Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 18618 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 18618 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B2/9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 19 juncto 18, eerste lid, onder f, Vw kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden. Daarvan zal met name sprake zijn ingeval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is sprake van een verbreking van de (huwelijks)relatie indien:
• de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA, of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren;
• de hoofdpersoon is overleden; of
• de hoofdpersoon zich vrijwillig in het buitenland heeft gevestigd.
Tenzij op grond van B16 een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf kan worden verleend, wordt in een dergelijk geval de verblijfsvergunning ingetrokken. De verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf kan alleen op aanvraag worden verleend. Indien intrekking in deze gevallen wordt overwogen, wordt de vreemdeling derhalve in de gelegenheid gesteld een aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘voortgezet verblijf’ in te dienen.
Artikel 3.90 Vb geeft een uitzondering op de hiervoor weergegeven regel dat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken indien de (huwelijks)relatie is verbroken.
Dit artikel ziet op situaties waarin een vreemdeling, wiens verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming is aanvaard, de hoofdpersoon wegens gewelddaden is ontvlucht. In dergelijke gevallen kan er sprake zijn van een tijdelijke (feitelijke) verbreking van de samenwoning. De feitelijke verbreking kan echter ook een permanent karakter hebben. Om die reden kan de verblijfsvergunning, in situaties waarin de vreemdeling de hoofdpersoon wegens gewelddaden is ontvlucht, wel worden ingetrokken indien er sedert de feitelijke verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken.
De vreemdeling die stelt de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden te hebben verlaten, maakt dat aannemelijk door in ieder geval over te leggen:
a. gegevens van de politie, bijvoorbeeld de melding van een incident, mits bij de politie voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geweld heeft plaats gevonden, of een proces-verbaal van de aangifte; en
b. een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener; de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of
c. gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of
d. andere gegevens, voorzover het gaat om objectieve gegevens uit\
betrouwbare bron.
B
Paragraaf B11/3.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De nationale regels inzake gezinshereniging en -vorming (zie B2) bieden de gezinsleden in de regel al meteen het recht om te werken en gaan derhalve verder dan waartoe het Associatiebesluit nr. 1/80 verplicht.
Verder wordt ingevolge de nationale regelgeving aan het minderjarige gezinslid die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in verband met gezinshereniging bij een persoon met een niet-tijdelijke verblijfsrecht, reeds na een jaar op aanvraag een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf verleend (zie artikel 3.50 Vb en B16).
Daarnaast kunnen bovenstaande gezinsleden reeds na drie jaar rechtmatig verblijf hier te lande aanspraak maken op een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking ’voortgezet verblijf’ (zie B16/3.1.1). Op grond van deze verblijfsvergunning hebben zij ook de vrije toegang tot iedere arbeid van keuze.
C
Paragraaf B14/2.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
D
Paragraaf B14/2.10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 9.4 Vb is een overgangsregeling getroffen voor vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend onder het oude beleid inzake Amv’s en die inmiddels achttien jaar oud zijn. Deze vreemdelingen kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ (zie B16/3.3.3).
E
Paragraaf B14/3.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De in Nederland verblijvende (huwelijks)partner alsmede het/ de tot het gezin behorende kind(eren) dat/ die afhankelijk is/ zijn van een vreemdeling aan wie in verband met medische gronden een verblijfsvergunning op grond van het buiten schuld beleid is verleend, respectievelijk de verzorgende ouder(s), kunnen in deze situatie met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb worden vrijgesteld van het mvv-vereiste wanneer zij een verblijfsaanvraag indienen.
In afwijking van het bepaalde in B1 wordt deze aanvraag niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.13 Vb kunnen deze gezinsleden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat van hen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de periode dat er voor de hoofdpersoon sprake is van een situatie dat hij buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: ‘verblijf bij….(naam hoofdpersoon)’ met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.
De arbeidsmarktaantekening luidt, voor zover het geen gemeenschapsonderdaan betreft: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV’.
De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van B16/3.1 zijn op deze gezinsleden niet van toepassing gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake buiten schuld.
F
Paragraaf B14/3.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
G
Paragraaf B14/5.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’, wordt – behoudens contra-indicaties – na één jaar ambtshalve gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’ op grond van de artikelen 3.6 en 3.52 Vb en artikel 3.17a, onder c, VV (zie B16/4.8).
H
Paragraaf B16/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Artikel 3.50 Vb bevat een bijzondere regeling voor het voortgezet verblijf van de vreemdeling die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging met een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Artikel 3.50 Vb bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien aan de voorwaarden van artikel 3.50 Vb wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend (zie B16/2).
