19 637
Vreemdelingenbeleid

nr. 1217
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juli 2008

Bij brief van 29 mei 2007 (Kamerstuk 29 742, nr. 26) heb ik uw Kamer, mede namens de staatssecretaris van Justitie toegezegd een nadere invulling te zullen geven aan de onder artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en hoofdstuk B16/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) weergegeven klemmende redenen van humanitaire aard. Tevens heb ik toegezegd dat wij deze nadere invulling in de Vc 2000 zullen verwerken.

Aanleiding voor deze brief was de problematiek van vrouwen die na een rechtmatig verblijf bij hun partner in Nederland tegen hun wil in het land van herkomst zijn achtergelaten. Indien zij voortgezet verblijf in Nederland verzoeken en het rechtmatig verblijf in Nederland voorafgaande aan de achterlating korter dan drie jaar heeft geduurd, is de aanwezigheid van klemmende redenen van doorslaggevende betekenis voor het kunnen verlenen van dit voortgezet verblijf. Genoemde toezeggingen zijn aanleiding geweest te bezien of de criteria waaraan getoetst wordt toereikend zijn. Daarbij is ook gekeken naar de criteria die worden gehanteerd bij het verlenen van voortgezet verblijf in het geval van huiselijk geweld.

1. Achterlating

Artikel 3.52 Vb luidt: «In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.»

In de Vc is dit ten aanzien van bedoelde groep uitgewerkt in Hoofdstuk B16/7. Voor het kunnen verlenen van voortgezet verblijf moet sprake zijn van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard. Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in de volgende factoren:

a) de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

b) de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

c) de vraag of in het land van herkomst een naar de maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

d) de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen; en

e) aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie.

Deze opsomming is, in het licht van artikel 3.52 Vb, uitdrukkelijk niet limitatief bedoeld maar richtinggevend. Gelet op de aard van de problematiek acht ik het limitatief vastleggen van voorbeelden in de Vc hier niet gewenst. Er dient op dit punt ruimte te blijven bestaan ook niet voorziene factoren bij de weging te betrekken. Wel lijkt het mij raadzaam het aantal richtinggevende voorbeelden te verfijnen en aan te vullen en met name ook de situatie van met de ouder achtergelaten kinderen hierbij te betrekken.

Wij stellen ons de volgende richtingevende voorbeelden voor:

– de banden met Nederland;

– de vraag of de eigen familie in het land van herkomst de vrouw in kwestie verstoten heeft, hetgeen opvang in het land van herkomst ernstig bemoeilijkt;

– de vraag of er sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst;

– de (on)mogelijkheid naar het recht van het land van herkomst te scheiden hetgeen haar juridisch in een moeilijke positie plaatst bij afwezigheid van de echtgenoot (het komt voor dat de vrouw niet kan scheiden, terwijl de man in Nederland is hertrouwd);

– weigerachtigheid van de vader om toestemming te verlenen de kinderen aan te melden op een school in het land van herkomst, terwijl die toestemming noodzakelijk is voor het kunnen volgen van onderwijs;

– de duur van het door het kind in Nederland genoten onderwijs;

– de vraag of het kind de Nederlandse nationaliteit heeft.

2. Huiselijk geweld

Indien het slachtoffer de relatie op grond waarvan verblijf is verleend binnen drie jaar verbreekt in verband met huiselijk geweld, biedt dit geweld op zichzelf een voldoende reden om voortgezet verblijf te verlenen.

De vraag is hier of de geboden handvatten voor toetsing of er daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld wel toereikend zijn. Ik ben tot de conclusie gekomen dat dat niet geheel het geval is. Ten aanzien van drie nu gehanteerde criteria is een nadere invulling van het beleid wenselijk; ten aanzien van de medische verklaring, ten aanzien van de aangifte en ten aanzien van degene die de relatie feitelijk heeft verbroken.

In overleg met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) is naar voren gekomen dat een arts alleen een verklaring kan afleggen over medische omstandigheden. Hij kan niet verklaren over andere factoren die kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is (geweest) van huiselijk geweld. Daarom zullen in de toekomst meer gegevens als bewijs voor huiselijk geweld worden geaccepteerd. Voorbeelden hiervan zijn een verklaring van de instelling voor vrouwenopvang waar het slachtoffer verblijft, of verklaringen van betrokken hulpverleners/maatschappelijk werkenden, GGZ, lokale organisaties voor huiselijk geweld of het Advies en steunpunt huiselijk geweld (ASHG).

Uit de praktijk blijkt dat het niet in alle gevallen mogelijk is voor een slachtoffer van huiselijk geweld om aangifte te doen.

Wij zijn daarom bereid naast het proces-verbaal van aangifte of de ambtshalve verklaring ook genoegen te nemen met de melding van betrokkene bij de politie (conform het beleid dat gold vóór oktober 2003), mits betrokkene bij de politie voldoende aannemelijk maakt dat het geweld heeft plaatsgevonden.

De crux van het beleid is dat bescherming geboden moet worden tegen huiselijk geweld. Zelfstandig verblijf in verband met huiselijk geweld wordt toegestaan zodat het slachtoffer zich aan de gewelddadige relatie kan onttrekken. Door het beleid zo in te vullen dat het het slachtoffer moet zijn dat de relatie feitelijk verbreekt, wordt geen bescherming geboden in het geval de gewelddadige partner de relatie verbreekt. In die situatie wordt een aanvraag om voortgezet verblijf van het slachtoffer nu uitsluitend beoordeeld op het aanwezig zijn van bijzondere, individuele factoren, hetgeen een zwaardere weging betekent.

Ook kan het geweld plaatsvinden tussen ouder en kind. Heeft het kind nog geen zelfstandige verblijfspositie verworven dan moet beoordeeld kunnen worden of hij/zij hiervoor in aanmerking komt in verband met huiselijk geweld. In die situatie kan niet worden verlangd dat het (minderjarige) kind de relatie verbreekt.

In de Vc zal daarom worden opgenomen dat ook in deze twee gevallen een aanvraag om voortgezet verblijf gedaan kan worden in verband met huiselijk geweld.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven