Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 september 2009, nr. 2009/46024, houdende wijziging van de Regeling praktijkleren en versterking primaire opleidingen groen onderwijs

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikelen 85a, eerste lid, 89, eerste lid en artikel 96d, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 2.2.3, tweede lid, en 2.5.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 4.10, onderdeel a, en artikel 4.19, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek 2008 en artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling praktijkleren en versterking primaire opleidingen groen onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

1. In artikel 1 worden de onderdelen f en g geletterd h en i.

2. Er worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

f. instelling:

school in de zin van artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, instelling in de zin van artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of instelling in de zin van artikel 1.1, onderdeel f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

g. voorziening voor praktijkleren:

situatie die specifiek buiten een instelling is ingericht voor praktijkleren;

B

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

  • 1. Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt ingediend bij Dienst Regelingen, in de vorm van een investeringsplan volgens een daartoe door deze Dienst vastgesteld formulier.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend door het bevoegd gezag van een agrarisch opleidingscentrum, een hogeschool of Wageningen Universiteit.

  • 3. Bij de aanvraag wordt een samenwerkingsovereenkomst gevoegd die mede is ondertekend door ten minste één bedrijf. Onder bedrijf kan mede worden verstaan een praktijkbedrijf voor landbouwkundig onderzoek. De samenwerkingsovereenkomst omvat tenminste de informatie overeenkomstig een daartoe door Dienst Regelingen vastgesteld model.

  • 4. De samenwerkingsovereenkomst kan zijn ondertekend door meer dan één agrarisch opleidingscentrum of hogeschool, of door een combinatie van een agrarisch opleidingscentrum, een hogeschool en, onderscheidenlijk of, Wageningen Universiteit. In dat geval treedt de aanvrager, bedoeld in het tweede lid, op als penvoerder en ontvanger van de subsidie.

  • 5. Het investeringsplan, bedoeld in het eerste lid, omvat tenminste de volgende onderdelen:

    • a. gegevens waaruit blijkt dat de voorziening aanvullend is op bestaande voorzieningen voor praktijkleren, gebaseerd op een analyse van het aanbod en de regionale spreiding van bestaande voorzieningen voor praktijkleren die overeenkomen met de aangevraagde voorziening en van het gebruik van die voorzieningen;

    • b. gegevens waaruit de vraag naar de voorziening blijkt, gebaseerd op een analyse van de aantallen potentiële gebruikers, in relatie tot het mogelijk gebruik van bestaande voorzieningen;

    • c. het doel van de voorziening, waaronder het soort opleiding waarvoor deze is bedoeld en de verbeteringen ten opzichte van de bestaande voorzieningen voor praktijkleren die door de aangevraagde voorziening worden gerealiseerd;

    • d. de vorm waarin praktijkleren in deze voorziening wordt gerealiseerd en de overwegingen daartoe, ondermeer in relatie tot ontwikkelingen en vernieuwingen in de bedrijven waar het te oefenen beroep wordt uitgeoefend;

    • e. de beoogde organisatie van de voorziening en de rol die de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst in deze organisatie zullen hebben;

    • f. een begroting voor het tot stand brengen van de voorziening en voor de exploitatie van de voorziening, waaruit het aangevraagde subsidiebedrag en het aandeel van de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst in de financiering van de investering en in de exploitatie blijken; het aandeel van het bedrijf of van de bedrijven in de begroting kan geheel of ten dele bestaan uit de kapitalisatie van inzet van bedrijfsmiddelen of inzet van arbeid; de begroting wordt opgesteld overeenkomstig een door Dienst Regelingen vastgesteld model;

    • g. een analyse van de verhouding tussen kosten en baten van investering en exploitatie van de aangevraagde voorziening, in vergelijking met de kosten en baten van het gebruik van overeenkomstige bestaande voorzieningen;

    • h. in voorkomende gevallen toont de aanvrager de meerwaarde van de voorziening, bedoeld in artikel 14, eerste lid, aan voor een programma of project waarvoor op basis van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs subsidie is ontvangen;

    • i. een verklaring dat de voorziening beschikbaar zal zijn voor de afdelingen en voor agrarische opleidingscentra, hogescholen en Wageningen Universiteit, voor zover deze de samenwerkingsovereenkomst niet hebben ondertekend, en het gaat om opleidingen waarvoor de aangevraagde voorziening is bedoeld, en gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van de voorziening door deze instellingen ook feitelijk mogelijk zal zijn.

  • 6. In de begroting zijn geen kosten opgenomen die uit andere hoofde zijn of worden gefinancierd van overheidswege.

  • 7. In de begroting is geen debetrente opgenomen.

  • 8. In de begroting voor het tot stand brengen van de voorziening, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel f, is naast het gevraagde subsidiebedrag een aandeel in de financiering van iedere ondertekenaar van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het derde lid, opgenomen. Dit aandeel kan voor iedere ondertekenaar verschillend zijn. De aanvraag wordt alleen goedgekeurd als de Minister het aangevraagde subsidiebedrag redelijk acht in verhouding tot het gezamenlijke aandeel van de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst.

C

Artikel 18, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate

    • a. de lacune in de mogelijkheden voor praktijkleren die de voorziening opvult, in relatie tot de aangetoonde vraag, ernstiger is, blijkend uit de analyses in het investeringsplan, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel a en b;

    • b. de voorziening meer een innovatief karakter heeft in relatie tot innovaties van bedrijven waar het te oefenen beroep wordt uitgeoefend, blijkend uit het onderdeel van het investeringsplan, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel d;

    • c. de verhouding tussen kosten en baten gunstiger is, blijkend uit de analyse in het investeringsplan, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel g;

    • d. de mate waarin de voorziening meerwaarde oplevert bij een goedgekeurd project in het kader van een programma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs, blijkend uit het onderdeel van het investeringsplan, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel h;

    • e. het aantal agrarische opleidingscentra, hogescholen en, onderscheidenlijk of, Wageningen Universiteit in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 17, derde lid, groter is;

    • f. de samenwerkingsovereenkomst zowel is getekend door één of meer agrarische opleidingscentra als door één of meer hogescholen en, onderscheidenlijk of, Wageningen Universiteit;

    • g. het aandeel cofinanciering door het bedrijf of de bedrijven die de samenwerkingsovereenkomst ondertekend hebben, in de begroting voor het tot stand brengen van de voorziening, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel f, groter is.

D

In artikel 19 wordt ‘juli’ vervangen door: september.

E

Na artikel 19 worden artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:

  • a. de kosten van het personeel van de instelling of van de instellingen in de samenwerkingsovereenkomst dat voor het realiseren van de voorziening is ingezet;

  • b. de kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk zijn betaald voor het realiseren van de voorziening en die gemaakt zijn voor het bouwen en, onderscheidenlijk of, het inhuren van bedrijven voor ontwerp, bouwbegeleiding en controle van uitgevoerde werken;

  • c. andere materiële kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk door de instelling of instellingen in de samenwerkingsovereenkomst zijn betaald voor het tot stand brengen van de voorziening voor praktijkleren.

Artikel 19b

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

F

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

  • 1. Het verleende subsidiebedrag mag door de subsidieontvanger worden besteed gedurende een periode van één of meerdere jaren. Deze periode wordt in de beschikking bepaald op basis van het jaar of de jaren waarvoor in de begroting uitgaven zijn voorzien.

  • 2. De minister verstrekt bij goedkeuring van de aanvraag een eerste voorschot op de subsidie van 20% van het te verstrekken subsidiebedrag. Volgende voorschotten worden verstrekt op basis van een aanvraag, vergezeld van een korte voortgangsrapportage en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte. Aanvragen kunnen worden gedaan gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid. Indien aan het eind van deze periode de voorziening overeenkomstig de aanvraag nog niet is voltooid, kan de aanvrager een gemotiveerd en onderbouwd verzoek tot verlenging van de periode en verdere voorschotverstrekking indienen.

  • 3. Het totaal aan voorschotten is ten hoogste 80% van het te verstrekken subsidiebedrag.

G

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

  • 1. De ontvanger van de subsidie brengt de voorziening voor praktijkleren tot stand overeenkomstig het investeringsplan, bedoeld in artikel 17. De Minister kan goedkeuring verlenen aan een tussentijdse, gemotiveerde en onderbouwde wijziging van het investeringsplan, tenzij de wijziging verhoging van het bedrag van de subsidie of het bedrag waarop de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld, tot gevolg heeft.

  • 2. De ontvanger van de subsidie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en in voorkomende gevallen artikel 17, vierde lid, dient binnen vier maanden na afronding van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, of, indien de activiteiten niet zijn uitgevoerd of niet zijn afgerond, binnen vier maanden na afloop van de periode, bedoeld in artikel 20, eerste en tweede lid, de aanvraag voor de vaststelling van de subsidie met een financieel verslag, vergezeld van een rapportage omtrent de bestemming en besteding van de subsidie, in bij Dienst Regelingen.

  • 3. De rapportage, bedoeld in het tweede lid, omvat ten minste:

    • a. de bestemming en besteding van het subsidiebedrag in relatie tot de cofinanciering;

    • b. de mate van realisatie van de voorziening waarvoor de subsidie is aangevraagd;

    • c. de mate van realisatie van de beoogde samenwerking tussen de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 17, derde lid;

    • d. een evaluatie van de mate waarin de realisatie heeft bijgedragen aan het doel van de investering;

    • e. de verwachtingen ten aanzien van de exploitatie van de voorziening.

  • 4. Bij goedkeuring van de rapportage wordt de subsidie vastgesteld op de werkelijk gemaakte en betaalde kosten tot ten hoogste het verleende subsidiebedrag.

  • 5. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente die wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugvorderingsverplichting aan de subsidieontvanger en de terugbetaling door de subsidieontvanger.

H

De bijlage behorende bij de Regeling praktijkleren en versterking primaire opleidingen groen onderwijs wordt vervangen door de bijlage behorende bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 september 2009

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 1, ONDERDEEL H, VAN DE REGELING PRAKTIJKLEREN EN VERSTERKING PRIMAIRE OPLEIDINGEN GROEN ONDERWIJS

De primaire opleidingen voor wat betreft het middelbaar beroepsonderwijs

Crebo

Omschrijving

Niveau

10722

Medewerker Gemechaniseerd Loonbedrijf

2

11014

Dierenartsassistent paraveterinair

4

11016

Vakbekwaam medewerker plantenteelt

3

11017

Vakbekwaam medewerker BD bedrijf

3

11018

Vakbekwaam medewerker gemechaniseerd loonwerk

3

11022

Vakbekwaam medewerker veehouderij

3

11026

Bedrijfsleider/manager plantenteelt

4

11027

Bedrijfsleider/manager BD bedrijf

4

11028

Bedrijfsleider/manager gemechaniseerd loonwerk

4

11031

Bedrijfsleider/manager veehouderij

4

11040

Assistent medewerker plantenteelt

1

11044

Medewerker plantenteelt

2

11046

Medewerker gemechaniseerd loonwerk

2

11048

Medewerker veehouderij

2

11059

Expert vruchtbaarheid en voortplanting

4

11066

Medewerker BD bedrijf

2

11068

Bedrijfsleider/manager BD bedrijf

4

11070

Vakbekwaam medewerker BD bedrijf

3

12001

Assistent medewerker voedsel en groen (plantenteelt)

1

70000

Medewerker gemechaniseerd loonbedrijf 2

2

70001

Medewerker gemechaniseerd loonbedrijf 3

3

70008

Medewerker open teelt

3

70009

Medewerker bedekte teelt

3

70014

Assistent bedrijfsleider plantenteelt-bedrijf

4

70015

Dierenhouder

4

97030

Teelt en ondernemerschap

4

97031

Bedrijfsleider biologisch-dynamisch bedrijf

4

97032

Bedrijfsleider gemechaniseerd loonbedrijf

4

97033

Bedrijfsleider binnenteelt

4

97034

Bedrijfsleider buitenteelt

4

97040

Dierenartsassistent paraveterinair

4

97051

Dierenhouder graasdieren

4

97052

Dierenhouder hokdieren

4

97054

Melkveehouder

4

97073

Rundveepedicure

3

97100

Medewerker binnenteelt

2

97110

Vakbekwaam medewerker binnenteelt

3

97120

Medewerker biologisch-dynamisch bedrijf

2

97130

Vakbekwaam medewerker biologisch-dynamisch bedrijf

3

97140

Medewerker gemechaniseerd loonbedrijf

2

97150

Vakbekwaam medewerker gemechaniseerd loonbedrijf

3

97190

Medewerker buitenteelt

2

97200

Vakbekwaam medewerker buitenteelt

3

97270

Werkbegeleider agrarisch zorgbedrijf

4

97330

Medewerker dierverzorging

2

97361

Dierverzorger graasdieren

3

97362

Dierverzorger hokdieren

3

97363

Dierverzorger melkvee

3

97471

Assistent dierverzorging

1

97474

Assistent plantenteelt

1

97550

Zorg, natuur en gezondheid

3

97551

Werkbegeleider zorgbedrijf dieren

3

97552

Werkbegeleider zorgbedrijf plant

3

97560

Zorg, natuur en gezondheid

4

97561

Ondernemer zorgbedrijf dier

4

97562

Ondernemer zorgbedrijf plant

4

97570

Rundveepedicure

3

97640

Manager biologisch-dynamisch bedrijf

4

97650

Manager gemechaniseerd loonbedrijf

4

97590

Dierenartsassistent paraveterinair

4

De primaire opleidingen zijn voor wat betreft het hoger beroepsonderwijs de opleidingen die geheel of in overwegende mate opleiden voor de volgende beroepen:

Primaire opleidingen hoger beroepsonderwijs (CROHO-nrs.)

Opleiding

Bachelor degree

Associate degree

Tuinbouw en akkerbouw

34868

80012

Dier- en veehouderij

34869

80006

Melkveehouderij

80044

Tropische landbouw

34203

Tevens worden als studenten in primaire opleidingen geteld de bij STOAS Hogeschool ingeschreven studenten op CROHO-nrs. 34899 (bachelor) en 80015 (associate degree) Educatie en kennismanagement groene sector, voor zover deze studenten worden opgeleid voor het lerarenberoep binnen een primaire opleiding. STOAS hogeschool verschaft jaarlijks een opgave van het aantal van deze studenten, gespecificeerd naar de studierichtingen

  • 1. Akkerbouw, tuinbouw, plantenteelt

  • 2. Veehouderij

  • 3. Agrarische techniek

  • 4. Internationaal (veehouderij en agrarische techniek)

TOELICHTING

Algemeen

Onderhavige regeling wijzigt de Regeling praktijkleren en versterking primaire opleidingen groen onderwijs (hierna: de regeling). Op grond van de regeling kunnen aanvullende rijksbijdragen aan groene onderwijsinstellingen worden verstrekt voor de bekostiging van praktijkleren (de zogenaamde box 1), voor praktijkleren binnen primaire opleidingen en voor de versterking van primaire opleidingen (box 2) en kunnen subsidies worden verstrekt voor het tot stand brengen van nieuwe voorzieningen voor praktijkleren (box 3).

Paragraaf 5 van de Regeling praktijkleren en versterking primaire opleiding groen onderwijs is op onderdelen aangepast. Deze paragraaf betreft ‘box 3’ en voorziet in de mogelijkheid om subsidies te verstrekken (waaronder begrepen het verlenen en vaststellen van subsidies) voor het tot stand brengen van nieuwe voorzieningen voor praktijkleren waar dat door lacunes in de bestaande voorzieningen noodzakelijk is. De wijzigingen zijn vooral technisch van aard en laten doel en uitgangspunten van de regeling onverlet. De wijzigingen zien vooral op het verhelderen van de aan de aanvraag te stellen voorwaarden in artikel 17 en het verscherpen van de systematiek voor verlening en vaststelling van de subsidies in de artikelen 20 en 21.

Vaste verandermomenten

In lijn met de LNV-uitgangspunten voor onderwijsregelgeving treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2010 en wordt deze regeling uiterlijk 3 maanden daarvoor gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel B

De verheldering van de voorwaarden voor de aanvragen in artikel 17 en de criteria voor de rangschikking van aanvragen in artikel 18, is vooral ingegeven door de ervaringen met de beoordeling van de eerste ronde aanvragen in 2009. Daarbij bleek dat de voorwaarden niet in alle gevallen voldoende duidelijk waren voor de aanvragers en voor de beoordelaars van de aanvragen. Mede als gevolg daarvan bleek de beoordeling van de aanvragen lastiger dan voorzien. Met name de voorwaarde dat de aangevraagde voorziening aanvullend moet zijn op bestaande voorzieningen gaf problemen; het was aanvragers niet steeds duidelijk waaruit het aanvullend karakter zou moeten blijken. Ook het in kaart brengen van de vraag naar de nieuwe voorziening is niet steeds voldoende uitgevoerd. Tot slot was de begroting bij de aanvraag in veel gevallen niet voldoende; het onderscheid tussen investering en exploitatie bijvoorbeeld was in veel gevallen niet gemaakt. De begrotingen gaven vaak ook geen inzicht in de kosten-baten verhouding van de aangevraagde voorziening.

Als gevolg van deze onduidelijkheden was ook het toepassen van de criteria voor de rangschikking van aanvragen niet gemakkelijk. Aangezien het totaalbedrag van de goedgekeurde aanvragen in 2009 het subsidieplafond net niet heeft overschreden heeft dit verder geen gevolgen gehad.

Door de wijzigingen in artikel 17 krijgt de aanvraag het karakter van een investeringsplan. De onderdelen hiervan zijn nader uitgewerkt. De implicatie voor de aanvragers zal wel zijn dat op enige onderdelen, met name het aanvullend karakter van de aanvraag, de vraag ernaar en de kosten-batenverhouding, meer gegevens moeten worden verstrekt dan voorheen. Behalve voor de aanvraag zelf, in de vorm van een investeringsplan, zullen ook voor de samenwerkingsovereenkomst en de begroting formats worden vastgesteld.

De aanscherping van de voorwaarden aangaande het aanvullend karakter van de aangevraagde voorziening en de vraag ernaar vragen nadrukkelijk om een vergelijking met het bestaande aanbod van voorzieningen en met de mogelijkheid met die bestaande voorzieningen aan de vraag te voldoen. Alleen op basis van die gegevens kan immers worden beoordeeld of de aangevraagde voorziening echt aanvullend is en niet leidt tot uitholling van het bestaande voorzieningenaanbod. Om dezelfde reden wordt bij het doel van de voorziening gevraagd welke verbeteringen deze ten opzichte van de bestaande voorzieningen zal realiseren. Ten aanzien van de beschikbaarheid van de aangevraagde voorziening voor andere instellingen dan die van de aanvrager(s), is nu in de regeling opgenomen dat de aanvrager(s) niet alleen bereid moeten zijn de voorziening voor andere partijen open te stellen, maar dat uit de aanvraag ook moet blijken dat dit praktisch mogelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de capaciteit van de voorziening, die niet alleen op de ‘eigen’ vraag gebaseerd kan zijn. Wel wordt nu aangegeven dat hierbij alleen hoeft te worden gelet op instellingen die de opleidingen bieden waarvoor de voorziening is bedoeld.

Artikel I, onderdeel C

De zogenaamde rankingscriteria in artikel 18 zijn waar nodig verduidelijkt; ook is aangegeven aan welke onderdelen van het investeringsplan de gegevens voor toepassing van het criterium worden ontleend. Het criterium ‘aantal samenwerkingspartners’ is gesplitst, zodat zowel het aantal samenwerkingspartners, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel e, als verticale samenwerking bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel f, ‘pluspunten’ opleveren.

Artikel I, onderdeel D

In artikel 19 is de termijn voor het beslissen op de aanvragen verlengd van twee naar vier maanden. Ook dit is gedaan op basis van de ervaringen met de eerste beoordelingsronde.

Artikel I, onderdelen E, F en G

De artikelen 20 en 21 zijn aangepast om deze meer in lijn te brengen met de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 februari 2007, nr. TRCJZ/2007/388, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Regeling LNV-subsidies) en met andere door de Dienst Regelingen uitgevoerde subsidieregelingen.

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten in de begroting, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel f. De minister kan een lager subsidiebedrag verstrekken indien hij onderdelen van de aanvraag onvoldoende acht of indien de begroting, bedoeld in artikel 17, vijfde lid onderdeel f, kosten omvat die niet subsidiabel zijn.

In artikel 20 is het principe losgelaten dat de subsidie als geheel zal worden verstrekt als een eenmalig bedrag. De aanvragen 2009 laten zien dat de aangevraagde en goedgekeurde investeringen niet allemaal op korte termijn tot stand komen. Daarom, en ook gezien de hoogte van een deel van de verleende subsidies, wordt verstrekking in één keer te riskant geacht. Daarom is overgestapt op het verlenen van voorschotten op grond van liquiditeitsbehoefte. Het bedrag aan de te verlenen voorschotten is niet groter dan 80% van het ten hoogste te verstrekken subsidiebedrag. Dit heeft overigens geen gevolgen voor de in 2009 verleende subsidies.

In artikel 21 is tot slot de systematiek van financiële en inhoudelijke rapportage en van de subsidievaststelling nader uitgewerkt en verduidelijkt. Het verzoek tot vaststelling van de subsidie moet zijn gedaan binnen vier maanden nadat de activiteiten zijn voltooid, ofwel de voorziening waarvoor een investeringsbijdrage is verstrekt tot stand is gebracht. Indien de activiteiten zijn vertraagd of niet zijn uitgevoerd, en er geen verlenging van de periode is aangevraagd waarbinnen de activiteit moet zijn uitgevoerd, dan moet worden afgerekend binnen vier maanden na afloop van deze periode. Indien wel verlenging is aangevraagd, geldt hiervoor het einde van de verlengde periode.

Naast de wijzigingen in paragraaf 5 is de bijlage behorende bij de regeling opnieuw vastgesteld om het overzicht van primaire opleidingen MBO in overeenstemming te brengen met de in februari 2009 vastgestelde kwalificatiedossiers. In veel gevallen hebben deze een nieuwe naam gekregen.

Bovendien is het overzicht korter geworden doordat opleidingen die voorheen onder meerdere namen waren opgenomen, nu gekoppeld zijn aan een uniek nummer uit het Centraal register beroepsopleidingen (CREBO) en alleen met de laatst vastgestelde naam zijn opgenomen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Stcrt. 2008, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 22 april 2009, Stcrt. 2009, 81.

Naar boven