TOELICHTING
§ 1. Inleiding
Onderhavige regeling wijzigt de Regeling LNV-subsidies (hierna:
regeling) en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 (hierna:
openstellingsbesluit).
Ten eerste zijn de volgende nieuwe subsidiemogelijkheden in de
regeling gevoegd:
– Een nieuw hoofdstuk voor onderwijs (hoofdstuk 4a). Dit
hoofdstuk introduceert een subsidie aan agrarische HBO-instellingen voor de
versterking van groene-plus lectoraten. Het is de bedoeling dat dit hoofdstuk
later wordt uitgebouwd met andere subsidies die de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit aan agrarische onderwijsinstellingen verstrekt;
– Een subsidie ten behoeve van diversificatie in de suikersector
(hoofdstuk 5, titel 2). Het gaat hierbij om maatregelen die gericht zijn op de
duurzame ontwikkeling van de suikerbietenteelt, versterking van de suikersector
of het ontwikkelen van alternatieven voor die teelt.
Ten tweede wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van de
volgende subsidies (naast bovengenoemde subsidies) opengesteld:
– subsidies voor jonge landbouwers in Noord-Holland en
Limburg;
– subsidies, gericht op versterking van het draagvlak voor de
natuur;
– subsidies voor het doorlopen van certificeringstrajecten voor
de visserij en schelpdiercultuur.
Bovendien wordt extra geld ter beschikking gesteld voor subsidies
voor investeringen in duurzame stallen en houderijsystemen. Dit deels met
terugwerkende kracht, voor subsidies die in februari 2009 zijn aangevraagd, en
deels via een nieuwe openstelling van 18 augustus tot en met 18 september
2009.
Tot slot is een overgangsbepaling in de regeling opgenomen in
verband met het ontbinden van de Stichting Fonds MKZ-AI, en zijn enkele
technische wijzigingen doorgevoerd. Hieronder wordt eerst nader ingegaan op de
nieuwe subsidiemogelijkheden in de regeling. De overige wijzigingen worden
toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
§ 2. De nieuwe subsidiemogelijkheden in de regeling
Hoofdstuk 4a. Onderwijs: groene-plus lectoraten
De uitwisseling van kennis vormt een belangrijke schakel in de
economische ontwikkeling van de sector landbouw en natuurlijke omgeving en voor
het oplossen van maatschappelijk vraagstukken. De instellingen voor het groen
onderwijs spelen binnen dat kennissysteem een belangrijke rol. Binnen de
algemene kaders die gericht zijn op versterking van onderwijsinstellingen bij
vernieuwing van het onderwijs, is het belangrijk dat voor een gerichte
stimulering en duurzame ontwikkeling van de innovatie, kennisontwikkeling en
kennisverspreiding, subsidies beschikbaar gesteld kunnen worden. Hierbij is van
belang dat de circulatie van kennis tussen enerzijds onderwijs en onderzoek, en
anderzijds de maatschappij, bevorderd wordt alsmede de kwaliteit van het
onderwijs en de verbinding met de arbeidsmarkt en maatschappij.
Door een nieuw hoofdstuk voor LNV-onderwijssubsidies in de
regeling op te nemen, kan een verdere vereenvoudiging van subsidieregelgeving
op het terrein van LNV worden doorgevoerd. Hierdoor is het mogelijk om in de
toekomst LNV-onderwijssubsidies voor de groene scholen en instellingen in één
integraal subsidiekader onder te brengen, waarmee een meer eenduidig en
samenhangend subsidiekader ontstaat.
In de LNV-nota ‘Kiezen voor landbouw’ (Kamerstukken II 2007/08,
30 252, nr. 1) is
de ambitie neergelegd om innovatie en ondernemerschap in de agrocluster te
versterken. Voor ondernemers en medewerkers in de agrosector zijn adequate
opleidingen van groot belang: voor kennis maar ook voor de ontwikkeling van
vaardigheden. Het hoger en wetenschappelijk agrarisch onderwijs moet bruggen
slaan tussen groene kennis en de praktijk. Dit vergt onder andere dat studenten
en docenten van hogescholen in aanraking komen met kennisontwikkeling
(praktijkgericht onderzoek) en kenniscirculatie samen met bedrijfsleven en/of
maatschappelijke organisaties. De aanpak van maatschappelijke vraagstukken in
groene domein leidt tot verschillende innovatieve oplossingen die ten goede
komen aan de samenleving. Bedrijven (met name MKB), maatschappelijke
organisaties, onderzoekers, lectoren, docenten en studenten nemen deel aan
duurzame samenwerkingsverbanden (kenniskringen) waardoor kenniscirculatie
plaatsvindt tussen deze partijen. Actuele kennis wordt vergaard en de student
en docent binnen de instelling worden uitgedaagd om meer uit zichzelf te halen.
Hierdoor stijgt de kwaliteit van de docent en afgestudeerde student aan groene
hogescholen.
De komende jaren wordt geïnvesteerd in de transitie van een
onderwijsorganisatie naar een kennisorganisatie: de zogenaamde ‘School als
kenniscentrum’. Om dit transformatieproces te versterken zijn de groene-plus
lectoraten in het leven geroepen. Een lectoraat staat onder leiding van een
lector en telt gemiddeld tien docent-onderzoekers en externe deskundigen. Voor
de versterking van de groene-plus lectoraten is in hoofdstuk 4a, titel 2, van
de regeling mogelijk gemaakt dat agrarische HBO-instellingen subsidie krijgen.
De ‘plus’ in de benaming ‘groene-plus lectoraten’ verwijst naar de strategische
beleidsprioriteiten van de beleidsagenda in de begroting van LNV. Het werkveld
van het nieuwe groen-plus lectoraat moet een extra waarde toevoegen en
vernieuwend zijn ten opzichte van het huidig bestand aan (bijzondere)
lectoraten en onderzoek dat verricht wordt bij de agrarische
HBO-instelling(en). Daarbij is het wel van belang dat de aanvraag voor een
groen-plus lectoraat past bij het onderzoek en onderwijs dat reeds bij de
instelling uitgevoerd wordt en aanwezig is.
Hoofdstuk 5, titel 2. Diversificatie in de
suikersector
In hoofdstuk 5, titel 2, van de regeling is voorzien in een
tijdelijke basis om subsidie te verstrekken voor activiteiten gericht op de
duurzame ontwikkeling van de suikerbietenteelt, versterking van de suikersector
of diversificatie in de suikersector. Deze hebben tot doel alternatieven voor
de suikerbietenteelt en suikerproductie te ontwikkelen en de duurzame
ontwikkeling van de suikersector te bevorderen. Dit is nodig omdat de
suikersector zich momenteel in een proces van ingrijpende herstructurering
bevindt op grond van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van de Europese
Unie van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de
herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot
wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van
het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 58) (hierna: de verordening). Deze
herstructurering is noodzakelijk om de concurrentiekracht en levensvatbaarheid
van de suikerindustrie te verhogen. Daartoe moet een krimp van onrendabele
productiecapaciteit plaatsvinden in de Gemeenschap. Om dit te financieren is
een tijdelijk herstructureringsfonds opgezet. Suikerproducerende ondernemingen
worden hierdoor gestimuleerd om af te zien van hun quotumproductie, in ruil
waarvoor herstructureringssteun wordt verleend. Deze steun wordt ook verleend
aan telers van suikerbieten die hun productie moeten stopzetten als gevolg van
sluiting van fabrieken waaraan zij leverden. Op grond van artikel 6 van de
verordening kan steun voor diversificatiemaatregelen worden toegekend in
regio’s die bij de herstructurering zijn betrokken. Hiertoe wordt een nationaal
herstructureringsprogramma vastgesteld waarin de diversificatiemaatregelen zijn
beschreven. De Europese Commissie maakt bekend welk bedrag per lidstaat
beschikbaar gesteld wordt voor diversificatiemaatregelen. Bij beschikking van
14 juli 2008 heeft de Commissie bepaald dat voor Nederland voor het
verkoopseizoen 2008–2009 € 11.870.108,60 beschikbaar is. De maatregelen moeten
overeenstemmen met één of meer maatregelen als bedoeld in as 1 en as 3 van
Verordening (EG) nr. 1698/2006.
In Nederland heeft als gevolg van de ontwikkelingen in de
suikersector in 2007 een fusie plaatsgevonden tussen de Koninklijke Coöperatie
Cosun U.A. en CSM Suiker, waardoor eerstgenoemde nu de enige suikerproducerende
onderneming is. De coöperatie heeft 12.000 leden. In 2008 is door de
Koninklijke Coöperatie Cosun U.A. 126.547 ton suikerquotum ingeleverd, waarvan
85.065 ton op vrijwillige basis door telers is ingeleverd. Door het inleveren
van quotum hebben sommige telers de suikerbietteelt verlaten en zijn ook telers
die niet volledig gestopt zijn, in hun inkomens getroffen. Als gevolg hiervan
zullen zij genoodzaakt zijn om aanpassingen te doen in hun bedrijfsvoering en
-structuur en naar alternatieven moeten zoeken om in te spelen op de veranderde
omstandigheden.
Bietentelers die door de herstructurering geheel of gedeeltelijk
gestopt zijn, kunnen subsidie aanvragen voor bepaalde activiteiten, te weten:
het doen van investeringen die gericht zijn op diversificatie of het
ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap en management. Zo kan men
bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk omschakelen naar de teelt van andere
akkerbouwgewassen of een bestaande teelt op het bedrijf verder uitbouwen. Deze
telers of samenwerkingsverbanden kunnen ook subsidie aanvragen voor het
ontwikkelen van innovatieve vormen van productie, verwerking en afzet voor
suikerbieten. Hierdoor kunnen telers bijvoorbeeld beter hun bedrijf aanpassen
aan de veranderde marktomstandigheden, hun vakkennis vergroten en de vitaliteit
en concurrentiekracht van de sector versterken. De activiteiten moeten
uiterlijk op 30 september 2010 zijn afgerond.
§ 3. Administratieve lasten
Hoofdstuk 4a en hoofdstuk 5 van de regeling introduceren nieuwe
subsidiemogelijkheden, met bijbehorende verplichtingen die resulteren in
administratieve lasten. Gelet op de doelgroep van de subsidie voor groene-plus
lectoraten (hoofdstuk 4a) zal het gaan om een kleine groep aanvragers. De
aanvragers moeten een formulier invullen en (tussen)rapportages indienen. De
kosten per aanvrager bedragen circa € 1.000. Naar schatting vloeien uit de
subsidies voor de groene-plus lectoraten beperkte administratieve lasten voort
van ongeveer in totaal € 5.000.
Wat betreft de subsidies voor diversificatie in de suikersector
(hoofdstuk 5) worden ongeveer 2.000 aanvragen verwacht. De kosten per aanvraag
voor de investeringen gericht op diversificatie bedragen circa € 311. De kosten
voor een aanvraag voor het ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap
en management bedragen € 135. De kosten per aanvraag voor
samenwerkingsverbanden gericht op innovatieve vormen van productie, verwerking
en afzet voor suikerbieten bedragen ongeveer € 9.300. De totale administratieve
lasten worden geraamd op € 390.000.
Uit de overige wijzigingen in de regeling en het
openstellingsbesluit vloeien geen nieuwe administratieve lasten voort.
§ 4. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
De reikwijdte van de subsidies die de minister ingevolge artikel
1:2 van de regeling kan verstrekken, is uitgebreid in verband met de toevoeging
van een nieuw hoofdstuk voor onderwijssubsidies.
Artikel I, onderdeel B
Het is van belang te weten hoeveel andere inkomsten worden
ontvangen waarmee een activiteit waarop een subsidie betrekking heeft, wordt of
is gefinancierd. Dit in verband met het plafond dat ingevolge de ‘de minimis’
voorschriften voor staatssteun geldt op grond van verordening (EG) nr.
1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006
betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op
de-minimissteun (PbEU L 379). Door deze wijziging wordt verduidelijkt dat ook
fiscale faciliteiten, zoals bijvoorbeeld een vrijstelling van winst, een
eenmalige aftrekpost of een afdrachtvermindering, inkomsten zijn die gemeld
moeten worden.
Artikel I, onderdeel C en artikel II, onderdelen A en
B
Door middel van deze wijziging wordt geregeld dat de
rangschikking van alle aanvragen tot subsidieverlening op grond van hoofdstuk
2, titel 2, ‘Beroepsopleiding en voorlichting’, niet meer plaats zal vinden
door middel van loting maar in volgorde van ontvangst. In dit verband komen
artikel 4, derde lid, en artikel 6, vierde lid, van het openstellingsbesluit te
vervallen.
Artikel I, onderdelen E en F
Onderhavig artikel wijzigt een aantal bepalingen in hoofdstuk
3, titel 2, ‘Draagvlak Natuur’. In de eerste plaats is artikel 3:5 van de
regeling gewijzigd. Verduidelijkt is, dat bij de rangschikking van de aanvragen
tot subsidieverlening het rangschikkingscriterium, dat betrekking heeft op de
bekostiging uit andere subsidies of financiële middelen, alleen van toepassing
is indien er nog enkel één subsidie kan worden verleend en er sprake is van
gelijke geschiktheid. De overige criteria zijn ongewijzigd gebleven, met dien
verstande, dat bij de toepassing van het criterium, dat betrekking heeft op de
aansluiting bij het beleid, nu ook gekeken zal worden naar de nota ‘Kiezen,
leren en meedoen, naar een effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in
Nederland, 2008–2011’ (Kamerstukken II 2007/08,
20 487, nr.
21).
Daarnaast is artikel 3.6, tweede lid, van de regeling,
gewijzigd. Voorheen werd in deze bepaling alleen verwezen naar projecten. Deze
verwijzing was onvolledig, aangezien titel 2, ‘Draagvlak Natuur’, ook
subsidiëring van programma’s regelt.
Artikel I, onderdeel G
Door middel van deze wijziging wordt het percentage verhoogd dat
maximaal gesubsidieerd wordt voor aanvragen op het terrein van de module
kwaliteit, rendement en nieuwe markten. Deze wijziging is noodzakelijk om bij
openstellingen van deze module meer te kunnen differentiëren in
subsidiepercentage.
Artikel I, onderdeel H (groene-plus lectoraten)
Op grond van de artikelen 4a:2 tot en met 4a:10 artikelen wordt
subsidie beschikbaar gesteld voor het instellen van groene-plus lectoraten aan
agrarische HBO-instellingen. De doelstelling van groene-plus lectoraten is het
vergroten van kennisinnovatie en daarmee de samenhangende kwaliteitsverbetering
van het onderwijs en de externe oriëntatie richting bedrijfsleven en
maatschappelijke organisaties. Dit komt tot uiting in de kwaliteit en
toepasbaarheid van ontworpen en ontwikkelde kennisproducten, de bijdrage en
betrokkenheid van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties,
kennisoverdracht aan docenten, studenten, maatschappelijke organisaties en het
bedrijfsleven, de duurzaamheid van de samenwerkingsverbanden, de betrokkenheid
van docenten bij (bestaande) kenniskringen (onder andere de Groene Kennis
Coöperatie, een landelijk samenwerkingsverband van kenniscentra en groene
onderwijsinstellingen) en de mate waarin een doorvertaling en inbedding van de
kennisontwikkeling heeft plaatsgevonden in het onderwijs (vernieuwde curricula,
professionaliseren van docenten en veranderde opleidingsstructuren) en
scholing. Onder ‘praktijkgericht onderzoek’ wordt verstaan het onderzoek dat
geworteld is in de beroepspraktijk en dat bijdraagt aan de verbetering en
innovatie van die beroepspraktijk.
De formulieren voor het aanvragen van subsidie, voorschotten en
de vaststelling van de subsidie zijn te verkrijgen bij de Directie Kennis en
Innovatie van het Ministerie van LNV.
Bij de beoordeling van de aanvraag tot subsidieverlening voor
groene-plus lectoraten worden de criteria, genoemd in artikel 4a:4, gehanteerd.
In de rangschikking wordt allereerst bezien of het thema van het groene-plus
lectoraat in de aanvraag aansluit bij de strategische beleidsprioriteiten in de
beleidsagenda van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit. De aanvragen tot subsidieverlening voor activiteiten die
aansluiten bij de strategische thema’s van LNV krijgen een hogere prioriteit
bij het toekennen van de middelen. De lijst met beleidsprioriteiten wordt
opgenomen in de handleiding die hoort bij het formulier voor het indienen van
een aanvraag. Een groene-plus lectoraat dat qua werkveld meer vernieuwend is
ten opzichte van bestaande lectoraten en onderzoek op het gebied van landbouw
en natuurlijke omgeving bij HBO-instellingen, wordt hoger gerangschikt. Verder
wordt onder meer gekeken naar de aansluiting en verankering van het lectoraat
in de landelijke groene kennisinfrastructuur. Van de aanvragers wordt verwacht
dat zij een vertaling maken van de bestaande landelijk groene infrastructuur
naar hun eigen visie over lectoraten, onderzoek en onderwijs bij hun eigen
instelling en de samenwerking met de regionale praktijk. Het in artikel 4a:4,
vijfde lid, opgenomen criterium heeft betrekking op de doelmatige besteding van
publieke middelen. Activiteiten moeten niet leiden tot een ondoelmatige
benutting van eerder gedane investeringen in de groene kennisinfrastructuur. De
subsidies, beginnend met de aanvraag die het hoogst wordt gerangschikt, worden
verleend totdat het subsidieplafond is bereikt. De duur van de
subsidieverlening is maximaal 4 jaar.
Het professionaliseren van docenten kan binnen kenniskringen
gestalte krijgen. In elk geval 40% van de verleende middelen wordt besteed aan
het professionaliseren van docenten. Gelet op het borgen van de landelijke
doorwerking van verworven kennis binnen een lectoraat kunnen ook de loonkosten
van docenten en de kosten van de deelname aan de Groene Kennis Coöperatie en de
lectorenconferentie bijdragen aan de dekking van de bestedingsverplichting van
minimaal 40%. De rijksbijdrage die de hogescholen ontvangen voor het ontwerp en
ontwikkeling waarmee onder meer lectoren en kenniskringen bekostigd kunnen
worden, mogen niet gebruikt worden voor het mede financieren van groene-plus
lectoraten.
Vanaf januari 2009 is het kwaliteitszorgstelsel voor
praktijkgericht onderzoek voor alle hogescholen ingevoerd1. Dit
kwaliteitszorgstelsel wordt door de hogescholen gebruikt voor de
kwaliteitstoetsing van het praktijkgericht onderzoek dat uitgevoerd wordt in
het kader van deze regeling.
De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de lector meewerkt
aan een jaarlijks terugkerende lectorenconferentie en dat er commitment is voor
het lectoraat en de verbinding van het lectoraat met de Groene Kennis
Coöperatie. Het lectoraat wordt, blijkens het strategisch plan van de
instelling, een onderdeel van de strategie van het onderwijs en onderzoek van
de instelling. Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt de
aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar als
bate verantwoord en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde
posten.
Artikel I, onderdeel I
Verwezen wordt naar het algemene deel van deze toelichting, en de
toelichting bij artikel II, onderdeel H.
Artikel I, onderdeel J
Dit onderdeel wijzigt de Regeling LNV-subsidies in verband het
ontbinden van de Stichting Fonds MKZ-AI (hierna: de stichting). Deze stichting
heeft door middel van de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI destijds de
bevoegdheid gekregen om namens de minister van LNV subsidies te verstrekken aan
(agrarische) ondernemers die ten gevolge van maatregelen ter bestrijding van de
mond- en klauwzeerepidemie (2001) of de Aviaire Influenza-epidemie (2003) in
ernstige financiële moeilijkheden waren gekomen. In de Regeling LNV-subsidies
is geregeld dat na intrekking van de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI
het recht zoals dat gold voorafgaand aan de intrekking van die regeling van
toepassing blijft.
De werkzaamheden samenhangend met de afwikkeling van de
subsidieaanvragen zullen nog enige jaren in beslag nemen. De lopende
werkzaamheden zullen worden afgerond door mijn ministerie. Derhalve is het
nodig om de overgangsbepalingen van artikel 6:3 van de Regeling LNV-subsidies
op dit punt aan te passen.
Artikel II, onderdeel C
Met deze wijziging kunnen jonge landbouwers in Limburg en
Noord-Holland een aanvraag doen tot verlening van een subsidie voor
investeringen in hun bedrijf. Dit in navolging van jonge landbouwers in zes
andere provincies. Opdat ook de jonge landbouwers in Limburg en Noord-Holland
tussen 1 juni en 15 juli 2009 een aanvraag kunnen indienen – tegelijk met de
andere jonge landbouwers – treedt onderdeel C in werking met ingang van 1 juni
2009.
Artikel II, onderdelen D en E
Deze artikelen wijzigen de artikelen 59 en 62 van het
Openstellingsbesluit. Ingevolge artikel III werken deze wijzigingen terug tot
1 januari 2009. Hiermee wordt ten eerste bewerkstelligd dat het subsidieplafond
voor investeringen in duurzame stallen en houderijsystemen wordt verhoogd van
€ 1.000.000 tot € 3.500.000 ten behoeve van aanvragen tot subsidieverlening die
al zijn ingediend in de openstellingsperiode van 2 februari tot en met
27 februari 2009. Ondernemingen hoeven hiervoor geen nieuwe aanvragen in te
dienen.
Ten tweede wordt voorzien in een nieuwe openstelling tussen
18 augustus en 18 september 2009. Het subsidieplafond bedraagt voor die
openstelling € 2.500.000. Op deze wijze wordt in totaal € 5.000.000 extra
beschikbaar gesteld voor subsidies voor investeringen in duurzame stallen en
houderijsystemen. Dit met als doel om in 2011 5% duurzame stallen te
realiseren. Er is voor gekozen deze investeringen extra te stimuleren in het
kader van het in de begroting 2009 opgenomen impulsprogramma verduurzaming
agroketens. De gelden die hiervoor beschikbaar worden gesteld zijn afkomstig
van budgetten die zijn gereserveerd voor latere jaren.
Artikel II, onderdeel F
Naar aanleiding van de gewijzigde motie van de leden Cramer,
Jacobi en Atsma (Kamerstukken II 2008/09,
31 700 XIV, nr.
118) wordt van hoofdstuk 3 van de Regeling de module ‘Draagvlak
natuur’ opengesteld. Op grond van artikel 68a kunnen stichtingen, verenigingen
en samenwerkingsverbanden daarvan, waarvan het werkgebied zich uitstrekt over
meer dan twee provincies, van 1 tot en met 31 juli 2009 aanvragen indienen voor
subsidieverlening voor de uitvoering in dat werkgebied van een project, dat een
geheel van afgebakende en eenmalige activiteiten vormt, of van een programma.
Het project of programma moet zijn gericht op versterking van het draagvlak
voor de natuur in de samenleving.
Artikel 68c, eerste lid, regelt dat wanneer aan het eind van de
aanvraagperiode budget overblijft voor projecten, dit budget van rechtswege
wordt overgeheveld naar het subsidieplafond voor programma’s. Het tweede lid
regelt de omgekeerde situatie.
Artikel II, onderdeel G
Onderhavige openstelling voorziet in een subsidiemogelijkheid
voor het doorlopen van certificeringstrajecten voor de visserij en
schelpdiercultuur, mits die trajecten een gemeenschappelijk belang dienen.
Hiertoe wordt de module ‘Kwaliteit, rendement en nieuwe markten’ (artikel 4:27
van de regeling) geopend. Met deze openstelling wordt uitvoering gegeven aan de
motie Koppejan c.s. (Kamerstukken II, 2008–2009,
31 700 XIV, nr.
23).
De openstelling is beperkt tot trajecten die zijn gericht op
certificering van visserijproducten die zijn gevangen met milieuvriendelijke
productiemethoden, binnen zowel de visserij als de schelpdiercultuur (artikel
86a, eerste lid). Alleen erkende beroepsorganisaties en samenwerkingsverbanden
van visserijondernemingen komen in aanmerking voor subsidie (artikel 86a,
vijfde lid).
De openstelling is tevens beperkt tot certificeringstrajecten die
niet alleen in het voordeel zijn van diegenen die het traject doorlopen, maar
voor iedereen die de betreffende vorm van visserij of schelpdiercultuur
bedrijft. De vorm van visserij is bepaald als een unieke en coherente vorm van
visserij en schelpdiercultuur, naar gebied, methode en doelsoort. Het
gebiedscriterium is nader uitgewerkt in categorieën gebieden (artikel 86a,
vierde lid). Bij internationaal vastgestelde statistische zeevisserijgebieden
moet gedacht worden aan gebieden zoals vastgesteld door de Voedsel en Landbouw
Organisatie van de Verenigde Naties voor alle zeewateren of door ICES voor de
Europese zeewateren.
Het gemeenschappelijke voordeel bestaat vervolgens uit het voor
de eerste maal binnen die vorm van visserij of schelpdiercultuur het
certificeringstraject doorlopen (artikel 86a, derde lid). Dat brengt namelijk
extra kosten met zich mee, omdat die vorm van visserij of schelpdiercultuur
eerst in kaart moet worden gebracht, onder meer door wetenschappelijke
onderzoeken. Deze gegevens staan vervolgens ter beschikking aan andere
visserijondernemingen, die er hun voordeel mee kunnen doen in latere
certificeringstrajecten. De subsidie komt op deze manier ten goede aan de
gehele vorm van visserij en niet alleen aan begunstigden. Het gesubsidieerde
traject moet volledig worden doorlopen, maar hoeft niet succesvol te worden
afgerond.
De certificeringstrajecten moeten voldoen aan de ‘Guidelines
for the ecolabelling of fish and fishery products from marine capture
fisheries’ van de Voedsel en Landbouw Organisatie van de Verenigde Naties
(artikel 86a, tweede lid). Deze richtlijnen stellen eisen aan onder meer de
onafhankelijkheid van de certificeerder.
Voor het overige is bepaald dat de toebedeling van het
beschikbare bedrag plaatsvindt in volgorde van de ontvangst van de aanvragen
(artikel 86c). Ook zijn de subsidiabele kosten beperkt ten opzichte van de
regeling (artikel 86e). Ook de kosten van het certificeringstraject zelf worden
gesubsidieerd, maar dit omvat niet de aanpassingen in de vis- of kweekmethode
die noodzakelijk blijken te zijn om het certificaat te mogen gebruiken. Tot
slot is de subsidie beperkt tot 80% van de subsidiabele kosten en bedraagt de
subsidie maximaal € 100.000,– (artikel 86f). Op deze wijze moet er ten minste
een kleine eigen investering tegenover de subsidie staan en kunnen zoveel
mogelijk trajecten worden gesteund, ook voor de kleinere vormen van
visserij.
Artikel II, onderdeel H (groene-plus lectoraten)
Ingevolge artikel 94b kunnen aanvragen voor subsidieverlening
voor het instellen van groene-plus lectoraten bij agrarische hogescholen worden
ingediend. Het doel van een groene-plus lectoraat is het vergroten van
kennisinnovatie en daarmee de samenhangende kwaliteitsverbetering van het
onderwijs alsmede de externe oriëntatie richting bedrijfsleven en
maatschappelijke organisaties. De aanvragen kunnen worden ingediend door het
bevoegd gezag van een agrarische instelling voor hoger onderwijs. De aanvragen
zullen worden gerangschikt overeenkomstig artikel 4a:4 van de Regeling.
Artikel II, onderdeel H (diversificatie
suikersector)
Ingevolge artikel 94f van het openstellingsbesluit kunnen
aanvragen worden ingediend voor subsidieverlening voor activiteiten gericht op
diversificatie en het ontwikkelen van alternatieven voor de suikerbietenteelt
en suikerproductie in de suikersector. Het gaat om het doen van investeringen
die gericht zijn op diversificatie of het ontwikkelen van initiatieven gericht
op vakmanschap en management of voor het ontwikkelen van innovatieve vormen van
productie, verwerking en afzet. Dit is nodig omdat de suikersector zich
momenteel in een proces van ingrijpende herstructurering bevindt op grond van
Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling
van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in
de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005
betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna:
de verordening). Deze herstructurering is noodzakelijk om de concurrentiekracht
en levensvatbaarheid van de suikerindustrie te verhogen. Daartoe moet een krimp
van onrendabele productiecapaciteit plaatsvinden in de Gemeenschap. Om dit te
financieren is een tijdelijk herstructureringsfonds opgezet. Suikerproducerende
ondernemingen worden hierdoor gestimuleerd om af te zien van hun
quotumproductie, in ruil waarvoor herstructureringssteun wordt verleend. Deze
steun wordt ook verleend aan telers van suikerbieten die hun productie moeten
stopzetten als gevolg van sluiting van fabrieken waaraan zij leverden. Op grond
van artikel 6 van de verordening kan steun voor diversificatiemaatregelen
worden toegekend in regio’s die bij de herstructurering zijn betrokken. De
aanvragen kunnen worden ingediend door bietentelers die door de
herstructurering geheel of gedeeltelijk gestopt zijn. Hierdoor kunnen telers
bijvoorbeeld beter hun bedrijf aanpassen aan de veranderde marktomstandigheden,
hun vakkennis vergroten en de vitaliteit en concurrentiekracht van de sector
versterken.
Artikel III
In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor
regelgeving (zie Kamerstukken II 2007/08,
29 515 en
31 201, nr. 243)
treedt deze regeling in werking op 1 juli 2009. Voorts wordt deze regeling
tijdig gepubliceerd, dat wil zeggen uiterlijk drie maanden voordien. Aldus
wordt een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers
en de met de uitvoering en handhaving belaste diensten voldoende
voorbereidingstijd wordt geboden.
Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor artikel II, onderdelen
C, D en E. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting bij die onderdelen.
De Minister van
Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
G. Verburg.