Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 september 2009, nr. 46988, houdende openstelling van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2010)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, en op de artikelen 3, 4, 5, onderdeel a, b en d, 6, vierde en vijfde lid, 9, tweede lid, 10, tweede lid, 15, derde lid, onderdeel b, en 16, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. regeling:

Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs;

b. project:

geheel van activiteiten gericht op concrete resultaten ter verwezenlijking van de subsidiedoelstellingen, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de regeling;

c. programma:

programma, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de regeling;

d. programmaonderdeel:

project, passend binnen één van de programma’s, waarvoor de Minister, op grond van artikel 14 van de regeling, subsidie heeft verleend.

Artikel 2

De instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de regeling, kunnen met ingang van 4 januari 2010 tot en met 15 februari 2010 een aanvraag als bedoeld in artikel 7 of 8 van de regeling indienen.

Artikel 3

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor programma’s en programmaonderdelen, ingediend in de periode, bedoeld in artikel 2, voor de categorieën en de thema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.

  • 2. Subsidie voor een project, niet zijnde een programmaonderdeel, wordt uitsluitend verleend voor de categorie kenniscirculatie, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.

  • 3. Onverminderd artikel 9 en 10 van de regeling beoordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een aanvraag als bedoeld in artikel 7 en 8 van de regeling in voorkomend geval op de mate waarin de activiteiten gericht zijn op de doelgroepen, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit, behorende bij het thema, waarop de aanvraag is gericht.

  • 4. De thema’s, bedoeld in het eerste lid, zijn gerangschikt binnen de hoofdthema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.

Artikel 4

De aanvraag voor een programma omvat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de aanleiding, van het doel en van de doelgroep of doelgroepen van het programma in relatie tot het doel van de regeling, en in relatie tot één of meer van de thema’s, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • b. een beschrijving van de doelstellingen van het programma, gedetailleerd voor de komende twee jaren en op hoofdlijnen voor de lange termijn;

  • c. een beschrijving van de voorgenomen activiteiten binnen het aangevraagde programma gedurende de looptijd van dat programma en van de relatie van die activiteiten met activiteiten bij doelgroepen en binnen het landbouwonderwijs en het landbouwkundige onderzoek;

  • d. een activiteitenplan, gedetailleerd voor het komende jaar en opgesteld op hoofdlijnen voor de overige jaren, inclusief samenvattingen van uitvoeringsplannen van lopende en voorgenomen programmaonderdelen;

  • e. een beschrijving van de programmaorganisatie, waarbij in ieder geval de personele inzet van de penvoerder, deelnemende instellingen, ondersteunende organisaties en onderzoeksinstellingen worden vermeld;

  • f. een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

  • g. en beschrijving van de wijze waarop de resultaten van het programma gedurende en na afloop van de looptijd daarvan beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop die resultaten worden verspreid;

  • h. een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programma worden gemeten;

  • i. de looptijd van het programma, inclusief de start- en einddatum;

  • j. een beschrijving van de wijze waarop de kwaliteit van de activiteiten binnen het programma wordt geborgd, en

  • k. in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het programma en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdragen van de partners zijn vermeld.

Artikel 5

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening voor een project omvat in ieder geval:

    • a) een beschrijving van het doel en van de doelgroepen van het project in relatie tot de doelstelling van de regeling;

    • b) een beschrijving van de beoogde resultaten van het project, waaruit in ieder geval blijkt op welke wijze het project bijdraagt aan de ontwikkeling van landelijke activiteiten op het gebied van landbouwonderwijs en landbouwkundig onderzoek;

    • c) een beschrijving van de aard van het project en de positionering van dat project ten opzichte van activiteiten bij doelgroepen en binnen het onderwijs, die op het moment van indienen van de aanvraag worden uitgevoerd;

    • d) een beschrijving van de redenen voor het uitvoeren van het project, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de problematiek die het project aanspreekt en de relatie van die problematiek tot het thema of de thema’s, waarbinnen het beoogde project valt;

