Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 december 2009, nr. HO&S/2009/171226, houdende het vaststellen van de normbedragen in de Wet studiefinanciering 2000 (Regeling normen studiefinanciering 2010)

De Ministervan Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 6.3 en artikel 11.1, van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies, artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000 en artikel 9, tweede lid, van de Regeling stimulering internationale mobiliteit volledige hoger onderwijsopleidingen 2002;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit:

Besluit studiefinanciering 2000,

b. wet:

Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 2. Indexcijfers

  • 1. Voor de toepassing van artikel 17, eerste lid, van het besluit wordt onder indexcijfer van de CAO-lonen verstaan de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen’, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 17, tweede lid, van het besluit wordt onder consumentenprijsindex verstaan de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens’, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.

Artikel 3. Aanpassing toetsingsinkomen partner

Met ingang van 1 januari 2010 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.4, tweede lid, van de wet, vastgesteld op € 8.618,97.

Artikel 4. Aanpassing vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage

Met ingang van 1 januari 2010 worden de bedragen, genoemd in artikel 3.9, derde lid, van de wet, vastgesteld op € 16.887,67, respectievelijk € 21.416,23.

Artikel 5. Aanpassing vrije voet eigen inkomsten studerende

Met ingang van 1 januari 2010 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, van de wet, vastgesteld op € 13.215,83.

Artikel 6. Aanpassing normbedragen

Met ingang van 1 januari 2010 luiden de bedragen, genoemd in artikel 3.18 van de wet, als volgt:

Overzicht 1. Maandbedragen
 

Hoger onderwijs

Beroepsonderwijs

Levensonderhoud

  

a. thuiswonend

€ 604,15

€ 462,08

b. uitwonend

€ 794,69

€ 652,62

Overzicht 2. Financieringsbronnen
 

Hoger onderwijs

Beroepsonderwijs

Basisbeurs (excl. toeslagen)

  

a. thuiswonend

€ 95,61

€ 75,39

b. uitwonend

€ 266,23

€ 246,00

Maximale aanvullende beurs / lening (of veronderstelde ouderlijke bijdrage)

  

a. thuiswonend

€ 219,16

€ 306,90

b. uitwonend

€ 239,08

€ 326,83

Basislening

€ 289,38

€ 164,21

Toeslag partner

€ 557,27

€ 557,27

Toeslag éénoudergezin

€ 445,93

€ 445,93

Artikel 7. Aanpassing hoogte lening

Met ingang van 1 januari 2010 wordt het bedrag, genoemd in de artikelen 4.7, vierde lid, 4.18, tweede lid, 5.2, derde lid en 10.3, derde lid, van de wet, vastgesteld op € 853,16.

Artikel 8. Vaststelling rentepercentages voor 2010

  • 1. Het rentepercentage, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, van de wet, wordt voor het jaar 2010 vastgesteld op 2,39 procent.

  • 2. Het rentepercentage voor leningen, bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, van de wet, wordt voor het jaar 2010 vastgesteld op 0,74 procent.

Artikel 9. Wijziging Regeling studiefinanciering 2000: aanpassing maximale verrekenbedrag

Artikel 6.1, derde lid, tweede volzin, van de Regeling studiefinanciering 2000 komt te luiden: Wanneer die maandbetalingen hoger zijn dan € 147,87 naar de maatstaf van 1 januari 2010, geschiedt de verrekening met dat bedrag.

Artikel 10. Indexering en wijziging Regeling stimulering internationale mobiliteit volledige hoger onderwijsopleidingen 2002

De financiële ondersteuning, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt naar de maatstaf van 1 januari 2010 € 386,18 per kalendermaand.

Artikel 11. wijziging Regeling normen studiefinanciering 2009

Artikel 4 van de Regeling normen studiefinanciering 2009 komt te luiden:

Artikel 4. Aanpassing vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage

Met ingang van 1 januari 2009 worden de bedragen, genoemd in artikel 3.9, derde lid, van de wet, vastgesteld op € 16.297,69, respectievelijk € 20.668,05.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling, met uitzondering van artikel 11, treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2011. Artikel 11 van deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling normen studiefinanciering 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

In deze ministeriële regeling zijn de bedragen vermeld die, met betrekking tot de Wet studiefinanciering 2000 (Stb. 2000, 286, hierna WSF 2000) en de Regeling stimulering internationale mobiliteit volledige hoger onderwijsopleidingen 2002 (Regeling van 6 december 2002, SFB-2002/59069, Uitleg, Gele katern, 2002, nr. 31, hierna VISIE-beursregeling), gelden voor het jaar 2010, voor zover zij bij ministeriële regeling moeten worden vastgesteld.

Reisvoorziening

In artikel 5.3, tweede lid, van de WSF 2000 is bepaald dat het deel van de prestatiebeurs dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde deel van de waarde die daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de minister in rekening wordt gebracht.

Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar 2010 € 83,97 en wordt, overeenkomstig artikel 5.3, tweede lid, laatste volzin, niet uitbetaald of verrekend.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Op grond van artikel 11.1 van de WSF 2000, artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Stbl. 2000, 329, hierna BSF 2000) en artikel 9, tweede lid, van de VISIE-beursregeling, worden de normbedragen voor studiefinanciering jaarlijks aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex of het indexcijfer van de CAO-lonen.

Artikel 2, eerste lid

  • Als indexcijfer van de CAO-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen (2006 = 100)’ zoals die wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is bekendgemaakt in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek (http://www.cbs.nl).

    De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand december van het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar.

    Bedoeld indexcijfer over december 2007 bedraagt 118,9 en over december 2008 123,2. De procentuele ontwikkeling is 3,62%. De loongevoelige WSF-normbedragen voor het jaar 2010 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.

Artikel 2, tweede lid

  • Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens (2006 = 100)’ zoals die wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is bekendgemaakt in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

    De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over 2007 bedraagt 101,61 en over 2008 104,14. De procentuele ontwikkeling is 2,49 %. De prijsgevoelige WSF-normbedragen en de financiële ondersteuning inzake de VISIE-beursregeling voor het jaar 2010 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.

Artikel 4

Op grond van artikel 11.1 van de WSF 2000 en artikel 17 van het BSF 2000 moet de norm vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage worden aangepast aan de procentuele wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan. Sinds 2006 moet voor de berekening van die norm worden uitgegaan van de zogenaamde ‘toekenningsjaarsystematiek’, die inhoudt dat voor alle studerenden met een aanvullende beurs per toekenningsjaar één gelijke norm vrije voet wordt gehanteerd, ongeacht het peiljaar dat wordt gehanteerd. Voor de jaren 2006 tot en met 2008 is dat gebeurd middels de Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met aanpassing van de berekeningssystematiek veronderstelde ouderlijke bijdrage en de verlenging van experimenten met vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing (Kamerstukken II 2006/07, 30941, nr. 2). Voor het jaar 2009 is de norm berekend en vastgesteld in de Regeling normen studiefinanciering 2009, waarbij ten onrechte toch nog van de ‘oude’ berekeningssystematiek gebruik is gemaakt. Dit wordt met deze regeling hersteld, zie hiertoe verder de toelichting bij artikel 11.

Voor het jaar 2010 wordt in artikel 4 de norm vastgesteld conform de voorgeschreven toekenningsjaarsystematiek.

Artikel 8

Artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000 schrijft voor dat jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage wordt vastgesteld ten behoeve van de over de opgenomen rentedragende leningen te berekenen rente. In dat artikel staat vermeld dat daarbij moet worden uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het over de maand oktober van dat jaar bekend gemaakte gemiddeld effectief rendement van openbare leningen, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaar.

Het gemiddeld effectief rendement bedroeg in oktober 2009 2,39 procent. Dit percentage is voor het kalenderjaar 2010 van toepassing op leningen aangegaan na 31 december 1991.

Het rentepercentage voor het kalenderjaar 2010, als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, van de wet, dat van toepassing is op leningen aangegaan voor 1 januari 1992 wordt vastgesteld op 1,65-procentpunt lager dan het hiervoor bedoelde percentage en bedraagt 0,74 procent.

Artikel 9

Op grond van artikel 7.4, zesde lid, van de WSF 2000 worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen. Dit is gebeurd in de Regeling studiefinanciering 2000 (Stcrt. 2000, 169, hierna RSF 2000). In artikel 6.1, derde lid, RSF 2000 is het bedrag bepaald waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend met de maandbetalingen op grond van de WSF 2000. Aangezien in artikel 6.2 RSF 2000 is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast op de wijze, bedoeld in artikel 17, tweede en derde lid, van het Besluit studiefinanciering (hierna BSF 2000) (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex), is deze wijziging van de RSF 2000 in de onderhavige regeling opgenomen.

Artikel 10

Op grond van artikel 9, tweede lid, van de VISIE-beursregeling (zoals gewijzigd in de regeling van 21 december 2004, nr. SFB/2004/59919, Uitleg, Gele Katern, 2005, nr. 1) wordt het ondersteuningsbedrag jaarlijks per 1 januari van ieder kalenderjaar aangepast op de wijze bedoeld in artikel 17, tweede en derde lid, van het BSF 2000 (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex). In de toelichting op die regeling is bepaald dat geïndexeerde bedragen in het vervolg (per 1 januari 2006) tegelijk met de geïndexeerde normbedragen studiefinanciering bekend worden gemaakt. Dit geschiedt daarmee eveneens met onderhavige regeling.

Artikel 11

Bij de berekening en vaststelling van de norm ‘vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage’ in de Regeling normen studiefinanciering 2009 is abusievelijk uitgegaan van een onjuiste berekeningswijze. In 2006 is, mede als gevolg van de invoering van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen, voor de berekening van die norm overgegaan van een peiljaarsystematiek naar een toekenningsjaarsystematiek. De normen voor de jaren 2007 en 2008 zijn daarbij direct in de wet vastgesteld. Het jaar 2009 was daarmee het eerste jaar waarvoor bij de berekening van de norm ter vaststelling in de normenregeling de nieuwe systematiek moest worden gehanteerd. Ten onrechte is daarbij nog uitgegaan van de ‘oude’ peiljaarsystematiek in plaats van de toekenningsjaarsystematiek, waardoor de verkeerde normbedragen zijn gepubliceerd. Dit wordt thans hersteld.

De IB-Groep gebruikt de norm ‘vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage’ om de aanspraak op en de hoogte van de aanvullende beurs van studerenden te berekenen. De IB-Groep heeft in 2009 een norm gebruikt die lager ligt dan de norm die op basis van de toekenningsjaarsystematiek zou moeten zijn berekend, maar ook lager ligt dan de eerder gepubliceerde foutieve norm. In feite is dus zowel de in de eerdere regeling gepubliceerde norm als de door IB-Groep gehanteerde norm niet juist. Groepen studerenden hebben daardoor een te lage aanvullende beurs toegekend gekregen. Dit wordt hersteld door studerenden het te weinig uitgekeerde bedrag na te betalen.

Het feitelijke gevolg van de hierboven geschetste hersteloperatie is dat in de Regeling normen studiefinanciering 2009 alsnog de juiste cijfers worden opgenomen én dat sommige groepen studerenden alsnog een (hoger) bedrag aan aanvullende beurs ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven