De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies en de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:13, 1:15 en 1:17 van de Regeling
LNV-subsidies,
Besluit:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
- – regeling:
Regeling LNV-subsidies;
- – verordening (EG) nr. 2200/96:
verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren
groenten en fruit (PbEG L 297);
- – verordening (EG) nr. 1782/2003:
verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor
regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van
bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2019/92, (EG) nr. 1452/2001, (EG)
nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) 1251/1999, (EG) 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EG) nr. 2358/71
en (EG) nr. 2529/2001.
Artikel 2
De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van
dit besluit:
HOOFDSTUK 2. CONCURRERENDE LANDBOUW
TITEL 1. BEROEPSOPLEIDING EN VOORLICHTING
Artikel 3
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van
de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode,
bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode, die in omschakeling zijn
of die reeds omgeschakeld zijn naar die biologische productiemethode.
2. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 4 januari tot en met 30 november 2010.
Artikel 4
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kunnen uitsluitend worden ingediend voor de
in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten of de in het derde
lid van dat artikel genoemde opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, en uitsluitend voor zover deze activiteiten
betrekking hebben op:
a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;
b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische
productiemethode;
c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;
d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;
e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode
benodigde investeringen;
f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of
g. het verwerven van technische kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van een of meer andere activiteiten dan de primaire
agrarische activiteit met dien verstande dat de aanvrager de primaire agrarische activiteit blijft voortzetten.
2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen die lid zijn van
een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij door desbetreffende ondernemingen
wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde
van artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, en g, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
3. De aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid kunnen uitsluitend tot subsidievaststelling leiden, indien
de ingeschakelde adviseur of instelling voldoet aan artikel 2:8, tweede lid, onderdeel e, van de regeling.
Artikel 5
Per landbouwonderneming kan slechts één aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend.
Artikel 6
Er worden geen voorschotten verleend.
Artikel 7
De subsidie bedraagt 50% van de totale kosten van het bedrijfsconsult, training of opleiding, met dien verstande dat de subsidie
per dagdeel ten hoogste € 250 bedraagt en de subsidie in totaal ten hoogste € 1500 bedraagt.
Artikel 8
Het subsidieplafond bedraagt € 450.000.
TITEL 2. BEDRIJFSADVIESDIENSTEN
Artikel 9
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend
in de periode van 4 januari tot en met 30 november 2010 door landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen uit hoofde
van verordening (EG) nr. 1782/2003.
2. Onder beheerseisen en minimumeisen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, wordt verstaan: beheerseisen en bepalingen inzake
goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB inkomenssteun 2006.
3. De aanvragen kunnen uitsluitend betrekking hebben op adviezen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a tot en
met c, van de regeling.
Artikel 10
Er worden geen voorschotten verleend.
Artikel 11
De subsidie bedraagt 50% van de kosten van een bedrijfsadvies en ten minste € 250.
Artikel 12
Het subsidieplafond bedraagt € 600.000.
TITEL 3. KENNISVERSPREIDING (PRAKTIJKNETWERKEN)
Artikel 13
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van
de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de melkvee-,
vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.
2. De aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van
de regeling en welke een duur hebben van ten hoogste twee jaar.
3. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 15 september tot en met 29 oktober 2010.
Artikel 14
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 13, advies
uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate:
a. het gekozen thema en de gekozen aanpak van het project inhoudelijk meer vernieuwend zijn;
b. het project een meer duurzaam karakter heeft;
c. deelnemers aan het samenwerkingsverband breder zijn samengesteld en beter passen bij het project;
d. de kennis en ervaring effectiever worden verspreid;
e. het project voor de praktijk een groter meerwaarde heeft.
Artikel 15
De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 25.000.
Artikel 16
Het subsidieplafond bedraagt € 1.200.000.
TITEL 4. ONDERZOEK EN ONTWIKKELING (SAMENWERKING BIJ INNOVATIEPROJECTEN)
Artikel 17
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend
door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen
werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-. paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en
kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.
2. Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen tevens worden ingediend
door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen
werkzaam zijn in de bijenhouderij, glastuinbouw, paddenstoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelt van plantaardig
uitgangsmateriaal.
3. De aanvragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 februari tot en met 26 februari
2010.
Artikel 18
1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 17, eerste
en tweede lid, advies uit aan de minister in de vorm van een rangschikking.
2. Projecten als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, hebben een meer innovatief karakter als bedoeld in artikel 2:33,
onderdeel a, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s.
3. Projecten als bedoeld in artikel 17, eerste lid, hebben een meer duurzaam karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel
d, van de regeling naarmate het project meer bijdraagt aan de uitwerking van de zes speerpunten van de Uitvoeringsagenda duurzame
veehouderij.
Artikel 19
Per samenwerkingsverband kan slechts een aanvraag worden ingediend.
Artikel 20
De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 500.000 voor het innovatieproject, met dien verstande
dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid, onderdelen c en h, van de regeling de subsidie ten hoogste € 400.000
bedraagt.
Artikel 21
Het subsidieplafond bedraagt:
a. voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, € 3.250.000
b. voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, € 3.750.000
TITEL 5. BEDRIJFSMODERNISERING
§ 1. Investeringen op het terrein van energiebesparing
Artikel 22
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in:
a. een eerste energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend
door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel B, van de regeling;
b. een tweede energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend
door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel B, van de regeling;
c. een klimaatcomputer als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend
door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel B, van de regeling;
d. een kasdek met antireflectie als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel A, van de regeling kunnen worden
ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel B, van de regeling;
e. een warmtebuffersysteem als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend
door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel B, van de regeling;
f. energieclusters als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door
samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel B, van de regeling;
g. een hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel
A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk
1, paragraaf 8, onderdeel B, van de regeling;
h. een gevelscherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door
glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel B, van de regeling, of
i. een energiebesparend ventilatiesysteem met warmte terugwinning en/of voorverwarming als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1,
paragraaf 10, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2,
hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel B, van de regeling;
j. diffuus glas als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk1, paragraaf 11, onderdeel A van de regeling kunnen worden ingediend door
glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 11, onderdeel B van de regeling.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 april tot en met 14 mei 2010.
3. De Minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.
Artikel 23
Er worden geen voorschotten verleend.
Artikel 24
1. De subsidie voor de in artikel 22, eerste lid, bedoelde investeringen wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen daaromtrent
is bepaald in bijlage 1 bij dit besluit met betrekking tot de daarin onderscheiden landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden.
2. De volledige aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk 1 jaar na subsidieverlening ingediend.
Artikel 25
Het subsidieplafond bedraagt € 2.100.000.
§ 2. Marktintroductie energieinnovaties
Artikel 26
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2,
punt A, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als
bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde
energieinnovatie op grond van artikelen 3.2 of 4.2 van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 1 februari tot en met 12 maart 2010, of
b. in de periode van 15 september tot en met 29 oktober 2010.
Artikel 27
De subsidie voor de in artikel 26, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste
€ 1.500.000.
Artikel 28
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, bedraagt:
a. € 8.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onderdeel a;
b. € 8.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onderdeel b.
Artikel 29
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2,
punt A, onderdeel b, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als
bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde
energieinnovatie op grond van de artikelen 3.2 of 4.2 van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 1 februari tot en met 12 maart 2010, of
b. in de periode van 15 september tot en met 29 oktober 2010.
Artikel 30
De subsidie voor de in artikel 29, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste
€ 1.500.000, met dien verstande dat de subsidiabele kosten worden gemaximeerd op € 100/m2 oppervlak voor het gesloten en bijbehorende open gedeelte of het totale opverlak semi-gesloten kas.
Artikel 31
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, bedraagt:
a. € 5.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a;
b. € 5.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel b.
Artikel 32
In afwijking van artikel 26, eerste lid, en artikel 29, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door glastuinbouwonderneming
of samenwerkingsverbanden daarvan, indien deze ondernemingen lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel
11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16
van die verordening voor kosten die uit hoofde van bijlage 2, hoofdstuk 2, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
Artikel 33
Indien subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere
landbouwondernemingen en het aandeel van de met de investering opgewekte energie dat door die landbouwonderneming of -ondernemingen
aan de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen wordt geleverd minder is dan 100% van de energiecapaciteit die
met gebruik van de investering kan worden opgewekt, wordt de overeenkomstig artikel 27 vastgestelde subsidie naar rato van
dat aandeel verlaagd.
Artikel 34
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 26, eerste
lid, en 29, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt
naarmate de energieinnovatie naar het oordeel van de commissie:
– meer bijdraagt aan klimaatneutrale glastuinbouw door een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie en een zo laag mogelijke
CO2-uitstoot;
– meer teelttechnisch en economisch perspectief heeft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of
– een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigt gericht op teelttechnische of economische inpasbare systemen.
§ 3. Gecombineerde luchtwassystemen
Artikel 35
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in gecombineerde luchtwassystemen als bedoeld in bijlage 2,
hoofdstuk 3, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk
3, punt B, van de regeling, met uitzondering van landbouwondernemingen gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in artikel
1 van de Reconstructiewet.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 15 juli 2010.
Artikel 36
1. Overeenkomstig artikel 1:4 van de regeling wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate:
a. de landbouwonderneming ten hoogste 1000 meter is verwijderd van een gebied als omschreven in bijlage 3 bij dit besluit (2
punten), en
b. de aanvrager een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer heeft aangevraagd voor één of meer gecombineerde
luchtwassystemen (1 punt).
2. Aanvragen tot subsidieverlening die op grond van het eerste lid inhoudelijk gelijk zijn gewaardeerd en daardoor niet kunnen
worden verleend in verband met overschrijding van het subsidieplafond, worden door loting gerangschikt.
Artikel 37
1. Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 30 september 2012.
2. Er kan slechts één aanvraag worden ingediend per inrichting als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Artikel 38
De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.
Artikel 39
Het subsidieplafond bedraagt € 5.000.000.
§ 4. Jonge landbouwers
Artikel 40
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend
in de periode van 1 juli tot en met 13 augustus 2010.
2. Een jonge landbouwer kan slechts één aanvraag indienen.
Artikel 41
Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 30 september 2012.
Artikel 42
Er worden geen voorschotten verleend.
Artikel 43
Het subsidieplafond bedraagt € 7.200.000.
Artikel 44
De Minister rangschikt de aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 40, eerste lid, overeenkomstig artikel 1:5 van de
regeling, met dien verstande voorrang wordt gegeven aan jonge landbouwers die op grond van Hoofdstuk 2, Titel 6, Paragraaf
2 van de regeling ook in 2008 of 2009 aanvragen hebben ingediend en:
a. vanwege overschrijding van de subsidieplafonds in die jaren niet voor subsidieverlening in aanmerking kwamen en in 2010 opnieuw
voor subsidie in aanmerking willen komen op grond van de regeling, en
b. voldoen aan de voorwaarden van de regeling.
TITEL 6. VOEDSELKWALITEITSREGELINGEN
Artikel 45
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend
in de periode van 15 september tot en met 31 december 2010.
Artikel 46
Het subsidieplafond bedraagt € 250.000.
Artikel 47
Een landbouwonderneming kan per Skal-certificaat één aanvraag indienen.
TITEL 7. GARANTSTELLING
Artikel 48
Aanvragen voor garantstellingen als bedoeld in Hoofdstuk 2, Titel 12, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode
van 4 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 49
Het subsidieplafond bedraagt:
HOOFDSTUK 3. NATUUR, LANDELIJK ERFGOED EN RECREATIE
TITEL 1. BEHOUD VAN HISTORISCHE BUITENPLAATSEN
Artikel 50
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:21 en 3:25a van de regeling kunnen worden ingediend tot
en met 31 januari 2010.
Artikel 51
Het subsidieplafond bedraagt voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:21 en 3:25a van de regeling: € 2.200.000.
TITEL 2. NATIONALE EN GRENSOVERSCHRIJDENDE PARKEN
Artikel 52
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:34 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode
van 4 januari tot en met 31 december 2010.
Artikel 53
Het subsidieplafond bedraagt ten aanzien van aanvragen door:
a. de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie: € 1.478.444,09;
b. Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken: € 300.000.
TITEL 3. Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren
Artikel 54
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:51, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend
voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:51, tweede lid, sub a, van de regeling in de periode van 4 januari tot en met 1 maart
2010.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 230.000.
TITEL 4. BEHOUD ZELDZAME LANDBOUWHUISDIERRASSEN
Artikel 55
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:61 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode
van 4 januari tot en met 28 februari 2010.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 200.000.
HOOFDSTUK 4. VISSERIJ
TITEL 1. MAATREGELEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG: INNOVATIEPROJECTEN
Artikel 56
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor innovatieprojecten als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, van de regeling
kunnen worden ingediend in de periode van 1 maart tot en met 31 maart 2010.
2. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 350.000.
3. Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000.
Artikel 57
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte van de aanvrager.
TITEL 2. MAATREGELEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG: COLLECTIEVE ACTIES
Artikel 58
Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 4:22, eerste lid, van de
regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 maart tot en met 31 maart 2010.
Artikel 59
De subsidie bedraagt:
a. 80% van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 4:22,
b. tweede lid, onderdelen a en b;
c. 100% van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 4:22, tweede lid, onderdeel c, van de regeling, met
dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 350.000 bedraagt.
Artikel 60
Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000.
TITEL 3. DUURZAME ONTWIKKELING VISSERIJGEBIEDEN
Artikel 61
1. Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 4:33c van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van
1 januari tot en met 31 januari2010.
2. Het subsidieplafond bedraagt voor het visserijgebied opgenomen op:
a. bijlage 5, onderdeel a, onder 1, van de regeling € 1.200.000;
b. bijlage 5, onderdeel a, onder 2, van de regeling € 1.662.380;
c. bijlage 5, onderdeel a, onder 3, van de regeling € 332.000;
d. bijlage 5, onderdeel a, onder 4, van de regeling € 1.452.452;
Artikel 62
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.
HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 63
De volgende subsidieplafonds worden, voor zover van toepassing, naar rato verhoogd:
a. de subsidieplafonds, bedoeld in de artikelen 25, 28, onderdeel a, en 31, onderdeel a, met het bedrag of bedragen overgebleven
door het niet bereiken van een of meerdere van deze subsidieplafonds;
b. de subsidieplafonds, bedoeld in de artikelen 28, onderdeel b, en 31, onderdeel b, met het bedrag overgebleven door het niet
bereiken van een van deze subsidieplafonds of met het bedrag of bedragen overgebleven door het niet bereiken van een of meerdere
van de in onderdeel a bedoelde subsidieplafonds;
c. de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 21, onderdeel a en onderdeel b, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken
van een van deze subsidieplafonds.
Artikel 64
1. Als beoordelingscommissie bedoeld in de artikelen 14, 18 en 34 wordt ingesteld de beoordelingscommissie concurrerende landbouw.
2. De beoordelingscommissie, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit de heer drs. J.P.J. Lokker en de heer ir. J.T.G.M. Koolen.
Artikel 65
1. Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 wordt ingetrokken.
2. De verlening en vaststelling van een subsidie die is aangevraagd onder het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 wordt
afgehandeld op grond van het recht zoals dat gold voorafgaand aan de intrekking van dat besluit.
Artikel 66
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 67
Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010.
Den Haag, 16 oktober 2009
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.
BIJLAGE 1. HOOGTE VAN HET SUBSIDIEPERCENTAGE EN DE SUBSIDIABELE KOSTEN BIJ INVESTERINGEN OP HET TERREIN VAN ENERGIEBESPARING
ALS BEDOELD IN ARTIKEL 24, EERSTE LID
Eerste energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte
lichtafschermingsschermen (artikel 22, eerste lid, onderdeel a):
Bij uitbesteden materieel en installatieOnderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,00 | € 250.000,– |
Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
| | Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |
---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,00 | € 3,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,30 | € 3,70 | € 250.000,– |
Tweede energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte
lichtafschermingsschermen (artikel 22,eerste lid, onderdeel b):
Bij uitbesteden materieel en installatieOnderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve of energie- intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder
glas/kunststof
| 25% | € 6,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,00 | € 250.000,– |
Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
| | Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |
---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder
glas/kunststof
| 25% | € 3,00 | € 3,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,30 | € 3,70 | € 250.000,– |
Klimaatcomputer (artikel 22, eerste lid, onderdeel c):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | € 45.000,– | |
Meerinvestering kasdek met antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunstof (artikel 22, onderdeel d):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 10,00 | € 400.000,– |
Warmtebuffersysteem (artikel 22, eerste lid, onderdeel e):
Onderneming | Subsidiepercentage | Buffercapaciteit | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 60 m3 | € 50.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 125 m3 | € 70.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 250 m3 | € 90.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | 250 m3 of groter
| € 100.000,– |
Energieclusters (artikel 22, eerste lid, onderdeel f):
Onderneming | Subsidiepercentage | Aantal deelnemers in het samenwerkingsverband | Maximale subsidiabele investeringskosten voor het cluster |
---|
Samenwerkingsverband van twee glastuinbouwondernemingen | 25% | 2 | € 200.000,00 |
Samenwerkingsverband van drie glastuinbouwondernemingen | 25% | 3 | € 300.000,00 |
Hogedruk vernevelingssysteem voor kaskoeling (artikel 22, eerste lid, onderdeel g):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,50 | € 55.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 4,10 | € 205.000,– |
Gevelscherm, niet zijnde verduisteringsscherm (artikel 22, eerste lid, onderdeel h):
Bij uitbesteding materiaal en installatieOnderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder
glas/kunststof
| 25% | € 9,– | € 90.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,70 | € 336.000,– |
Bij enkel uitbesteden materiaal ( installatie door eigen arbeid)Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd (Materieel eigen arbeid forfaitair)
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 4,00 | € 5,– | € 90.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,75 | € 5,– | € 336.000,– |
Energiebesparend ventilatiesysteem met warmte terugwinning en/of voorverwarming (artikel 22, eerste lid, onderdeel i):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 10,– | € 360.000,– |
Meerinvestering diffuus glas (artikel 22, eerste lid, onderdeel j):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd
| Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 100.00 | € 400.000 |
BIJLAGE 2. REKENMODEL ALS BEDOELD IN BIJLAGE 2, HOOFDSTUK 2, PUNT A, ONDERDEEL B, VAN DE REGELING. MARKTINTRODUCTIE ENERGIE-INNOVATIES:
BEPERKING VAN CO2-EMMISSIE DOOR TOEPASSING VAN EEN SEMI-GESLOTEN KAS
Bedrijfsnaam:
Eigenaar/indiener:
Bedrijfsadres:
Postcode/plaats:
Bedrijfswebsite:
Correspondentieadres:
Postcode/plaats:
Telefoonnummer:
E-mailadres:
Aanvraagnummer:
De berekeningen zijn gemaakt op grond van de door de aanvrager ingevulde karakteristieken met betrekking tot het verwarmings-
en koelingsysteem, de installaties die in kas en ketelhuis worden voorzien en het door de tuinder gewenste kasklimaat.
Als rekenmodel wordt gebruik gemaakt van programmatuur die in het kader van het project Synergie is ontwikkeld ten behoeve
van de technische, energetische en economische beoordeling van gesloten kasconcepten. Dit rekenmodel is gebouwd en wordt onderhouden
door de Business Unit Glas van Wageningen UR.
Het model rekent op uurbasis de warmte- en koudebehoefte van de door de aanvrager beschreven kasconfiguratie in een gemiddeld
Nederlands jaar. Vanuit deze gegevens wordt voor elk uur uitgerekend welke gas-, elektriciteits-, CO2-behoefte en laagwaardig warmtegebruik of -overschot voor deze kas verwacht mag worden.
Deze berekening wordt gemaakt voor de geconditioneerde kas en voor een relevante referentie.
De vergelijking van de berekende CO2-emissie voor het hierbij ingediende geconditioneerde kasconcept met de referentie leidt tot de conclusie dat de verwachte
CO2-emissiereductie ........... bedraagt.
Deel 1. Kasklimaatwensen en kasuitrusting
In de tuinbouw staat de klimatiseringsinstallatie ten dienste van het gewas om een zo gunstig mogelijk kasklimaat te realiseren.
Er blijft evenwel, zelfs in geconditioneerde kassen, altijd een spanningsveld tussen het klimaat waarbij het gewas het beste
zou groeien en de kosten de gepaard gaan met het realiseren van dat klimaat. Zo wordt in de gangbare tuinbouw weliswaar bij
hoge instraling een hoge CO2-concentratie gewenst, maar de dosering wordt toch begrensd om de CO2-gift in overeenstemming te houden met de hoeveelheid warmte die bij de productie van rookgassen vrijkomt. Ook wordt geaccepteerd
dat, omwille van een gunstig gascontract, op heel koude dagen de gewenste etmaaltemperatuur niet gerealiseerd wordt. Het model
houdt met al deze zaken rekening (middels de begrenzingen van het klimatiseringssysteem (zie deel 2).
De kasklimaatinstellingen die in dit deel moeten worden ingevuld moeten dan ook worden opgevat op dezelfde manier als waarop
de instellingen van de kasklimaatcomputer worden gebruikt.
Er staan twee kolommen met invoergegevens en indien de geconditioneerde kas niet de gehele unit beslaat maar slechts een fractie
dan komt er nog een derde kolom die aangeeft hoe het klimaat in het niet-geconditioneerde deel gewenst wordt.
In de eerste kolom staan de instellingen die voor de geconditioneerde kas gaan gelden.
De tweede kolom wordt gebruikt om de referentiesituatie te beschrijven. Veel getallen zullen gelijk zijn, maar wellicht wordt
in de geconditioneerde kas de temperatuur waarboven gekoeld wordt wat hoger gekozen dan u in de referentie zou hebben gedaan.
Ook het gebruik van minimumbuis zal in de geconditioneerde kas vaak minder zijn.
De derde kolom verschijnt in afhankelijkheid van de gesloten kasfractie. De teelt-instellingen in de derde kolom zullen veel
gelijkenis vertonen met de instellingen van de tweede kolom.
Elk veld heeft een uitleg, die naar voren komt als de muis erop wordt gelegd. Achterin dit document staan alle toelichtingen
bij elkaar geplaatst.
| Omschrijving | Eenheid | Geconditioneerde afdeling | Referentie | Niet geconditioneerd deel |
---|
1 | Gesloten kas fractie | % | 50 | n.v.t. | 50 |
2 | Gewas (kies: groente, potplant of snijbloem) | | groente | groente | groente |
3 | Kasdek (kies: enkelglas, dubbel of triple) | | enkelglas | enkelglas | enkelglas |
4 | Stooktemperatuur dag | °C | 18 | 18 | 18 |
5 | Stooktemperatuur nacht | °C | 17 | 17 | 17 |
6 | Koel- of ventilatietemperatuur | °C | 27 | 27 | 27 |
7 | Pband ventilatie/koeling | °C | 2 | 2 | 2 |
8 | Maximale ventilatie met buitenlucht | m3/(m2 hr)
| 0 | n.v.t. | n.v.t. |
9 | Toegestane RV in de kas | % | 85 | 85 | 85 |
10 | Deksproeiers (kies ja of nee) | | nee | nee | nee |
11 | Minimumbuistemperatuur | °C | 40 | 40 | 40 |
12 | VO van het minimumbuisnet | m2 buis/m2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
13 | Streefwaarde CO2 | ppm | 900 | 900 | 900 |
14 | Maximale doseercapaciteit | kg/(ha hr) | 120 | 180 | 180 |
15 | Stralingscrit. voor schaduwscherm | W/m2 | 1000 | 1000 | 1000 |
16 | Schaduwfactor schaduwscherm | % | 30 | 30 | 30 |
17 | Buitentemp sluiten energiescherm | °C | 12 | 12 | 12 |
18 | Besparingspercentage v.h. scherm | % | 45 | 45 | 45 |
19 | Belichtingsintensiteit | Wel/m2 | 0 | 0 | 0 |
20 | Belichtingsschema (kies schema 1, 2 of 3) | | 2 | 2 | 2 |
Belichtingsschema’s
Op deze pagina treft u drie belichtingsschema’s die u kunt gebruiken om de door u gebruikte wijze van belichting vast te leggen.
U kunt voor verschillende kasafdelingen verschillende schema’s gebruiken (dus voor de geconditioneerde kasafdeling een ander
schema dan voor de referentie of voor de niet-geconditioneerde delen van het nieuw te bouwen of te vernieuwen kascomplex),
maar u kunt ook voor alle afdelingen hetzelfde schema gebruiken.
De drie getoonde schema’s zijn voorzien van default instellingen. U kunt ze evenwel naar eigen inzicht aanpassen.
[Schema 1] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 1 kiest
1 | DagnrStartBel | 280 | | (→ dit is 6 oktober) |
2 | DagnrStopBel | 80 | | (→ dit is 20 maart en betekent 165 dg belichting) |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas
|
4 | SavondsUit | 20 | uur | (belichting is 2 uur uit) |
5 | SavondsAan | 22 | uur | |
[Schema 2] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 2 kiest
1 | DagnrStartBel | 260 | | (→ dit is 16 september) |
2 | DagnrStopBel | 91 | | (→ dit is 31 maart en betekent 196 dg belichting) |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas
|
4 | SavondsUit | 22 | uur | (belichting is 4 uur uit) |
5 | SavondsAan | 2 | uur | |
[Schema 3] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 3 kiest
1 | DagnrStartBel | 330 | | (→ dit is 25 november) |
2 | DagnrStopBel | 300 | | (→ dit is 26 oktober en betekent 335 dg belichting) |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas
|
4 | SavondsUit | 20 | uur | (belichting is 4 uur uit) |
5 | SavondsAan | 24 | uur | |
Deel 2. Ketelhuis
Met de installatie van een semi-gesloten kas zal een nieuw ketelhuis worden neergezet of het bestaande ketelhuis worden gerenoveerd.
Er zal waarschijnlijk een warmtepomp, een aquifer en een etmaalbuffer voor laagwaardige warmte/kou worden geplaatst en er
wordt waarschijnlijk een WK geplaatst. Ook is het denkbaar dat de nieuwe of vernieuwde kas wordt voorzien van additionele
CO2-voorziening in de vorm van zuivere- of OCAP-CO2.
In dit deel kunt u de eigenschappen van het nieuwe ketelhuis vastleggen.
Indien het ontwerp om een systeem gaat waarbij de semi-gesloten kas een fractie is van het totale kasoppervlak dat door het
nieuw (ingerichte) ketelhuis wordt verwarmd, dan gaat het rekenprogramma er van uit dat de in de zomer verzamelde warmte in
de winter zowel op het geconditioneerde deel als op het niet geconditioneerde deel wordt gebruikt (zoals bijvoorbeeld bij
Themato).
Als u in het vorige deel hebt aangegeven dat de geconditioneerde kasfractie 100% is, dan betekent dit dat de nieuwe of vernieuwde
ketelhuisconfiguratie die hier in deel 2 wordt beschreven uitsluitend wordt ingezet voor (de) geconditioneerde afdeling(en).
Teneinde de gerealiseerde CO2-emissiebeperking te kunnen berekenen dient u ook het referentie-ketelhuis te beschrijven.
Nieuw of vernieuwd ketelhuis1 | Kasoppervlak | 1 | ha | | | |
| Geconditioneerd oppervlak | 0,5 | ha | Niet geconditioneerd opp. | 0,5ha |
2 | Buffercapaciteit | 200 | m3 | 200 | m3/ha
| |
3 | Thermisch warmtepompvermogen | 700 | kW th | 700 | kW/ha | |
4 | Efficientie v.d. warmtepomp | 45 | % | | | |
5 | Capaciteit aquifer | 200 | m3/uur
| 400 | m3/ha gecond. kas per uur
| |
6 | Temp verlies scheidingswisselaar | 1 | °C | | | |
7 | Bufferinhoud koudebuffer | 1500 | m3 | 3000 | m3/ha gecond. kas
| |
8 | Koude bron laden op | 8 | °C | | | |
9 | WK-vermogen | 60 | kW el. | 60 | kW/ha | |
10 | elektrisch WK-rendement | 42 | % | | | |
11 | thermisch WK-rendement | 55 | % | | | |
12 | WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee) | ja | | | | |
13 | Zomerse WK-warmte oversch. in aquif. | nee | | | | |
Referentie ketelhuis14 | Kasoppervlak | 1 | ha | | | |
15 | Buffercapaciteit | 100 | m3 | 100 | m3/ha
| |
16 | WK-vermogen | 0 | kW el. | 0 | kW/ha | |
17 | elektrisch WK-rendement | 42 | % | | | |
18 | thermisch WK-rendement | 55 | % | | | |
19 | WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee) | nee | | | | |
Deel 3. Koel- en verwarmkarakteristieken
In de geconditioneerde kasafdeling zijn luchtbehandelingunits geplaatst. Tijdens gebruik van deze units leveren ze een bepaalde
koelcapaciteit. Deze is vooral afhankelijk van het temperatuurverschil tussen ingaand water en ingaande lucht en van de hoeveelheid
lucht die er doorheen wordt geblazen.
Daarnaast speelt ook de luchtvochtigheid een rol. (Deze kan worden verhoogd door gebruik te maken van een fogging installatie
(afhankelijk van de instelling in deel 1)).
Bij het gebruik van de installatie koelsysteem wordt er elektriciteit gebruikt. Vooral voor het circuleren van de lucht, maar
ook voor het verpompen van water.
Het elektriciteitsverbruik per eenheid koelvermogen, maar ook het waterdebiet en de opwarming van het water is door dit alles
sterk afhankelijk van de gekozen luchtbehandelingunits, het aantal dat daarvan gebruikt wordt en de kasklimaatcondities waaronder
gekoeld wordt.
Het is niet waarschijnlijk dat de luchtbehandelingskast-leverancier de prestatie van de koelunit onder al die variabele omstandigheden
voorhanden heeft. Laat staan dat die dan ook nog gedocumenteerd zouden zijn.
Omdat de kwaliteit van de koelunits echter een duidelijke invloed heeft op het energiebesparingresultaat van semi-gesloten
kassen is het noodzakelijk om toch over zo'n prestatie karakterisering te beschikken.
In dit deel wordt vanuit een bench-mark punt (dat bij voorkeur zo dicht mogelijk ligt bij de werkingscondities die representatief
zijn voor het gebruik in uw situatie) een karakterisering van het koelsysteem gemaakt die toegesneden is op uw kasklimaatwensen
en die het deellastgedrag in beeld brengt. Er worden grafieken gemaakt van het elektriciteitsverbruik als functie van het
koelvermogen, het waterdebiet door de koelers en de temperatuur waarmee het water uit de koelers zal komen. Tevens wordt op
grond van de koeleigenschappen een karakterisering gemaakt voor het gedrag van deze units bij gebruik voor verwarming.
Koelen | | | | | | Lege Velden |
---|
Hiernaast ziet u een invulveld waarin u specificaties van de gebruikte koelunits kunt aangeven. Vanuit deze specificaties
maakt het programma relaties voor het elektriciteitsverbruik tijdens het koelen. Hierbij zijn vanuit de benchmark gegevens,
rekening houdend met de achterliggende fysische processen (convectie en condensatie), extrapolaties gemaakt.
| | Benchmark punten v.d. Koelunit | | | | 0 |
| 1 | Koelvermogen[kW] | 20 | kW | | 0 |
| 2 | Watertemp in [°C] | 12 | °C | 17 | 0 |
| 3 | Watertemp uit [°C] | 22 | °C | 0 | 0 |
| 4 | Luchttemperatuur in [°C] | 26 | °C | 21 | 0 |
| 5 | Luchttemperatuur uit [°C] | 16 | °C | 0 | 0 |
| 6 | Koelvermogen geldt bij een RV van | 85 | % | | 0 |
| 7 | Maximaal luchtdebiet [m3/uur]
| 2000 | m3/uur
| | 0 |
| 8 | Electr.gebr.vent bij max luchtdeb. | 0,3 | kW | | 0 |
| 9 | Waterzijdige drukval | 1,2 | bar | | 0 |
Vanuit de benchmark punten kan worden berekend dat de ontvochtigingscapaciteit 19,6 liter/uur is.
Dit betekent een latente warmteafvoer van 13,3 kW. De voelbare warmteoverdracht is dus 6,67 kW.
Er worden (vraag 10) 60 van deze units op de gekoelde afdeling van 0,5 ha geplaatst ( 83 m2 per unit).
De voelbare warmteoverdrachtscoëfficiënt blijkt 1,67 kW per °C verschil tussen gemiddelde water- en luchttemperatuur.
Verwarmen
Het programma gaat ervan uit dat de luchtbehandelingkasten ook voor verwarmen worden gebruikt.
Op grond van de warmte-overdrachtgegevens in de koelmodus wordt voor de verwarming verondersteld dat de units 0,045 W ventilatorenergie
gebruiken per overgedragen W verwarmingsvermogen.
Dit komt neer op een COP-verwarming van 22,2 (dit is exclusief het verbruik van de warmtepomp).
De combinatie van benchmark-punten en kasklimaat in de geconditioneerde afdeling levert de volgende karakteristieken van de
koeler:
Hieruit worden de onderstaande tabellen afgeleid waarmee het simulatiemodel zal rekenen.
Elektriciteitsverbruik ventilator | Approach temperatuur als functie van koelvermogen |
---|
belasting | Elekverbruik [W/m2]
| koelverm | Approachtemperatuur |
---|
–1,00 | 0,00 | 0,00 | 0,20 |
0,10 | 1,36 | 32,57 | 2,42 |
0,15 | 1,67 | 48,86 | 3,06 |
0,20 | 1,92 | 65,14 | 3,52 |
0,25 | 2,15 | 81,43 | 3,87 |
0,30 | 2,36 | 97,71 | 4,14 |
0,35 | 2,55 | 114,00 | 4,36 |
0,40 | 2,72 | 130,29 | 4,53 |
0,45 | 2,89 | 146,57 | 4,67 |
0,50 | 3,04 | 162,86 | 4,77 |
0,55 | 3,19 | 179,14 | 4,85 |
0,60 | 3,33 | 195,43 | 4,91 |
0,65 | 3,47 | 211,71 | 4,95 |
0,70 | 3,60 | 228,00 | 4,97 |
0,75 | 3,60 | 244,29 | 4,98 |
0,80 | 3,60 | 260,57 | 4,98 |
0,85 | 3,60 | 276,86 | 4,96 |
0,90 | 3,60 | 293,14 | 4,93 |
0,95 | 3,60 | 309,43 | 4,90 |
1,00 | 3,60 | 325,71 | 4,85 |
100,00 | 3,60 | 800,00 | 19,90 |
Gemiddeld is het uittredend 4,46 °C lager dan de intredende lucht. Voor de pompen wordt met een drukval van 0,69667 bar/(m3/uur) gewerkt.
Deel 4. Overzicht van de resultaten
Hier ziet u de resultaten m.b.t. de teelt en de resultaten qua energieverbruik en CO2-emissie.
Resultaten teeltOmschrijving | Eenheid | Nieuwe situatie | Referentiesituatie |
---|
Gem. teelttemperatuur winterperiode | °C | 17,9 | 17,8 |
Gem. teelttemperatuur zomerperiode | °C | 0,0 | 0,0 |
Gem. CO2 concentratie zomerperiode
| ppm | 677 | 405 |
Jaarlijkse CO2-gift
| kg/m2 | 25 | 37 |
Jaarlijks aantal energieschermuren | uur | 2291 | 2291 |
Jaarlijks aantal schaduwschermuren | uur | 0 | 0 |
Jaarlijks aantal belichtingsuren | uur | 0 | 0 |
Resultaten warmte, koude en elektra | | | |
Jaarlijkse warmtevraag | MJ/m2 | 1486 | 1542 |
Jaarlijkse laagwaardige warmte naar Aquifer | MJ/m2 | 372 | n.v.t. |
Gemiddelde temperatuur naar warme bron | °C | 22,3 | |
Jaarlijkse laagwaardige warmte uit Aquifer | MJ/m2 | 361 | n.v.t. |
Hoogwaardig warmte-overschot | MJ/m2 | 0 | 0 |
Elektriciteit voor belichting | kWh/m2 | 0 | 0 |
Electriciteit voor koeling en verwarming | kWh/m2 | 12 | n.v.t. |
Elektriciteitsgebruik Warmtepomp | kWh/m2 | 45 | n.v.t. |
Effectieve COP Warmtepomp | – | 2,9 | n.v.t. |
Resultaten gas en elektra | | | |
Gasinkoop | m3/m2 | 35 | 49 |
Elektra inkoop | kWh/m2 | 27 | 1 |
Elektra verkoop | kWh/m2 | 12 | 0 |
Netto elektra inkoop | kWh/m2 | 15 | 1 |
Resultaten CO2-emissie | | | |
CO2-emissie Ketel
| kg/m2 | 42 | 87 |
CO2-emissie WKK voor eigen gebruik
| kg/m2 | 14 | 0 |
CO2-emissie WKK voor netlevering
| kg/m2 kg/m2 | 6 62 | 0 |
Conclusie CO2 emissiebeperking
| | | 29% |
BIJLAGE 3. GEBIED ALS BEDOELD IN ARTIKEL 36, EERSTE LID, WAARVAN DE KRITISCHE DEPOSITIEWAARDE VOOR STIKSTOF LAGER IS DAN 2.400
MOL N PER HECTARE PER JAAR.
Natura 2000-gebied | | Kritische depositiewaarde1 |
---|
Gebiedsnummer | Gebiedsnaam | mol N/ha/jaar |
---|
55 | Aamsveen | 400 |
47 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | 1100 |
13 | Alde Feanen | 700 |
17 | Bakkeveense Duinen | 740 |
33 | Bargerveen | 400 |
63 | Bekendelle | 1400 |
156 | Bemelerberg & Schiepersberg | 830 |
46 | Bergvennen & Brecklenkampse Veld | 410 |
112 | Biesbosch | 1250 |
65 | Binnenveld | 1100 |
52 | Boddenbroek | 410 |
41 | Boetelerveld | 410 |
44 | Borkeld | 410 |
144 | Boschhuizerbergen | 410 |
83 | Botshol | 700 |
128 | Brabantse Wal | 410 |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | 1540 |
155 | Brunssumerheide | 400 |
69 | Bruuk | 830 |
153 | Bunder- en Elsloërbos | 830 |
53 | Buurserzand & Haaksbergerveen | 400 |
96 | Coepelduynen | 1000 |
139 | Deurnsche Peel & Mariapeel | 400 |
49 | Dinkelland | 410 |
107 | Donkse Laagten | 1100 |
25 | Drentsche Aa-gebied | 400 |
27 | Drents-Friese Wold & Leggelderveld | 400 |
26 | Drouwenerzand | 740 |
5 | Duinen Ameland | 770 |
84 | Duinen Den Helder-Callantsoog | 770 |
2 | Duinen en Lage Land Texel | 770 |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | 770 |
6 | Duinen Schiermonnikoog | 700 |
4 | Duinen Terschelling | 700 |
3 | Duinen Vlieland | 940 |
30 | Dwingelderveld | 400 |
89 | Eilandspolder | 700 |
28 | Elperstroomgebied | 830 |
40 | Engbertsdijksvenen | 400 |
23 | Fochteloërveen | 400 |
67 | Gelderse Poort | 1250 |
154 | Geleenbeekdal | 1100 |
157 | Geuldal | 830 |
152 | Grensmaas | 1400 |
115 | Grevelingen | 770 |
80 | Groot Zandbrink | 830 |
140 | Groote Peel | 400 |
9 | Groote Wielen | 1100 |
109 | Haringvliet | 2000 |
29 | Havelte-oost | 400 |
111 | Hollands Diep | 2000 |
72 | IJsselmeer | 1200 |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | 700 |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | 400 |
135 | Kempenland-West | 410 |
88 | Kennemerland-Zuid | 770 |
81 | Kolland & Overlangbroek | 2000 |
116 | Kop van Schouwen | 770 |
61 | Korenburgerveen | 400 |
114 | Krammer-Volkerak | 1390 |
158 | Kunderberg | 1400 |
58 | Landgoederen Brummen | 410 |
50 | Landgoederen Oldenzaal | 1100 |
130 | Langstraat | 410 |
19 | Leekstermeergebied | 1200 |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | 400 |
48 | Lemselermaten | 410 |
147 | Leudal | 1400 |
21 | Lieftinghsbroek | 1100 |
71 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | 1250 |
51 | Lonnekermeer | 410 |
131 | Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen | 410 |
145 | Maasduinen | 400 |
117 | Manteling van Walcheren | 940 |
31 | Mantingerbos | 1100 |
32 | Mantingerzand | 410 |
97 | Meijendel & Berkheide | 940 |
149 | Meinweg | 400 |
94 | Naardermeer | 1100 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | 700 |
161 | Noorbeemden & Hoogbos | 1400 |
87 | Noordhollands Duinreservaat | 770 |
7 | Noordzeekustzone | 1390 |
22 | Norgerholt | 1400 |
141 | Oeffelter Meent | 1250 |
37 | Olde Maten & Veerslootslanden | 700 |
95 | Oostelijke Vechtplassen | 700 |
118 | Oosterschelde | 700 |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | 2100 |
91 | Polder Westzaan | 700 |
134 | Regte Heide & Riels Laag | 410 |
150 | Roerdal | 1250 |
18 | Rottige Meenthe & Brandemeer | 700 |
42 | Sallandse Heuvelrug | 400 |
146 | Sarsven en De Banen | 410 |
160 | Savelsbos | 830 |
86 | Schoorlse Duinen | 940 |
142 | Sint Jansberg | 1100 |
159 | Sint Pietersberg & Jekerdal | 830 |
99 | Solleveld & Kapittelduinen | 940 |
45 | Springendal & Dal van de Mosbeek | 830 |
60 | Stelkampsveld | 410 |
137 | Strabrechtse heide & Beuven | 410 |
148 | Swalmdal | 1250 |
59 | Teeselinkven | 410 |
38 | Uiterwaarden IJssel | 1250 |
82 | Uiterwaarden Lek | 1250 |
66 | Uiterwaarden Neder-Rijn | 1400 |
68 | Uiterwaarden Waal | 1250 |
36 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | 1540 |
129 | Ulvenhoutse Bos | 1100 |
15 | Van Oordt’s Mersken | 830 |
39 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | 410 |
57 | Veluwe | 400 |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | 410 |
100 | Voornes Duin | 770 |
1 | Waddenzee | 940 |
34 | Weerribben | 700 |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | 410 |
98 | Westduinpark & Wapendal | 1100 |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | 1420 |
35 | Wieden | 700 |
43 | Wierdense veld | 400 |
16 | Wijnjeterper Schar | 830 |
62 | Willinks Weust | 830 |
54 | Witte Veen | 400 |
24 | Witterveld | 400 |
64 | Wooldse Veen | 400 |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | 700 |
143 | Zeldersche Driessen | 1100 |
105 | Zouweboezem | 1100 |
70 | Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid | 1100 |
85 | Zwanenwater & Pettemerduinen | 770 |
74 | Zwarte Meer | 1540 |
123 | Zwin & Kievittepolder | 1240 |
XNoot
1 Bron: H.F. van Dobben & A. van Hinsberg (2008): Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen
en Natura 2000-gebieden. Alterra-rapport 1654.
TOELICHTING
§ 1. Inleiding
De Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) biedt het integrale kader voor subsidies die kunnen worden verleend door de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op grond van artikel 1:3 van de Regeling kunnen de subsidies echter uitsluitend
worden verstrekt indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag
tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.
Het onderhavige Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 (hierna: Openstellingsbesluit) strekt tot deze openstelling voor subsidieaanvragen
in 2010 voor de volgende onderdelen (modules) van de Regeling.
Van hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling zijn opengesteld:
Titel 1: Beroepsopleiding en voorlichting;
Titel 2: Bedrijfsadviesdiensten;
Titel 3: Kennisverspreiding: onderdeel praktijknetwerken;
Titel 4: Onderzoek en ontwikkeling: onderdeel samenwerking bij innovatieprojecten;
Titel 5: Bedrijfsmodernisering: onderdelen investeringen op het terrein van energiebesparing, marktintroductie energieinnovaties,
gecombineerde luchtwassystemen en jonge landbouwers;
Titel 6: Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische ondernemers;
Titel 7: Garantstellingen.
Van hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling zijn opengesteld:
Titel 1. Behoud van historische buitenplaatsen;
Titel 2. Nationale en grensoverschrijdende parken;
Titel 3. Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren;
Titel 4. Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen.
Van hoofdstuk 4 (Visserij) van de Regeling zijn opengesteld:
Titel 1. Maatregelen van gemeenschappelijk belang: innovatieprojecten;
Titel 2. Maatregelen van gemeenschappelijk belang: collectieve acties;
Titel 3. Duurzame ontwikkeling Visserijgebieden.
Ingevolge artikel 1:20 van de Regeling worden subsidies waarmee uitvoering wordt gegeven aan het Nederlandse programma voor
plattelandsontwikkeling 2007–2013 aangewezen in het Openstelllingsbesluit; artikel 2 van het Openstellingsbesluit strekt daartoe.
Deze subsidies betreffen de volgende – in het kader van dit besluit opengestelde – onderdelen van de modules: beroepsopleiding
en voorlichting, bedrijfsadviesdiensten, praktijknetwerken, samenwerking bij innovatieprojecten, bedrijfsmodernisering (voor
zover het betreft de onderdelen: marktintroductie energieinnovaties, luchtwassystemen en investeringen door jonge landbouwers)
en voedselkwaliteitsregelingen. Op deze subsidies zijn de bijzondere in artikel 1:20 van de Regeling neergelegde voorschriften,
die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), van toepassing.
In het Openstellingsbesluit zijn, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, ten aanzien van de hiervoor genoemde onderdelen
de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers.
Ook zijn in het Openstellingsbesluit nadere voorschriften gesteld over voorschotverlening, voor subsidie in aanmerking komende
kosten, subsidiebedragen en subsidiepercentages.
§ 2. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 2 van de Regeling
Beroepsopleiding en voorlichting (artikelen 3 tot en met 8 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:3 van de Regeling)
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen,
trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de
biologische productiemethode, in omschakeling zijn of reeds zijn omgeschakeld. In artikel 4 is nader bepaald op welke aspecten
van de biologische landbouw de subsidieaanvraag gericht moet zijn.
In de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) is aangegeven dat het verwerven van kennis en advies cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw.
Deze subsidie past derhalve in het streven het areaal aan biologische (en tevens multifunctionele) landbouw in Nederland –
op een verantwoorde wijze – uit te breiden.
Bedrijfsadviesdiensten (artikelen 9 tot en met 12 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:8 van de Regeling)
Ingevolge artikel 9 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door landbouwondernemingen voor adviezen opgemaakt
door bedrijfsadviesdiensten. Deze adviezen dienen betrekking te hebben op de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld
of voortgezet. Ingevolge artikel 2:8 van de Regeling, dienen de adviezen in ieder geval betrekking te hebben op de beheerseisen
en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in de artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun
2006 (cross compliance) en de communautaire arbeidsveiligheidsstandaards.
Deze openstelling is beperkt tot landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen ontvangen uit hoofde van Verordening (EG)
nr. 1782/2003.
Praktijknetwerken (artikelen 13 tot en met 16 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:11 van de Regeling)
Ingevolge artikel 13 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen
die werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden-
en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij voor projecten gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het
samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis. Uit artikel 13 volgt tevens dat het project een duur mag
hebben van ten hoogste twee jaar en betrekking dient te hebben op het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee
nieuwe, betere of hoogwaardige producten kunnen worden verkregen of productiewijzen of -processen kunnen worden verbeterd
(artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling). In artikel 14 zijn criteria opgesteld waaraan de aanvragen in het
kader van de rangschikking worden getoetst.
Samenwerking bij innovatieprojecten (artikelen 17 tot en met 21 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:32 van de Regeling)
Ingevolge artikel 17 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte
kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen
onderling of met agro-MKB-ondernemingen. De landbouwondernemingen dienen werkzaam te zijn in de: melkvee-, vleesvee-, schapen-,
geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee- (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij) en konijnenhouderok, of in de
bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelten van plantaardig uitgangsmateriaal.
Op grond van artikel 2:33 van de Regeling is bepaald dat subsidieaanvragen hoger worden gerangschikt naarmate het project
waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft onder andere een meer innovatief of meer duurzaam karakter heeft. In artikel 18,
tweede lid en derde lid, is aangegeven wanneer hiervan sprake is.
Voor wat betreft het innovatieve karakter, is aansluiting bij de programmalijnen van de sectorale innovatieagenda’s van belang.
‘Aansluiting bij de programmalijnen van sectorale innovatienota’s’ geldt voor alle sectoren van land- en tuinbouw waarvoor
innovatienota’s ontwikkeld zijn (en door het bedrijfsleven aangeboden aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).
Voor de tuinbouwsector is dit het innovatieprogramma Flowers & Food 2007–2012 ‘Winnen aan Waarde’, met drie programmalijnen,
te weten ‘waardecreatie in het tuinbouwcluster’, ‘Duurzame, responsieve ketennetwerken’ en ‘Investeren in competenties’. Voor
wat betreft het duurzaamheids karakter van veehouderijprojecten is het van belang dat het project meer bijdraagt aan de uitwerking
van de zes speerpunten van de uitvoeringsagenda duurzame veehouderij. Deze speerpunten zijn: 1) Systeeminnovaties, 2) Welzijn
en gezondheid van dieren, 3) Maatschappelijke inpassing, 4) Energie, milieu en klimaat, 5) Markt en ondernemerschap en 6)
Verantwoord consumeren.
Energietransitiebeleid
De glastuinbouw heeft in het kader van het energietransitiebeleid de ambitie in 2020 te produceren in energieneutrale glasopstanden.
Het is noodzakelijk dat de omslag naar duurzame energievoorziening voor deze sector versneld plaatsvindt. Bovendien wordt
daarmee de CO2-uitstoot verminderd. Binnen het programma versnelling energietransitie zijn daarvoor drie stimuleringsmaatregelen ontwikkeld,
waarvan investeringen op het terrein van energiebesparing en marktintroductie voor energieinnovaties (hierna: MEI) er twee
van zijn. Op grond van het onderdeel ‘bedrijfsmodernisering’ van de Regeling wordt uitvoering gegeven aan deze twee stimuleringsmaatregelen.
Investeringen op het terrein van energiebesparing (artikelen 22 tot en met 25 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van
de Regeling)
Ingevolge artikel 22 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 1, van de Regeling
genoemde investeringen op het terrein van energiebesparing. De aanvragen kunnen, afhankelijk van het type investering, worden
ingediend door in de hiervoor genoemde bijlage omschreven typen (energie intensieve of energie extensieve) glastuinbouwondernemingen
of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwondernemingen.
Marktintroductie energieinnovaties: MEI (artikelen 26 tot en met 34 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)
Doel van de MEI is het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen.
Ingevolge artikel 26 en artikel 29 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 2,
van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van de MEI.
De aanvragen als bedoeld in artikel 26 hebben betrekking op investeringen in energiesystemen die tot ten minste 25% reductie
leiden van CO2-emissie en 15% energiebesparing op nationaal niveau uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen. De in artikel 29 bedoelde
aanvragen hebben betrekking op investeringen in semi-gesloten kassystemen en dienen tevens te leiden tot ten minste 25% reductie
van de CO2-uitstoot en 15% primaire energiebesparing op nationaal niveau.
Zoals uit bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling voortvloeit, komen uitsluitend energiesystemen voor subsidie in aanmerking
die in de beginfase van de marktintroductie verkeren. Met deze introductie van nieuwe energiesystemen wordt beoogd dat deze
systemen – ook na verdere doorontwikkeling – op grote schaal in de glastuinbouw toegepast gaan worden.
De aanvragen kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen, samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen
of samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen. Glastuinbouwondernemingen
die voor dezelfde energieinnovatie subsidie ontvangen op grond van de hoofdstukken Unieke kansen programma verduurzaming warmte
en koude of EOS-demonstratieprojecten van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie kunnen geen aanvragen indienen.
In artikel 34 zijn nadere criteria opgenomen waaraan de beoordelingscommissie de aanvragen in het kader van de rangschikking
zal toetsen.
Gecombineerde luchtwassystemen (artikelen 35 tot en met 39 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:37 van de Regeling)
Ingevolge artikel 35 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 3, van de Regeling
genoemde investeringen in gecombineerde luchtwassystemen. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen
met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden en voor zover deze ondernemingen niet zijn gelegen in extensiveringsgebieden
als bedoeld in de Reconstructiewet. Er is een wijziging aangebracht in de wijze waarop de aanvragen gerangschikt zullen worden
(artikel 35).
Het rapport ‘Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura-2000 gebieden’ (Alterra-rapport
1654) is gebruikt voor het opstellen van Bijlage 3; deze bijlage moet worden toegepast bij de rangschikking van de subsidieaanvragen
(artikel 36, eerste lid, onderdeel b). Bijlage 3 is dusdanig aangepast dat nu de gangbare nummering en namen van gebieden
is vermeld.
Jonge landbouwers (artikelen 40 tot en met 44 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:42 van de Regeling)
Ingevolge artikel 40 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door jonge landbouwers voor investeringen.
Een speciale voorziening is getroffen voor jonge boeren die bij de openstellingen in 2008 of 2009 waren uitgeloot. Deze boeren
zullen alsnog voor investeringssubsidie in aanmerking kunnen komen, indien zij aan de voorwaarden van de Regeling voldoen.
Daartoe zal aan deze categorie voorrang worden gegeven bij de loting van de aanvragen die in het kader van de onderhavige
openstelling worden ingediend (artikel 45).
Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische landbouwers (artikelen 45 tot en met 47 van het Openstellingsbesluit; artikel
2:55 van de Regeling)
Omschakeling van gangbare bedrijven naar de biologische productiemethode en voortzetting door biologische bedrijven wordt
gestimuleerd. Voedingsmiddelen die met inachtneming van de voorschriften van de biologische productiemethode worden geproduceerd,
kunnen worden beschouwd als producten van hoge kwaliteit. Ook teelt van niet voor menselijke consumptie bedoelde producten,
zoals bloembollen en bomen, kunnen onder de biologische productiemethode vallen.
De biologische productiemethode belast de bodem minder intensief en stelt bijzondere eisen aan de wijze waarop de gewassen
worden beschermd en aan het welzijn van dieren. Deze bijzondere eisen brengen mee dat de biologische landbouw arbeidsintensiever
is dan de gangbare landbouw. Naast een bijdrage aan de voedselkwaliteit, levert de biologische landbouw tevens een aanzienlijke
bijdrage aan de goede kwaliteit van het milieu en het landelijk gebied. Tegen deze achtergrond worden bovengenoemde ondernemingen
gestimuleerd door verstrekking van een tegemoetkoming die overeenkomt met de bijdrage die deze bedrijven als aangeslotenen
moeten betalen aan de instantie die in Nederland toeziet op de naleving van de voorschriften met betrekking tot de biologische
productiemethode, de Stichting Skal.
Deze aanvragen voor subsidieverlening door landbouwondernemingen kunnen worden ingediend voor kosten van de eenmalige aansluitingsbijdrage
en de basisbijdrage als bedoeld in het Skal-bijdrage reglement.
Garantstelling (artikelen 48 en 49 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:70 van de Regeling)
De module Garantstelling van de Regeling voorziet in de mogelijkheid om subsidie te verstrekken in de vorm van een garantstelling
voor de terugbetaling van een lening. Onder andere is het onder de garantie-‘plus’-faciliteit mogelijk garanties te verstrekken
tot een maximum van € 2.500.000 voor bepaalde duurzame investeringen. De module staat in 2010 het hele jaar open voor aanvragen.
§ 3. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 3 van de Regeling
Van hoofdstuk 3 van de Regeling worden de modules ‘nationale en grensoverschrijdende parken’, ‘versterking natuur- en bosbeheer
bij bos- en landgoedeigenaren’ en ‘behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen’ opengesteld. Voor deze modules geldt dat met
de openstelling voor 2010 het beleid wordt voortgezet. De modules ‘effectgerichte maatregelen’ en ‘ontwikkeling van het landschap’
zijn in de Regeling komen te vervallen. De module ‘draagvlak natuur’ wordt nu niet opengesteld.
De module ‘historische buitenplaatsen’ wordt alleen opengesteld voor het onderdeel ‘behoud van historische buitenplaatsen’.
Het onderdeel ‘herstel van historische buitenplaatsen’ van dezelfde module is vervallen in de Regeling.
§ 4. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 4 van de Regeling
Ingevolge artikel 56 kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor innovatieprojecten worden ingediend. De onderwerpen van
de innovatieprojecten kunnen betrekking hebben op alle onderdelen van de visserijsector.
Ingevolge artikel 58 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor de uitvoering van een project binnen het
onderdeel collectieve acties. Op grond van artikel 4:22 van de regeling gaat het om projecten die samenwerkingsvormen bevorderen
of praktijknetwerken versterken. De differentiatie van subsidiepercentages, opgenomen in artikel 59 van het Openstellingsbesluit,
stimuleert aanvragen van samenwerkingsverbanden waaraan ook maatschappelijke organisaties op het gebied van visserij deelnemen,
met het oog op een zo breed mogelijke samenwerking in de visserijsector.
Beide openstellingen zijn gelijk aan de openstellingen voor 2009.
Ingevolge artikel 61 kunnen aanvragen worden ingediend voor subsidieverlening voor projecten gericht op de duurzame ontwikkeling
van visserijgebieden. Deze regeling wordt in 2010 voor de eerste keer opengesteld. Bij de eerste openstellingen zijn er vier
visserijgebieden waarvoor aanvragen voor subsidie ingediend kunnen worden. Per visserijgebied is er een apart subsidieplafond
vastgesteld.
§ 5. Toelichting bij hoofdstuk 5 van de Regeling
In artikel 63 wordt geregeld dat subsidieplafonds met bedragen, overgebleven door het niet bereiken van andere subsidieplafonds,
naar rato kunnen worden aangevuld. De overheveling kan alleen plaatsvinden tussen de in artikel 63 genoemde subsidieplafonds.
Dit artikel brengt met zich mee dat er flexibel kan worden omgegaan met budgetten, indien bepaalde subsidieplafonds niet worden
bereikt en andere subsidieplafonds worden overschreden.
§ 6. Vaste Verandermomenten
In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze wijziging van het Openstellingsbesluit – tegelijk met de Regeling – in werking op 1 januari
2010. Indien het Openstellingsbesluit op 1 januari 2010 in werking treedt, dan dient het Openstellingsbesluit uiterlijk 1 oktober
te worden gepubliceerd, met het oog op de implementatie en de uitvoeringsvoorbereiding. De wijziging van het Openstellingsbesluit
is niet tijdig gepubliceerd, nu deze na 1 oktober is gepubliceerd, echter ook met deze beperkte overschrijding van de publicatiedatum
wordt nog steeds een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers en met de uitvoering belaste diensten
voldoende voorbereidingstijd wordt geboden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.