Ingevolge artikel 3.51 Vb kan, onder bepaalde voorwaarden, aan de volgende categorieën vreemdelingen een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend:
• De vreemdeling die in het kader van gezinshereniging of -vorming is toegelaten (zie B16/3);
• De vreemdeling die in het kader van medische behandeling is toegelaten (zie B16/4);
• De vreemdeling die in het kader van het beleid inzake Amv’s is toegelaten (zie B16/5); en
• De vreemdeling die in het kader van het beleid inzake het buitenschuldcriterium is toegelaten (zie B16/6).
Artikel 3.51 Vb geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften.
Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.50 of 3.51 Vb, wordt de verblijfsvergunning niet verleend. Artikel 3.51 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In B16 wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van voortgezet verblijf kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.
Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, is artikel 3.52 Vb van belang (zie B16/7) Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. In B16/4 wordt het beleid voor de volgende gevallen nader uitgewerkt:
• (huwelijks)relatie (zie B16/4.2);
• verruimde gezinshereniging en ouderenbeleid (zie B16/4.3);
• voortgezet verblijf na verblijf op grond van medische noodsituatie (zie B16/4.4);
• slachtoffers/getuige-aangevers van mensenhandel (zie B16/4.5);
• Amv’s en meerderjarige ex-bama’s (zie B16/4.6 en B16/4.7);
• voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (zie B16/4.8).
De verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ kan, tenzij hierna anders aangegeven, alleen op aanvraag worden verleend.
Naast de beleidsregels in B16 zijn, tenzij hieronder anders is aangegeven, ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4. Voor wat betreft de aanvraag zijn tevens de algemene bepalingen van B1/5 en B1/9 van toepassing.
I
Paragraaf B16/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
J
Paragraaf B16/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
K
Paragraaf B16/3.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend indien:
a. de vreemdeling een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is aangegaan met een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;
b. die (huwelijks)relatie drie jaren bestaat en de vreemdeling ten minste drie jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning heeft gehad;
c. drie jaren is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en
d. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
• niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
• al dan niet tezamen met de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner, niet (meer) zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de (huwelijks)relatie is ontwricht of ontbonden.
De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon zelf verblijfsrecht van tijdelijk aard heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze een verblijfsvergunning voor studie of medische behandeling heeft. Zie artikel 3.5 Vb. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend indien de hoofdpersoon houder is van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarmee wordt voorkomen dat de vreemdeling met een verblijfsrecht dat afhankelijk is van een andere vreemdeling die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, na ommekomst van drie jaren een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen dan degene bij wie verblijf was toegestaan.
Indien de vreemdeling aanvankelijk houder was van een verblijfsvergunning op grond van een relatie, en aansluitend houder was van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde hoofdpersoon, wordt de duur van deze perioden opgeteld.
De vreemdeling hoeft niet direct voorafgaand aan (dat wil zeggen aansluitend op) de aanvraag om wijziging van de beperking in het bezit geweest te zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming. Wel dient de aanvraag tijdig ingediend te zijn (zie B1/5.1). Daarnaast is van belang dat de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ altijd volgt op eerder bezit van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming. De vreemdeling komt derhalve niet voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb in aanmerking indien hij na verbreking van de relatie in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder een andere beperking.
In artikel 9.6 Vb is een overgangsregeling getroffen voor die gevallen waarin de vreemdeling ten minste een jaar, maar minder dan drie jaren, houder is geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk dat drie jaren direct voorafgaande aan de ontwrichting of ontbinding daarvan heeft standgehouden. Op grond van deze overgangsregeling kan aan die vreemdeling, mits de verblijfsvergunning is verleend voor 11 december 2000 en geen van de afwijzingsgronden van artikel 16 Vw zich voordoen, een verblijfsvergunning worden verleend onder de beperking ‘voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Deze regeling geldt niet, indien de verblijfsvergunning was verleend op grond van een relatie.
L
Paragraaf B16/3.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend, indien:
a. de vreemdeling drie jaren in het kader van verruimde gezinshereniging of in het kader van het ouderenbeleid (B2/7) een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft (artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb), bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;
b. de vreemdeling drie jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en
c. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
b. al dan niet tezamen met de hoofdpersoon niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
M
Paragraaf B16/3.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.51, derde lid, Vb kan de zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf na (verruimde) gezinshereniging of gezinsvorming eveneens worden verleend indien de hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht is overleden en de gezinsband om die reden is verbroken. In deze gevallen wordt in beginsel altijd gebruikgemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. Als regel levert het overlijden een zodanig schrijnende situatie op dat het voortgezet verblijf van de vreemdeling in Nederland behoort te worden aanvaard (zie artikel 3.51, derde lid, Vb). Daarbij hoeft de aanwezigheid van (andere) klemmende redenen van humanitaire aard niet te worden gesteld of onderzocht. Het vorengaande geldt echter niet indien verblijf is verleend in het kader van het ouderenbeleid (B2/7).
De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien:
• de overleden hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard had (zie artikel 3.5 Vb) of houder was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien dat wel het geval was, kan voortgezet verblijf slechts worden aanvaard op grond van artikel 3.52 Vb;
• er onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden die tot de verlening van de verblijfsvergunning hebben geleid (zie B1/5.3.3); of
• de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:
• niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
• niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
N
Paragraaf B16/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking voor het ondergaan van medische behandeling kan de vreemdeling op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b, Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, indien de medische behandeling naar het oordeel van de Minister nog voor ten minste één jaar noodzakelijk zal zijn. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
P
Paragraaf B16/3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met verblijf als Amv kan op aanvraag worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met voortgezet verblijf.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder c, Vb kan aan een Amv op aanvraag een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend, indien:
a. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ (de tijd dat betrokkene in het bezit is geweest van een vergunning voor asiel bepaalde tijd telt derhalve niet mee);
b. hij nog minderjarig is;
c. hij ook overigens nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor Amv’s; en
d. er overigens geen gronden voor weigering zijn.
De peildatum voor de vraag of de vreemdeling aan deze voorwaarden voldoet, ligt, gezien de bewoordingen van artikel 3.51 Vb, op de laatste dag van geldigheid van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als Amv’.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
b. niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Amv’s die in afwachting zijn van een beslissing op de aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden in het bezit gesteld van het verblijfsdocument conform bijlage 7f2 VV (W2-document), voor zover zij niet reeds in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.
Indien er sprake is van een te late indiening van de aanvraag om verlenging of de aanvraag om wijziging van de beperking, is het gestelde in B1/5.1 van toepassing.
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ wordt in de hierboven genoemde gevallen ten hoogste verlengd tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.
Q
Paragraaf B16/3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien er sprake is van een eerste beslissing op de asielaanvraag waarbij ambtshalve een vergunning op grond van het beleid inzake Amv’s wordt verleend, geldt het volgende.
Indien betrokkene vóór 4 januari 2001 (ingangsdatum huidige beleid) achttien jaar oud is geworden, en hij op grond van het toenmalig geldende beleid inzake Amv’s in aanmerking komt voor verblijf, dient voor de periode tot en met 3 januari 2001 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ te worden verleend. Vanaf 4 januari 2001 komt betrokkene op grond van artikel 9.4 Vb in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
Indien betrokkene op of na 4 januari 2001 achttien jaar oud is geworden, wordt aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ verleend tot de datum waarop hij achttien jaar oud wordt. Vanaf de datum waarop betrokkene achttien jaar oud wordt, komt hij in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 9.4 Vb.
Als er sprake is van een eerste beslissing op de asielaanvraag en de vreemdeling is inmiddels achttien, dan wordt in deze gevallen de asielaanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. De vreemdeling hoeft deze vergunning dus niet apart aan te vragen.
R
Paragraaf B16/3.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De ABRvS heeft in haar uitspraak van 14 mei 2003 (20031352/1) geoordeeld dat de beslissing van destijds, om aan een minderjarige vreemdeling de verblijfsvergunning te weigeren omdat hij begeleid was, niet in overeenstemming is met de Vw. Daarom is de volgende voorziening getroffen voor hen die voor hun achttiende verjaardag een tweede aanvraag indienen.
Een Amv, aan wie een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ wordt verleend, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.52 Vb:
• op de dag dat hij meerderjarig wordt; dan wel
• op de dag dat hij, als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, in aanmerking zou zijn gekomen voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51 Vb.
Hierbij gelden de volgende (cumulatieve) voorwaarden:
• de eerdere asielaanvraag van betrokkene dateert van op of na 4 januari 2001 (ingangsdatum huidige beleid inzake Amv’s en het per 20 juli 2004 afgeschafte beleid inzake begeleide minderjarige vreemdelingen);
• aan betrokkene is in de eerste procedure een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake Amv’s geweigerd omdat betrokkene werd aangemerkt als een begeleide minderjarige vreemdeling;
• als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, was betrokkene in aanmerking gekomen voor bedoelde verblijfsvergunning (ex-tunc toetsing naar het moment van de eerste beschikking); en
• als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, dan zou betrokkene op grond van zijn verblijfsvergunning uiteindelijk in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
Zie voor het beleid inzake de uitgeprocedeerde begeleide vreemdeling die nog minderjarig is B14/2.10.3.2.
Zie voor het beleid inzake uitgeprocedeerde vreemdelingen die inmiddels meerderjarig zijn geworden B14/2.10.3.3 en B16/4.7.
S
Paragraaf B16/3.1.4.1 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder d, Vb kan aan een vreemdeling aan wie verblijf is verleend omdat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken op aanvraag een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend, indien:
a. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’;
b. hij nog immer voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken; en
c. er overigens geen gronden voor weigering zijn.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
b. niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
T
Paragraaf B16/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
U
Paragraaf B16/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb (zie B16/2 tot en met B16/6), kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan (zie artikel 3.52 Vb). In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
V
Paragraaf B16/3.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.
Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:
a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;
c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;
e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie;
f. de banden met Nederland.
De hiervoor gegeven opsomming is richtinggevend en uitdrukkelijk niet limitatief bedoeld.
De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.
Bij de beoordeling wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met de situatie van vreemdelingen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten (zie ten aanzien hiervan tevens B1/5.1, B1/5.3.2, en B16/7).
Als uitwerking van de onder a, b en c genoemde factoren kan gedacht worden aan:
• de vraag of de eigen familie in het land van herkomst de vrouw in kwestie verstoten heeft, hetgeen opvang in het land van herkomst ernstig bemoeilijkt;
• de vraag of er sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst;
• de (on)mogelijkheid naar het recht van het land van herkomst te scheiden hetgeen haar juridisch in een moeilijke positie plaatst bij afwezigheid van de echtgenoot (het komt voor dat de vrouw niet kan scheiden, terwijl de man in Nederland is hertrouwd).
Aan de hand van de door de vreemdeling overgelegde informatie omtrent factoren a, b en c kan de IND zonodig een individueel ambtsbericht opvragen bij het Ministerie van BuZa.
Van belang is de mate van worteling in de Nederlandse samenleving en de mogelijkheid om het familie- en gezinsleven elders voort te zetten.
Daarnaast kan als uitwerking van de onder d en f genoemde factoren gedacht worden aan:
• weigerachtigheid van de vader om toestemming te verlenen de kinderen aan te melden op een school in het land van herkomst, terwijl die toestemming noodzakelijk is voor het kunnen volgen van onderwijs;
• de duur van het door het kind in Nederland genoten onderwijs;
• de vraag of het kind de Nederlandse nationaliteit heeft.
Indien sprake is van in Nederland geboren kinderen, dan wel kinderen met (tevens) de Nederlandse nationaliteit en aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding wordt aan deze factor in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend.
Aan deze factor wordt in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat naast deze factor niet aan één van de andere factoren (genoemd onder a tot en met d en f) dient te worden getoetst.. Geweld, waaronder seksueel geweld, dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, wordt aangetoond aan de hand van:
• gegevens van de politie, bijvoorbeeld de melding van een incident, mits bij de politie voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geweld heeft plaats gevonden, of een proces-verbaal van de aangifte; en
• een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener. De vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of
• gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of
• andere gegevens, voorzover het gaat objectieve gegevens uit betrouwbare bron.
In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het OM dan wel van de politie. Tevens is vereist:
• een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener, de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of
• gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of
• andere gegevens, voorzover het gaat objectieve gegevens uit betrouwbare bron.
Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de (huwelijks)relatie heeft besloten.
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 17 oktober 2003. Dit is de datum waarop de brief van de Minister, waarin deze regeling wordt aangekondigd, aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Indien er een beroep wordt gedaan op (seksueel) geweld, zonder dat dit op de voorgaande wijze kan worden aangetoond, kan dit betrokken worden bij de beoordeling of sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan.
W
Paragraaf B16/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Onder de in artikel 3.50 Vb (zie B16/2) genoemde voorwaarden komt een als minderjarige in het kader van gezinshereniging toegelaten vreemdeling, ook indien de gezinsband niet is verbroken, na een jaar in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voorgezet verblijf. Echter, indien de minderjarige of diens wettelijk vertegenwoordiger, een aanvraag om voortgezet verblijf indient en op grond van artikel 3.50 Vb niet in aanmerking komt voor verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning, dient beoordeeld te worden of betrokkene op grond van artikel 3.52 Vb in aanmerking komt voor voortgezet verblijf.
Hierbij zijn de bepalingen ten aanzien van aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie (zie B16/4.2) van overeenkomstige toepassing. In verband met de leeftijd van de vreemdeling is hiervoor niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken.
X
Paragraaf B16/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding, niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van verruimde gezinshereniging of het ouderenbeleid (zie B2/7), wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.
De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.
Indien binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie heeft geleid tot verbreking van de familierelatie, wordt hieraan in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de familierelatie heeft besloten. Dit betekent dat, indien het ondervonden geweld binnen de familie is aangetoond, de vreemdeling in aanmerking komt voor voortgezet verblijf.
Geweld, waaronder seksueel geweld, dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de familierelatie, wordt aangetoond door:
a. gegevens van de politie, bijvoorbeeld de melding van een incident, mits bij de politie voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geweld heeft plaats gevonden, of een proces-verbaal van de aangifte; en
b. een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener. De vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of
c. gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of
d. andere gegevens, voorzover het gaat om objectieve gegevens uit betrouwbare bron.
In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het OM dan wel van de politie. Ook in dat geval is een verklaring van een (vertrouwens)arts of andere hulpverlener vereist.
Y
Paragraaf B16/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ kan de vreemdeling op grond van artikel 3.52 Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorgezet verblijf’, indien de medische noodsituatie naar het oordeel van de Minister nog ten minste één jaar zal duren. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Z
Paragraaf B16/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.
Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:
a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;
b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.
Indien de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafzaak door het slachtoffer, terzake mensenhandel tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt.
Ten aanzien van de strafzaak is van belang dat het slachtoffer medewerking heeft verleend aan de opsporing of vervolging van mensenhandel. Verder wordt opgemerkt dat een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven ook voldoende is, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.
Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd. Hierbij is dan wel van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak zal, indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, doch de uitspraak anders luidt, en er wel tenminste drie jaar is verstreken tussen de verlening van de verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan eveneens van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing of de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejaren termijn.
De vreemdeling die onder één van de hierboven genoemde twee categorieën valt, is de eerst aangewezene om dit aan te tonen middels het overleggen van een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak.
Indien de strafzaak is geseponeerd, er geen beklag is ingesteld, het beklag niet is gehonoreerd, of de zaak binnen drie jaar is geëindigd in vrijspraak kan het slachtoffer voortgezet verblijf aanvragen.
In deze gevallen, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.
Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
• risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
• risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
• de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.
Indien een getuige-aangever aangifte heeft gedaan en de aangifte uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte(n), moet bij de beoordeling van het risico van represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht dient te worden toegekend aan deze veroordeling. Indien de veroordeling de conclusie rechtvaardigt dat in geval van de getuige-aangever bij terugkeer naar het land van herkomst gevaar voor represailles aanwezig is, kan hieraan doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de belangenafweging op grond van artikel 3.52 Vb.
De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.
Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien enkel een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.
De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet, of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.
Het slachtoffer dat drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijft, kan ook indien er nog een strafzaak loopt voortgezet verblijf aanvragen. In die gevallen kan de aanvraag, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd.
In afwijking van B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
AA
Paragraaf B16/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de Amv niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51 Vb, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. Hierin voorziet artikel 3.52 Vb.
Bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.52 Vb kunnen indien het om een Amv gaat worden aangenomen, indien:
a. de vreemdeling tot zijn meerderjarigheid in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’;
b. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning; en
c. hij gedurende zijn verblijf in Nederland steeds voldeed aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor Amv.
Van de bevoegdheid om de vergunning in een dergelijk geval aldus te wijzigen zal geen gebruik worden gemaakt indien er een of meer van de algemene gronden voor weigering van toepassing zijn.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van het feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding of niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Het betreft hier met name vreemdelingen van wie de verblijfsvergunning asiel is ingetrokken, dan wel niet is verlengd, en aan wie vervolgens een verblijfsvergunning is verleend op grond van het bijzondere beleid inzake Amv’s. Indien deze vreemdelingen op het moment dat zij meerderjarig worden meer dan drie jaar op grond van een verblijfsvergunning in Nederland verblijven, maar nog geen drie jaar in het bezit zijn van laatstgenoemde verblijfsvergunning, kunnen zij niet op grond van artikel 3.51 Vb in aanmerking komen voor voortgezet verblijf. Van deze vreemdelingen kan, in de geest van het bijzondere beleid inzake Amv’s, echter niet gevergd worden dat zij na meer dan drie jaar verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning Nederland alsnog verlaten. Daarom kan in deze zaken artikel 3.52 Vb worden toegepast.
