29 742
Interpellatie inzake het achterlaten van vrouwen en kinderen in Marokko

nr. 26
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2007

In reactie op uw brief van 17 april 2007 (JUST070186), waarin u mij vraagt om te reageren op door de Stichting Steun Remigranten (SSR) aan u toegezonden stukken, zijnde het jaarverslag over 2006 en een notitie van Mr. E. M. van den Brom, bericht ik u als volgt.

Uit het jaarverslag van de SSR komt naar voren dat er met betrekking tot de problematiek van achterlating op diverse terreinen vooruitgang is geboekt, maar dat aan verscheidene knelpunten nog gewerkt moet worden. Hierover vindt nader overleg met SSR plaats. Overigens wordt het project «achtergelaten Marokkaanse vrouwen» van de SSR ook in 2007 door mij gefinancierd.

In de notitie van mevrouw Van den Brom is gewezen op de slechte situatie van vrouwen die in het land van herkomst worden achtergelaten en die van hun Nederlandse kinderen. Daarnaast is verwezen naar de in 2004 aangenomen motie van Hirsi Ali c.s. terzake het toestaan van verblijf aan vrouwen die worden achtergelaten en die een Nederlands kind hebben.

Ingevolge artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) kan indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden voortgezet verblijf worden toegestaan indien een vreemdeling(e) korter dan drie jaar op basis van een (huwelijks)relatie verblijf in Nederland heeft gehad. In hoofdstuk B16/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (VC2000) wordt aan deze bepaling invulling gegeven. Volgens genoemde notitie leidt de toets of in casu sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard als bedoeld in dit hoofdstuk, veelal niet tot het toestaan van voortgezet verblijf.

Ik ben voornemens nadere invulling te geven aan de onder artikel 3.52 Vb2000 in hoofdstuk B16/7 Vreemdelingencirculaire 2000 weergegeven klemmende redenen van humanitaire aard en deze nadere invulling in de VC2000 neer te leggen. Bij deze nadere invulling wordt onder andere betrokken de problematiek zoals deze uit vorengenoemde notitie naar voren komt.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven