Regeling studiefinanciering 2000

30 augustus 2000

Nr. SFB/2000/33026

Centrale Financiële Instellingen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Gelet op de artikelen 1.3, 2.12, 2.14, eerste lid, 3.7, tweede lid, 3.24, tweede lid, 3.26, eerste en vierde lid, 3.27, vijfde lid, 3.28, eerste lid, 3.29, 6.9, derde en vijfde lid, en 7.4, vijfde en zesde lid, van de Wet studiefinanciering 2000;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

OV-studentenkaart: kaart als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

wet: Wet studiefinanciering 2000.

Hoofdstuk 2. Regeling omtrent aanvraag

Artikel 2.1. Formulieren

Gegevens die nodig zijn voor de toekenning van de studiefinanciering, worden door de studerende, diens partner of diens ouders uitsluitend verstrekt door invulling en inlevering van daartoe bestemde door de IB-Groep te verstrekken formulieren.

Artikel 2.2. De studentenchipkaart

In afwijking van artikel 2.1 kan een studerende die in het bezit is van een studentenchipkaart gegevens betreffende de einddatum van zijn aanspraak op studiefinanciering of de wijziging van zijn woonplaats, aan de IB-Groep doorgeven via de aan hem verstrekte studentenchipkaart.

Artikel 2.3. Aanvraagprocedure

In de aanvraag om toekenning van studiefinanciering worden de basisbeurs, de aanvullende beurs, de basislening of de aanvullende lening aangevraagd. De aanvrager doet daarbij opgave van het sociaal-fiscaal nummer waaronder hijzelf is geregistreerd bij de rijksbelastingdienst.

Artikel 2.4. Volledige opleiding buiten Nederland: aanvraag OV-studentenkaart

De studerende, bedoeld in artikel 3.25 van de wet, die als reisvoorziening een OV-studentenkaart wenst te ontvangen, dient daartoe een aanvraag in bij de IB-Groep uiterlijk 8 weken voor de datum waarop de kaart moet ingaan.

Artikel 2.5. Deel opleiding buiten Nederland: aanvraag voorziening in geld

1. De studerende, bedoeld in artikel 4.12, die een reisvoorziening in geld wenst te ontvangen, dient daartoe een aanvraag in bij de IB-Groep.

2. Op het aanvraagformulier wordt door de onderwijsinstelling waar de studerende blijft ingeschreven, verklaard:

a. in welke maanden de studerende een of meer onderdelen van de opleiding in het buitenland volgt,

b. dat deze onderdelen meetellen voor het Nederlands diploma, en

c. dat de studerende gedurende deze periode ingeschreven blijft aan de Nederlandse onderwijsinstelling.

3. Met ingang van de eerste dag van de periode, waarover de aanvraag is toegekend, vervalt het recht op een OV-studentenkaart.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing opleidingen in het buitenland

Artikel 3.1. Hoger onderwijs in EER-landen

Voor een lening gedurende ten hoogste 36 maanden als bedoeld in artikel 2.12 van de wet kan een student in aanmerking komen die onderwijs volgt aan een in bijlage 1 genoemde opleiding.

Artikel 3.2. Buitenlandse opleidingen

Voor studiefinanciering kan een student als bedoeld in artikel 2.14 van de wet in aanmerking komen die is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een in bijlage 2 genoemde opleiding.

Hoofdstuk 4. Reisvoorziening

Artikel 4.1. Vorm van de reisvoorziening

De reisvoorziening wordt toegekend in de vorm van een OV-studentenkaart.

Artikel 4.2. Geldigheidsduur van de OV-studentenkaart

De OV-studentenkaart heeft een geldigheidsduur die ten hoogste de periode van 1 januari tot en met 31 december van een kalenderjaar beslaat.

Artikel 4.3. Geen verlenging geldigheidsduur

De periode waarvoor de OV-studentenkaart geldig is, kan niet worden verlengd. De OV-studentenkaart wordt jaarlijks per 1 januari vervangen door een nieuwe kaart, tenzij op het moment van vervanging van de kaart geen recht op de reisvoorziening bestaat.

Artikel 4.4. Wijze van verkrijgen van een nieuwe OV-studentenkaart

De studerende die recht heeft op de OV-studentenkaart, ontvangt van de IB-Groep jaarlijks tijdig voor 1 januari, of voor de maand waarin recht op de reisvoorziening ontstaat, bericht over de plaats waar, de periode waarin en de wijze waarop de nieuwe OV-studentenkaart kan worden afgehaald.

Artikel 4.5. De keuze van de OV-studentenkaart

1. De OV-studentenkaart kan worden verstrekt naar keuze van de studerende als:

a. OVS-weekkaart als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel a, van de overeenkomst inzake de OV-studentenkaart, tussen de Staat en de openbaarvervoerbedrijven van 19 oktober 1998, of

b. OVS-weekendkaart als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel b, van genoemde overeenkomst.

2. De studerende geeft bij het afhalen van de kaart te kennen of hij een OVS-weekkaart of een OVS-weekendkaart kiest.

Artikel 4.6. Herziening van de keuze van de OV-studentenkaart; beslistermijn

Op de aanvraag om herziening van de keuze, bedoeld in artikel 3.26, tweede lid, van de wordt besloten uiterlijk op de tiende werkdag nadat de aanvraag bij de IB-Groep is ontvangen. Indien de aanvraag wordt toegekend, kan de kaart vanaf de datum van het besluit worden afgehaald.

Artikel 4.7. Kosten van het herzien van de keuze van de OV-studentenkaart

Indien een studerende de gemaakte kaartkeuze herziet, is hij daarvoor aan de IB-Groep € 3,61 verschuldigd.

Artikel 4.8. OV-studentenkaart is strikt persoonlijk

De studerende die in het bezit is van een kaart als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, heeft uitsluitend voor zichzelf recht op kosteloos openbaar vervoer of korting op de vervoerprijs.

Artikel 4.9. Eigendom van de OV-studentenkaart

De kaart die aan een studerende is verstrekt, blijft eigendom van de IB-Groep. De IB-Groep bezit het auteursrecht op de OV-studentenkaart.

Artikel 4.10. Uitzondering op de plicht om de OV-studentenkaart in te leveren

1. Indien aan de studerende na verlies of diefstal van de kaart geen duplicaat is verstrekt, is hij in afwijking van artikel 3.27, eerste lid, van de wet, niet verplicht zijn OV-studentenkaart in te leveren, mits hij van deze diefstal of dit verlies aangifte doet en dat aan de verstrekker van de kaart meldt met een door een politiebeambte ingevuld, daartoe bestemd formulier. Deze melding vindt plaats binnen 5 werkdagen nadat zijn recht op studiefinanciering is geëindigd.

2. Het formulier, bedoeld in het eerste lid, is verkrijgbaar bij door de IB-Groep aangewezen instellingen. De studerende is voor de verwerking van dit formulier een bedrag verschuldigd van € 18,15 dat aan de verstrekker van het formulier wordt voldaan.

3. In geval van examen, herexamen dan wel uitloting van een student, is de studerende verplicht de OV-studentenkaart in te leveren binnen 5 werkdagen na het bekend worden van de examen- of herexamenuitslag respectievelijk na het moment dat de uitslag van de uitloting bekend is geworden.

Artikel 4.11. Wijze waarop en voorwaarden waaronder een duplicaat van de OV-studentenkaart kan worden verstrekt

1. In geval van verlies, diefstal of beschadiging van de OV-studentenkaart heeft de studerende die recht heeft op de reisvoorziening, recht op verstrekking van een duplicaat van de kaart uiterlijk op de tiende werkdag na ontvangst van de aanvraag daartoe bij de verstrekker van de kaart.

2. Een duplicaat van de kaart wordt door middel van een formulier aangevraagd. Dat formulier is verkrijgbaar bij door de IB-Groep aangewezen instellingen.

3. In geval van verlies of diefstal wordt daarvan aangifte gedaan. In geval van beschadiging wordt de beschadigde kaart met het formulier, bedoeld in het tweede lid, ingeleverd bij door de IB-Groep aangewezen instellingen, of meegezonden aan de IB-Groep.

4. Indien de studerende een duplicaat aanvraagt, is hij daarvoor aan de IB-Groep een bedrag verschuldigd van € 31,76.

5. De originele kaart verliest zijn geldigheid op het moment dat het duplicaat is toegekend.

Artikel 4.12. Voorziening in geld

1. In afwijking van artikel 4.1 kan de studerende die een opleiding in Nederland volgt en gedurende die opleiding een onderdeel daarvan buiten Nederland gaat volgen, over die periode in het buitenland op aanvraag in plaats van een OV-studentenkaart in aanmerking komen voor een voorziening in geld.

2. De studerende komt in aanmerking voor een voorziening in geld als bedoeld in het eerste lid, indien:

a. het onderdeel dat buiten Nederland wordt gevolgd, meetelt voor het Nederlandse diploma, en

b. de studerende ingeschreven blijft aan de Nederlandse onderwijsinstelling.

3. De voorziening in geld, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan het bedrag, bedoeld in 5.3, tweede lid, van de wet.

4. Toekenning van de reisvoorziening in geld vindt plaats per kalendermaand voor de periode waarin de studerende voor de betreffende opleiding in het buitenland studeert. Na deze periode wordt dezelfde OV-studentenkaart ter beschikking gesteld zonder dat deze kaart opnieuw behoeft te worden aangevraagd. Indien de studerende eerder dan aangegeven terugkeert in Nederland, kan opnieuw een OV-studentenkaart worden aangevraagd met inachtneming van de aanvraagtermijn van artikel 2.4.

Hoofdstuk 5. Terugbetaling studieschuld

Artikel 5.1. Wijzen van terugbetaling

1. De betaling van de maandelijkse termijnen voor de rente en aflossing van de lening, bedoeld in artikel 6.9 van de wet, geschiedt door middel van:

a. een door de IB-Groep aan de debiteur gezonden acceptgirokaart, of

b. een daartoe door de debiteur aan de IB-Groep verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een bank- of postbankrekening van e debiteur.

2. Indien de debiteur betaalt volgens de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde wijze, wordt de te betalen maandelijkse termijn telkens verminderd met € 0,77.

Hoofdstuk 6. Herziening

Artikel 6.1. Verrekening en terugbetaling

1. Indien uit een beschikking tot herziening als bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, van de wet blijkt dat te veel studiefinanciering is uitbetaald, wordt dit op de voet van het tweede en derde lid verrekend met nog te verrichten betalingen op grond van de wet.

2. Eerst wordt zoveel mogelijk verrekend met de nabetalingen die vanaf het tijdstip van afgifte van de in het eerste lid bedoelde beschikking aan de studerende zouden moeten worden gedaan.

3. Vervolgens wordt zolang het te veel uitbetaalde bedrag nog niet volledig is verrekend met de in het tweede lid bedoelde nabetalingen, verrekend met de maandbetalingen, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000. Wanneer die maandbetalingen hoger zijn dan € 117,98 naar de maatstaf van 1 januari 2000 geschiedt de verrekening met dat bedrag.

4. Onder nabetalingen, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan de betaling van bedragen die op grond van enige herzieningsbeschikking over reeds op het tijdstip van afgifte van die beschikking verstreken maanden zonder de verrekening, bedoeld in het tweede lid, aan de studerende betaalbaar zouden worden gesteld.

5. Indien er niet langer betalingen op grond van de wet zijn, wordt het bedrag aan studiefinanciering dat te veel is uitbetaald voor zover dat bedrag nog niet is verrekend, op eerste vordering binnen 30 dagen geheel terugbetaald.

6. In afwijking van het vijfde lid wordt het de debiteur toegestaan, indien hij daartoe een aanvraag indient, het in het vijfde lid bedoelde bedrag in ten hoogste 24 maandelijkse termijnen terug te betalen, waarbij geen termijn, met uitzondering van de laatste termijn, kleiner zal zijn dan het bedrag, bedoeld in het derde lid, dan wel het op grond van artikel 6.2 aangepaste bedrag. De in de vorige volzin bedoelde betaling van de maandelijkse termijn door de debiteur geschiedt door middel van automatische incasso.

7. Over het in het vijfde lid bedoelde bedrag, dat in maandelijkse termijnen wordt terugbetaald, is rente verschuldigd. Als rentepercentage wordt het percentage van de wettelijke rente gehanteerd. Deze rente wordt berekend per dag op basis van samengestelde interest en is verschuldigd over het bedrag van iedere terugbetaling afzonderlijk, met dien verstande dat ingeval de terugbetaling niet op de vervaldatum is ontvangen de op voet van deze bepaling berekende rente wordt bijgeschreven bij het verschuldigde bedrag, onverminderd het bepaalde in het negende lid.

8. Voor de berekening van de rente op de voet van het zevende lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.

9. Indien een, met inachtneming van het zesde en zevende lid berekende, termijn niet op de vervaldatum is ontvangen, vervalt de in het zesde lid bedoelde toestemming. Het nog niet door de betaling van het in de reeds betaalde maandelijkse termijnen begrepen bedrag aan aflossing op het in het vijfde lid bedoelde bedrag, vermeerderd met het verschuldigde bedrag aan wettelijke rente, wordt op eerste vordering binnen 14 dagen door de debiteur geheel voldaan.

Artikel 6.2. Aanpassing

Aanpassing van het bedrag genoemd in artikel 6.1, derde lid, geschiedt met de procentuele wijziging, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000.

Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen

Artikel 7.1. Afwijking van artikel 4.7

In afwijking van artikel 4.7 geldt tot 1 januari 2002 in plaats van `€ 13,61': f 30,-.

Artikel 7.2. Afwijking van 4.10

In afwijking van artikel 4.10, tweede lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van `€ 18,15': f 40,-.

Artikel 7.3. Afwijking van artikel 4.11

In afwijking van artikel 4.11, derde lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van `€ 31,76': f 70,-.

Artikel 7.4. Afwijking van artikel 5.1

In afwijking van artikel 5.1, tweede lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van `€ 0,77': f 1,70.

Artikel 7.5. Afwijking van artikelen 6.1 en 6.2

In afwijking van artikel 6.1, derde lid en 6.2, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van `€ 117,98': f 260,-.

Artikel 7.6. Vastgestelde bedragen

Daar waar in ministeriële regelingen bedragen zijn vastgesteld voor het jaar 2000, worden deze bedragen vanaf 1 september 2000 geacht te zijn vastgesteld op grond van de wet.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1. Intrekking

De Regeling aanleveren gegevens voor studiefinanciering bij duale opleidingen wordt ingetrokken.

Artikel 8.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2000.

Artikel 8.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling studiefinanciering 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en bij de IB-Groep.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,L.M.L.H.A. Hermans.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling is opgesteld in verband met de inwerkingtreding van de WSF 2000 (Stb. 2000, 286) en het BSF 2000 (Stb. 2000, 329), die beiden op 1 september 2000 in werking treden.

Deze regeling vervangt alle ministeriële regelingen op grond van de Wet op de studiefinanciering, met uitzondering van de jaarlijks te wijzigen regelingen (zoals vaststelling van de normbedragen en vaststelling van het rentepercentage).

De regelingen zijn hoofdzakelijk technisch aangepast (nieuwe terminologie en artikelverwijzingen). Daar waar nodig zijn bepalingen geactualiseerd.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

Het merendeel van de begripsbepalingen uit de oude ministeriële regelingen is overbodig, omdat deze nu al in de WSF 2000 (wet) zijn omschreven.

Hoofdstuk 2. Regeling omtrent aanvraag

Artikel 2.1. Formulieren

Basis: artikel 1.3 WSF 2000

Wijziging: redactioneel aangepast

Was: artikel 2, Regeling verzoek studiefinanciering, Stcrt. 1989, 85

De verplichting om gegevens te melden door middel van een formulier geldt zowel voor gegevens die leiden tot de aanvankelijke toekenning als voor gegevens die leiden tot een wijziging in die toekenning. Het formulier kan elektronisch worden verstrekt, maar nog niet elektronisch worden geretourneerd.

Artikel 2.2. De studentenchipkaart

Basis: artikel 1.3 WSF 2000

Wijziging: redactioneel aangepast

Was: artikel 2a, Regeling verzoek studiefinanciering, Stcrt. 1989, 85

Gedurende het studiejaar 1995-1996 is door deelname van studenten aan een drietal onderwijsinstellingen een proef gedaan met een studentenchipkaart. Deze kaart heeft een multifunctioneel karakter. Een van de functies is de mogelijkheid om wijzigingen door te geven aan de IB-Groep. Gelet op de resultaten van die proef is in 1996 besloten om het gebruik van de studentenchipkaart voor het doorgeven van mutaties te continueren en een bredere verspreiding te geven. Studenten kunnen dan in plaats van via de daartoe bestemde formulieren de studentenchipkaart gebruiken om een beperkt aantal gegevens te wijzigen.

Artikel 2.3. Aanvraagprocedure

Basis: artikel 1.3 WSF 2000

Wijziging: redactioneel aangepast

Was: artikel 3, Regeling verzoek studiefinanciering, Stcrt. 1989, 85

De studerende dient bij de aanvraag precies aan te geven welke component(en) aan studiefinanciering hij wenst te ontvangen.

Artikel 2.4. Volledige opleiding buiten Nederland; aanvraag OV-studentenkaart

Basis: artikel 1.3 WSF 2000 (artikel 3.25)

Wijziging: redactioneel aangepast

Was: artikel 3a, Regeling verzoek studiefinanciering, Stcrt. 1994, 202

Op basis van artikel 3.25 ontvangt de studerende die recht heeft op studiefinanciering voor het volgen van een opleiding buiten Nederland in plaats van een OV-studentenkaart, een geldbedrag. Op basis van dit artikel kan deze student echter toch verzoeken om een OV-studentenkaart. Uit de wet volgt dat om redenen van doelmatigheid deze aanvraag bij de IB-Groep moet worden gedaan (art. 3.24, tweede lid).

Artikel 2.5. Deel opleiding buiten Nederland: aanvraag voorziening in geld

Basis: artikel 1.3 WSF 2000

Wijziging: redactioneel aangepast

Was: artikel 3c, Regeling verzoek studiefinanciering, Stcrt. 1998, 207, 8

De studerende die een deel van de opleiding buiten Nederland volgt, en een reisvoorziening in geld wenst te ontvangen, moet daarvoor een verzoek indienen bij de IB-Groep, de verstrekker van de OV-studentenkaart. Op het voor het verzoek bestemde formulier wordt door de instelling van onderwijs waar de studerende blijft ingeschreven verklaard dat de studerende in met name genoemde maand(en) een of meer onderdelen van de opleiding in het buitenland volgt, dat deze onderdelen meetellen voor het Nederlands diploma en dat de studerende gedurende deze periode ingeschreven blijft aan de Nederlandse onderwijsinstelling.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing opleidingen in het buitenland

Artikel 3.1. Hoger onderwijs in EER-landen

Basis: artikel 2.12 WSF 2000

Nieuw

In de WSF 2000 is onder meer bepaald dat studenten die een afsluitend diploma hebben gehaald, de ruimte krijgen om hun aanspraak op studiefinanciering (ten hoogste 36 maanden) mee te nemen voor een studie aan een instelling van hoger onderwijs in een EER-land. De aanspraak wordt uitsluitend aan prestatiebeursstudenten verstrekt in de vorm van een leenvoorziening, ook wanneer er nog aanspraak is op resterende prestatiebeursmaanden. Deze voorziening wordt alleen op aanvraag verstrekt.

Welke opleidingen aan welke instellingen het betreft, is neergelegd in bijlage 1.

Deze lijst met aangewezen opleidingen is dezelfde die wordt gebruikt voor de Visiebeursregeling (Regeling stimulering internationale mobiliteit volledig hoger onderwijsopleidingen 1999, Uitleg OcenW-regelingen 1999, 18c).

Artikel 3.2. Buitenlandse opleidingen

Basis: artikel 2.14 WSF 2000

Wijziging: redactioneel aangepast

Was: artikel 1, Regeling aanwijzing instellingen op grond van artikel 9, derde lid, van de Wet op de studiefinanciering, Stcrt. 1987, 47

Het is mogelijk om in het buitenland te studeren met Nederlandse studiefinanciering. In dit artikel wordt de basis gelegd voor de opleidingen aan instellingen waarvoor studiefinanciering kan worden gekregen. Welke opleidingen aan welke instellingen het betreft, is neergelegd in bijlage 2.

Hoofdstuk 4. Reisvoorziening

Dit hoofdstuk geeft een nadere uitwerking van enkele bepalingen over de OV-studentenkaart uit de WSF 2000. Daarnaast is bestaand beleid ten aanzien van studerenden, die een deel van hun opleiding in het buitenland volgen, in dit hoofdstuk verwerkt.

Artikel 4.1. Vorm van de reisvoorziening

Basis: artikel 3.7, tweede lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 2, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

In dit artikel wordt aangegeven dat de reisvoorziening in de vorm van een OV-studentenkaart wordt verstrekt aan de studerende.

Artikel 4.2. Geldigheidsduur van de OV-studentenkaart

Basis: artikel 3.26, eerste lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 4, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

In dit artikel wordt neergelegd dat de OV-studentenkaart een beperkte geldigheidsduur heeft.

Artikel 4.3. Geen verlenging geldigheidsduur

Basis: artikel 3.26, eerste lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 5, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

In aanvulling op artikel 4.2 wordt hier geregeld dat verlening van de geldigheidsduur van de OV-studentenkaart niet mogelijk is.

Artikel 4.4. Wijze van verkrijgen van een nieuwe OV-studentenkaart

Basis: artikel 3.26, eerste lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 6, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

De studerende die recht heeft op studiefinanciering ontvangt van de IB-Groep nader bericht over hoe hij precies de OV-studentenkaart in bezit kan krijgen.

Artikel 4.5. De keuze van de OV-studentenkaart

Basis: artikel 3.26, eerste lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 7, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

De studerende heeft de keus heeft tussen een zogenaamde weekkaart of weekendkaart. De studerende geeft zijn keuze bij het afhalen van de kaart te kennen.

Artikel 4.6. Herziening van de keuze van de OV-studentenkaart; beslistermijn

Basis: artikel 3.26, eerste lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 8, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

De studerende heeft de mogelijkheid om in de periode van geldigheid van de OV-studentenkaart de gemaakte kaartkeuze eenmaal per kalenderjaar te herzien (artikel 3.26, tweede lid).

Dit artikel geeft de termijn aan waarin de IB-Groep op de aanvraag tot herziening van de keuze dient te beslissen.

Artikel 4.7. Kosten van het herzien van de keuze van de OV-studentenkaart

Basis: artikel 3.26, vierde lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 9, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

De studerende is voor de herziening van zijn keuze het in dit artikel genoemde bedrag verschuldigd aan de IB-Groep.

Artikel 4.8. OV-studentenkaart is strikt persoonlijk

Basis: artikel 3.26, eerste lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 10, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

In dit artikel wordt uitgesloten dat anderen dan alleen de studerende zelf met de OV-studentenkaart recht hebben op kosteloos openbaar vervoer of korting op de vervoerprijs.

Artikel 4.9. Eigendom van de OV-studentenkaart

Basis: artikel 3.26, eerste lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 11 Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

De OV-studentenkaart blijft eigendom van de IB-Groep.

Artikel 4.10. Uitzondering op de plicht om de OV-studentenkaart in te leveren

Basis: artikel 3.27, vijfde lid, WSF 2000

Wijziging: redactioneel aangepast

Was: artikel 12, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

Op grond van artikel 3.27, eerste lid, WSF 2000 is de studerende verplicht zijn kaart in te leveren op de vijfde werkdag. In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt bepaald in welke gevallen de studerende niet aan deze verplichting hoeft te voldoen.

In het derde lid wordt de inleverplicht voor de OV-studentenkaart aangegeven voor onder meer de student die een negatieve uitslag voor selectie voor een fixusopleiding op grond van paragraaf 4a, van titel 3, van hoofdstuk 7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek heeft ontvangen.

Artikel 4.11. Wijze waarop en voorwaarden waaronder een duplicaat van de OV-studentenkaart kan worden verstrekt

Basis: artikel 3.27, vijfde lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 13, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

In dit artikel worden de wijze waarop en de voorwaarden waaronder een duplicaat van de OV-studentenkaart kan worden verstrekt nader omschreven.

Artikel 4.12. Voorziening in geld

Basis: artikel 3.7, tweede lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 3, Regeling OV-studentenkaart 1999, Stcrt. 1998, 207

Dit artikel heeft een relatie met artikel 2.5, wat bedoeld is voor studerenden die buiten Nederland een deel van hun opleiding doen. Voor deze groep geldt vanzelfsprekend dat de wettelijke bepalingen, zoals bijvoorbeeld de plicht de kaart tijdig in te leveren, hun geldigheid behouden.

Hoofdstuk 5. Terugbetaling studieschuld

Artikel 5.1. Wijzen van terugbetaling

Basis: artikel 6.9, vijfde lid, WSF2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 1, Regeling wijze van terugbetaling rentedragende lening, Stcrt. 1990, 250

In dit artikel wordt bepaald op welke wijze de debiteur zijn maandelijkse termijnen voor rente en aflossing van de lening kan voldoen. De debiteur die kiest voor een betalingswijze via automatische incasso krijgt een korting op de maandelijks te betalen termijn.

Hoofdstuk 6. Herziening

Artikel 6.1. Verrekening en terugbetaling

Basis: artikel 7.4, vijfde en zesde lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 2, Regeling verrekening en terugbetaling te veel uitbetaalde studiefinanciering, Stcrt. 1989, 135

Het eerste tot en met het derde lid bepalen dat terugvorderingen van bedragen aan te veel uitbetaalde studiefinanciering zoveel mogelijk worden verrekend met nog te verrichten betalingen op grond van de WSF 2000. Tevens wordt de volgorde aangegeven van de bedragen aan te verrichten betalingen waarmee wordt verrekend. Er zijn twee soorten betalingen te onderscheiden:

1. nabetalingen over een reeds verstreken periode;

2. de reguliere maandbetaling.

Vorenstaande volgorde geeft ook de volgorde aan van de bedragen waarmee eerst wordt verrekend: de terugvordering wordt eerst zoveel mogelijk gecompenseerd met nabetalingen, bedoeld onder 1, en vervolgens tot € 117,98 per maand verrekend met de betaling bedoeld onder 2. Het vijfde lid bepaalt dat zodra er niet langer betalingen op grond van de wet zijn en derhalve verrekenen niet meer mogelijk is, de (ex-)studerende het te veel betaalde bedrag voor zover dat inmiddels nog niet is verrekend, op eerste vordering binnen 30 dagen terugbetaalt. Die eerste vordering geschiedt door middel van een optisch leesbare acceptgirokaart (OLA) met een daarbij behorende toelichting.

Iedere debiteur staat het verder vrij te verzoeken het direct opeisbare bedrag in termijnen te mogen betalen. In alle gevallen zal het de debiteur worden toegestaan in ten hoogste 24 maandelijkse termijnen terug te betalen. Er is gekozen voor deze termijn, opdat het bedrag van de direct opeisbare vordering in ieder geval door de debiteur terugbetaald zal zijn op het moment dat aan de aflossing van de studieschuld moet worden begonnen. Bovendien is gekozen voor een minimumbedrag van de maandelijkse termijnen ter hoogte van het bedrag dat bij de verrekening van de vordering met toegekende studiefinanciering ook wordt gehanteerd: € 117,98 per maand. Deze eenheid van bedrag accentueert de redelijkheid van het verrekenbedrag.

Artikel 6.2. Aanpassing

Basis: artikel 7.4, vijfde en zesde lid, WSF 2000

Wijziging: ongewijzigd

Was: artikel 3, Regeling verrekening en terugbetaling te veel uitbetaalde studiefinanciering, Stcrt. 1989, 135

Het verrekenbedrag wordt per 1 januari van ieder kalenderjaar aangepast met de procentuele wijziging die het indexcijfer van de consumentenprijs over het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen

Artikelen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5 Afwijking van de artikelen met eurobedragen

Vooruitlopend op de aanpassingswetgeving bij de omzetting van guldenbedragen in eurobedragen is in de WSF 2000 aangesloten bij de lijn dat in een nieuwe wet, ook al treedt deze voor 1 januari 2002 in werking, bedragen in euro's worden opgenomen. In de betreffende overgangsartikelen worden de bedragen vermeld in guldens, zijnde de geldende bedragen. De omzetting naar eurobedragen is zowel met als zonder afronding geschied.

Artikel 7.6. Vastgestelde bedragen

Met deze regeling worden alle bestaande ministeriële regelingen ingetrokken. Dit zou echter ook betekenen dat de ministeriële regelingen ten aanzien van de normbedragen studiefinanciering en de rentepercentages ook hun geldigheid verliezen. Door dit artikel worden deze bedragen vanaf 1 september 2000 geacht te zijn vastgesteld op grond van de WSF 2000. Zou dit niet gebeuren, dan zou er per 1 september 2000 bijvoorbeeld geen rentepercentage zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1. Intrekking

De in deze Regeling overgenomen regelingen vervallen van rechtswege omdat de grondslag (WSF-oud) op 1 september 2000 vervalt. het betreft de volgende regelingen:

- Regeling aanwijzing instellingen op grond van artikel 9, derde lid, van de Wet op de studiefinanciering;

- Regeling OV-studentenkaart 1999;

- Regeling verzoek studiefinanciering;

- Regeling verrekening en terugbetaling te veel uitbetaalde studiefinanciering;

- Regeling van wijze terugbetaling rentedragende lening.

De jaarlijks te maken regelingen (zoals de regeling aanpassing normbedragen studiefinanciering en de regeling vaststelling rentepercentages WSF) vervallen eigenlijk ook van rechtswege per 1 september 2000, maar zullen op korte termijn worden vastgesteld omdat het bedragen betreft voor 1 januari 2001.

Alleen de regeling aanlevering gegevens voor studiefinanciering bij duale opleidingen wordt ingetrokken, omdat in de WSF2000 voor duaal onderwijs en voltijds onderwijs hetzelfde regime van toepassing is.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L.M.L.H.A. Hermans.

Naar boven