BB
Paragraaf B16/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als meerderjarige ex-bama’ kan ten tijde van de eerste verlenging, indien de houder hiertoe een aanvraag indient, worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.52 Vb.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
b. niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
CC
Paragraaf B16/4.8 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Een bijzondere categorie verblijfsvergunningen in verband met voortgezet verblijf wordt gevormd door de vergunningen die worden verleend op grond van de Regeling nalatenschap oude Vw.
Op grond van artikel 3.6 Vb en artikel 17a, onder b, VV wordt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’ ambtshalve verleend (zie B14/5.4).
In verband met het bijzondere karakter van de regeling is besloten dat aan de houder van een verblijfsvergunning onder deze beperking ten tijde van de eerste verlenging een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ wordt verleend op grond van artikel 3.52 Vb. Dit houdt in dat de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’ – behoudens contra-indicaties – na één jaar ambtshalve wordt gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’ op grond van de artikelen 3.6 en 3.52 Vb en artikel 3.17a, onder c, VV.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
b. niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
DD
Paragraaf B16/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De aard van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ brengt verder met zich dat de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken, en de aanvraag tot verlenging niet wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet langer voldoet aan de voorwaarden van het bijzonder beleid op grond waarvan eerder verblijf was toegestaan.
Dit laat echter onverlet dat onder toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, Vw de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning kan worden afgewezen als blijkt dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Op grond van artikel 19 Vw kan de vergunning om dezelfde reden worden ingetrokken.
Voor wat betreft de geldigheidsduur zie artikel 3.64 Vb en B1/3.
EE
Paragraaf B16/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
FF
Paragraaf B16/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een aantal internationale verdragen, waarbij Nederland is aangesloten, kan gevolgen hebben voor het voortgezet verblijf van een vreemdeling in Nederland. Zie hiervoor B10 en B11. Indien de inmenging in het privé- en gezinsleven niet op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is gerechtvaardigd, is verblijfsbeëindiging niet aan de orde en kan voortgezet verblijf op grond van artikel 8 EVRM worden aanvaard (zie B2/10).
GG
Paragraaf B16/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
Indien de eerdere verblijfsvergunning was verleend onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. In de overige gevallen luidt de arbeidsmarktaantekening: arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
HH
Paragraaf B16/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
II
Paragraaf B16/8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
JJ
Paragraaf B16/9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
KK
Paragraaf B16/10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 26 november 2009
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Bij brief van 29 mei 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 29 742, nr. 26) heeft de Minister van Justitie de Tweede Kamer toegezegd een nadere invulling te zullen geven aan de onder artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en hoofdstuk B16/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 weergegeven klemmende redenen van humanitaire aard en deze nadere invulling in de Vreemdelingencirculaire 2000 neer te zullen leggen.
Bij brief van 29 juli 2008 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 19 637, nr. 1217) is aan deze toezegging invulling gegeven. In de brief is tevens aandacht besteed aan de criteria die worden gehanteerd bij het verlenen van voortgezet verblijf in verband met huiselijk geweld.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt gesteld dat er voor het kunnen verlenen van voortgezet verblijf sprake moet zijn van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard en dat klemmende redenen van humanitaire aard kunnenzijn gelegen in aantal daarna opgesomde factoren. Deze opsomming is, in het licht van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000, uitdrukkelijk niet limitatief bedoeld maar richtinggevend. Gelet op de aard van de problematiek is het limitatief vastleggen van voorbeelden in de Vreemdelingencirculaire 2000 hier niet gewenst. Er dient op dit punt ruimte te blijven bestaan om ook niet voorziene factoren bij de weging te betrekken. Wel is voorgesteld het aantal richtinggevende voorbeelden te verfijnen en aan te vullen en met name ook de situatie van met de ouder achtergelaten kinderen te betrekken.
Hierbij zijn de volgende voorbeelden genoemd:
• de banden met Nederland;
• de vraag of de eigen familie in het land van herkomst de vrouw in kwestie verstoten heeft, hetgeen opvang in het land van herkomst ernstig bemoeilijkt;
• de vraag of er sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst;
• de (on)mogelijkheid naar het recht van het land van herkomst te scheiden hetgeen haar juridisch in een moeilijke positie plaatst bij afwezigheid van de echtgenoot (het komt voor dat de vrouw niet kan scheiden, terwijl de man in Nederland is hertrouwd);
• weigerachtigheid van de vader om toestemming te verlenen de kinderen aan te melden op een school in het land van herkomst, terwijl die toestemming noodzakelijk is voor het kunnen volgen van onderwijs;
• de duur van het door het kind in Nederland genoten onderwijs;
• de vraag of het kind de Nederlandse nationaliteit heeft.
Huiselijk geweld biedt op zichzelf een voldoende grond om voortgezet verblijf te verlenen, indien de relatie binnen drie jaar rechtmatig verblijf bij partner verbroken is door het slachtoffer in verband met dit geweld.
Echter de geboden handvatten voor toetsing door de uitvoering blijken niet toereikend zijn. In drie gevallen is een nadere invulling van het beleid terzake wenselijk, namelijk ten aanzien van de medische verklaring, ten aanzien van de aangifte en ten aanzien van degene die de relatie feitelijk heeft verbroken.
In overleg met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering de Geneeskunst (KNMG) is naar voren gekomen dat een arts alleen een verklaring kan afleggen over medische omstandigheden en dat een arts niet kan verklaren over andere factoren die kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is (geweest) van huiselijk geweld. Daarop is besloten meer gegevens als bewijs voor huiselijk geweld te accepteren zoals bijvoorbeeld een verklaring van de instelling voor vrouwenopvang waar het slachtoffer verblijft, of verklaringen van betrokken hulpverleners/maatschappelijk werkenden, Geestelijke Gezondheidszorg, locale organisaties voor huiselijk geweld of het Advies en meldpunt huiselijk geweld (AMHG).
Uit de praktijk blijkt dat de politie een slachtoffer dat melding maakt van huiselijk geweld niet altijd de gelegenheid biedt hiervan aangifte te doen, bijvoorbeeld omdat het feit te lang geleden heeft plaatsgevonden of op een locatie die valt onder de verantwoordelijkheid van een ander regiokorps.
Daarom is besloten, naast het proces-verbaal van aangifte of de ambtshalve verklaring, ook genoegen te nemen met de melding van betrokkene bij de politie (zoals in het beleid dat gold vóór oktober 2003 geaccepteerd werd), mits betrokkene bij de politie voldoende aannemelijk maakt dat het geweld heeft plaatsgevonden.
De kern van het beleid is dat bescherming geboden moet worden tegen huiselijk geweld. Om die reden wordt zelfstandig verblijf toegestaan zodat het slachtoffer zich aan de gewelddadige relatie kan onttrekken. Door als voorwaarde te stellen dat het slachtoffer de relatie feitelijk verbreekt wordt geen bescherming geboden in het geval het de gewelddadige partner zelf is die de relatie verbreekt. In dat geval wordt nu geen voortgezet verblijf verleend aan het slachtoffer in verband met huiselijk geweld, maar valt hij/zij terug op de algemene weging van klemmende redenen van humanitaire aard.
Ook kan het geweld plaatsvinden tussen ouder en kind. In die situatie kan niet worden verlangd dat de relatie wordt verbroken, terwijl het verlenen van voortgezet verblijf ook hier het zich kunnen onttrekken aan het geweld feitelijk mogelijk maakt. In verband hiermee is in het beleid op genomen dat ook in deze gevallen voortgezet verblijf kan worden verleend.
Tenslotte is, in verband met in de uitvoering bestaande onduidelijkheid, het beleid ten aanzien van voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie verder uitgewerkt voor wat betreft de vraag of er direct voorafgaande aan de aanvraag om voortgezet verblijf sprake dient te zijn van drie jaar aaneengesloten verblijf op grond van een afhankelijke verblijfsvergunning.
Hierbij is verduidelijkt dat niet direct voorafgaande aan de aanvraag sprake dient te zijn van drie jaar aangesloten verblijf op grond van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging, wel dient de aanvraag, dat wil zeggen binnen de redelijke termijn te zijn ingediend. Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend is het mvv-vereiste onverkort van toepassing. Daarnaast is van belang dat de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ altijd volgt op eerder bezit van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming. De vreemdeling komt derhalve niet voor voortgezet verblijf in aanmerking indien hij na verbreking van de relatie in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder een andere beperking.
Naast de hiervoor genoemde beleidswijzigingen is het hoofdstuk inzake voortgezet verblijf in de Vreemdelingencirculaire 2000 geherstructureerd.
Hiermee wordt verduidelijkt dat de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf alleen op aanvraag kan worden verleend. Indien de verblijfsvergunning vanwege verbreking van de (huwelijks)relatie kan worden ingetrokken, wordt de vreemdeling derhalve in de gelegenheid gesteld een aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘voortgezet verblijf’ in te dienen.
Tevens is hierin verwerkt dat ten bewijze van huiselijk geweld, naast het proces-verbaal van aangifte, ook genoegen kan worden genomen met de melding van betrokkene bij de politie, mits betrokkene bij de politie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het geweld heeft plaatsgevonden.
In verband met de herstructurering van B16 van de Vreemdelingencirculaire 2000 zijn de verwijzingen naar dit hoofdstuk aangepast.
Naast het wijzigen van de verwijzingen naar B16 van de Vreemdelingencirculaire 2000 in verband met de herstructurering van dit hoofdstuk, is hier verduidelijkt dat de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, tenzij anders is aangegeven, alleen op aanvraag kan worden verleend.
In de uitvoering bestond onduidelijkheid ten aanzien van de vraag of de vreemdeling, om in aanmerking te kunnen komen voor de zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf na drie jaar (huwelijks)relatie, direct voorafgaand aan de aanvraag om wijziging van de beperking in het bezit moet zijn geweest van een verblijfsvergunning verband houdend met gezinshereniging of -vorming.
Gelet hierop is verduidelijkt dat de vreemdeling, om in aanmerking te komen voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, niet direct voorafgaand aan de aanvraag om wijziging van de beperking in het bezit hoeft te zijn geweest van een verblijfsvergunning verband houdend met gezinshereniging of -vorming. Wel moet de aanvraag tijdig dan wel binnen de redelijke termijn zoals bedoeld in de artikelen 3.80 en 3.82 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zijn ingediend. Op grond van artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is in dat geval het mvv-vereiste niet van toepassing en wordt een inbreuk op de openbare orde conform de artikelen 3.86 en 3.87 van het Vreemdelingenbesluit 2000 beoordeeld. Indien de aanvraag niet tijdig, dan wel binnen de redelijke termijn is ingediend, is B1/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en het mvv-vereiste onverkort van toepassing.
Deze wijziging hangt samen met een herstructurering van hoofdstuk B16 van de Vreemdelingencirculaire. Er is geen beleidswijziging beoogd.
Bij brief van 29 juli 2008 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 19 637, nr. 1217) is aangegeven dat het, gelet op de aard van de problematiek, niet wenselijk is factoren die klemmende redenen van humanitaire aard als bedoeld in artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen opleveren, limitatief vast te leggen in de Vreemdelingencirculaire 2000. Er dient op dit punt ruimte te blijven bestaan om ook niet voorziene factoren bij de weging te betrekken. Wel is voorgesteld het aantal richtinggevende voorbeelden te verfijnen en aan te vullen en met name ook de situatie van met de ouder achtergelaten kinderen te betrekken. Met deze wijziging zijn in de brief van 29 juli 2008 genoemde factoren in het beleid verwerkt.
Daarnaast is ten aanzien van huiselijk geweld besloten om, naast het proces-verbaal van aangifte of de ambtshalve verklaring, ook genoegen te nemen met de melding van betrokkene bij de politie (zoals in het beleid dat gold vóór oktober 2003 geaccepteerd werd), mits betrokkene bij de politie voldoende aannemelijk maakt dat het geweld heeft plaatsgevonden.
De kern van het beleid is dat bescherming geboden moet worden tegen huiselijk geweld, ook als het slachtoffer niet degene is die de relatie verbreekt. Om die reden wordt zelfstandig verblijf toegestaan zodat het slachtoffer zich aan de gewelddadige relatie kan onttrekken.
Met deze wijziging wordt het beleid in die zin verduidelijkt dat indien sprake is van aantoonbaar (seksueel) geweld, waarbij de partner en niet het slachtoffer de relatie verbreekt, aan het slachtoffer voortgezet verblijf kan worden verleend.
Ook kan het geweld plaatsvinden tussen ouder en kind. In die situatie kan niet worden verlangd dat de relatie wordt verbroken, terwijl het verlenen van voortgezet verblijf ook hier het zich kunnen onttrekken aan het geweld feitelijk mogelijk maakt. In verband hiermee is in het beleid op genomen dat ook in deze gevallen voortgezet verblijf kan worden verleend.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-18618.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.