    • e) een beschrijving van de begrenzing van de reikwijdte van het project en een beschrijving van de randvoorwaarden van het project;

    • f) een uitgewerkt activiteitenplan waarin in ieder geval de producten waartoe het project leidt worden beschreven;

    • g) de looptijd van het project, inclusief de start- en einddatum;

    • h) een beschrijving van de projectorganisatie, waarbij in ieder geval de instellingen die deel uitmaken van een eventueel samenwerkingsverband, de projectleider en de contactpersoon worden vermeld;

    • i) een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

    • j) in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het project en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdrage van de partners zijn vermeld;

    • k) een beschrijving van de beoogde wijze van beschikbaar stellen en verspreiden van de resultaten van het project tijdens en na afloop van dat project, en

    • l) een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het project worden gemeten.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt, een aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel, alleen in behandeling genomen indien de relatie met het programma als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel valt, duidelijk is beschreven.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt, in een aanvraag tot subsidieverlening voor een project, niet zijnde een programmaonderdeel, de wijze waarop de kwaliteit van dat project wordt geborgd, beschreven.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 2, is € 8.000.000,–, waarvan

    • € 7.500.000,– beschikbaar is voor programma’s en programmaonderdelen, en

    • € 500.000,– beschikbaar is voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen.

  • 2. De beschikbare subsidie voor programma’s en programmaonderdelen wordt als volgt verdeeld:

    • € 4.000.000,– voor hoofdthema’s Groene economie en Gezonde voeding, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 2.000.000,– voor hoofdthema Natuur, Landschap en een Vitaal platteland, genoemd in de bijlage bij deze regeling, en

    • € 1.500.000,– voor de hoofdthema’s Systeemontwikkeling en Onderwijsvernieuwing, genoemd in de bijlage bij deze regeling.

  • 3. Bij onderuitputting van het budget voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen, wordt het restant van dat budget op basis van de verhouding, genoemd in het tweede lid, toegevoegd aan de budgetten, bedoeld in dat lid.

  • 4. Bij onderuitputting van het budget dat beschikbaar is voor programmaonderdelen binnen een hoofdthema kan de minister besluiten het resterende budget beschikbaar te stellen voor één van de andere hoofdthema’s.

Artikel 7

  • 1. De hoogte van het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de regeling, is:

    • a. voor programma’s maximaal € 200.000,– per jaar voor één jaar en maximaal € 100.000,– per jaar voor andere jaren, waarbij voor het totaal van opeenvolgende programma’s per thema, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling, het subsidiebedrag maximaal € 500.000,– is;

    • b. voor programmaonderdelen minimaal € 50.000,– en maximaal € 300.000,–, en

    • c. voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen minimaal € 50.000,– en maximaal € 100.000,–;

  • 2. De uurtarieven, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling zijn:

    • a. € 58,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 1 tot en met 9, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984;

    • b. € 73,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 10 tot en met 12, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984, en

    • c. € 96,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 13 tot en met 18, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984.

Artikel 8

  • 1. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programma’s is maximaal 100% voor kosten, genoemd in artikel 5 van de regeling.

  • 2. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor projecten is maximaal 50% voor kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling, met uitzondering van de kosten voor de projectleider van een programmaonderdeel waarvoor overeenkomstig het eerste lid deze tot maximaal 100% worden gesubsidieerd.

  • 3. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor projecten is maximaal 75% voor kosten genoemd in artikel 5, onderdeel b tot en met d, van de regeling.

  • 4. De vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de regeling voor projecten is maximaal 20% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

  • 5. De vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de regeling is voor projecten maximaal 5% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

Artikel 9

De duur van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de regeling, is maximaal:

  • a. twee jaar en zes maanden voor programmaonderdelen;

  • b. één jaar en zes maanden voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen.

Artikel 10

De hoogte van de voorschotten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de regeling, bedraagt:

  • a) bij subsidieverlening voor een programma maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag, gedeeld door de beoogde looptijd van dat programma in jaren, en

  • b) bij subsidieverlening voor een project maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag.

