Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 oktober 2009, nr. WJZ/2009/150847 (2687), tot wijziging van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang in verband met de totstandkoming van het Convenant kwaliteit kinderopvang 2009

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 57a, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregels kwaliteit kinderopvang worden als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onderdeel j vervangen door:

j. bemiddelingsmedewerker:

de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e;

k. opvangadres:

het woonadres van de gastouder of het woonadres van een van de ouders waar de gastouderopvang plaatsvindt.

B

In artikel 2, vijfde lid, wordt ‘de melding’ vervangen door: de aanvraag.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de artikelen 50, tweede lid, en 90, derde lid,’ vervangen door: artikel 50, derde lid,.

2. In het derde lid wordt ‘artikel 50, derde lid,’ vervangen door: artikel 50, vierde lid,.

D

Paragraaf 3 wordt vervangen door:

Paragraaf 3. Kwaliteit gastouderbureaus

Artikel 11. Pedagogisch beleidsplan
  • 1. Ter uitvoering van artikel 49, derde lid, van de wet beschikt een gastouderbureau over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

  • 2. Een pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van:

    • a. de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke en sociale competentie en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt;

    • b. de samenstelling van het aantal kinderen dat door een gastouder wordt opgevangen, met dien verstande, dat een gastouder ten hoogste zes kinderen opvangt, waaronder begrepen de eigen kinderen tot de leeftijd van 10 jaar;

    • c. de eisen die aan de opvangadres worden gesteld, welke in elk geval overeenkomen met de eisen, bedoeld in artikel 15c.

  • 3. De in het tweede lid, onder c, bedoelde eisen worden jaarlijks door de houder getoetst op naleving tijdens een bezoek op het opvangadres.

  • 4. Het gastouderbureau informeert de vraagouder over de inhoud van het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12. Risico-inventarisatie
  • 1. Ter uitvoering van artikel 49, tweede lid, van de wet voert de houder van een gastouderbureau een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen op het opvangadres door de gastouder zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • 2. De houder van een gastouderbureau legt vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks in een risico-inventarisatie vast welke veiligheids- en gezondheidsrisico’s de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes met zich brengt. Dit gebeurt samen met de gastouder. Daartoe draagt de houder van een gastouderbureau er zorg voor dat elke ruimte op het opvangadres ten minste één keer per jaar wordt bezocht door een bemiddelingsmedewerker werkzaam bij het gastouderbureau.

  • 3. De administratie van het gastouderbureau bevat een door de bemiddelingsmedewerker en de gastouder ondertekend origineel van de risico-inventarisatie, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Op het opvangadres wordt door de houder van een gastouderbureau in een samen met de gastouder opgesteld plan van aanpak aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen in verband met de in het tweede lid bedoelde risico’s.

  • 5. De risico-inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, is tevens inzichtelijk voor de vraagouders.

  • 6. Artikel 8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het tweede lid bedoelde risico-inventarisatie.

Artikel 13. Kwaliteit gastouderbureaus
  • 1. De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat per gastouder wordt beoordeeld of de samenstelling van de groep kinderen die wordt opgevangen, bedoeld in artikel 15d. verantwoord is.

  • 2. De houder van een gastouderbureau toont aan dat de bemiddelingsmedewerkers, die de inhoudelijke begeleiding op het gebied van opvang en pedagogiek voor hun rekening nemen, voldoen aan opleidingseisen, bedoeld in artikel 14.

  • 3. Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis tenminste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • 1°. Het intake-gesprek, bedoeld in artikel 15, vijfde lid;

    • 2°. Werving van de gastouder;

    • 3°. Het intake-gesprek, bedoeld in artikel 15, eerste lid;

    • 4°. Scholing en begeleiding van de gastouder;

    • 5°. Het begeleiden van de GGD-toetsing;

    • 6°. De koppeling van gastouder en vraagouder;

    • 7°. Het koppelingsgesprek, bedoeld in artikel 15, tweede lid;

    • 8°. Het evaluatiegesprek, bedoeld in artikel 15, vierde lid;

    • 9°. Vraagbaak voor gastouders;

    • 10°. De bezoeken, bedoeld in artikel 15, zesde lid;

    • 11°. Interne/externe opleiding/training; en

    • 12°. Intern en extern overleg op het gebied van begeleiding en bemiddeling.

  • 4. De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat het gastouderbureau goed bereikbaar is voor de vraag- en de gastouder en informeert deze hierover.

  • 5. Voor een werknemer die als uitzendkracht werkzaam is, geldt de verplichting van artikel 56, derde lid, van de wet de eerste maal voordat deze persoon zijn werkzaamheden bij een gastouderbureau aanvangt.

  • 6. Stagiaires die langer dan drie maanden worden ingezet bij een gastouderbureau, zijn in het bezit van een verklaring als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de wet of is voor hen bij aanvang van de stageperiode een dergelijke verklaring aangevraagd.

Artikel 14. Opleidingseisen bemiddelingsmedewerkers werkzaam bij een gastouderbureau

Aan de bemiddelingsmedewerker, werkzaam bij een gastouderbureau en belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang, wordt de eis van een pedagogische opleiding op mbo-niveau, bedoeld in de CAO Kinderopvang, gesteld. Onder het tot stand brengen en begeleiden wordt in ieder geval verstaan het verzorgen van de huisbezoeken, bedoeld in artikel 15, en de inhoudelijke begeleiding op het gebied van opvang en pedagogiek van de gastouder, bedoeld in de artikelen 11 en 12.

Artikel 15. Gesprekken gastouderbureau
  • 1. Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat een intake-gesprek met de gastouder plaatsvindt op het opvangadres. De intake bij gastouder wordt persoonlijk uitgevoerd door de bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau.

  • 2. De houder van een gastouderbureau draagt er zorgt voor dat een koppelingsgesprek plaatsvindt bij elke nieuwe koppeling tussen een vraag- en een gastouder. Het koppelingsgesprek vindt plaats op het opvangadres door een bemiddelingsmedewerker werkzaam bij het gastouderbureau.

  • 3. Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat tenminste jaarlijks een voortgangsgesprek met de gastouder op het opvangadres plaatsvindt. Dit gesprek wordt gevoerd door de bemiddelingsmedewerker.

  • 4. De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat jaarlijks mondeling de gastouderopvang met de vraagouders wordt geëvalueerd en legt deze schriftelijk vast.

  • 5. De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat een intake-gesprek met de vraagouder plaatsvindt.

  • 6. Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat een bemiddelingsmedewerker in ieder geval twee maal per jaar het opvangadres bezoekt.

Artikel 15a. Protocol kindermishandeling

Artikel 10a is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘een beroepskracht of een andere, bij het kindercentrum werkzame persoon’ wordt gelezen: een persoon, werkzaam bij het gastouderbureau, een gastouder of een volwassen huisgenoot van de gastouder.

Paragraaf 4. Kwaliteit gastouders

Artikel 15b. Kwaliteitseisen gastouder

De gastouder voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

  • a. goed telefonisch bereikbaar;

  • b. een goede achterwachtregeling bij de opvang van meer dan drie aanwezige kinderen. Deze achterwacht is beschikbaar en bij calamiteiten binnen aanrijtijd van een ambulance bij het opvangadres aanwezig. Deze persoon is tijdens opvangtijden altijd telefonisch bereikbaar;

  • c. handelt in de praktijk naar het door de houder van het gastouderbureau vastgesteld pedagogisch beleidsplan.

Artikel 15c. Eisen aan het opvangadres
  • 1. Het opvangadres:

    • 1°. beschikt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen, waaronder begrepen een voor kinderen tot de leeftijd van 1,5 jaar op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte;

    • 2°. beschikt over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen; en

    • 3°. is voorzien van voldoende en goed functionerende rookmelders conform de eisen uit het Bouwbesluit 2003.

  • 2. De gehele woning waar de opvang plaatsvindt is te allen tijde rookvrij.

Artikel 15d. Aantal op te vangen kinderen
  • 1. Bij een gastouder worden maximaal vijf kinderen gelijktijdig opgevangen, als de kinderen (op te vangen én eigen kinderen) allemaal jonger zijn dan 4 jaar.

  • 2. Bij een gastouder worden maximaal zes kinderen gelijktijdig opgevangen, als de op te vangen kinderen in de leeftijd van 0 tot 13 jaar zijn. Eigen kinderen tot 10 jaar worden meegerekend.

  • 3. In de groep, bedoeld in het eerste en tweede lid, mogen maximaal 4 kinderen van 0 en 1 jaar aanwezig zijn, waarvan maximaal 2 kinderen van 0 jaar.

Artikel 15e. Risico-inventarisatie opvanglocatie
  • 1. Er is een originele door de bemiddelingsmedewerker en de gastouder ondertekende versie van de in artikel 12 bedoelde risico-inventarisatie aanwezig op het opvangadres. Deze risico-inventarisatie is beschikbaar vóór aanvang van de opvang en wordt daarna jaarlijks opnieuw opgesteld. Deze risico-inventarisatie is in samenwerking met een bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau opgesteld.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 49, tweede lid, voert de gastouder een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen op het opvangadres door de gastouder zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • 3. De gastouder draagt er zorg voor dat de maatregelen ten aanzien van het opvangadres, bedoeld in artikel 15c binnen de gestelde termijn zijn, respectievelijk worden genomen in verband met de in artikel 12, tweede lid, bedoelde risico’s.

  • 4. Artikel 8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het tweede lid bedoelde risico-inventarisatie.

  • 5. Er is een lijst van ongevallen waarop de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd. Alsmede een overzicht van de maatregelen die de gastouder naar aanleiding van elk ongeval heeft getroffen ter voorkoming van verdere ongevallen.

E

In het opschrift van Paragraaf 4. Overgangs- en slotbepalingen wordt ‘Paragraaf 4.’ vervangen door: Paragraaf 5.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Het is van groot beland dat de kwaliteit van de kinderopvang goed is geregeld. Dat is in de eerste plaats nodig voor kinderen en hun ouders. De periode waarin kinderen worden opgevangen in een kindercentrum of dat zij door tussenkomst van een gastouderbureau door een gastouder worden opgevangen vindt plaats tijdens de belangrijkste ontwikkelingsfase in hun leven, namelijk de eerste jaren van hun leven. Maar in de tweede plaats hebben ook degenen die (voornemens zijn) een kindercentrum of gastouderbureau (te gaan) exploiteren hebben baat bij duidelijke en herkenbare regels. Regels die tegelijkertijd voldoende flexibel zijn om verantwoord te kunnen ondernemen. Goede kwaliteitsregels hebben ten slotte een maatschappelijk belang. De kinderopvang in Nederland heeft immers een belangrijke maatschappelijke positie verworven. De kwaliteitsregels worden sinds de invoering van de Wet kinderopvang (2005) vastgelegd in beleidsregels. Deze beleidsregels geven een nadere uitleg aan een aantal globale (kwaliteits)normen van de Wet kinderopvang.

Stelselwijziging gastouderopvang

Om de financiële beheersbaarheid en toegankelijkheid van de kinderopvang in het algemeen en de gastouderopvang in het bijzonder voor de langere termijn te waarborgen heeft het kabinet op 20 juni 2008 een aantal maatregelen genomen. Deze zijn beschreven in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2007/08, 31 322, nr. 25). Deze maatregelen hebben een stelselwijziging voor de gastouderopvang tot gevolg. De wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Kamerstukken I, 2008/09, 31 874 C) die aan deze stelselwijziging een invulling geeft, is door het parlement goedgekeurd op 7 juli 2009. Per 1 januari 2010 zullen de nieuwe regels van kracht zijn. Een nieuw stelsel betekent dat er opnieuw is gekeken naar de bestaande kwaliteitseisen. Daarom is – aansluitend op eerdergenoemde maatregelen – in oktober 2008 het verzoek gedaan aan de partijen BOinK, MOgroep/kinderopvang en de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang, het Convenant kwaliteit kinderopvang op het onderdeel gastouderopvang nader te bezien. Een dergelijk convenant ligt sinds 2005 ten grondslag aan de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, waarin kwaliteit nader wordt genormeerd.

Mede door een aantal tussentijdse wijzigingen van de kabinetsplannen en een uitgestelde parlementaire behandeling van de wijziging van de Wet Kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang, kon eerst in het voorjaar van 2009 concrete invulling worden gegeven aan dit verzoek. Op 2 juni 2009 werd door bovengenoemde partijen een gewijzigd Convenant kwaliteit kinderopvang 2009 aan het ministerie van OCW aangeboden. In de maanden daaropvolgend zijn de eisen zoals die aan gastouders en gastouderbureaus worden gesteld, vertaald in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. Daarbij is tevens betrokken de brief die namens de convenantpartijen werd aangeboden op 14 september 2009, waarin invulling wordt gegeven aan het zogenaamde verhoudingsgetal. Deze brief wordt gezien als onderdeel van het gewijzigde Convenant.

Nieuw stelsel; nieuw toezicht

Een belangrijk kenmerk van het nieuwe stelsel van gastouderopvang is dat gastouders vanaf 1 januari 2010 direct door de GGD-inspecteur gecontroleerd zullen worden. Voorheen vond dit toezicht getrapt plaats. Het gastouderbureau, waarbij de gastouder aangesloten is, had de taak om toe te zien op de kwaliteit van de gastouders. De GGD ging langs bij het gastouderbureau om erop toe te zien of het gastouderbureau een goede invulling gaf aan deze taak. Ook in het nieuwe stelsel heeft het gastouderbureau de taak om de gastouder te begeleiden en erop toe te zien dat deze kwalitatief goede kinderopvang aanbiedt, maar daarnaast houdt de GGD direct toezicht op de gastouder. Bij het getrapte toezicht bleek het risico te groot dat gebreken in de opvangsituatie voor de GGD verborgen bleven. Er bestond te weinig zicht op de feitelijke situatie. Om deze reden gaat de GGD-inspecteur nu dus ook bij de gastouder langs en zijn er in deze beleidsregels eisen opgenomen die aan gastouders worden gesteld.

Nieuw is ook dat er een toets vóór registratie zal plaats vinden. Waar eerder een systeem gold van melding en registratie, waarbij slechts enkele administratieve gegevens moesten worden opgegeven om in het register te worden opgenomen, is nu sprake van een toets door de GGD vóór registratie. Bij deze toets worden onder meer de VOG en behaalde diploma’s van de gastouder gecontroleerd. Pas als de gastouder of het gastouderbureau voldoet aan deze vooraf te controleren eisen, worden zij ingeschreven in het register. Dit principe gaat dus gelden voor zowel de gastouders als voor de gastouderbureaus. Voor een nadere invulling van deze toets vóór registratie wordt verwezen naar de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en de toelichting daarbij.

Eisen aan gastouderbureaus

In het stelsel van gastouderopvang zoals dat tot 1 januari 2010 geldt, worden gastouderbureaus jaarlijks gecontroleerd door de GGD. Dat blijft het geval. Het gastouderbureau behoudt namelijk de verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de aangesloten gastouders kwalitatief goede kinderopvang aanbieden. Om aan deze verplichting te kunnen voldoen, worden er bijvoorbeeld eisen gesteld aan het opleidingsniveau van de bemiddelingsmedewerkers en moet er jaarlijks verplicht een aantal gesprekken plaats vinden, zoals het voortgangsgesprek met de gastouder.

Nieuw is het zogenaamde verhoudingsgetal. Deze nieuwe eis waarborgt een reële verhouding tussen het aantal bemiddelingsmedewerkers dat werkzaam is op het gastouderbureau en het aantal aangesloten gastouders. Een kwalitatief goede begeleiding van een gastouder kost nu eenmaal tijd. Met het verhoudingsgetal worden situaties voorkomen, waarin een gastouder vanwege het hoge aantal koppelingen per bemiddelingsmedewerker, onvoldoende begeleiding krijgt. Per aangesloten gastouder moet een gastouderbureau jaarlijks tenminste 16 uur besteden aan de begeleiding en bemiddeling van deze gastouder.

Eisen aan gastouders

De belangrijkste wijziging ten opzichte van de eerdere situatie is dat gastouders voortaan moeten voldoen aan deskundigheidseisen. Naast een geregistreerd certificaat Eerste Hulp aan kinderen van het Oranje Kruis moet de gastouder aantoonbaar deskundig zijn op terreinen zoals ‘pedagogisch handelen’. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een EVC-traject (erkenning verworven competenties) of een getuigschrift van een afgeronde opleiding. Het kabinet heeft er voor gekozen om deze eisen niet in beleidsregels te beschrijven, maar om hier een separaat besluit (Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang) voor op te stellen. Ook op de eisen uit dit besluit wordt door de GGD gecontroleerd.

De eisen aan de gastouder die wél in deze beleidsregels zijn genoemd, hebben deels betrekking op de persoon (de gastouder moet bijvoorbeeld handelen conform het pedagogisch plan van het gastouderbureau) en deels op de locatie (de woning moet bijvoorbeeld rookvrij zijn).

Daarnaast is een aantal eisen op zowel de gastouders als op het gastouderbureau van toepassing. Een voorbeeld hiervan is de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid. Deze dient in samenwerking tussen de gastouder en het gastouderbureau te worden opgesteld. De GGD-inspecteur zal dus ook zowel bij de gastouder als bij het begeleidende gastouderbureau de aanwezigheid van een adequate risico-inventarisatie toetsen.

Artikelsgewijs

In algemene zin kan over de wijziging van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang worden opgemerkt dat de bestaande paragraaf 3. Kwaliteit gastouderbureaus en gastouderopvang is vervangen door twee paragrafen, te weten Paragraaf 3. Kwaliteit gastouderbureaus en Paragraaf 4. Kwaliteit gastouders. Dit naar aanleiding van de wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 2009, 345), die met ingang van 1 januari 2010 in werking zal treden. In de Wet kinderopvang, zoals die luidt na 1 januari 2010, krijgt de gastouder zelfstandig de wettelijke verplichting opgelegd om verantwoorde gastouderopvang te bieden waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. In dit kader worden gastouder in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang een aantal verplichtingen opgelegd. Door deze in een aparte paragraaf 4. Gastouders op te nemen, worden deze verplichtingen duidelijk zichtbaar.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de toelichting bij artikel 3 te verduidelijken. Deze toelichting hoort bij de wijziging van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang van 27 januari 2008 (Stcrt. 2008, 21). Bij de toelichting bij artikel 3 (artikel 1, onderdeel C, in de toelichting bij de wijzigingsregeling) hoort te staan dat deze bepaling niet van toepassing is op kinderen die gebruik maken van een zogenoemd flexibel aanbod.

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

De wijziging van artikel 1 betreft een aanpassing van de definitiebepalingen. De definitie van bemiddelingsmedewerker is opgenomen om voor de duidelijkheid aan te geven wat er in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt bedoeld met bemiddelingsmedewerker en met welke taken hij zich bezighoudt. De definitie van opvangadres is opgenomen, omdat de gastouderopvang kan plaatsvinden op het woonadres van de gastouder of op het woonadres van een van de ouders.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2)

Deze wijziging betreft een technische aanpassing. In de artikel 45, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelstel van gastouderopvang (Stb. 2009, ...), wordt ‘melding’ overal vervangen door ‘aanvraag’.

Artikel I, onderdeel C (artikel 10)

Deze wijziging betreft een technische aanpassing aan de wijziging in de Wet kinderopvang (Stb. 2009, ...) die met ingang van 1 januari 2010 inwerking is getreden.

Artikel I, onderdeel D (paragraaf 3)

Paragraaf 3 (Kwaliteit gastouderbureaus en gastouderopvang) wordt vervangen door een nieuwe paragraaf 3 (Kwaliteit gastouderbureaus). Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende artikelen.

Artikel 11 (Pedagogisch beleidsplan)

Dit artikel geeft aan dat een gastouderbureau, net zoals een kindercentrum dient te beschikken over een pedagogisch beleidsplan. De ouders worden geïnformeerd door het gastouderbureau over de inhoud van dit pedagogisch beleidsplan. Gelet op het bijzondere karakter van gastouderopvang is het beleidsplan op onderdelen afwijkend van het plan waarover een kindercentrum dient te beschikken. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de eisen die aan gastouderschap worden gesteld. Het pedagogisch beleidsplan dient te leiden tot verantwoorde gastouderopvang waarbij sprake is van vier competenties (tweede lid, onderdeel a):

  • 1. het bieden van voldoende veiligheid voor de kinderen;

  • 2. het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen om persoonlijke competentie te ontwikkelen;

  • 3. het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen voor het ontwikkelen van sociale competentie;

  • 4. overdracht van normen en waarden.

Het pedagogisch beleidsplan bevat tevens de samenstelling en de maximale omvang van de door de gastouder op te vangen kinderen. Hieronder worden begrepen de eigen kinderen tot de leeftijd van 10 jaar. Voor nadere toelichting op het aantal op te vangen kinderen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15d. Het pedagogisch beleidsplan gaat ten slotte in op de eisen die worden gesteld aan het opvangadres. Deze eisen moeten in elk geval overeenkomen met de eisen, bedoeld in artikel 15c. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting bij dit artikel.

Dit laat onverlet dat in het pedagogisch beleidsplan door het gastouderbureau aanvullende eisen kunnen worden opgenomen ten aanzien van het aantal bij een gastouder aanwezige kinderen.

Artikel 12 (Risico-inventarisatie)

Eerste lid. Net als bij kindercentra hebben ondernemers die een gastouderbureau exploiteren een actieve rol bij het controleren van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s aan de hand van een jaarlijkse inventarisatie van de risico’s die kinderen lopen in woningen waar gastouderopvang plaatsvindt. Dit kan de woning van de vraagouder of van de gastouder zijn. Om die reden wordt in dit artikel in algemene bewoordingen gesproken over opvangadres. Het opvangadres dient voldoende veilig te zijn en een voor kinderen gezonde omgeving te bieden. Daartoe voert de houder van een gastouderbureau een verantwoord veiligheids- en gezondheidsbeleid. Dit ter uitvoering van artikel 49, tweede lid, van de Wet kinderopvang.

Tweede lid. Om tot een weldoordacht beleid te komen, moet de houder van een gastouderbureau inzicht hebben in alle risico’s die zich op een opvangadres kunnen voordoen en maatregelen treffen die deze risico’s afdoende beperken. Dit kan per opvangadres verschillen. Zonder dat inzicht zal een dergelijk beleid niet veel meer zijn dan een beleid, gebaseerd op incidenten, waarbij geen prioriteiten worden gesteld of planmatig wordt gewerkt aan structurele oplossingen voor gesignaleerde problemen. Om tot een dergelijk beleid te komen biedt artikel 12 een aantal opdrachten aan de houder van een gastouderbureau. Zo moet elke houder van een gastouderbureau samen met de gastouder in een schriftelijk document (de risico-inventarisatie) de veiligheids- en gezondheidsrisico’s beschrijven. Dit gebeurt vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks. Verder draagt de houder van een gastouderbureau er zorg voor dat elke ruimte op het opvangadres tenminste één keer per jaar wordt bezocht door een bemiddelingsmedewerker werkzaam bij het gastouderbureau. Dit bezoek kan een onderdeel zijn van de twee bezoeken, bedoeld in artikel 15, zesde lid. Aangezien een risico-inventarisatie een actueel document betreft, toegesneden op het vigerende gebruik van de accommodatie. In verband hiermee zal een risico-inventarisatie jaarlijks moeten worden uitgevoerd. Tegen deze achtergrond wordt tevens een risico-inventarisatie uitgevoerd na een ingrijpende verbouwing of gewijzigd gebruik van de accommodatie.

Derde lid. De administratie van het gastouderbureau bevat een door de bemiddelingsmedewerker en de gastouder ondertekend origineel van de risico-inventarisatie .

Vierde lid. De houder van een gastouderbureau stelt in samenspraak met de gastouder een plan van aanpak op, als onderdeel van de risico-inventarisatie, waarin wordt vastgelegd welke maatregelen op welke termijn worden genomen. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat deze maatregelen kunnen worden uitgesteld.

Vijfde lid. De risico-inventarisatie moet inzichtelijk zijn voor de vraagouders.

Zesde lid. Artikel 8, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde risico-inventarisatie. Dat betekent dat er een beschrijving is van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s van alle ruimtes waar de opvang plaatsvindt, waaronder begrepen de buitenspeelruimte. Dit wordt opgetekend in een plan van aanpak die de punten bevat zoals beschreven in de toelichting bij het vierde lid. Verder wordt er bij de beschrijving van de risico’s op het terrein van veiligheid van kinderen in ieder geval ingegaan op de risico’s ten aanzien van verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

Artikel 13 (Kwaliteit gastouderbureaus)

Eerste lid. Artikel 13 regelt de kwaliteit van de gastouderbureaus. In het eerste lid is geregeld dat gastouderbureaus per gastouder beoordelen of het aantal kinderen dat door een gastouder wordt opgevangen verantwoord is. Factoren die het gastouderbureau in de beoordeling onder meer moet betrekken zijn: de grootte en de mogelijkheden van de ruimte waar de kinderen worden opgevangen, de leeftijd en eventuele extra zorgbehoefte van de op te vangen en de eigen kinderen van de gastouder en de deskundigheid en ervaring van de gastouder. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 15c (eisen aan het opvangadres) en 15d (aantal op te vangen kinderen). Het gastouderbureau moet in zijn afweging of sprake is van verantwoorde kinderopvang, het aantal en de leeftijd van de gastkinderen en van de eigen kinderen meewegen.

Tweede lid. De houder van een gastouderbureau toont aan dat de bemiddelingsmedewerkers voldoen aan de opleidingseisen, bedoeld in artikel 14. Voor de toelichting hierop wordt verwezen naar artikel 14.

Derde lid. In het derde lid wordt geregeld dat het gastouderbureau er zorg voor draagt dat er door de bemiddelingsmedewerker per aangesloten gastouder op jaarbasis tenminste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • 1. Het eerste contact met de ouder. Hieronder wordt o.a. verstaan informatieverstrekking over de inhoud van gastouderopvang, de kosten en de dienstverlening van het gastouderbureau.

  • 2. De werving van de gastouder. Hierbij gaat het o.a. om de uitleg voer de wettelijke eisen, waaronder de scholingseisen, de eisen aan de woning, de risico-inventarisatie, de verklaring omtrent gedrag en uitleg over het werk van een gastouder.

  • 3. De intake met de gastouder. Hier worden o.a. de aanwezige competenties en gevolgde scholing besproken, volgt er uitleg over het pedagogisch beleid van het gastouderbureau en toetsing met de opvoedideeën van de gastouder. Tevens wordt de risico-inventarisatie uitgevoerd en besproken met een plan van aanpak en de planning.

  • 4. Scholing van de gastouder (mbo-2, EHBO en deskundigheidsbevordering). Hieronder valt het begeleiden en bewaken van het behalen van de verschillende vereiste documenten.

  • 5. De GGD toetsing. De bemiddelingsmedewerker geeft waar nodig hierover uitleg en begeleidt de GGD inspectie.

  • 6. De koppeling van de gastouder en de vraagouder. Hierbij gaat het om zaken als het bepalen van de match tussen ouder en gastouder, de intake met de vraagouder, de informatieverstrekking over de gastouder aan de vraagouder en over het kind aan de gastouder.

  • 7. Het koppelingsgesprek. Hierbij kan gedacht worden aan de begeleiding tussen gast- en vraagouder, het vastleggen van afspraken en het sluiten van overeenkomsten.

  • 8. Het evaluatiegesprek met de vraagouders over de gastouderopvang.

  • 9. Het zijn van vraagbaak voor gastouders.

  • 10. Het uitvoeren van twee bezoeken aan het opvangadres per jaar.

  • 11. De interne en externe opleiding/training.

  • 12. Het voeren van interne en externe overleggen op het gebied van begeleiding en bemiddeling.

Vierde lid. De houder van een gastouderbureau moet er zorg voor dragen goed bereikbaar te zijn voor zowel de vraagouder als de gastouder. De houder informeert de vraag- en gastouders hier goed over.

Vijfde en zesde lid. Een verklaring omtrent het gedrag is ook een verplichting voor een werknemer die als uitzendkracht werkzaam is bij het gastouderbureau en voor stagiaires die langer dan drie maanden daar worden ingezet. Een dergelijke verklaring moet zijn aangevraagd voor of bij aanvang van de werkzaamheden.

  • 5. Voor een werknemer die als uitzendkracht werkzaam is, geldt de verplichting van artikel 56, derde lid, van de wet de eerste maal voordat deze persoon zijn werkzaamheden bij een gastouderbureau aanvangt.

  • 6. Stagiaires die langer dan drie maanden worden ingezet bij een gastouderbureau, zijn in het bezit van een verklaring als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de wet of is voor hen bij aanvang van de stageperiode een dergelijke verklaring aangevraagd.

Artikel 14 (Opleidingseisen bemiddelingsmedewerkers werkzaam bij een gastouderbureau)

In het Convenant kwaliteit kinderopvang 2009 staat de eis genoemd dat bemiddelingsmedewerkers werkzaam bij een gastouderbureau, die zijn belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang, tenminste een pedagogische opleiding op mbo-niveau moeten hebben afgerond. Deze eis in nu in deze beleidsregels overgenomen. Onder het tot stand brengen en begeleiden wordt in ieder geval verstaan het verzorgen van de huisbezoeken, bedoeld in artikel 15, en de inhoudelijke begeleiding op het gebied van opvang en pedagogiek van de gastouder, bedoeld in de artikelen 11 en 12. In het algemeen geldt echter dat de afspraken uit de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang van toepassing zijn op de bemiddelingsmedewerkers, werkzaam bij een gastouderbureau en belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang. Daarin zijn onder andere opleidingseisen opgenomen...Op het moment van publicatie van voorliggende beleidsregels is de opleidingseis aan bemiddelingsmedewerkers in de CAO minder streng geformuleerd dan in het Convenant. Om die reden is de convenanteis overgenomen. Dat laat onverlet dat wanneer CAO-partijen overeenstemming bereiken over nieuwe opleidingseisen voor bemiddelingsmedewerkers van een gastouderbureau, die strenger zijn geformuleerd dan in het Convenant, deze zullen worden overgenomen in de toetsingskaders waar de GGD op toetst.

Artikel 15 (Gesprekken gastouderbureau)

In artikel 15 wordt geregeld voor welke gesprekken het gastouderbureau verantwoordelijk is. Hieronder volgt een weergave van deze gesprekken:

Eerste lid. De gastouder meldt zich aan bij het gastouderbureau omdat hij graag gastouderopvang wil verzorgen aan huis. Het gastouderbureau beoordeelt tijdens een intake-gesprek of het opvanghuis afdoende voldoet en of de gastouder in het bezit is van de juiste papieren en eigenschappen en voldoet aan de gestelde eisen.

Tweede lid. Als het gastouderbureau een goede match heeft gevonden tussen gast- en vraagouder en deze aan elkaar wil voorstellen, vindt er een koppelingsgesprek plaats. Dit gesprek vindt plaats op het opvangadres. Indien de match niet doorgaat, zal bij ieder vervolg koppelingsgesprek het gesprek op het opvangadres plaatsvinden.

Derde lid. Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat tenminste een keer per jaar een voortgangsgesprek door een bemiddelingsmedewerker met de gastouder plaatsvindt. Dit is uit oogpunt van de continuïteit van de kwaliteit van de opvang door de gastouder.

Vierde lid. Uit het oogpunt van continuïteit van de kwaliteit wordt de opvang jaarlijks met de vraagouder geëvalueerd. De resultaten van dit gesprek worden schriftelijk vastgelegd.

Vijfde lid. Na formele inschrijving (kan schriftelijk: naam kind, om welke dagen gaat het of hij dit bij de gastouder thuis wil of op eigen adres etc.) neemt het gastouderbureau contact op met de vraagouder om een afspraak te maken voor een intake-gesprek. Tijdens dit gesprek wordt duidelijk of de opvang op het eigen adres plaats moet vinden of op het adres van de gastouder. Indien de opvang op het thuisadres van de vraagouder plaatsvindt, zal het intake-gesprek op dat adres moeten plaatsvinden. Indien de opvang bij de gastouder thuis plaatsvindt, kan het intake-gesprek ook telefonisch of op het bureau plaatsvinden.

Zesde lid. Het gastouderbureau draagt er zorg voor kwaliteitscriteria voor de gastouders tenminste twee maal per jaar worden getoetst door een bezoek van een bemiddelingsmedewerker werkzaam bij het gastouderbureau aan de woning waar de gastouderopvang plaatsvindt.

Artikel 15a (Protocol kindermishandeling)

Kinderopvangorganisaties, gastouderbureaus en gastouders spelen een belangrijke rol in de signalering en de melding van kindermishandeling. De kans dat medewerkers, werkzaam bij een kindercentrum of bij een gastouderbureau, of werkzaam als gastouder te maken krijgen met (een vermoeden) van kindermishandeling, is zeker aanwezig. In verband daarmee dient de houder van een kindercentrum of gastouderbureau een meldcode te hebben voor kindermishandeling, waarin een duidelijke procedure is vastgelegd die gevolg kan worden in geval van een (vermoeden) van kindermishandeling of seksueel misbruik. Als kwaliteiteis aan de gastouder is in artikel 15b, onderdeel c, gesteld dat hij in de praktijk handelt naar het door de houder vastgesteld pedagogisch beleidsplan. Er is een landelijk model meldcode kindermishandeling ontwikkeld voor kindercentra en gastouderopvang. Het staat de houder echter vrij om een eigen meldcode te hanteren, indien deze gelijkwaardig is aan de Model Meldcode. Deze moet met andere woorden dezelfde elementen bevatten als het landelijk model.

Artikel 15b (Kwaliteitseisen gastouder)

Artikel 15b regelt de kwaliteitseisen van de gastouders. Op grond van artikel 49, tweede lid, is de gastouder verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde gastouderopvang waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Daartoe besteedt de gastouder in ieder geval aandacht aan de volgende kenmerken:

  • a. de gastouder is goed telefonisch bereikbaar;

  • b. de gastouder beschikt over een goede achterwachtregeling bij de opvang van meer dan drie aanwezige kinderen. Deze achterwacht is beschikbaar en bij calamiteiten binnen aanrijtijd van een ambulance bij de ruimte op het opvangadres aanwezig. Deze persoon is tijdens opvangtijden altijd telefonisch bereikbaar;

  • c. de gastouder handelt in de praktijk naar het door de houder van het gastouderbureau vastgesteld pedagogisch beleidsplan.

Artikel 15c (Eisen aan het opvangadres)

In het Convenant kwaliteit kinderopvang 2009 zijn de o.a. de volgende eisen aan het opvangadres van de gastouder gesteld:

  • De woning waarin de kinderen worden opgevangen dient te allen tijde rookvrij te zijn. Omdat de regels op grond van de Tabakswet niet van toepassing zijn op private ruimtes, in dit geval woningen, in artikel 15c bepaald dat het door de houder te voeren veiligheids- en gezondheidsbeleid in geval van gastouderopvang impliceert dat de ruimtes waar kinderen worden opgevangen te allen tijde rookvrij dienen te zijn.

  • Het opvangadres beschikt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen.

  • Voor kinderen jonger dan 1,5 jaar dient een aparte slaapkamer beschikbaar te zijn.

  • De woning waar de opvang plaatsvindt beschikt over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • De woning waar de opvang plaatsvindt, ook als het gaat om een bestaande woning, dient te voorzien zijn van voldoende en goed functionerende rookmelders, conform de eisen uit het Bouwbesluit 2003.

Artikel 15d (Aantal op te vangen kinderen)

In het Convenant kwaliteit kinderopvang 2009 is voor gastouderopvang bepaald dat indien alleen kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar worden opgevangen, maximaal 5 kinderen mogen worden opgevangen. Dit is inclusief de eigen kinderen in de leeftijd tot 10 jaar. In deze groep mogen maximaal 4 kinderen van 0 en 1 jaar aanwezig zijn, waarvan maximaal 2 kinderen van 0 jaar. Voor gastouderopvang waar kinderen van 0-13 jaar worden opgevangen mogen tegelijkertijd maximaal 6 kinderen worden opgevangen, waarbij de eigen kinderen tot 10 jaar worden meegeteld.

Artikel 15e (Risico-inventarisatie gastouder)

Eerste lid. Op het opvangadres is in ieder geval een originele door de bemiddelingsmedewerker en de gastouder ondertekende versie van de risico-inventarisatie aanwezig. Deze is beschikbaar vóór de opvang begint en wordt jaarlijks opnieuw opgesteld. Deze inventarisatie is in samenwerking met een bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau opgesteld.

Tweede lid. Voor een toelichting op dit lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12, eerste lid.

Derde lid. In het derde lid is de verantwoordelijkheid voor de gastouder opgenomen om de maatregelen ten aanzien van de ruimte op het opvangadres, zoals beschreven in artikel 15c, binnen de gestelde termijn zijn of worden genomen. Dit in verband met de risico-inventarisatie door het houder van gastouderbureau die vóór de aanvang van de opvang moet zijn opgesteld.

Vierde lid. In het vierde lid wordt geregeld dat artikel 8, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing zijn. Voor een toelichting op dit lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12, zesde.

Vijfde lid. De gastouder moet een lijst bijhouden van de ongevallen,die hebben plaatsgevonden. Op deze lijst is in ieder geval terug te vinden de aard en de plaats van het ongeval, alsmede de leeftijd van het kind en de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan. Op de lijst wordt door de gastouder tevens aangegeven welke maatregelen de gastouder heeft genomen ter voorkoming van dergelijke ongevallen.

Artikel II (inwerkingtreding)

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Dit is gelijk met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

Naar boven