde lid, en artikel 6, vierde lid, van het openstellingsbesluit te vervallen.

Artikel I, onderdelen E en F

Onderhavig artikel wijzigt een aantal bepalingen in hoofdstuk 3, titel 2, ‘Draagvlak Natuur’. In de eerste plaats is artikel 3:5 van de regeling gewijzigd. Verduidelijkt is, dat bij de rangschikking van de aanvragen tot subsidieverlening het rangschikkingscriterium, dat betrekking heeft op de bekostiging uit andere subsidies of financiële middelen, alleen van toepassing is indien er nog enkel één subsidie kan worden verleend en er sprake is van gelijke geschiktheid. De overige criteria zijn ongewijzigd gebleven, met dien verstande, dat bij de toepassing van het criterium, dat betrekking heeft op de aansluiting bij het beleid, nu ook gekeken zal worden naar de nota ‘Kiezen, leren en meedoen, naar een effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in Nederland, 2008–2011’ (Kamerstukken II 2007/08, 20 487, nr. 21).

Daarnaast is artikel 3.6, tweede lid, van de regeling, gewijzigd. Voorheen werd in deze bepaling alleen verwezen naar projecten. Deze verwijzing was onvolledig, aangezien titel 2, ‘Draagvlak Natuur’, ook subsidiëring van programma’s regelt.

Artikel I, onderdeel G

Door middel van deze wijziging wordt het percentage verhoogd dat maximaal gesubsidieerd wordt voor aanvragen op het terrein van de module kwaliteit, rendement en nieuwe markten. Deze wijziging is noodzakelijk om bij openstellingen van deze module meer te kunnen differentiëren in subsidiepercentage.

Artikel I, onderdeel H (groene-plus lectoraten)

Op grond van de artikelen 4a:2 tot en met 4a:10 artikelen wordt subsidie beschikbaar gesteld voor het instellen van groene-plus lectoraten aan agrarische HBO-instellingen. De doelstelling van groene-plus lectoraten is het vergroten van kennisinnovatie en daarmee de samenhangende kwaliteitsverbetering van het onderwijs en de externe oriëntatie richting bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Dit komt tot uiting in de kwaliteit en toepasbaarheid van ontworpen en ontwikkelde kennisproducten, de bijdrage en betrokkenheid van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, kennisoverdracht aan docenten, studenten, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven, de duurzaamheid van de samenwerkingsverbanden, de betrokkenheid van docenten bij (bestaande) kenniskringen (onder andere de Groene Kennis Coöperatie, een landelijk samenwerkingsverband van kenniscentra en groene onderwijsinstellingen) en de mate waarin een doorvertaling en inbedding van de kennisontwikkeling heeft plaatsgevonden in het onderwijs (vernieuwde curricula, professionaliseren van docenten en veranderde opleidingsstructuren) en scholing. Onder ‘praktijkgericht onderzoek’ wordt verstaan het onderzoek dat geworteld is in de beroepspraktijk en dat bijdraagt aan de verbetering en innovatie van die beroepspraktijk.

De formulieren voor het aanvragen van subsidie, voorschotten en de vaststelling van de subsidie zijn te verkrijgen bij de Directie Kennis en Innovatie van het Ministerie van LNV.

Bij de beoordeling van de aanvraag tot subsidieverlening voor groene-plus lectoraten worden de criteria, genoemd in artikel 4a:4, gehanteerd. In de rangschikking wordt allereerst bezien of het thema van het groene-plus lectoraat in de aanvraag aansluit bij de strategische beleidsprioriteiten in de beleidsagenda van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De aanvragen tot subsidieverlening voor activiteiten die aansluiten bij de strategische thema’s van LNV krijgen een hogere prioriteit bij het toekennen van de middelen. De lijst met beleidsprioriteiten wordt opgenomen in de handleiding die hoort bij het formulier voor het indienen van een aanvraag. Een groene-plus lectoraat dat qua werkveld meer vernieuwend is ten opzichte van bestaande lectoraten en onderzoek op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving bij HBO-instellingen, wordt hoger gerangschikt. Verder wordt onder meer gekeken naar de aansluiting en verankering van het lectoraat in de landelijke groene kennisinfrastructuur. Van de aanvragers wordt verwacht dat zij een vertaling maken van de bestaande landelijk groene infrastructuur naar hun eigen visie over lectoraten, onderzoek en onderwijs bij hun eigen instelling en de samenwerking met de regionale praktijk. Het in artikel 4a:4, vijfde lid, opgenomen criterium heeft betrekking op de doelmatige besteding van publieke middelen. Activiteiten moeten niet leiden tot een ondoelmatige benutting van eerder gedane investeringen in de groene kennisinfrastructuur. De subsidies, beginnend met de aanvraag die het hoogst wordt gerangschikt, worden verleend totdat het subsidieplafond is bereikt. De duur van de subsidieverlening is maximaal 4 jaar.

Het professionaliseren van docenten kan binnen kenniskringen gestalte krijgen. In elk geval 40% van de verleende middelen wordt besteed aan het professionaliseren van docenten. Gelet op het borgen van de landelijke doorwerking van verworven kennis binnen een lectoraat kunnen ook de loonkosten van docenten en de kosten van de deelname aan de Groene Kennis Coöperatie en de lectorenconferentie bijdragen aan de dekking van de bestedingsverplichting van minimaal 40%. De rijksbijdrage die de hogescholen ontvangen voor het ontwerp en ontwikkeling waarmee onder meer lectoren en kenniskringen bekostigd kunnen worden, mogen niet gebruikt worden voor het mede financieren van groene-plus lectoraten.

Vanaf januari 2009 is het kwaliteitszorgstelsel voor praktijkgericht onderzoek voor alle hogescholen ingevoerd1. Dit kwaliteitszorgstelsel wordt door de hogescholen gebruikt voor de kwaliteitstoetsing van het praktijkgericht onderzoek dat uitgevoerd wordt in het kader van deze regeling.

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de lector meewerkt aan een jaarlijks terugkerende lectorenconferentie en dat er commitment is voor het lectoraat en de verbinding van het lectoraat met de Groene Kennis Coöperatie. Het lectoraat wordt, blijkens het strategisch plan van de instelling, een onderdeel van de strategie van het onderwijs en onderzoek van de instelling. Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten.

Artikel I, onderdeel I

Verwezen wordt naar het algemene deel van deze toelichting, en de toelichting bij artikel II, onderdeel H.

Artikel I, onderdeel J

Dit onderdeel wijzigt de Regeling LNV-subsidies in verband het ontbinden van de Stichting Fonds MKZ-AI (hierna: de stichting). Deze stichting heeft door middel van de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI destijds de bevoegdheid gekregen om namens de minister van LNV subsidies te verstrekken aan (agrarische) ondernemers die ten gevolge van maatregelen ter bestrijding van de mond- en klauwzeerepidemie (2001) of de Aviaire Influenza-epidemie (2003) in ernstige financiële moeilijkheden waren gekomen. In de Regeling LNV-subsidies is geregeld dat na intrekking van de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI het recht zoals dat gold voorafgaand aan de intrekking van die regeling van toepassing blijft.

De werkzaamheden samenhangend met de afwikkeling van de subsidieaanvragen zullen nog enige jaren in beslag nemen. De lopende werkzaamheden zullen worden afgerond door mijn ministerie. Derhalve is het nodig om de overgangsbepalingen van artikel 6:3 van de Regeling LNV-subsidies op dit punt aan te passen.

Artikel II, onderdeel C

Met deze wijziging kunnen jonge landbouwers in Limburg en Noord-Holland een aanvraag doen tot verlening van een subsidie voor investeringen in hun bedrijf. Dit in navolging van jonge landbouwers in zes andere provincies. Opdat ook de jonge landbouwers in Limburg en Noord-Holland tussen 1 juni en 15 juli 2009 een aanvraag kunnen indienen – tegelijk met de andere jonge landbouwers – treedt onderdeel C in werking met ingang van 1 juni 2009.

Artikel II, onderdelen D en E

Deze artikelen wijzigen de artikelen 59 en 62 van het Openstellingsbesluit. Ingevolge artikel III werken deze wijzigingen terug tot 1 januari 2009. Hiermee wordt ten eerste bewerkstelligd dat het subsidieplafond voor investeringen in duurzame stallen en houderijsystemen wordt verhoogd van € 1.000.000 tot € 3.500.000 ten behoeve van aanvragen tot subsidieverlening die al zijn ingediend in de openstellingsperiode van 2 februari tot en met 27 februari 2009. Ondernemingen hoeven hiervoor geen nieuwe aanvragen in te dienen.

Ten tweede wordt voorzien in een nieuwe openstelling tussen 18 augustus en 18 september 2009. Het subsidieplafond bedraagt voor die openstelling € 2.500.000. Op deze wijze wordt in totaal € 5.000.000 extra beschikbaar gesteld voor subsidies voor investeringen in duurzame stallen en houderijsystemen. Dit met als doel om in 2011 5% duurzame stallen te realiseren. Er is voor gekozen deze investeringen extra te stimuleren in het kader van het in de begroting 2009 opgenomen impulsprogramma verduurzaming agroketens. De gelden die hiervoor beschikbaar worden gesteld zijn afkomstig van budgetten die zijn gereserveerd voor latere jaren.

Artikel II, onderdeel F

Naar aanleiding van de gewijzigde motie van de leden Cramer, Jacobi en Atsma (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XIV, nr. 118) wordt van hoofdstuk 3 van de Regeling de module ‘Draagvlak natuur’ opengesteld. Op grond van artikel 68a kunnen stichtingen, verenigingen en samenwerkingsverbanden daarvan, waarvan het werkgebied zich uitstrekt over meer dan twee provincies, van 1 tot en met 31 juli 2009 aanvragen indienen voor subsidieverlening voor de uitvoering in dat werkgebied van een project, dat een geheel van afgebakende en eenmalige activiteiten vormt, of van een programma. Het project of programma moet zijn gericht op versterking van het draagvlak voor de natuur in de samenleving.

Artikel 68c, eerste lid, regelt dat wanneer aan het eind van de aanvraagperiode budget overblijft voor projecten, dit budget van rechtswege wordt overgeheveld naar het subsidieplafond voor programma’s. Het tweede lid regelt de omgekeerde situatie.

Artikel II, onderdeel G

Onderhavige openstelling voorziet in een subsidiemogelijkheid voor het doorlopen van certificeringstrajecten voor de visserij en schelpdiercultuur, mits die trajecten een gemeenschappelijk belang dienen. Hiertoe wordt de module ‘Kwaliteit, rendement en nieuwe markten’ (artikel 4:27 van de regeling) geopend. Met deze openstelling wordt uitvoering gegeven aan de motie Koppejan c.s. (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XIV, nr. 23).

De openstelling is beperkt tot trajecten die zijn gericht op certificering van visserijproducten die zijn gevangen met milieuvriendelijke productiemethoden, binnen zowel de visserij als de schelpdiercultuur (artikel 86a, eerste lid). Alleen erkende beroepsorganisaties en samenwerkingsverbanden van visserijondernemingen komen in aanmerking voor subsidie (artikel 86a, vijfde lid).

De openstelling is tevens beperkt tot certificeringstrajecten die niet alleen in het voordeel zijn van diegenen die het traject doorlopen, maar voor iedereen die de betreffende vorm van visserij of schelpdiercultuur bedrijft. De vorm van visserij is bepaald als een unieke en coherente vorm van visserij en schelpdiercultuur, naar gebied, methode en doelsoort. Het gebiedscriterium is nader uitgewerkt in categorieën gebieden (artikel 86a, vierde lid). Bij internationaal vastgestelde statistische zeevisserijgebieden moet gedacht worden aan gebieden zoals vastgesteld door de Voedsel en Landbouw Organisatie van de Verenigde Naties voor alle zeewateren of door ICES voor de Europese zeewateren.

Het gemeenschappelijke voordeel bestaat vervolgens uit het voor de eerste maal binnen die vorm van visserij of schelpdiercultuur het certificeringstraject doorlopen (artikel 86a, derde lid). Dat brengt namelijk extra kosten met zich mee, omdat die vorm van visserij of schelpdiercultuur eerst in kaart moet worden gebracht, onder meer door wetenschappelijke onderzoeken. Deze gegevens staan vervolgens ter beschikking aan andere visserijondernemingen, die er hun voordeel mee kunnen doen in latere certificeringstrajecten. De subsidie komt op deze manier ten goede aan de gehele vorm van visserij en niet alleen aan begunstigden. Het gesubsidieerde traject moet volledig worden doorlopen, maar hoeft niet succesvol te worden afgerond.

De certificeringstrajecten moeten voldoen aan de ‘Guidelines for the ecolabelling of fish and fishery products from marine capture fisheries’ van de Voedsel en Landbouw Organisatie van de Verenigde Naties (artikel 86a, tweede lid). Deze richtlijnen stellen eisen aan onder meer de onafhankelijkheid van de certificeerder.

Voor het overige is bepaald dat de toebedeling van het beschikbare bedrag plaatsvindt in volgorde van de ontvangst van de aanvragen (artikel 86c). Ook zijn de subsidiabele kosten beperkt ten opzichte van de regeling (artikel 86e). Ook de kosten van het certificeringstraject zelf worden gesubsidieerd, maar dit omvat niet de aanpassingen in de vis- of kweekmethode die noodzakelijk blijken te zijn om het certificaat te mogen gebruiken. Tot slot is de subsidie beperkt tot 80% van de subsidiabele kosten en bedraagt de subsidie maximaal € 100.000,– (artikel 86f). Op deze wijze moet er ten minste een kleine eigen investering tegenover de subsidie staan en kunnen zoveel mogelijk trajecten worden gesteund, ook voor de kleinere vormen van visserij.

Artikel II, onderdeel H (groene-plus lectoraten)

Ingevolge artikel 94b kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor het instellen van groene-plus lectoraten bij agrarische hogescholen worden ingediend. Het doel van een groene-plus lectoraat is het vergroten van kennisinnovatie en daarmee de samenhangende kwaliteitsverbetering van het onderwijs alsmede de externe oriëntatie richting bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De aanvragen kunnen worden ingediend door het bevoegd gezag van een agrarische instelling voor hoger onderwijs. De aanvragen zullen worden gerangschikt overeenkomstig artikel 4a:4 van de Regeling.

Artikel II, onderdeel H (diversificatie suikersector)

Ingevolge artikel 94f van het openstellingsbesluit kunnen aanvragen worden ingediend voor subsidieverlening voor activiteiten gericht op diversificatie en het ontwikkelen van alternatieven voor de suikerbietenteelt en suikerproductie in de suikersector. Het gaat om het doen van investeringen die gericht zijn op diversificatie of het ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap en management of voor het ontwikkelen van innovatieve vormen van productie, verwerking en afzet. Dit is nodig omdat de suikersector zich momenteel in een proces van ingrijpende herstructurering bevindt op grond van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: de verordening). Deze herstructurering is noodzakelijk om de concurrentiekracht en levensvatbaarheid van de suikerindustrie te verhogen. Daartoe moet een krimp van onrendabele productiecapaciteit plaatsvinden in de Gemeenschap. Om dit te financieren is een tijdelijk herstructureringsfonds opgezet. Suikerproducerende ondernemingen worden hierdoor gestimuleerd om af te zien van hun quotumproductie, in ruil waarvoor herstructureringssteun wordt verleend. Deze steun wordt ook verleend aan telers van suikerbieten die hun productie moeten stopzetten als gevolg van sluiting van fabrieken waaraan zij leverden. Op grond van artikel 6 van de verordening kan steun voor diversificatiemaatregelen worden toegekend in regio’s die bij de herstructurering zijn betrokken. De aanvragen kunnen worden ingediend door bietentelers die door de herstructurering geheel of gedeeltelijk gestopt zijn. Hierdoor kunnen telers bijvoorbeeld beter hun bedrijf aanpassen aan de veranderde marktomstandigheden, hun vakkennis vergroten en de vitaliteit en concurrentiekracht van de sector versterken.

Artikel III

In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze regeling in werking op 1 juli 2009. Voorts wordt deze regeling tijdig gepubliceerd, dat wil zeggen uiterlijk drie maanden voordien. Aldus wordt een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers en de met de uitvoering en handhaving belaste diensten voldoende voorbereidingstijd wordt geboden.

Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor artikel II, onderdelen C, D en E. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij die onderdelen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Stcrt. 2007, 33; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 november 2008 (Stcrt. 231).

XNoot
2

Stcrt. 2008, 190; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 6 januari 2009 (Stcrt. 8).

XNoot
1

Op basis van afspraken zoals beschreven in het Brancheprotocol Kwaliteitszorg Onderzoek (HBO-raad 2007), het basisdocument ‘kwaliteitszorgstelsel ten aanzien van het onderzoek aan hogescholen 2009–2015’ en de brief van de HBO-raad over het ‘kwaliteitszorgstelsel 2009’ van 4 februari 2009 met kenmerk 09.BrfN.37.aba.

Naar boven