Artikel 11

De overheidsbijdragen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de regeling, zijn:

  • a) subsidies, verstrekt op grond van de Regeling Innovatiebox beroepsonderwijs, de Regeling Innovatiearrangement 2003/2004/2005/2006–2009, de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007, de Regeling praktijkleren en versterking primaire opleidingen groen onderwijs en de Subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs 2007;

  • b) bijdrage, verstrekt door de Stichting Innovatie Alliantie;

  • c) bijdrage, verstrekt door de minister in het kader van School als kenniscentrum;

  • d) bijdragen ten behoeve van het groene onderwijs, verstrekt door het Deltapunt Beta/techniek.

Artikel 12

De Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 23, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De tussenrapportages, bedoeld in het eerste en tweede lid, bevatten een beschrijving van:

    • a. de activiteiten die tot dan toe zijn verricht en de resultaten die tot dan toe zijn behaald, ook in relatie met onderzoek, onderwijs en het werkveld ;

    • b. de mate waarin deze activiteiten daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de in de aanvraag omschreven doelstellingen;

    • c. de bijdrage aan maatschappelijke ontwikkelingen ook in relatie tot de doelstellingen van het groene onderwijs, het strategische beleid van de instelling en de aansluiting met het bedrijfsleven;

    • d. het effect van de subsidie;

    • e. een omschrijving van de kansen, knelpunten en risico’s, die zich voordoen bij de uitvoering van de activiteiten en de consequenties daarvan voor de planning en de uitvoering van de resterende activiteiten, en

    • f. de stand van zaken en planning ter zake van de financiën.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2010.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 september 2009

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE

Categorieën, bedoeld in artikel 3 en hoofdthema’s, bedoeld in artikel 6 van het openstellingsbesluit

Thema’s, bedoeld in artikel 3 van het openstellingsbesluit

Doelgroepen, bedoeld in artikel 9 van de Regeling

1. Categorie Kenniscirculatie

  

1.1 Hoofdthema Groene economie:

Duurzaam ondernemen

Ondernemers

 

Biologische Landbouw

 
 

Multifunctionele landbouw

 
 

Mest en mineralen

 
 

Gewasbescherming

 
 

Duurzame visserij en aquacultuur

 
 

Agrologistiek

 
 

Biobased economie

 
 

Tuinbouw

 
 

Veredeling

 
 

Open teelten

 
 

Intensieve veehouderij

 
 

Melkveehouderij

 
 

Loonwerk

 
 

Paardenhouderij

 
 

Huisdierverzorgers

 
 

Hoveniers en groenvoorziening

 
 

Tuincentra

 

1.2 Hoofdthema Natuur, Landschap en een vitaal platteland

Realisatie en beheer EHS

Biodiversiteit

Landschap en platteland

Natuur en jongeren

Groen/recreatie in en om de stad

Omgeving (klimaat, bodem, water)

Decentrale overheden

Beheerders van bos, landschap en landgoederen

Burgers, in het bijzonder jongeren, ouderen en allochtonen

1.3 Hoofdthema Gezonde voeding

Diergezondheid

MKB, Multinationals

 

Dierenwelzijn

Burgers

 

Voedselkwaliteit

 

2. Categorie Systeemontwikkeling

 

Hoofdthema Systeemontwikkeling

Post initiële scholing (Leren en werken)

 
 

Praktijkgerichtheid

 
 

Professionalisering

 
 

Ontsluiten van publieke kennis

 
 

Instrumentatie onderwijs (leermiddelen, ICT)

 
 

Internationalisering

 

3. Categorie Onderwijsvernieuwing

 

Hoofdthema Onderwijsvernieuwing

Competentiegericht toetsen en beoordelen

 
 

Leren in/uit de praktijk

 
 

Doorlopende leerlijnen en -arrangementen

 
 

Implementatiestrategie

 
 

Maatschappelijke rol groen onderwijs

 

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Het Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2010 (hierna: het openstellingsbesluit) strekt tot openstelling van een aanvraagperiode voor subsidies op grond van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs. Deze subsidies zijn bestemd voor programma’s en projecten die bijdragen aan betere ontsluiting, verspreiding en benutting van beschikbare kennis op het beleidsterrein van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Binnen de programma’s en de projecten werken de instellingen van het groene onderwijs, onderzoeksinstellingen en ondersteunende instellingen aan dit gezamenlijke doel. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een paar wijzigingen aan te brengen in de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs (hierna: de regeling).

Het openstellingsbesluit

Programma’s zorgen voor samenhang van werkzaamheden binnen één of meer hiervoor in het openstellingsbesluit aangewezen thema’s. Een project kan binnen of buiten een programma worden uitgevoerd. In het eerste geval wordt gesproken van een programmaonderdeel, in het laatste van een project, niet zijnde een programmaonderdeel. Wanneer in de regeling wordt gesproken over een project, worden beide genoemde soorten bedoeld. Naast het budget voor programma’s en programmaonderdelen is een beperkt budget beschikbaar voor de uitvoering van projecten, die buiten de reikwijdte van een programma vallen. Aan de instellingen is verzocht voorafgaande aan deze openstelling in overleg te treden over de wijze waarop het beste invulling kan worden gegeven aan de doelstellingen van de regeling. Hierbij was van belang dat een samenhangende set van programma’s werd ontwikkeld, die in voldoende mate een afspiegeling zijn van de belangrijkste LNV-doelgroepen en -thema’s, innovatie van bestaande opleidingen en de systeemontwikkelingskwesties van het groene kennissysteem. Dit overleg heeft plaatsgevonden binnen de reeds bestaande overlegstructuur, de Groene Kennis Coöperatie (GKC). De GKC bestaat uit de groene onderwijsinstellingen en streeft naar het opzetten van een landelijk dekkend en werkend netwerk van kenniscentra met het publieke kennissysteem.

In dit besluit staan de programma’s, evenals in het openstellingsbesluit voor 2009, centraal. Het grootste deel van het beschikbare budget voor programma’s en programmaonderdelen wordt beschikbaar gesteld binnen de categorie kenniscirculatie. Ten einde die kenniscirculatie en vraagsturing in deze openstelling te vergroten worden aanvragen getoetst op de wijze waarop aansluiting is gezocht bij doelgroepen in de sector.

LNV zal in de kaderbrief Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs 2010 opnieuw de nadruk leggen op verder versterken van de samenhang van de programma-aanpak. Tevens zal LNV aandacht vragen voor het ontwikkelen van programma’s in en met de regio.

De thema’s binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing dienen ter aanvulling op de thema’s binnen de categorie kenniscirculatie. De reikwijdte van de eerstgenoemde categorieën komt deels overeen met de reikwijdte van de laatstgenoemde categorie. Met die overlap wordt beoogd dwarsverbanden tussen de verschillende categorieën te bevorderen.

Aanvragen worden verder beoordeeld aan de hand van de criteria uit de regeling.

Bij aanvragen binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing zullen projecten (programmaonderdelen) alleen in behandeling worden als zij onderdeel uitmaken van een programma. Bij de beoordeling van aanvragen binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing zal er met name op gelet worden of de aanvragen actief verbinding leggen tussen kenniscirculatie en de methodische vernieuwing, de relevantie voor de totale onderwijskolom (VMBO/MBO/HBO/WUR) en aantoonbaar bijdragen aan de GKC-doelstellingen met betrekking tot aantrekkelijk onderwijs en gemotiveerde deelnemers.

Wijziging van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Met de regeling wordt de programmatische inzet van subsidiegelden bewerkstelligd.

Naar aanleiding van ervaringen met de werking van de regeling wordt een wijziging aangebracht. Het gaat om een aanpassing van de eisen die aan tussenrapportages worden gesteld naar aanleiding van het advies van leden van de adviescommissie.

Vaste verandermomenten

In lijn met de LNV-uitgangspunten voor onderwijsregelgeving treedt dit besluit op 1 januari 2010 in werking en wordt het uiterlijk 3 maanden daarvoor gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Met de openstellingsperiode in 2009, bedoeld in artikel 2, wordt aansluiting gezocht bij de planningscyclus van de instellingen.

Artikel 3

In het kader van dit openstellingsbesluit kunnen programma’s en bijbehorende programmaonderdelen worden ingediend die zich richten op de categorieën en thema’s, genoemd in de bijlage. De regeling bepaalt in artikel 3, derde lid, dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit thema’s kan groeperen binnen hoofdthema’s. Van die mogelijkheid is in deze openstelling gebruik gemaakt. Subsidie voor projecten, die geen programmaonderdelen zijn, kan slechts worden verleend binnen de categorie kenniscirculatie.

Op grond van artikel 9 en 10 van de regeling kunnen in het openstellingsbesluit nadere beoordelingscriteria worden vastgesteld. Om de kenniscirculatie en de vraagsturing in de aanvragen te bevorderen worden aanvragen, gedaan binnen deze openstellingsperiode, beoordeeld op de mate waarin de activiteiten binnen dat programma of project aansluiten bij doelgroepen behorende bij het thema, waarop dat programma of project zich richt. Die doelgroepen zijn genoemd in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 4

Onderdeel a

In de aanvraag worden de aanleiding, het doel en de doelgroepen van het programma omschreven. Daarbij wordt aangegeven welke relatie die factoren hebben met het doel van de regeling en het thema of de thema’s waarop het programma ziet.

Onderdeel b

Daarnaast wordt in de aanvraag de gezamenlijke visie van de aanvragende instellingen beschreven. Die visie geeft concrete invulling aan de doelstellingen van de regeling. Bij de beschrijving van die visie wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van concrete meetbare factoren.

Onderdeel c

In de omschrijving, bedoeld in onderdeel c, worden de lopende en voorgenomen activiteiten en programmaonderdelen beschreven. Bij de activiteiten van het programma behoort de wijze van ontsluiting en verspreiding van de resultaten tijdens en na afloop van de subsidieverlening. Daarnaast wordt aangegeven hoe het programma zich verhoudt tot de andere programma’s, waarvoor subsidieverlening in het kader van deze regeling plaatsvindt, activiteiten bij doelgroepen en overige activiteiten binnen het groene onderwijs. In de bovengenoemde documenten wordt waar mogelijk en relevant onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen activiteiten, te weten: verkennen, ontwikkelen, opschalen en verankeren, voor de activiteiten binnen het programma.

Onderdeel e

In de beschrijving van de programmaorganisatie wordt de relatie met publieke en private activiteiten binnen het groene onderwijs nader gespecificeerd.

Onderdeel f

Op grond van artikel 6, tweede lid, van de regeling kan geen subsidie worden verstrekt indien een programma of project reeds uit andere hoofde van rijkswege wordt bekostigd. De aanvrager geeft in de omschrijving, bedoeld in onderdeel f, aan op welke wijze het programma, en activiteiten en projecten daarbinnen, naast de financiering op grond van deze openstelling, zal worden bekostigd. Hierbij wordt de inzet van diverse LNV onderwijssubsidies en andere subsidiegelden, die ten behoeve van vernieuwing in het gehele onderwijsstelsel worden verstrekt, en de inzet van andere middelen ten behoeve van onder meer beleidsondersteunend onderzoek en ondersteuning omschreven.

In de aanvraag wordt omschreven op welke wijze voldaan wordt aan de verplichtingen tot verspreiding van de resultaten van het programma of project, op grond van artikel 22 van de regeling.

Onderdeel h

Monitoring van het programma dient onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager te worden uitgevoerd.

Artikel 5

In artikel 5 is bepaald welke eisen worden gesteld aan de aanvragen voor programmaonderdelen, en losse projecten die geen deel uitmaken van programma’s. Er worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de aanvragen met het oog op de samenhang met het programma en moet er een positief advies van het programmateam aanwezig zijn.

Onderdeel a

In de beschrijving van het doel en van de doelgroep van het project wordt duidelijk gemaakt welke doelgroepen betrokken zijn en welke doelgroepen op korte en langere termijn gebruik kunnen maken van de resultaten van het project.

Onderdeel b

De beoogde resultaten, bedoeld in onderdeel b, worden omschreven in meetbare termen. Daarbij wordt de verbinding met doelgroepen en met het bestaande kennissysteem omschreven.

Onderdeel c

De aanvraag beschrijft de positionering van de activiteiten van het beoogde programmaonderdeel, ten opzichte van de overige activiteiten binnen het groene onderwijs.

Onderdeel d

In de beschrijving, bedoeld in onderdeel d, wordt de relatie tussen de activiteiten in het kader van dat project en de thema’s waarbinnen het project valt, omschreven.

Onderdeel f

In het activiteitenplan, bedoeld in onderdeel f, en de begroting, bedoeld in onderdeel i, worden de activiteiten, betrokkenheid van doelgroepen en van betrokken partijen binnen het kennissysteem, de kostenposten, de begrote inkomsten uit subsidie en de beoogde resultaten omschreven. Die omschrijving is concreet voor het gehele project. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gebruikelijke fasering van een project, te weten initiatie, definitie, ontwikkeling, uitvoering en nazorg.

Artikelen 6, 7 en 8

Het subsidieplafond voor subsidieverlening in de periode, bedoeld in artikel 2, bedraagt € 8 miljoen.

In artikel 6 wordt een nadere verdeling van het budget aangegeven tussen enerzijds programma’s, en programmaonderdelen en anderzijds projecten, niet zijnde een programmaonderdeel.

In artikel 7 is de hoogte van het subsidiebedrag voor programma’s, programmaonderdelen en projecten, niet zijnde programmaonderdelen, gegeven. Het maximum subsidiebedrag voor programma’s is onder meer afhankelijk van de duur van het programma. En verder is het subsidiebedrag, voor het totaal van opeenvolgende aanvragen voor programma’s binnen een thema, aan een maximum van € 500.000 gebonden. Bij het bepalen van dit maximum wordt uitgegaan van de definitieve subsidiebedragen, voor aanvragen die zijn vastgesteld op het moment van indiening van de nieuwe aanvraag en van de verleende subsidiebedragen voor nog lopende aanvragen.

Ten behoeve van de berekening van de subsidiabele kosten voor in te zetten onderwijspersoneel wordt het salaris van een medewerker van een instelling vergeleken met de gemiddelden van de salarisschalen van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984. Door middel van die vergelijking wordt bepaald in welke schaal die medewerker valt. Vervolgens wordt op grond van artikel 7 bepaald welk uurtarief voor die medewerker in rekening kan worden gebracht.

Artikel 9

Hierin wordt de maximale subsidieverleningsduur bepaald voor programmaonderdelen en projecten, niet zijnde programmaonderdelen. Op grond van artikel 3a van de regeling is subsidieverlening voor programma’s per thema beperkt tot vier jaar.

Artikel 11

In artikel 6, tweede lid, van de regeling is bepaald dat wanneer voor een programma of project reeds een subsidie is verleend, slechts beperkte cumulatie met subsidies verstrekt op grond van deze regeling, mogelijk is. In dit artikel worden de overheidsbijdragen, voor wat betreft aanvragen ingediend in het kader van deze openstelling, vastgesteld.

Artikel 12

Op advies van leden van de adviescommissie zijn de eisen die aan tussenrapportages worden gesteld, aangepast in artikel 23, derde lid, van de regeling.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Stcrt. 2007, 120; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 5 december 2008, Stcrt. 1888.

Naar boven