Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 oktober 2009, nr. 49465, houdende openstelling subsidieaanvragen en vaststelling subsidieplafonds (Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies en de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:13, 1:15 en 1:17 van de Regeling LNV-subsidies,

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

regeling:

Regeling LNV-subsidies;

verordening (EG) nr. 2200/96:

verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren groenten en fruit (PbEG L 297);

verordening (EG) nr. 1782/2003:

verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2019/92, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) 1251/1999, (EG) 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001.

Artikel 2

De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van dit besluit:

  • titel 1, 2, 3, 4;

  • titel 5, met uitzondering van de subsidies genoemd in paragraaf 1;

  • titel 6.

HOOFDSTUK 2. CONCURRERENDE LANDBOUW

TITEL 1. BEROEPSOPLEIDING EN VOORLICHTING

Artikel 3
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode, die in omschakeling zijn of die reeds omgeschakeld zijn naar die biologische productiemethode.

  • 2. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 4 januari tot en met 30 november 2010.

Artikel 4
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kunnen uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten of de in het derde lid van dat artikel genoemde opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, en uitsluitend voor zover deze activiteiten betrekking hebben op:

    • a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

    • b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

    • c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;

    • d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;

    • e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;

    • f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of

    • g. het verwerven van technische kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van een of meer andere activiteiten dan de primaire agrarische activiteit met dien verstande dat de aanvrager de primaire agrarische activiteit blijft voortzetten.

  • 2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen die lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij door desbetreffende ondernemingen wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, en g, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.

  • 3. De aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid kunnen uitsluitend tot subsidievaststelling leiden, indien de ingeschakelde adviseur of instelling voldoet aan artikel 2:8, tweede lid, onderdeel e, van de regeling.

Artikel 5

Per landbouwonderneming kan slechts één aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend.

Artikel 6

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 7

De subsidie bedraagt 50% van de totale kosten van het bedrijfsconsult, training of opleiding, met dien verstande dat de subsidie per dagdeel ten hoogste € 250 bedraagt en de subsidie in totaal ten hoogste € 1500 bedraagt.

Artikel 8

Het subsidieplafond bedraagt € 450.000.

TITEL 2. BEDRIJFSADVIESDIENSTEN

Artikel 9
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 4 januari tot en met 30 november 2010 door landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 1782/2003.

  • 2. Onder beheerseisen en minimumeisen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, wordt verstaan: beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB inkomenssteun 2006.

  • 3. De aanvragen kunnen uitsluitend betrekking hebben op adviezen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de regeling.

Artikel 10

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 11

De subsidie bedraagt 50% van de kosten van een bedrijfsadvies en ten minste € 250.

Artikel 12

Het subsidieplafond bedraagt € 600.000.

TITEL 3. KENNISVERSPREIDING (PRAKTIJKNETWERKEN)

Artikel 13
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.

  • 2. De aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de regeling en welke een duur hebben van ten hoogste twee jaar.

  • 3. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 15 september tot en met 29 oktober 2010.

Artikel 14

De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 13, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate:

  • a. het gekozen thema en de gekozen aanpak van het project inhoudelijk meer vernieuwend zijn;

  • b. het project een meer duurzaam karakter heeft;

  • c. deelnemers aan het samenwerkingsverband breder zijn samengesteld en beter passen bij het project;

  • d. de kennis en ervaring effectiever worden verspreid;

  • e. het project voor de praktijk een groter meerwaarde heeft.

Artikel 15

De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 25.000.

Artikel 16

Het subsidieplafond bedraagt € 1.200.000.

TITEL 4. ONDERZOEK EN ONTWIKKELING (SAMENWERKING BIJ INNOVATIEPROJECTEN)

Artikel 17
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-. paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.

  • 2. Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen tevens worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de bijenhouderij, glastuinbouw, paddenstoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelt van plantaardig uitgangsmateriaal.

  • 3. De aanvragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 februari tot en met 26 februari 2010.

Artikel 18
  • 1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, advies uit aan de minister in de vorm van een rangschikking.

  • 2. Projecten als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, hebben een meer innovatief karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel a, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s.

  • 3. Projecten als bedoeld in artikel 17, eerste lid, hebben een meer duurzaam karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel d, van de regeling naarmate het project meer bijdraagt aan de uitwerking van de zes speerpunten van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij.

Artikel 19

Per samenwerkingsverband kan slechts een aanvraag worden ingediend.

Artikel 20

De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 500.000 voor het innovatieproject, met dien verstande dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid, onderdelen c en h, van de regeling de subsidie ten hoogste € 400.000 bedraagt.

Artikel 21

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a. voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, € 3.250.000

  • b. voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, € 3.750.000

TITEL 5. BEDRIJFSMODERNISERING

§ 1. Investeringen op het terrein van energiebesparing
Artikel 22
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in:

    • a. een eerste energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel B, van de regeling;

    • b. een tweede energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel B, van de regeling;

    • c. een klimaatcomputer als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel B, van de regeling;

    • d. een kasdek met antireflectie als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel B, van de regeling;

    • e. een warmtebuffersysteem als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel B, van de regeling;

    • f. energieclusters als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel B, van de regeling;

    • g. een hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel B, van de regeling;

    • h. een gevelscherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel B, van de regeling, of

    • i. een energiebesparend ventilatiesysteem met warmte terugwinning en/of voorverwarming als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel B, van de regeling;

    • j. diffuus glas als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk1, paragraaf 11, onderdeel A van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 11, onderdeel B van de regeling.

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 april tot en met 14 mei 2010.

  • 3. De Minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.

Artikel 23

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 24
  • 1. De subsidie voor de in artikel 22, eerste lid, bedoelde investeringen wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in bijlage 1 bij dit besluit met betrekking tot de daarin onderscheiden landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden.

  • 2. De volledige aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk 1 jaar na subsidieverlening ingediend.

Artikel 25

Het subsidieplafond bedraagt € 2.100.000.

§ 2. Marktintroductie energieinnovaties
Artikel 26
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van artikelen 3.2 of 4.2 van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie worden gesubsidieerd.

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend:

    • a. in de periode van 1 februari tot en met 12 maart 2010, of

    • b. in de periode van 15 september tot en met 29 oktober 2010.

Artikel 27

De subsidie voor de in artikel 26, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000.

Artikel 28

Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, bedraagt:

  • a. € 8.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onderdeel a;

  • b. € 8.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 29
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van de artikelen 3.2 of 4.2 van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie worden gesubsidieerd.

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend:

    • a. in de periode van 1 februari tot en met 12 maart 2010, of

    • b. in de periode van 15 september tot en met 29 oktober 2010.

Artikel 30

De subsidie voor de in artikel 29, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000, met dien verstande dat de subsidiabele kosten worden gemaximeerd op € 100/m2 oppervlak voor het gesloten en bijbehorende open gedeelte of het totale opverlak semi-gesloten kas.

Artikel 31

Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, bedraagt:

  • a. € 5.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a;

  • b. € 5.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 32

In afwijking van artikel 26, eerste lid, en artikel 29, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverbanden daarvan, indien deze ondernemingen lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van bijlage 2, hoofdstuk 2, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.

Artikel 33

Indien subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen en het aandeel van de met de investering opgewekte energie dat door die landbouwonderneming of -ondernemingen aan de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen wordt geleverd minder is dan 100% van de energiecapaciteit die met gebruik van de investering kan worden opgewekt, wordt de overeenkomstig artikel 27 vastgestelde subsidie naar rato van dat aandeel verlaagd.

Artikel 34

De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en 29, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate de energieinnovatie naar het oordeel van de commissie:

  • meer bijdraagt aan klimaatneutrale glastuinbouw door een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie en een zo laag mogelijke CO2-uitstoot;

  • meer teelttechnisch en economisch perspectief heeft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of

  • een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigt gericht op teelttechnische of economische inpasbare systemen.

§ 3. Gecombineerde luchtwassystemen
Artikel 35
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in gecombineerde luchtwassystemen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt B, van de regeling, met uitzondering van landbouwondernemingen gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet.

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 15 juli 2010.

Artikel 36
  • 1. Overeenkomstig artikel 1:4 van de regeling wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate:

    • a. de landbouwonderneming ten hoogste 1000 meter is verwijderd van een gebied als omschreven in bijlage 3 bij dit besluit (2 punten), en

    • b. de aanvrager een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer heeft aangevraagd voor één of meer gecombineerde luchtwassystemen (1 punt).

  • 2. Aanvragen tot subsidieverlening die op grond van het eerste lid inhoudelijk gelijk zijn gewaardeerd en daardoor niet kunnen worden verleend in verband met overschrijding van het subsidieplafond, worden door loting gerangschikt.

Artikel 37
  • 1. Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 30 september 2012.

  • 2. Er kan slechts één aanvraag worden ingediend per inrichting als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 38

De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 39

Het subsidieplafond bedraagt € 5.000.000.

§ 4. Jonge landbouwers
Artikel 40
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 juli tot en met 13 augustus 2010.

  • 2. Een jonge landbouwer kan slechts één aanvraag indienen.

Artikel 41

Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 30 september 2012.

Artikel 42

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 43

Het subsidieplafond bedraagt € 7.200.000.

Artikel 44

De Minister rangschikt de aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 40, eerste lid, overeenkomstig artikel 1:5 van de regeling, met dien verstande voorrang wordt gegeven aan jonge landbouwers die op grond van Hoofdstuk 2, Titel 6, Paragraaf 2 van de regeling ook in 2008 of 2009 aanvragen hebben ingediend en:

  • a. vanwege overschrijding van de subsidieplafonds in die jaren niet voor subsidieverlening in aanmerking kwamen en in 2010 opnieuw voor subsidie in aanmerking willen komen op grond van de regeling, en

  • b. voldoen aan de voorwaarden van de regeling.

TITEL 6. VOEDSELKWALITEITSREGELINGEN

Artikel 45

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 15 september tot en met 31 december 2010.

Artikel 46

Het subsidieplafond bedraagt € 250.000.

Artikel 47

Een landbouwonderneming kan per Skal-certificaat één aanvraag indienen.

TITEL 7. GARANTSTELLING

Artikel 48

Aanvragen voor garantstellingen als bedoeld in Hoofdstuk 2, Titel 12, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 4 januari tot en met 31 december 2010.

Artikel 49

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a. € 50.000.000 voor garantstellingen als bedoeld in artikel 2:79 van de regeling;

  • b. € 80.000.000 voor garantstellingen als bedoeld in artikel 2:80 van de regeling.

HOOFDSTUK 3. NATUUR, LANDELIJK ERFGOED EN RECREATIE

TITEL 1. BEHOUD VAN HISTORISCHE BUITENPLAATSEN

Artikel 50

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:21 en 3:25a van de regeling kunnen worden ingediend tot en met 31 januari 2010.

Artikel 51

Het subsidieplafond bedraagt voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:21 en 3:25a van de regeling: € 2.200.000.

TITEL 2. NATIONALE EN GRENSOVERSCHRIJDENDE PARKEN

Artikel 52

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:34 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 4 januari tot en met 31 december 2010.

Artikel 53

Het subsidieplafond bedraagt ten aanzien van aanvragen door:

  • a. de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie: € 1.478.444,09;

  • b. Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken: € 300.000.

TITEL 3. Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren

Artikel 54
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:51, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:51, tweede lid, sub a, van de regeling in de periode van 4 januari tot en met 1 maart 2010.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 230.000.

TITEL 4. BEHOUD ZELDZAME LANDBOUWHUISDIERRASSEN

Artikel 55
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:61 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 4 januari tot en met 28 februari 2010.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt € 200.000.

HOOFDSTUK 4. VISSERIJ

TITEL 1. MAATREGELEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG: INNOVATIEPROJECTEN

Artikel 56
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor innovatieprojecten als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 maart tot en met 31 maart 2010.

  • 2. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 350.000.

  • 3. Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000.

Artikel 57

Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte van de aanvrager.

TITEL 2. MAATREGELEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG: COLLECTIEVE ACTIES

Artikel 58

Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 4:22, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 maart tot en met 31 maart 2010.

Artikel 59

De subsidie bedraagt:

  • a. 80% van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 4:22,

  • b. tweede lid, onderdelen a en b;

  • c. 100% van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 4:22, tweede lid, onderdeel c, van de regeling, met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 350.000 bedraagt.

Artikel 60

Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000.

TITEL 3. DUURZAME ONTWIKKELING VISSERIJGEBIEDEN

Artikel 61
  • 1. Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 4:33c van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 januari tot en met 31 januari2010.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor het visserijgebied opgenomen op:

    • a. bijlage 5, onderdeel a, onder 1, van de regeling € 1.200.000;

    • b. bijlage 5, onderdeel a, onder 2, van de regeling € 1.662.380;

    • c. bijlage 5, onderdeel a, onder 3, van de regeling € 332.000;

    • d. bijlage 5, onderdeel a, onder 4, van de regeling € 1.452.452;

Artikel 62

Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 63

De volgende subsidieplafonds worden, voor zover van toepassing, naar rato verhoogd:

  • a. de subsidieplafonds, bedoeld in de artikelen 25, 28, onderdeel a, en 31, onderdeel a, met het bedrag of bedragen overgebleven door het niet bereiken van een of meerdere van deze subsidieplafonds;

  • b. de subsidieplafonds, bedoeld in de artikelen 28, onderdeel b, en 31, onderdeel b, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds of met het bedrag of bedragen overgebleven door het niet bereiken van een of meerdere van de in onderdeel a bedoelde subsidieplafonds;

  • c. de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 21, onderdeel a en onderdeel b, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds.

Artikel 64

  • 1. Als beoordelingscommissie bedoeld in de artikelen 14, 18 en 34 wordt ingesteld de beoordelingscommissie concurrerende landbouw.

  • 2. De beoordelingscommissie, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit de heer drs. J.P.J. Lokker en de heer ir. J.T.G.M. Koolen.

Artikel 65

  • 1. Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 wordt ingetrokken.

  • 2. De verlening en vaststelling van een subsidie die is aangevraagd onder het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 wordt afgehandeld op grond van het recht zoals dat gold voorafgaand aan de intrekking van dat besluit.

Artikel 66

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 67

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 oktober 2009

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE 1. HOOGTE VAN HET SUBSIDIEPERCENTAGE EN DE SUBSIDIABELE KOSTEN BIJ INVESTERINGEN OP HET TERREIN VAN ENERGIEBESPARING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 24, EERSTE LID

Eerste energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen (artikel 22, eerste lid, onderdeel a):

Bij uitbesteden materieel en installatie

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 6,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 5,00

€ 250.000,–

Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

  

Materieel

Eigen arbeid forfaitair

 

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 3,00

€ 3,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 1,30

€ 3,70

€ 250.000,–

Tweede energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen (artikel 22,eerste lid, onderdeel b):

Bij uitbesteden materieel en installatie

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve of energie- intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 6,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 5,00

€ 250.000,–

Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

  

Materieel

Eigen arbeid forfaitair

 

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 3,00

€ 3,70

€ 67.000,–

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 1,30

€ 3,70

€ 250.000,–

Klimaatcomputer (artikel 22, eerste lid, onderdeel c):

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximale subsidiabele investeringskosten

 

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

€ 45.000,–

 

Meerinvestering kasdek met antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunstof (artikel 22, onderdeel d):

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen

25%

€ 10,00

€ 400.000,–

Warmtebuffersysteem (artikel 22, eerste lid, onderdeel e):

Onderneming

Subsidiepercentage

Buffercapaciteit

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

Tot 60 m3

€ 50.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

Tot 125 m3

€ 70.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

Tot 250 m3

€ 90.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming

25%

250 m3 of groter

€ 100.000,–

Energieclusters (artikel 22, eerste lid, onderdeel f):

Onderneming

Subsidiepercentage

Aantal deelnemers in het samenwerkingsverband

Maximale subsidiabele investeringskosten voor het cluster

Samenwerkingsverband van twee glastuinbouwondernemingen

25%

2

€ 200.000,00

Samenwerkingsverband van drie glastuinbouwondernemingen

25%

3

€ 300.000,00

Hogedruk vernevelingssysteem voor kaskoeling (artikel 22, eerste lid, onderdeel g):

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 5,50

€ 55.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 4,10

€ 205.000,–

Gevelscherm, niet zijnde verduisteringsscherm (artikel 22, eerste lid, onderdeel h):

Bij uitbesteding materiaal en installatie

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 9,–

€ 90.000,–

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 6,70

€ 336.000,–

Bij enkel uitbesteden materiaal ( installatie door eigen arbeid)

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd (Materieel eigen arbeid forfaitair)

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 4,00

€ 5,–

€ 90.000,–

Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof

25%

€ 1,75

€ 5,–

€ 336.000,–

Energiebesparend ventilatiesysteem met warmte terugwinning en/of voorverwarming (artikel 22, eerste lid, onderdeel i):

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen

25%

€ 10,–

€ 360.000,–

Meerinvestering diffuus glas (artikel 22, eerste lid, onderdeel j):

Onderneming

Subsidiepercentage

Maximale subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd

Maximale subsidiabele investeringskosten

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen

25%

€ 100.00

€ 400.000

BIJLAGE 2. REKENMODEL ALS BEDOELD IN BIJLAGE 2, HOOFDSTUK 2, PUNT A, ONDERDEEL B, VAN DE REGELING. MARKTINTRODUCTIE ENERGIE-INNOVATIES: BEPERKING VAN CO2-EMMISSIE DOOR TOEPASSING VAN EEN SEMI-GESLOTEN KAS

Bedrijfsnaam:

Eigenaar/indiener:

Bedrijfsadres:

Postcode/plaats:

Bedrijfswebsite:

Correspondentieadres:

Postcode/plaats:

Telefoonnummer:

E-mailadres:

Aanvraagnummer:

De berekeningen zijn gemaakt op grond van de door de aanvrager ingevulde karakteristieken met betrekking tot het verwarmings- en koelingsysteem, de installaties die in kas en ketelhuis worden voorzien en het door de tuinder gewenste kasklimaat.

Als rekenmodel wordt gebruik gemaakt van programmatuur die in het kader van het project Synergie is ontwikkeld ten behoeve van de technische, energetische en economische beoordeling van gesloten kasconcepten. Dit rekenmodel is gebouwd en wordt onderhouden door de Business Unit Glas van Wageningen UR.

Het model rekent op uurbasis de warmte- en koudebehoefte van de door de aanvrager beschreven kasconfiguratie in een gemiddeld Nederlands jaar. Vanuit deze gegevens wordt voor elk uur uitgerekend welke gas-, elektriciteits-, CO2-behoefte en laagwaardig warmtegebruik of -overschot voor deze kas verwacht mag worden.

Deze berekening wordt gemaakt voor de geconditioneerde kas en voor een relevante referentie.

De vergelijking van de berekende CO2-emissie voor het hierbij ingediende geconditioneerde kasconcept met de referentie leidt tot de conclusie dat de verwachte CO2-emissiereductie ........... bedraagt.

Deel 1. Kasklimaatwensen en kasuitrusting

In de tuinbouw staat de klimatiseringsinstallatie ten dienste van het gewas om een zo gunstig mogelijk kasklimaat te realiseren. Er blijft evenwel, zelfs in geconditioneerde kassen, altijd een spanningsveld tussen het klimaat waarbij het gewas het beste zou groeien en de kosten de gepaard gaan met het realiseren van dat klimaat. Zo wordt in de gangbare tuinbouw weliswaar bij hoge instraling een hoge CO2-concentratie gewenst, maar de dosering wordt toch begrensd om de CO2-gift in overeenstemming te houden met de hoeveelheid warmte die bij de productie van rookgassen vrijkomt. Ook wordt geaccepteerd dat, omwille van een gunstig gascontract, op heel koude dagen de gewenste etmaaltemperatuur niet gerealiseerd wordt. Het model houdt met al deze zaken rekening (middels de begrenzingen van het klimatiseringssysteem (zie deel 2).

De kasklimaatinstellingen die in dit deel moeten worden ingevuld moeten dan ook worden opgevat op dezelfde manier als waarop de instellingen van de kasklimaatcomputer worden gebruikt.

Er staan twee kolommen met invoergegevens en indien de geconditioneerde kas niet de gehele unit beslaat maar slechts een fractie dan komt er nog een derde kolom die aangeeft hoe het klimaat in het niet-geconditioneerde deel gewenst wordt.

In de eerste kolom staan de instellingen die voor de geconditioneerde kas gaan gelden.

De tweede kolom wordt gebruikt om de referentiesituatie te beschrijven. Veel getallen zullen gelijk zijn, maar wellicht wordt in de geconditioneerde kas de temperatuur waarboven gekoeld wordt wat hoger gekozen dan u in de referentie zou hebben gedaan. Ook het gebruik van minimumbuis zal in de geconditioneerde kas vaak minder zijn.

De derde kolom verschijnt in afhankelijkheid van de gesloten kasfractie. De teelt-instellingen in de derde kolom zullen veel gelijkenis vertonen met de instellingen van de tweede kolom.

Elk veld heeft een uitleg, die naar voren komt als de muis erop wordt gelegd. Achterin dit document staan alle toelichtingen bij elkaar geplaatst.

 

Omschrijving

Eenheid

Geconditioneerde afdeling

Referentie

Niet geconditioneerd deel

1

Gesloten kas fractie

%

50

n.v.t.

50

2

Gewas (kies: groente, potplant of snijbloem)

 

groente

groente

groente

3

Kasdek (kies: enkelglas, dubbel of triple)

 

enkelglas

enkelglas

enkelglas

4

Stooktemperatuur dag

°C

18

18

18

5

Stooktemperatuur nacht

°C

17

17

17

6

Koel- of ventilatietemperatuur

°C

27

27

27

7

Pband ventilatie/koeling

°C

2

2

2

8

Maximale ventilatie met buitenlucht

m3/(m2 hr)

0

n.v.t.

n.v.t.

9

Toegestane RV in de kas

%

85

85

85

10

Deksproeiers (kies ja of nee)

 

nee

nee

nee

11

Minimumbuistemperatuur

°C

40

40

40

12

VO van het minimumbuisnet

m2 buis/m2

0,2

0,2

0,2

13

Streefwaarde CO2

ppm

900

900

900

14

Maximale doseercapaciteit

kg/(ha hr)

120

180

180

15

Stralingscrit. voor schaduwscherm

W/m2

1000

1000

1000

16

Schaduwfactor schaduwscherm

%

30

30

30

17

Buitentemp sluiten energiescherm

°C

12

12

12

18

Besparingspercentage v.h. scherm

%

45

45

45

19

Belichtingsintensiteit

Wel/m2

0

0

0

20

Belichtingsschema (kies schema 1, 2 of 3)

 

2

2

2

Belichtingsschema’s

Op deze pagina treft u drie belichtingsschema’s die u kunt gebruiken om de door u gebruikte wijze van belichting vast te leggen. U kunt voor verschillende kasafdelingen verschillende schema’s gebruiken (dus voor de geconditioneerde kasafdeling een ander schema dan voor de referentie of voor de niet-geconditioneerde delen van het nieuw te bouwen of te vernieuwen kascomplex), maar u kunt ook voor alle afdelingen hetzelfde schema gebruiken.

De drie getoonde schema’s zijn voorzien van default instellingen. U kunt ze evenwel naar eigen inzicht aanpassen.

[Schema 1] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 1 kiest

1

DagnrStartBel

280

 

(→ dit is 6 oktober)

2

DagnrStopBel

80

 

(→ dit is 20 maart en betekent 165 dg belichting)

3

IglobBelUit

150

W/m2 globale straling buiten de kas

4

SavondsUit

20

uur

(belichting is 2 uur uit)

5

SavondsAan

22

uur

 

[Schema 2] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 2 kiest

1

DagnrStartBel

260

 

(→ dit is 16 september)

2

DagnrStopBel

91

 

(→ dit is 31 maart en betekent 196 dg belichting)

3

IglobBelUit

150

W/m2 globale straling buiten de kas

4

SavondsUit

22

uur

(belichting is 4 uur uit)

5

SavondsAan

2

uur

 

[Schema 3] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 3 kiest

1

DagnrStartBel

330

 

(→ dit is 25 november)

2

DagnrStopBel

300

 

(→ dit is 26 oktober en betekent 335 dg belichting)

3

IglobBelUit

150

W/m2 globale straling buiten de kas

4

SavondsUit

20

uur

(belichting is 4 uur uit)

5

SavondsAan

24

uur

 

Deel 2. Ketelhuis

Met de installatie van een semi-gesloten kas zal een nieuw ketelhuis worden neergezet of het bestaande ketelhuis worden gerenoveerd. Er zal waarschijnlijk een warmtepomp, een aquifer en een etmaalbuffer voor laagwaardige warmte/kou worden geplaatst en er wordt waarschijnlijk een WK geplaatst. Ook is het denkbaar dat de nieuwe of vernieuwde kas wordt voorzien van additionele CO2-voorziening in de vorm van zuivere- of OCAP-CO2.

In dit deel kunt u de eigenschappen van het nieuwe ketelhuis vastleggen.

Indien het ontwerp om een systeem gaat waarbij de semi-gesloten kas een fractie is van het totale kasoppervlak dat door het nieuw (ingerichte) ketelhuis wordt verwarmd, dan gaat het rekenprogramma er van uit dat de in de zomer verzamelde warmte in de winter zowel op het geconditioneerde deel als op het niet geconditioneerde deel wordt gebruikt (zoals bijvoorbeeld bij Themato).

Als u in het vorige deel hebt aangegeven dat de geconditioneerde kasfractie 100% is, dan betekent dit dat de nieuwe of vernieuwde ketelhuisconfiguratie die hier in deel 2 wordt beschreven uitsluitend wordt ingezet voor (de) geconditioneerde afdeling(en).

Teneinde de gerealiseerde CO2-emissiebeperking te kunnen berekenen dient u ook het referentie-ketelhuis te beschrijven.

Nieuw of vernieuwd ketelhuis

1

Kasoppervlak

1

ha

   
 

Geconditioneerd oppervlak

0,5

ha

Niet geconditioneerd opp.

0,5ha

2

Buffercapaciteit

200

m3

200

m3/ha

 

3

Thermisch warmtepompvermogen

700

kW th

700

kW/ha

 

4

Efficientie v.d. warmtepomp

45

%

   

5

Capaciteit aquifer

200

m3/uur

400

m3/ha gecond. kas per uur

 

6

Temp verlies scheidingswisselaar

1

°C

   

7

Bufferinhoud koudebuffer

1500

m3

3000

m3/ha gecond. kas

 

8

Koude bron laden op

8

°C

   

9

WK-vermogen

60

kW el.

60

kW/ha

 

10

elektrisch WK-rendement

42

%

   

11

thermisch WK-rendement

55

%

   

12

WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee)

ja

    

13

Zomerse WK-warmte oversch. in aquif.

nee

    
Referentie ketelhuis

14

Kasoppervlak

1

ha

   

15

Buffercapaciteit

100

m3

100

m3/ha

 

16

WK-vermogen

0

kW el.

0

kW/ha

 

17

elektrisch WK-rendement

42

%

   

18

thermisch WK-rendement

55

%

   

19

WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee)

nee

    

Deel 3. Koel- en verwarmkarakteristieken

In de geconditioneerde kasafdeling zijn luchtbehandelingunits geplaatst. Tijdens gebruik van deze units leveren ze een bepaalde koelcapaciteit. Deze is vooral afhankelijk van het temperatuurverschil tussen ingaand water en ingaande lucht en van de hoeveelheid lucht die er doorheen wordt geblazen.

Daarnaast speelt ook de luchtvochtigheid een rol. (Deze kan worden verhoogd door gebruik te maken van een fogging installatie (afhankelijk van de instelling in deel 1)).

Bij het gebruik van de installatie koelsysteem wordt er elektriciteit gebruikt. Vooral voor het circuleren van de lucht, maar ook voor het verpompen van water.

Het elektriciteitsverbruik per eenheid koelvermogen, maar ook het waterdebiet en de opwarming van het water is door dit alles sterk afhankelijk van de gekozen luchtbehandelingunits, het aantal dat daarvan gebruikt wordt en de kasklimaatcondities waaronder gekoeld wordt.

Het is niet waarschijnlijk dat de luchtbehandelingskast-leverancier de prestatie van de koelunit onder al die variabele omstandigheden voorhanden heeft. Laat staan dat die dan ook nog gedocumenteerd zouden zijn.

Omdat de kwaliteit van de koelunits echter een duidelijke invloed heeft op het energiebesparingresultaat van semi-gesloten kassen is het noodzakelijk om toch over zo'n prestatie karakterisering te beschikken.

In dit deel wordt vanuit een bench-mark punt (dat bij voorkeur zo dicht mogelijk ligt bij de werkingscondities die representatief zijn voor het gebruik in uw situatie) een karakterisering van het koelsysteem gemaakt die toegesneden is op uw kasklimaatwensen en die het deellastgedrag in beeld brengt. Er worden grafieken gemaakt van het elektriciteitsverbruik als functie van het koelvermogen, het waterdebiet door de koelers en de temperatuur waarmee het water uit de koelers zal komen. Tevens wordt op grond van de koeleigenschappen een karakterisering gemaakt voor het gedrag van deze units bij gebruik voor verwarming.

Koelen

     

Lege Velden

Hiernaast ziet u een invulveld waarin u specificaties van de gebruikte koelunits kunt aangeven. Vanuit deze specificaties maakt het programma relaties voor het elektriciteitsverbruik tijdens het koelen. Hierbij zijn vanuit de benchmark gegevens, rekening houdend met de achterliggende fysische processen (convectie en condensatie), extrapolaties gemaakt.

 

Benchmark punten v.d. Koelunit

   

0

 

1

Koelvermogen[kW]

20

kW

 

0

 

2

Watertemp in [°C]

12

°C

17

0

 

3

Watertemp uit [°C]

22

°C

0

0

 

4

Luchttemperatuur in [°C]

26

°C

21

0

 

5

Luchttemperatuur uit [°C]

16

°C

0

0

 

6

Koelvermogen geldt bij een RV van

85

%

 

0

 

7

Maximaal luchtdebiet [m3/uur]

2000

m3/uur

 

0

 

8

Electr.gebr.vent bij max luchtdeb.

0,3

kW

 

0

 

9

Waterzijdige drukval

1,2

bar

 

0

Vanuit de benchmark punten kan worden berekend dat de ontvochtigingscapaciteit 19,6 liter/uur is.

Dit betekent een latente warmteafvoer van 13,3 kW. De voelbare warmteoverdracht is dus 6,67 kW.

Er worden (vraag 10) 60 van deze units op de gekoelde afdeling van 0,5 ha geplaatst ( 83 m2 per unit).

De voelbare warmteoverdrachtscoëfficiënt blijkt 1,67 kW per °C verschil tussen gemiddelde water- en luchttemperatuur.

Verwarmen

Het programma gaat ervan uit dat de luchtbehandelingkasten ook voor verwarmen worden gebruikt.

Op grond van de warmte-overdrachtgegevens in de koelmodus wordt voor de verwarming verondersteld dat de units 0,045 W ventilatorenergie gebruiken per overgedragen W verwarmingsvermogen.

Dit komt neer op een COP-verwarming van 22,2 (dit is exclusief het verbruik van de warmtepomp).

De combinatie van benchmark-punten en kasklimaat in de geconditioneerde afdeling levert de volgende karakteristieken van de koeler:

stcrt-2009-15953-001.png

Hieruit worden de onderstaande tabellen afgeleid waarmee het simulatiemodel zal rekenen.

Elektriciteitsverbruik ventilator

Approach temperatuur als functie van koelvermogen

belasting

Elekverbruik [W/m2]

koelverm

Approachtemperatuur

–1,00

0,00

0,00

0,20

0,10

1,36

32,57

2,42

0,15

1,67

48,86

3,06

0,20

1,92

65,14

3,52

0,25

2,15

81,43

3,87

0,30

2,36

97,71

4,14

0,35

2,55

114,00

4,36

0,40

2,72

130,29

4,53

0,45

2,89

146,57

4,67

0,50

3,04

162,86

4,77

0,55

3,19

179,14

4,85

0,60

3,33

195,43

4,91

0,65

3,47

211,71

4,95

0,70

3,60

228,00

4,97

0,75

3,60

244,29

4,98

0,80

3,60

260,57

4,98

0,85

3,60

276,86

4,96

0,90

3,60

293,14

4,93

0,95

3,60

309,43

4,90

1,00

3,60

325,71

4,85

100,00

3,60

800,00

19,90

Gemiddeld is het uittredend 4,46 °C lager dan de intredende lucht. Voor de pompen wordt met een drukval van 0,69667 bar/(m3/uur) gewerkt.

Deel 4. Overzicht van de resultaten

Hier ziet u de resultaten m.b.t. de teelt en de resultaten qua energieverbruik en CO2-emissie.

Resultaten teelt

Omschrijving

Eenheid

Nieuwe situatie

Referentiesituatie

Gem. teelttemperatuur winterperiode

°C

17,9

17,8

Gem. teelttemperatuur zomerperiode

°C

0,0

0,0

Gem. CO2 concentratie zomerperiode

ppm

677

405

Jaarlijkse CO2-gift

kg/m2

25

37

Jaarlijks aantal energieschermuren

uur

2291

2291

Jaarlijks aantal schaduwschermuren

uur

0

0

Jaarlijks aantal belichtingsuren

uur

0

0

Resultaten warmte, koude en elektra

   

Jaarlijkse warmtevraag

MJ/m2

1486

1542

Jaarlijkse laagwaardige warmte naar Aquifer

MJ/m2

372

n.v.t.

Gemiddelde temperatuur naar warme bron

°C

22,3

 

Jaarlijkse laagwaardige warmte uit Aquifer

MJ/m2

361

n.v.t.

Hoogwaardig warmte-overschot

MJ/m2

0

0

Elektriciteit voor belichting

kWh/m2

0

0

Electriciteit voor koeling en verwarming

kWh/m2

12

n.v.t.

Elektriciteitsgebruik Warmtepomp

kWh/m2

45

n.v.t.

Effectieve COP Warmtepomp

2,9

n.v.t.

Resultaten gas en elektra

   

Gasinkoop

m3/m2

35

49

Elektra inkoop

kWh/m2

27

1

Elektra verkoop

kWh/m2

12

0

Netto elektra inkoop

kWh/m2

15

1

Resultaten CO2-emissie

   

CO2-emissie Ketel

kg/m2

42

87

CO2-emissie WKK voor eigen gebruik

kg/m2

14

0

CO2-emissie WKK voor netlevering

kg/m2

kg/m2

6

62

0

Conclusie CO2 emissiebeperking

  

29%

BIJLAGE 3. GEBIED ALS BEDOELD IN ARTIKEL 36, EERSTE LID, WAARVAN DE KRITISCHE DEPOSITIEWAARDE VOOR STIKSTOF LAGER IS DAN 2.400 MOL N PER HECTARE PER JAAR.

Natura 2000-gebied

 

Kritische depositiewaarde1

Gebiedsnummer

Gebiedsnaam

mol N/ha/jaar

55

Aamsveen

400

47

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

1100

13

Alde Feanen

700

17

Bakkeveense Duinen

740

33

Bargerveen

400

63

Bekendelle

1400

156

Bemelerberg & Schiepersberg

830

46

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

410

112

Biesbosch

1250

65

Binnenveld

1100

52

Boddenbroek

410

41

Boetelerveld

410

44

Borkeld

410

144

Boschhuizerbergen

410

83

Botshol

700

128

Brabantse Wal

410

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

1540

155

Brunssumerheide

400

69

Bruuk

830

153

Bunder- en Elsloërbos

830

53

Buurserzand & Haaksbergerveen

400

96

Coepelduynen

1000

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

400

49

Dinkelland

410

107

Donkse Laagten

1100

25

Drentsche Aa-gebied

400

27

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

400

26

Drouwenerzand

740

5

Duinen Ameland

770

84

Duinen Den Helder-Callantsoog

770

2

Duinen en Lage Land Texel

770

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

770

6

Duinen Schiermonnikoog

700

4

Duinen Terschelling

700

3

Duinen Vlieland

940

30

Dwingelderveld

400

89

Eilandspolder

700

28

Elperstroomgebied

830

40

Engbertsdijksvenen

400

23

Fochteloërveen

400

67

Gelderse Poort

1250

154

Geleenbeekdal

1100

157

Geuldal

830

152

Grensmaas

1400

115

Grevelingen

770

80

Groot Zandbrink

830

140

Groote Peel

400

9

Groote Wielen

1100

109

Haringvliet

2000

29

Havelte-oost

400

111

Hollands Diep

2000

72

IJsselmeer

1200

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

700

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

400

135

Kempenland-West

410

88

Kennemerland-Zuid

770

81

Kolland & Overlangbroek

2000

116

Kop van Schouwen

770

61

Korenburgerveen

400

114

Krammer-Volkerak

1390

158

Kunderberg

1400

58

Landgoederen Brummen

410

50

Landgoederen Oldenzaal

1100

130

Langstraat

410

19

Leekstermeergebied

1200

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

400

48

Lemselermaten

410

147

Leudal

1400

21

Lieftinghsbroek

1100

71

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

1250

51

Lonnekermeer

410

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

410

145

Maasduinen

400

117

Manteling van Walcheren

940

31

Mantingerbos

1100

32

Mantingerzand

410

97

Meijendel & Berkheide

940

149

Meinweg

400

94

Naardermeer

1100

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

700

161

Noorbeemden & Hoogbos

1400

87

Noordhollands Duinreservaat

770

7

Noordzeekustzone

1390

22

Norgerholt

1400

141

Oeffelter Meent

1250

37

Olde Maten & Veerslootslanden

700

95

Oostelijke Vechtplassen

700

118

Oosterschelde

700

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

2100

91

Polder Westzaan

700

134

Regte Heide & Riels Laag

410

150

Roerdal

1250

18

Rottige Meenthe & Brandemeer

700

42

Sallandse Heuvelrug

400

146

Sarsven en De Banen

410

160

Savelsbos

830

86

Schoorlse Duinen

940

142

Sint Jansberg

1100

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

830

99

Solleveld & Kapittelduinen

940

45

Springendal & Dal van de Mosbeek

830

60

Stelkampsveld

410

137

Strabrechtse heide & Beuven

410

148

Swalmdal

1250

59

Teeselinkven

410

38

Uiterwaarden IJssel

1250

82

Uiterwaarden Lek

1250

66

Uiterwaarden Neder-Rijn

1400

68

Uiterwaarden Waal

1250

36

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

1540

129

Ulvenhoutse Bos

1100

15

Van Oordt’s Mersken

830

39

Vecht- en Beneden-Reggegebied

410

57

Veluwe

400

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

410

100

Voornes Duin

770

1

Waddenzee

940

34

Weerribben

700

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

410

98

Westduinpark & Wapendal

1100

122

Westerschelde & Saeftinghe

1420

35

Wieden

700

43

Wierdense veld

400

16

Wijnjeterper Schar

830

62

Willinks Weust

830

54

Witte Veen

400

24

Witterveld

400

64

Wooldse Veen

400

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

700

143

Zeldersche Driessen

1100

105

Zouweboezem

1100

70

Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid

1100

85

Zwanenwater & Pettemerduinen

770

74

Zwarte Meer

1540

123

Zwin & Kievittepolder

1240

XNoot
1

Bron: H.F. van Dobben & A. van Hinsberg (2008): Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Alterra-rapport 1654.

TOELICHTING

§ 1. Inleiding

De Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) biedt het integrale kader voor subsidies die kunnen worden verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op grond van artikel 1:3 van de Regeling kunnen de subsidies echter uitsluitend worden verstrekt indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag. Het onderhavige Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 (hierna: Openstellingsbesluit) strekt tot deze openstelling voor subsidieaanvragen in 2010 voor de volgende onderdelen (modules) van de Regeling.

Van hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling zijn opengesteld:

Titel 1: Beroepsopleiding en voorlichting;

Titel 2: Bedrijfsadviesdiensten;

Titel 3: Kennisverspreiding: onderdeel praktijknetwerken;

Titel 4: Onderzoek en ontwikkeling: onderdeel samenwerking bij innovatieprojecten;

Titel 5: Bedrijfsmodernisering: onderdelen investeringen op het terrein van energiebesparing, marktintroductie energieinnovaties, gecombineerde luchtwassystemen en jonge landbouwers;

Titel 6: Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische ondernemers;

Titel 7: Garantstellingen.

Van hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling zijn opengesteld:

Titel 1. Behoud van historische buitenplaatsen;

Titel 2. Nationale en grensoverschrijdende parken;

Titel 3. Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren;

Titel 4. Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen.

Van hoofdstuk 4 (Visserij) van de Regeling zijn opengesteld:

Titel 1. Maatregelen van gemeenschappelijk belang: innovatieprojecten;

Titel 2. Maatregelen van gemeenschappelijk belang: collectieve acties;

Titel 3. Duurzame ontwikkeling Visserijgebieden.

Ingevolge artikel 1:20 van de Regeling worden subsidies waarmee uitvoering wordt gegeven aan het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007–2013 aangewezen in het Openstelllingsbesluit; artikel 2 van het Openstellingsbesluit strekt daartoe. Deze subsidies betreffen de volgende – in het kader van dit besluit opengestelde – onderdelen van de modules: beroepsopleiding en voorlichting, bedrijfsadviesdiensten, praktijknetwerken, samenwerking bij innovatieprojecten, bedrijfsmodernisering (voor zover het betreft de onderdelen: marktintroductie energieinnovaties, luchtwassystemen en investeringen door jonge landbouwers) en voedselkwaliteitsregelingen. Op deze subsidies zijn de bijzondere in artikel 1:20 van de Regeling neergelegde voorschriften, die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), van toepassing.

In het Openstellingsbesluit zijn, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, ten aanzien van de hiervoor genoemde onderdelen de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers. Ook zijn in het Openstellingsbesluit nadere voorschriften gesteld over voorschotverlening, voor subsidie in aanmerking komende kosten, subsidiebedragen en subsidiepercentages.

§ 2. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 2 van de Regeling

Beroepsopleiding en voorlichting (artikelen 3 tot en met 8 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:3 van de Regeling)

Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, in omschakeling zijn of reeds zijn omgeschakeld. In artikel 4 is nader bepaald op welke aspecten van de biologische landbouw de subsidieaanvraag gericht moet zijn.

In de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) is aangegeven dat het verwerven van kennis en advies cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw. Deze subsidie past derhalve in het streven het areaal aan biologische (en tevens multifunctionele) landbouw in Nederland – op een verantwoorde wijze – uit te breiden.

Bedrijfsadviesdiensten (artikelen 9 tot en met 12 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:8 van de Regeling)

Ingevolge artikel 9 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door landbouwondernemingen voor adviezen opgemaakt door bedrijfsadviesdiensten. Deze adviezen dienen betrekking te hebben op de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet. Ingevolge artikel 2:8 van de Regeling, dienen de adviezen in ieder geval betrekking te hebben op de beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in de artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (cross compliance) en de communautaire arbeidsveiligheidsstandaards.

Deze openstelling is beperkt tot landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen ontvangen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Praktijknetwerken (artikelen 13 tot en met 16 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:11 van de Regeling)

Ingevolge artikel 13 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij voor projecten gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis. Uit artikel 13 volgt tevens dat het project een duur mag hebben van ten hoogste twee jaar en betrekking dient te hebben op het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardige producten kunnen worden verkregen of productiewijzen of -processen kunnen worden verbeterd (artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling). In artikel 14 zijn criteria opgesteld waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking worden getoetst.

Samenwerking bij innovatieprojecten (artikelen 17 tot en met 21 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:32 van de Regeling)

Ingevolge artikel 17 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen. De landbouwondernemingen dienen werkzaam te zijn in de: melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee- (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij) en konijnenhouderok, of in de bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelten van plantaardig uitgangsmateriaal.

Op grond van artikel 2:33 van de Regeling is bepaald dat subsidieaanvragen hoger worden gerangschikt naarmate het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft onder andere een meer innovatief of meer duurzaam karakter heeft. In artikel 18, tweede lid en derde lid, is aangegeven wanneer hiervan sprake is.

Voor wat betreft het innovatieve karakter, is aansluiting bij de programmalijnen van de sectorale innovatieagenda’s van belang. ‘Aansluiting bij de programmalijnen van sectorale innovatienota’s’ geldt voor alle sectoren van land- en tuinbouw waarvoor innovatienota’s ontwikkeld zijn (en door het bedrijfsleven aangeboden aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Voor de tuinbouwsector is dit het innovatieprogramma Flowers & Food 2007–2012 ‘Winnen aan Waarde’, met drie programmalijnen, te weten ‘waardecreatie in het tuinbouwcluster’, ‘Duurzame, responsieve ketennetwerken’ en ‘Investeren in competenties’. Voor wat betreft het duurzaamheids karakter van veehouderijprojecten is het van belang dat het project meer bijdraagt aan de uitwerking van de zes speerpunten van de uitvoeringsagenda duurzame veehouderij. Deze speerpunten zijn: 1) Systeeminnovaties, 2) Welzijn en gezondheid van dieren, 3) Maatschappelijke inpassing, 4) Energie, milieu en klimaat, 5) Markt en ondernemerschap en 6) Verantwoord consumeren.

Energietransitiebeleid

De glastuinbouw heeft in het kader van het energietransitiebeleid de ambitie in 2020 te produceren in energieneutrale glasopstanden. Het is noodzakelijk dat de omslag naar duurzame energievoorziening voor deze sector versneld plaatsvindt. Bovendien wordt daarmee de CO2-uitstoot verminderd. Binnen het programma versnelling energietransitie zijn daarvoor drie stimuleringsmaatregelen ontwikkeld, waarvan investeringen op het terrein van energiebesparing en marktintroductie voor energieinnovaties (hierna: MEI) er twee van zijn. Op grond van het onderdeel ‘bedrijfsmodernisering’ van de Regeling wordt uitvoering gegeven aan deze twee stimuleringsmaatregelen.

Investeringen op het terrein van energiebesparing (artikelen 22 tot en met 25 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)

Ingevolge artikel 22 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 1, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van energiebesparing. De aanvragen kunnen, afhankelijk van het type investering, worden ingediend door in de hiervoor genoemde bijlage omschreven typen (energie intensieve of energie extensieve) glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwondernemingen.

Marktintroductie energieinnovaties: MEI (artikelen 26 tot en met 34 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)

Doel van de MEI is het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen.

Ingevolge artikel 26 en artikel 29 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van de MEI.

De aanvragen als bedoeld in artikel 26 hebben betrekking op investeringen in energiesystemen die tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie en 15% energiebesparing op nationaal niveau uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen. De in artikel 29 bedoelde aanvragen hebben betrekking op investeringen in semi-gesloten kassystemen en dienen tevens te leiden tot ten minste 25% reductie van de CO2-uitstoot en 15% primaire energiebesparing op nationaal niveau.

Zoals uit bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling voortvloeit, komen uitsluitend energiesystemen voor subsidie in aanmerking die in de beginfase van de marktintroductie verkeren. Met deze introductie van nieuwe energiesystemen wordt beoogd dat deze systemen – ook na verdere doorontwikkeling – op grote schaal in de glastuinbouw toegepast gaan worden.

De aanvragen kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen, samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen. Glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie subsidie ontvangen op grond van de hoofdstukken Unieke kansen programma verduurzaming warmte en koude of EOS-demonstratieprojecten van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie kunnen geen aanvragen indienen. In artikel 34 zijn nadere criteria opgenomen waaraan de beoordelingscommissie de aanvragen in het kader van de rangschikking zal toetsen.

Gecombineerde luchtwassystemen (artikelen 35 tot en met 39 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:37 van de Regeling)

Ingevolge artikel 35 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 3, van de Regeling genoemde investeringen in gecombineerde luchtwassystemen. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden en voor zover deze ondernemingen niet zijn gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in de Reconstructiewet. Er is een wijziging aangebracht in de wijze waarop de aanvragen gerangschikt zullen worden (artikel 35).

Het rapport ‘Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura-2000 gebieden’ (Alterra-rapport 1654) is gebruikt voor het opstellen van Bijlage 3; deze bijlage moet worden toegepast bij de rangschikking van de subsidieaanvragen (artikel 36, eerste lid, onderdeel b). Bijlage 3 is dusdanig aangepast dat nu de gangbare nummering en namen van gebieden is vermeld.

Jonge landbouwers (artikelen 40 tot en met 44 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:42 van de Regeling)

Ingevolge artikel 40 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door jonge landbouwers voor investeringen.

Een speciale voorziening is getroffen voor jonge boeren die bij de openstellingen in 2008 of 2009 waren uitgeloot. Deze boeren zullen alsnog voor investeringssubsidie in aanmerking kunnen komen, indien zij aan de voorwaarden van de Regeling voldoen. Daartoe zal aan deze categorie voorrang worden gegeven bij de loting van de aanvragen die in het kader van de onderhavige openstelling worden ingediend (artikel 45).

Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische landbouwers (artikelen 45 tot en met 47 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:55 van de Regeling)

Omschakeling van gangbare bedrijven naar de biologische productiemethode en voortzetting door biologische bedrijven wordt gestimuleerd. Voedingsmiddelen die met inachtneming van de voorschriften van de biologische productiemethode worden geproduceerd, kunnen worden beschouwd als producten van hoge kwaliteit. Ook teelt van niet voor menselijke consumptie bedoelde producten, zoals bloembollen en bomen, kunnen onder de biologische productiemethode vallen.

De biologische productiemethode belast de bodem minder intensief en stelt bijzondere eisen aan de wijze waarop de gewassen worden beschermd en aan het welzijn van dieren. Deze bijzondere eisen brengen mee dat de biologische landbouw arbeidsintensiever is dan de gangbare landbouw. Naast een bijdrage aan de voedselkwaliteit, levert de biologische landbouw tevens een aanzienlijke bijdrage aan de goede kwaliteit van het milieu en het landelijk gebied. Tegen deze achtergrond worden bovengenoemde ondernemingen gestimuleerd door verstrekking van een tegemoetkoming die overeenkomt met de bijdrage die deze bedrijven als aangeslotenen moeten betalen aan de instantie die in Nederland toeziet op de naleving van de voorschriften met betrekking tot de biologische productiemethode, de Stichting Skal.

Deze aanvragen voor subsidieverlening door landbouwondernemingen kunnen worden ingediend voor kosten van de eenmalige aansluitingsbijdrage en de basisbijdrage als bedoeld in het Skal-bijdrage reglement.

Garantstelling (artikelen 48 en 49 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:70 van de Regeling)

De module Garantstelling van de Regeling voorziet in de mogelijkheid om subsidie te verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van een lening. Onder andere is het onder de garantie-‘plus’-faciliteit mogelijk garanties te verstrekken tot een maximum van € 2.500.000 voor bepaalde duurzame investeringen. De module staat in 2010 het hele jaar open voor aanvragen.

§ 3. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 3 van de Regeling

Van hoofdstuk 3 van de Regeling worden de modules ‘nationale en grensoverschrijdende parken’, ‘versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren’ en ‘behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen’ opengesteld. Voor deze modules geldt dat met de openstelling voor 2010 het beleid wordt voortgezet. De modules ‘effectgerichte maatregelen’ en ‘ontwikkeling van het landschap’ zijn in de Regeling komen te vervallen. De module ‘draagvlak natuur’ wordt nu niet opengesteld.

De module ‘historische buitenplaatsen’ wordt alleen opengesteld voor het onderdeel ‘behoud van historische buitenplaatsen’. Het onderdeel ‘herstel van historische buitenplaatsen’ van dezelfde module is vervallen in de Regeling.

§ 4. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 4 van de Regeling

Ingevolge artikel 56 kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor innovatieprojecten worden ingediend. De onderwerpen van de innovatieprojecten kunnen betrekking hebben op alle onderdelen van de visserijsector.

Ingevolge artikel 58 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor de uitvoering van een project binnen het onderdeel collectieve acties. Op grond van artikel 4:22 van de regeling gaat het om projecten die samenwerkingsvormen bevorderen of praktijknetwerken versterken. De differentiatie van subsidiepercentages, opgenomen in artikel 59 van het Openstellingsbesluit, stimuleert aanvragen van samenwerkingsverbanden waaraan ook maatschappelijke organisaties op het gebied van visserij deelnemen, met het oog op een zo breed mogelijke samenwerking in de visserijsector.

Beide openstellingen zijn gelijk aan de openstellingen voor 2009.

Ingevolge artikel 61 kunnen aanvragen worden ingediend voor subsidieverlening voor projecten gericht op de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden. Deze regeling wordt in 2010 voor de eerste keer opengesteld. Bij de eerste openstellingen zijn er vier visserijgebieden waarvoor aanvragen voor subsidie ingediend kunnen worden. Per visserijgebied is er een apart subsidieplafond vastgesteld.

§ 5. Toelichting bij hoofdstuk 5 van de Regeling

In artikel 63 wordt geregeld dat subsidieplafonds met bedragen, overgebleven door het niet bereiken van andere subsidieplafonds, naar rato kunnen worden aangevuld. De overheveling kan alleen plaatsvinden tussen de in artikel 63 genoemde subsidieplafonds. Dit artikel brengt met zich mee dat er flexibel kan worden omgegaan met budgetten, indien bepaalde subsidieplafonds niet worden bereikt en andere subsidieplafonds worden overschreden.

§ 6. Vaste Verandermomenten

In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze wijziging van het Openstellingsbesluit – tegelijk met de Regeling – in werking op 1 januari 2010. Indien het Openstellingsbesluit op 1 januari 2010 in werking treedt, dan dient het Openstellingsbesluit uiterlijk 1 oktober te worden gepubliceerd, met het oog op de implementatie en de uitvoeringsvoorbereiding. De wijziging van het Openstellingsbesluit is niet tijdig gepubliceerd, nu deze na 1 oktober is gepubliceerd, echter ook met deze beperkte overschrijding van de publicatiedatum wordt nog steeds een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers en met de uitvoering belaste diensten voldoende voorbereidingstijd wordt geboden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven