29 842
Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 december 2004

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 4 november 2004 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van LNV van 15 oktober 2004 met de beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007;

– de brief van de minister van LNV van 1 juni 2004 met de laatste stand van zaken van de biologische landbouw en voortgang actieplan biologische landbouw van de Europese Commissie (27 416, nr. 12);

– de brief van de minister van LNV van 16 februari 2004 over biologische landbouw en veehouderij (27 416, nr. 11);

– de brief van de minister van LNV van 15 juli 2004 over BTW-tarief op vlees, naar aanleiding van toezegging in notaoverleg Toekomst intensieve veehouderij op 7 juli jl. (28 973, nr. 10).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Vos (GroenLinks) is enthousiast over de nota van de minister. Zij vindt het een goede zaak dat de minister de belangrijke rol van biologische landbouw erkent. Verder juicht zij het toe dat de minister vasthoudt aan de doelstelling van 10% biologische productie en 5% van de consumentenvraag in 2010, maar zij zet wel vraagtekens bij de maatregelen die voorliggen. Het budget voor de biologische landbouw voor de komende drie jaar is kleiner dan de afgelopen jaren. Is het beschikbare budget wel voldoende om de doelen te halen?

Belangrijke winst vindt mevrouw Vos, dat de minister inzet op het stimuleren van de consument om het biologische product te kopen. Er is nu nog sprake van een te groot prijsverschil tussen biologische en gangbare producten. GroenLinks heeft al vele voorstellen gedaan om dat prijsverschil te verkleinen. Het laatste voorstel betrof het idee van eco-miles, een soort bonuskaart, waarmee een koper van biologische producten een tegoed zou kunnen krijgen op de aankoop. Daarmee zou het prijsverschil verkleind kunnen worden. Dat systeem zou kunnen worden gefinancierd met een heffing op vlees. Zij vraagt de minister onderzoek te doen naar zo'n systeem. Daarbij moet worden gekeken of de economische effectiviteit van dit systeem goed is, hoe de prijselasticiteit werkt en hoe met zo'n systeem dynamisch in kan worden gespeeld op de markt.

Mevrouw Vos is verheugd dat de minister in zijn brief heeft gezegd dat hij wil starten met een experiment in een middelgrote stad om te kijken hoe de consumptie van biologische producten kan worden gestimuleerd via een bepaalde vorm van subsidie. De gemeente Nijmegen is bereid om als proefgemeente te fungeren. Op welke termijn gaat dat experiment starten?

Er komt een nieuw convenant met de supermarkten en andere partijen die zijn betrokken bij de biologische productie. Mevrouw Vos vraagt de minister daarbij in te zetten op een breder pakket in de schappen van de winkels. Tot nu toe valt het aanbod namelijk tegen. Verder vraagt zij of, als zich weer prijzenoorlogen voor gaan doen, het niet goed zou zijn dat ook de prijzen van de biologische producten worden verlaagd. Dat mag uiteraard niet ten koste gaan van de prijs die aan de producent wordt betaald, maar dat hoeft ook niet, want de marge van de supermarkten is behoorlijk hoog.

Mevrouw Vos juicht het toe dat er een hectarepremie komt, maar zij vindt het bedrag van 4 mln te gering en vraagt of de minister van plan is om het budget middels Europese cofinanciering te vergroten. Zij vindt het wel jammer dat de omschakelingspremie verdwijnt. Daarmee wordt de Nederlands boer/boerin namelijk weer op achterstand gezet. Zij zou daarom graag zien dat die omschakelingspremie de komende drie jaar in stand wordt gehouden.

Het ministerie van LNV gaat voor 100% over op biologische producten. Gaat de minister eraan werken dat dat ook voor andere ministeries gaat gelden?

Er is veel discussie over de vraag of biologische producten gezonder zijn. Mevrouw Vos vindt het van belang dat daar goed onderzoek naar wordt gedaan. Er ligt een verzoek van een brede groep van maatschappelijke organisaties om 3 mln ter beschikking te stellen om een onderzoek te doen naar de gezondheidsmeerwaarde van het biologische product. Dat onderzoek zou eventueel kunnen worden uitgebreid naar milieuvoordelen en vermeende welzijnsvoordelen.

Mevrouw Van Velzen (SP) heeft uit gesprekken met mensen die in de biologische landbouw werken, begrepen dat de markt verder wil en dat de deelnemers aan de task force verder willen met het project. Biologische producten zijn een integraal onderdeel geworden van bedrijfsplannen van retailers. Bovendien is, ondanks de prijzenoorlog, de omzet van biologische producten gestegen met 4,5%. Het werk van de task forse heeft dus zijn vruchten afgeworpen. Zij is blij dat de minister de biologische sector ziet als een kraamkamer voor verduurzaming van de gehele landbouw en dat hij het een praktijkvoorbeeld vindt voor het vermijden van negatieve externe effecten en het maximaliseren van positieve externe effecten. Dat is prachtig, maar het venijn zit, zoals altijd, in de staart. Uit de laatste pagina van de nota blijkt namelijk plotseling dat er sprake is van een bezuiniging ten opzichte van het originele budget van 35%.

De mediacampagne van de task force, met de slogan «biologisch, eigenlijk heel logisch», vond mevrouw Van Velzen niet overtuigend. Er werd niet duidelijk gemaakt wat zo logisch is aan biologische landbouw, wat de positieve punten zijn en waar het onderscheid ligt met de gangbare sector. Volgens haar hebben kleine campagnes, zoals de campagne adopteer een kip, meer effect. Daarom stelt zij voor om de mediabudgetten van de task force te verdelen over kleinere organisaties, die daarmee misschien meer creatieve en meer doelgroepgerichte campagnes neer kunnen zetten.

Mevrouw Van Velzen juicht het toe dat de kantine van het ministerie van LNV 100% biologisch gaat worden. Zij vraagt of de minister in overleg met zijn collega's streefwaarden voor de kantines van de andere overheidsinstellingen gaat vastleggen.

Mevrouw Van Velzen is blij dat de voortzettingspremies nu tot stand gaan komen in Nederland, ook al zijn die erg karig. In andere landen is het bedrag per hectare beduidend hoger. Moet dat niet gelijk worden getrokken? Moet de omschakelingspremie ook uit dit budget komen of is die premie helemaal afgeschaft? Als dat zo is, vindt zij dat heel spijtig en niet begrijpelijk, gezien de doelstellingen die voorliggen.

Het onderzoeksbudget is voor 95% gericht op de primaire sector. Dat onderzoek zou echter ook gericht moeten zijn op de, vermeende, voordelen van biologische landbouw. Verder zou een aanzienlijk gedeelte van het budget naar bedrijfsonderzoek moeten gaan.

Mevrouw Van Velzen begrijpt niet wat de minister voor heeft met het prijsexperiment in een middelgrote stad. Het is natuurlijk prettig voor de consument dat men goedkoop biologisch voedsel kan kopen, maar het werkelijke probleem is dat gangbare producten te goedkoop op de markt komen. Een belangrijke factor daarbij is dat de externe kosten, zoals de kosten voor zuivering van drinkwater of destructiekosten, niet geïnternaliseerd worden. In plaats van een prijsexperiment uitvoeren, kan beter worden gekeken wat de externe kosten zijn en hoe die kosten in de prijs doorberekend worden.

Mevrouw Van Velzen heeft een notitie gemaakt, «Biologische landbouw: prijzenswaardig», waarin haar ideeën over de biologische landbouw staan. Zij overhandigt die aan de minister.

De voorzitter deelt mee dat zij het rapport «Biologische landbouw: prijzenwaardig» zal laten ronddelen en dat het ter inzage ligt bij de commissie.

De heer Oplaat (VVD) stelt vast dat eerdere doelstellingen bij lange na niet zijn gehaald. Uiteindelijk kiest de consument namelijk vooral voor het gangbare voedsel en bij voorkeur voor de kiloknallers in de supermarkten. Biologische boeren schakelen inmiddels al weer over naar de gangbare productie. Het streven van 5% biologische consumptie in 2005 en 10% biologisch areaal in 2010, bleek onrealistisch en niet haalbaar. De consument kan wel worden gestimuleerd, maar niet gedwongen. Zij bepalen over de opgang of ondergang van de biologische landbouw.

Marktpartijen zoeken samen naar oplossingen. Dat valt te prijzen, want dat is de juiste manier om biologische voedsel aan de man te brengen. De heer Oplaat juicht initiatieven van maatschappelijke organisaties, zoals Nederland gaat biologisch, toe. De overheid dient zich hier eigenlijk niet mee te bemoeien, want de desbetreffende organisaties kunnen zelf prima aan geld komen. Dit is een ontwikkeling die het werk van de task force uiteindelijk overbodig zal moeten kunnen maken.

De heer Oplaat vindt dat men af moet van het idee van de maakbare biologische consumptie. De komende drie jaar is 60 mln beschikbaar voor subsidies, waarvan 35 mln zal worden besteed aan propaganda. Wat denkt de minister dat dat op zal gaan leveren? Hij vindt het houden van een experiment in een middelgrote stad, bijvoorbeeld Nijmegen, geen goed idee. Een onderzoek naar de vermeende voordelen op het gebied van milieu, welzijn en volksgezondheid vindt hij wel een goed idee.

Het is de heer Oplaat niet duidelijk wat er terecht is gekomen van de Duurzame ondernemersaftrek (DOA). Er lag een motie-De Graaf, die door de heer Geluk is verbreed naar de duurzame landbouw. Hij vindt het beter om breed in te zetten op duurzame landbouw, wat voor iedereen haalbaar is, dan op een relatief kleine groep van idealisten. In 2002 bleek dat de DOA niet geaccordeerd kon worden in Brussel, in verband met staatssteun. Wat is er gebeurd met vanuit de DOA-regeling opgebracht geld?

Wat de heer Oplaat betreft ligt het bestaan en de toekomst van de biologische landbouw in handen van de markt en niet in een vergroeningsbeleid dat krampachtig door de overheid wordt opgelegd aan de burger. De consument heeft een vrije keuze als het gaat om de samenstelling van zijn voedselpakket. Dat zou ook moeten gelden voor de ambtenaren op het ministerie van LNV. Er mag geen sprake zijn van gedwongen winkelnering, met een verplichting om alleen maar biologisch voedsel te kopen.

De heer Waalkens (PvdA) vindt dat de biologische sector de moeite waard is om aandacht te krijgen, niet alleen in woord, maar zeker ook in daad. De biologische producten hebben namelijk een eigen intrinsieke waarde. De biologische landbouw heeft daarom een voortdurende bemoeienis nodig van overheid en bedrijfsleven. Hij waardeert dan ook de vele inspanningen van de minister om de biologische sector in de schijnwerpers te zetten. Hij is het eens met de ambities van het kabinet om per 2010 10% biologische productie en per 2007 5% biologische consumptie te halen. In de beleidsnota staan daarover mooie woorden, maar de daden vindt hij wat mager. De evaluatie laat zien dat de aanpak in het verleden wel degelijk effect heeft gesorteerd, maar dat de ambities niet worden gehaald met de huidige voorstellen. Een niet-vrijblijvende stimulering door overheid en bedrijfsleven blijft vooralsnog noodzakelijk. Er is ook een budgettaire intensivering nodig om de ambities ook maar bij benadering te realiseren.

In plaats van de omschakelingssubsidie komt er nu een voortzettingsondersteuning. De omschakelingssubsidie was bedoeld om het liquiditeitstekort dat tijdens de omschakeling ontstaat, op te vangen. De heer Waalkens zou graag zien dat de minister het instrument van omschakelingssubsidie gaat inzetten als een revolving fund. Het geld dat men tijdens de omschakeling ontvangt, moet men dan na vier jaar weer terugbetalen. De voortzettingsondersteuning is een goed begin van de hectaretoeslagen, want hiermee wordt ook aan de inkomstenkant van de biologische boeren een extra kasstroom ingebouwd. Dat werkt door in de kostprijs van het product en is een indirecte manier om de prijs te verlagen. Het bedrag is echter veel te laag en de ruimte die de EU geeft, wordt onvoldoende gebruikt.

De heer Waalkens is blij dat zijn motie over het kennisinstituut heeft gewerkt. Er is veel meer participatief onderzoek opgestart en er is sprake van een sterke oriëntatie op met name de systeeminnovatie die uit de biologische landbouw naar voren is gekomen. Het heeft zich volgens hem echter te veel beperkt tot Wageningen. Hij zou graag zien dat het onderzoek wordt uitgebreid naar Utrecht. Hij voelt er overigens niet veel voor om een breed opgezet onderzoeksprogramma te starten, waarbij alle mogelijke, vermeende, voordelen c.q. nadelen tegen elkaar af worden weggestreept. Hij vindt dat het speerpunt van het onderzoeksprogramma biologische voeding en gezondheid moet zijn.

Ten slotte heeft de heer Waalkens een technische vraag over de referenties die nu worden vastgesteld op basis van de historie. Voor de biologische landbouw is de Leguminosenregeling pas in 2002 opgestart. Veel bedrijven hebben daar nog geen gebruik van kunnen maken. Hij vraagt wat de minister met die regeling gaat doen.

De heer Atsma (CDA) is van mening dat de ambitie niet wordt gehaald. Wat hem betreft ligt dat volledig aan de consument. De consument laat zich helaas maar leiden door één argument: de portemonnee. De omschakelingsregeling, die wat hem betreft moet blijven bestaan, was juist bedoeld om de boer en tuinder die willen omschakelen, een aantal jaren de tijd te geven om zich in de markt te settelen. Hij pleit dan ook voor het handhaven van de omschakelingssubsidie en voelt minder voor de door de minister bepleitte voortgangssubsidie. Hij vraagt zich wel af hoe moet worden gehandeld als de vraag niet toeneemt. Hoe tijdelijk is een tijdelijke subsidie als de vraag blijft stagneren? Is dit niet een vorm van aanbodstimulering, terwijl het zou moeten gaan om het stimuleren van de vraag? De boer moet worden geholpen om aan de gang te komen en er moet worden gezorgd dat hij, zonder steun van de overheid, aan de gang kan blijven. Daarvoor moet de vraag naar biologische producten worden gestimuleerd.

De heer Atsma is het met de minister eens dat de innovativiteit door de biologische landbouw een impuls krijgt. Daar zijn tal van voorbeelden van, met name in de regio. Dat moet worden gestimuleerd. Hij vraagt verder of de minister meer inzicht kan geven in het pakket aan stimulerende maatregelen in de omringende lidstaten. Hij wil graag wat breder inzicht hebben in hoe het op de Europese agenda komt en of Europa ook bereid is om kritisch te kijken naar de niet-duurzaam geproduceerde producten van buiten de EU. Hij zou er niet op tegen zijn dat, als een vergelijking wordt gemaakt op het gebied van milieu, dierwelzijn en voedselveiligheid, tussen Europa en de andere continenten, er wordt nagedacht over een vorm van een heffing.

De heer Atsma is er voor dat er onderzoek wordt gedaan, maar het moet dan niet alleen gaan om gezondheidsaspecten, maar ook om dierenwelzijn en milieu en misschien ook nog wel om het inkomen. Het aspect van de volksgezondheid en diergezondheid moet echter wel de rode draad blijven.

De heer Van der Ham (D66) merkt op dat als het gaat om de biologische landbouw er nog veel dingen zijn te doen. In andere landen, bijvoorbeeld Oostenrijk, is een grote biologische markt. In hoeverre worden in dat soort landen Nederlandse producten afgezet? Hij vindt het goed dat in de nota wordt geschreven over praktijkonderzoek en de verhouding tussen prijs en vraag. De minister wil een experiment laten uitvoeren op dat punt. Kan hij daar al iets meer over vertellen? Verder vraagt hij in hoeverre de ontstane crisis in biologische varkenshouderijen mede veroorzaakt is door verkeerde prognoses. Is dat opgelost door de ketenpartners? In welke mate wil LNV daar een rol in spelen?

De indruk bestaat dat de biologische landbouw zich steeds verder verwijdert van de gewone landbouw, doordat het kabinet de normen voor niet-duurzame productiewijze erg laag houdt. In hoeverre kan de minister er uiteindelijk niet aan ontkomen dat soort dingen toch wat scherper te stellen? Wat doet de minister verder met de suggestie uit de evaluatie Doelmatigheid van beleid, professionalisering biologische ketens van het expertisecentrum van LNV, om te stimuleren dat de markt lage percentages biologische grondstoffen gaat mengen in gewone producten?

Ten slotte vraagt de heer Van der Ham op welke manier de minister ervoor zorgt dat er een optimale koppeling is met andere beleidsplannen, waarin ook gestreefd wordt naar duurzame vormen van productie, zoals in de Nota Ruimte, kennisinnovatie en technologiebeleid en duurzame energie en milieubeleid.

Antwoord van de minister

De minister draagt de biologische sector een warm hart toe, maar vindt die sector niet de panacee van alle kwalen. De biologische landbouw is belangrijk, omdat er vraag naar is en er in de behoefte van de consumenten moet worden voorzien. Verder is biologische landbouw belangrijk, omdat ze op een aantal punten nieuwe productietechnieken aan het licht kan brengen of oude weer kan doen herleven. Het is echter niet nodig dat alle landbouw biologisch wordt, omdat de voorloperfunctie van de biologische landbouw de gewone landbouw aanspoort om ook die weg op te gaan, zij het vanuit een andere filosofie. De reductie van schadelijke uitstoot naar het milieu als gevolg van gewasbeschermingsmiddelen is bijvoorbeeld al zeer aanzienlijk gedaald. Er is dus sprake van voortgang. De biologische landbouw heeft dan ook zijn plek en verdient steun van de overheid om die plek uit te bouwen en de functie te verstevigen.

De evaluatie van de afgelopen tijd heeft uitgewezen dat de omschakelingspremie niet werkt en dat het beter is om de consument te stimuleren om biologische producten te gaan gebruiken. Daar is ruim twee jaar geleden bewust voor gekozen. Er zijn successen te zien op dat punt. Over de wijze waarop de consumentenkant wordt bewerkt, kan men van mening verschillen. De discussie over de meest effectieve vorm van reclame, is een zeer langdurige en er zijn zeer veel afwijkende en tegenover elkaar staande meningen. De minister zal nog eens kijken of de gelden wel op de meest efficiënte wijze worden ingezet.

Als men over wil schakelen op biologische landbouw moet er geïnvesteerd worden. Een gewone boer moet echter ook investeren en die doet dat op basis van de verwachting dat die investering zich terug betaalt. Als hij daar zelf geen middelen voor heeft, gaat hij naar de bank. Daarin verschilt de biologische sector niet met een andere sector. De biologische sector is alleen anders, omdat de opbrengsten en de afzetmogelijkheden beperkter zijn en omdat zij door een andere productiewijze maatschappelijk een zekere meerwaarde oplevert. Het liquiditeitstekort kan echter via bancaire financiering worden opgelost. Daar hoeft de overheid niet aan bij te dragen. Er is nog een instrument dat de omschakeling kan vergemakkelijken, namelijk het aloude fonds voor de borgstelling. Dat kan ook een prima oplossing zijn. Het is van tweeën een: of je geeft een omschakelingssubsidie en zegt daarna «je zoek het maar uit» of je geeft een voortzettingssubsidie, om de basisfunctie van de biologische landbouw tot uitdrukking te brengen. De minister vindt de keuze voor een voortzettingssubsidie een betere.

In de vorige nota was er nog gereserveerd voor de DOA-regeling. Dat stuitte destijds op bezwaren van de EU. Dat gereserveerde geld is tijdens Balkenende 1 wegbezuinigd.

De minister heeft geen reden om nu aan te nemen dat de ambitie in 2010 niet zal worden gehaald. De markt stelt zijn eigen voorwaarden en grenzen, maar hij helpt boeren de overstap te maken en hij doet een appél op maatschappelijke organisaties. Hij heeft zeer recent overleg gevoerd met een grote supermarktorganisatie, onder meer over welzijnsaspecten bij de vleesproductie. De supermarkten bevinden zich echter in een geweldige prijzenslag, concurrentieslag met elkaar. Daar heeft hij wel enig begrip voor, maar hij blijft toch aandringen op het in stand houden van ingeslagen strategische koersen, ook bij die organisaties.

Ondanks het feit dat de omzet van voedingsmiddelen in de afgelopen maanden 1% is gedaald, is de biologische sector het afgelopen kwartaal met 4,5% gegroeid. Dat is dus tegen de trend in. Dat ligt voor de ene sector anders dan voor de andere. Voor het varkensvlees heeft een grote retailer moeten besluiten om het anders te gaan doen. Daaruit blijkt dus dat de sector en de kolom in staat zijn om de eigen problemen op te lossen en hun verantwoordelijkheid te nemen. Daar heeft de overheid niets mee te maken. De overheid kan dan ook beter proberen de vraag te stimuleren en mensen proberen te helpen als zij willen omschakelen door daar voor geruime tijd een hectarepremie op te zetten.

Er wordt al veel onderzoek gedaan. De gezondheidsaspecten en welzijnsaspecten zijn de twee belangrijkste claims die door de biologische sector overeind worden gehouden, maar dat zijn ook de claims die worden betwist. Dit jaar zal nog een workshop worden gehouden met wetenschappers en niet-gouvernementele organisaties. De minister wil die eerst afwachten en kijken tot welke conclusies de partijen komen. Daarna kan hij bezien wat precies moet worden onderzocht. Hij zal daar na afloop van de workshop, in het begin van het nieuwe jaar, op terug komen. Dan zal hij aangeven hoe hij het aan wil gaan pakken.

In WTO-verband zal moeten worden bezien of er een heffing kan komen op onduurzaam geproduceerde producten van buiten de EU. Na uiterst moeilijke onderhandelingen is in het akkoord van Génève het begrip non-trade concerns als een element naar voren gebracht. De Verenigde Staten en Australië zien dat echter gewoon als een protectiemaatregel. Er loopt een onderzoek naar onder andere de economische gevolgen en de juridische mogelijkheden. De minister zal er in Brussel naar informeren. De resultaten daarvan zal hij te zijner tijd aan de Kamer meedelen. Het is in Europa overigens een belangrijk punt, want men wil niet iets binnenkrijgen, wat men de eigen boeren niet wil laten produceren en wat men de eigen consumenten ook niet voor wil zetten.

Over het mogelijk verstrekken van ecomiles, gefinancierd door een vleesheffing, merkt de minister op dat een consumentenheffing niet mogelijk is, juridisch niet en WTO-technisch niet. Bovendien zou er sprake zijn van hoge administratieve lasten.

De minister beoogt met het experiment dat hij uit wil gaan voeren in een middelgrote gemeente – het is nog niet zeker dat dat Nijmegen zal zijn, want er zijn nog andere steden die het ook wel willen – aan de weet te komen in welke mate een prijsverlaging consumptieversterkend werkt. Er zijn wel studies naar gedaan, maar die zijn van beperkte omvang. Als een prijsverlaging echt leidt tot een toename van de consumptie heeft het zin om grondig te gaan verkennen of een structurele prijsverlaging tussen het gewone en biologische product zin heeft. Het gaat dan ook om de vraag of die bevoordeling niet tot een onredelijke benadeling van het gewone product leidt.

Er is nu een omschakelingssubsidie, met een cofinanciering via het Plattelandsontwikkelingsplan (POP), en een investeringsregeling voor varkens. Vanaf 2006 komt er een voortzettingspremie, waarvoor cofinanciering wordt gevraagd via wijziging van het POP. Als die regeling in het POP is opgenomen, kunnen de premies per hectare omhoog. Er is nu geen budget voor premieverhoging, want dan zou men over de 20 mln heen gaan die voor de komende tijd beschikbaar is.

De eisen voor gewone landbouw worden niet steeds lager. Ze worden aangepast aan de Europese eisen. Dat is in het regeerakkoord afgesproken.

De minister heeft zijn collega's aangespoord om, wat betreft de catering, over te gaan op biologische producten, maar hij heeft het niet gered om een verplichting op dat punt te laten gelden.

Er komen nog experimenten met een regionale proeftuin. Daarbij is een duidelijke voorwaarde dat ze Brussel-proof zijn. Het is onderwerp van gesprek met het IPO en de biologische landbouw. De resultaten van de experimenten in het Noorden moeten uitwijzen of structurele invoering gewenst is.

De minister vindt het mengen van biologische producten met gangbare producten wel een sympathiek idee, maar dat moet wel in de EU-regelgeving passen. Er zijn namelijk regels voor het opmengen. Als het wordt gemengd met gewone producten, zal het de prijs van het gewone product opbrengen en is het unieke van het biologische product verdwenen. Als dat een manier is om een betere prijs te krijgen en daarmee en afzetkanaal te vinden, vindt hij dat prima, maar hij vreest voor het omgekeerde.

Binnenkort is er weer een bespreking tussen LNV en LTO. De Leguminosenregeling zal in dat kader worden meegenomen. De Kamer wordt daar later over geïnformeerd.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van der Ham (D66) heeft, als het gaat om kennisontwikkeling, vanuit de biologische sector nogal wat kritiek gehoord op Wageningen. Daar blijken ze allemaal dingen aan het onderzoeken te zijn waar de sector niet zo veel behoefte aan heeft. Daarom heeft de sector voorgesteld om een nieuw kennisnetwerk op te zetten voor de biologische sector, juist om het onderzoek wat dichter bij de markt te zetten. Hoe staat de minister tegenover dat initiatief?

De heer Atsma (CDA) vraagt zich af of het niet verstandig is om vast te houden aan een omschakelingspremie voor een wat langere periode. Niet iedere sector en niet iedere ondernemer kan namelijk een beroep doen op een hectaretoeslag, omdat men geen hectares heeft.

De heer Waalkens (PvdA) lijkt het beter om zowel de voortgangsondersteuning als de omschakelingsregeling in stand te houden. Dat kan dan in de vorm van een revolving fund. De kille redenering dat het bancair geregeld zou kunnen worden, wordt gelogenstraft door het feit dat er een enorm liquiditeitsprobleem ontstaat, niet vanwege het bedrijfsperspectief in de biologische sector, maar met name vanwege de dubbeling en lage opbrengst.

Mevrouw Van Velzen (SP) vraagt zich, als het gaat om de omschakelingssubsidie, af hoe het komt dat die niet werkt. Er is fors bezuinigd op het budget. Als dat budget weer op orde wordt gebracht, kan die omschakelingsregeling volgens haar wel degelijk in stand worden gehouden.

Mevrouw Van Velzen vraagt de minister onderzoek te doen naar de positieve en negatieve externe effecten van de biologische en gangbare landbouw. Dan kan worden bekeken in hoeverre er nu al sprake is van prijsdiscriminatie, omdat de gangbare landbouw de externe effecten via de algemene kas door kan berekenen aan de consument.

Mevrouw Vos (GroenLinks) meent dat de omschakelingspremie niet goed werkt, omdat die voor een aantal sectoren, met name voor de intensievere bedrijven, niet hoog genoeg was. Aangezien andere Europese landen ook zo'n omschakelingssubsidie hanteren, lijkt het haar verstandig die voort te zetten.

Minister Veerman merkt op dat de beschikbare gelden voor onderwijs, onderzoek en voorlichting in samenspraak met het hele biologische kennisnetwerk door middel van vraagarticulatie worden verdeeld. Daarnaast zullen ook demonstratieregelingen en de kaderregeling Kennis en advies meer vraaggestuurd worden ingezet.

De evaluatie leert dat de omschakelingspremie niet effectief is. Er moet uiteraard een periode worden overbrugd. Dat is echter volledig vergelijkbaar met het overstappen van bijvoorbeeld een gemengd bedrijf naar een melkveehouderij. Daarvoor moet ook worden geïnvesteerd. Daar ontstaan liquiditeitstekorten uit, in dit geval zeker, omdat men de eerste jaren de producten niet als biologisch mag verkopen. Het marktperspectief moet zodanig zijn dat een overbrugging mogelijk is, want anders bedriegt men zichzelf. Het gaat erom dat je die dingen beloont, die aantoonbaar door de biologische sector beter worden bediend, dan door de andere sectoren. Daar is die voortzettingsregeling op gebaseerd. Er zijn bedrijven die niet in aanmerking komen voor de premie, omdat zij geen hectares hebben, maar het blote feit dat je een premie krijgt, kan niet een reden zijn voor een duurzame omschakeling. Dat kan alleen het marktperspectief zijn.

De minister raadt het af om de externe effecten bij de studie te betrekken. Hij zou het willen laten bij de toegezegde studieonderdelen welzijn, milieu en gezondheid, want hij wil niet alles tegelijk overhoop halen.

De voorzitter vat de toezeggingen van de minister samen. De minister zal een brief sturen met het plan van aanpak onderzoek naar gezondheid, milieu en welzijnseffecten van de biologische producten. Dat zal gebeuren naar aanleiding van de workshop en zal begin 2005 verschijnen. Verder zal hij een brief sturen over de onderhandelingen in WTO-verband over non-trade concerns en over een heffing op onduurzaam geproduceerde producten van buiten de EU. Bovendien zal hij een brief sturen over de uitkomst van het overleg met LTO over onder andere de Leguminosenregeling.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA) en Kruijsen (PvdA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Vendrik (GroenLinks), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Veenendaal (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Van As (LPF) Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Verdaas (PvdA).

Naar boven