Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
- a. regeling:
Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs;
- b. project:
geheel van activiteiten gericht op concrete resultaten ter verwezenlijking van de subsidiedoelstellingen, genoemd in artikel
2, eerste lid, van de regeling;
- c. programma:
programma, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de regeling;
- d. programmaonderdeel:
project, passend binnen één van de programma’s, waarvoor de Minister, op grond van artikel 14 van de regeling, subsidie heeft
verleend.
Artikel 2
De instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de regeling, kunnen met ingang van 15 januari 2009 tot en met 2 maart
2009 een aanvraag als bedoeld in artikel 7 of 8 van de regeling indienen.
Artikel 3
1. Subsidie kan worden verleend voor programma’s en programmaonderdelen, ingediend in de periode, bedoeld in artikel 2, voor
de categorieën en de thema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.
2. Subsidie voor een project, niet zijnde een programmaonderdeel, wordt uitsluitend verleend voor de categorie kenniscirculatie,
genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.
3. Onverminderd artikel 9 en 10 van de regeling beoordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een aanvraag
als bedoeld in artikel 7 en 8 van de regeling in voorkomend geval op de mate waarin de activiteiten gericht zijn op de doelgroepen,
genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit, behorende bij het thema, waarop de aanvraag is gericht.
4. De thema’s, bedoeld in het eerste lid, zijn gerangschikt binnen de hoofdthema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.
Artikel 4
De aanvraag voor een programma omvat in ieder geval:
a) een beschrijving van de aanleiding, van het doel en van de doelgroep of doelgroepen van het programma in relatie tot het doel
van de regeling, en in relatie tot één of meer van de thema’s, bedoeld in artikel 3, eerste lid;
b) een beschrijving van de doelstellingen van het programma, gedetailleerd voor de komende twee jaren en op hoofdlijnen voor
de lange termijn;
c) een beschrijving van de voorgenomen activiteiten binnen het aangevraagde programma gedurende de looptijd van dat programma
en van de relatie van die activiteiten met activiteiten bij doelgroepen en binnen het landbouwonderwijs en het landbouwkundige
onderzoek;
d) een activiteitenplan, gedetailleerd voor het komende jaar en opgesteld op hoofdlijnen voor de overige jaren, inclusief samenvattingen
van uitvoeringsplannen van lopende en voorgenomen programmaonderdelen;
e) een beschrijving van de programmaorganisatie, waarbij in ieder geval de personele inzet van de penvoerder, deelnemende instellingen,
ondersteunende organisaties en onderzoeksinstellingen worden vermeld;
f) een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen
en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;
g) een beschrijving van de wijze waarop de resultaten van het programma gedurende en na afloop van de looptijd daarvan beschikbaar
worden gesteld en de wijze waarop die resultaten worden verspreid;
h) een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programma worden gemeten;
i) de looptijd van het programma, inclusief de start- en einddatum;
j) een beschrijving van de wijze waarop de kwaliteit van de activiteiten binnen het programma wordt geborgd, en
k) in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten
en financiering van het programma en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de
personele en financiële bijdragen van de partners zijn vermeld.
Artikel 5
1. De aanvraag tot subsidieverlening voor een project omvat in ieder geval:
a) een beschrijving van het doel en van de doelgroepen van het project in relatie tot de doelstelling van de regeling;
b) een beschrijving van de beoogde resultaten van het project, waaruit in ieder geval blijkt op welke wijze het project bijdraagt
aan de ontwikkeling van landelijke activiteiten op het gebied van landbouwonderwijs en landbouwkundig onderzoek;
c) een beschrijving van de aard van het project en de positionering van dat project ten opzichte van activiteiten bij doelgroepen
en binnen het onderwijs, die op het moment van indienen van de aanvraag worden uitgevoerd;
d) een beschrijving van de redenen voor het uitvoeren van het project, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de problematiek
die het project aanspreekt en de relatie van die problematiek tot het thema of de thema’s, waarbinnen het beoogde project
valt;
e) een beschrijving van de begrenzing van de reikwijdte van het project en een beschrijving van de randvoorwaarden van het project;
f) een uitgewerkt activiteitenplan waarin in ieder geval de producten waartoe het project leidt worden beschreven;
g) de looptijd van het project, inclusief de start- en einddatum;
h) een beschrijving van de projectorganisatie, waarbij in ieder geval de instellingen die deel uitmaken van een eventueel samenwerkingsverband,
de projectleider en de contactpersoon worden vermeld;
i) een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen
en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;
j) in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten
en financiering van het project en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de
personele en financiële bijdrage van de partners zijn vermeld;
k) een beschrijving van de beoogde wijze van beschikbaar stellen en verspreiden van de resultaten van het project tijdens en
na afloop van dat project, en
l) een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het project worden gemeten.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt, een aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel, alleen
in behandeling genomen indien de relatie met het programma als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel
valt, duidelijk is beschreven.
3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt, in een aanvraag tot subsidieverlening voor een project, niet zijnde een
programmaonderdeel, de wijze waarop de kwaliteit van dat project wordt geborgd, beschreven.
Artikel 6
1. Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de regeling voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 2, is
€ 8.000.000,–, waarvan
– € 7.500.000,– beschikbaar is voor programma’s en programmaonderdelen, en
– € 500.000,– beschikbaar is voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen.
2. De beschikbare subsidie voor programma’s en programmaonderdelen wordt als volgt verdeeld:
– € 4.000.000,– voor hoofdthema’s Groene economie en Gezonde voeding, genoemd in de bijlage bij deze regeling;
– € 2.000.000,– voor hoofdthema Natuur, Landschap en een Vitaal platteland, genoemd in de bijlage bij deze regeling, en
– € 1.500.000,– voor thema’s binnen de hoofdthema’s Systeemontwikkeling en Onderwijsvernieuwing, genoemd in de bijlage bij deze
regeling.
3. Bij onderuitputting van het budget voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen, wordt het restant van dat budget op basis
van de verhouding, genoemd in het tweede lid, toegevoegd aan de budgetten, bedoeld in dat lid.
4. Bij onderuitputting van het budget dat beschikbaar is voor programmaonderdelen binnen een hoofdthema kan de minister besluiten
het resterende budget beschikbaar te stellen voor één van de andere hoofdthema’s.
Artikel 7
1. De hoogte van het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de regeling, is:
a. voor programma’s maximaal € 200.000,– voor één jaar en maximaal € 100.000,– per jaar voor andere jaren, waarbij voor het totaal
van opeenvolgende programma’s per thema, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling, het subsidiebedrag maximaal € 500.000,–
is;
b. voor programmaonderdelen minimaal € 50.000,– en maximaal € 300.000,–, en
c. voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen minimaal € 50.000,– en maximaal € 100.000,–;
2. De uurtarieven, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling zijn:
a. € 56,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 1 tot en met 9, bedoeld in het
Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984;
b. € 70,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 10 tot en met 12, bedoeld in het
Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984, en
c. € 92,–, voor medewerkers, waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 13 tot en met 18, bedoeld in het
Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984.
Artikel 8
1. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programma’s is maximaal
100% voor kosten, genoemd in artikel 5 van de regeling.
2. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor projecten is maximaal
50% voor kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling, met uitzondering van de kosten voor de projectleider
van een programmaonderdeel waarvoor overeenkomstig het eerste lid deze tot maximaal 100% worden gesubsidieerd en maximaal
75% voor kosten genoemd in artikel 5, onderdeel b tot en met d, van de regeling.
3. De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor projecten is maximaal
75% voor kosten genoemd in artikel 5, onderdeel b tot en met d, van de regeling.
4. De vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de regeling voor projecten is maximaal 20% van de totale
opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.
5. De vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de regeling is voor projecten maximaal 5% van de totale
opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.
Artikel 9
De duur van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de regeling, is maximaal:
a. twee jaar en zes maanden voor programmaonderdelen;
b. één jaar en zes maanden voor projecten, niet zijnde programmaonderdelen.
Artikel 10
De hoogte van de voorschotten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de regeling, bedraagt:
a) bij subsidieverlening voor een programma maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag, gedeeld door de beoogde looptijd
van dat programma in jaren, en
b) bij subsidieverlening voor een project maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag.
Artikel 11
De overheidsbijdragen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de regeling, zijn:
a) subsidies, verstrekt op grond van de Regeling Innovatiebox beroepsonderwijs, de Regeling Innovatiearrangement 2003/2004/2005/2006–2009,
de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007, de Regeling praktijkleren en versterking primaire opleidingen groen
onderwijs en de Subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs 2007;
b) bijdrage, verstrekt door de Stichting Innovatie Alliantie;
c) bijdrage, verstrekt door de minister in het kader van School als kenniscentrum;
d) bijdragen ten behoeve van het groene onderwijs, verstrekt door het Deltapunt Beta/techniek.
Artikel 12
De Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6, tweede lid, wordt ‘het subsidiepercentage’ vervangen door: het maximale subsidiebedrag berekend op basis van
de subsidiepercentages van de subsidiabele kosten.
B
In artikel 8a, eerste, tweede en derde lid, wordt ‘programmaplan’ vervangen door: uitvoeringsplan.
C
In artikel 15, vierde lid, wordt ‘programmaplan’ vervangen door: uitvoeringsplan.
D
In artikel 25, tweede lid, wordt ‘project’ vervangen door: programma of project.
E
In artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De accountant, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, controleert met inachtneming van het controleprotocol, opgenomen in
de bijlage bij deze regeling.
Artikel 13
Het Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2008 en het Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2007 worden
ingetrokken.
Artikel 14
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.
Artikel 15
Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2009.
Aan de niet genoemde artikelen behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed, met dien verstande dat, teneinde de
controle op de hierboven genoemde artikelen goed te kunnen verrichten, kennisneming van deze overige artikelen noodzakelijk
is.
De minister behoudt zich het recht voor om een review te laten uitvoeren op de door de accountant van de aanvrager, aan wie
de subsidie ingevolge de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs is verleend, verrichte werkzaamheden.
Wij hebben de bijgevoegde financiële verantwoording inzake het programma of project <naam programma of project> over de periode
van <begindatum> tot <einddatum> met betrekking tot de subsidieverlening in het kader van de Regeling kennisverspreiding en
innovatie groen onderwijs van <naam instelling> te <zetel> gecontroleerd. De financiële verantwoording is opgesteld onder
verantwoordelijkheid van de leiding van <naam instelling>. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake
de financiële verantwoording te verstrekken.
Voor het onderhavige project is met brief van Dienst Regelingen, kenmerk <nummer> d.d. <datum> een subsidie verleend tot een
maximum van € <bedrag>.
Onze controle is verricht overeenkomstig algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten en overeenkomstig
de aanwijzingen die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het controleprotocol, behorende bij vorenbedoelde
ministeriële regeling, heeft gegeven met betrekking tot de controle op de naleving van de subsidiebepalingen. Volgens de richtlijnen
dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de financiële
verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen
van informatie ter onderbouwing van de bedragen in de financiële verantwoording. Voorts is aanvullend specifieke aandacht
besteed aan de in vorenbedoeld controleprotocol aangegeven aspecten.
TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Het Openstellingsbesluit innovatie groen onderwijs 2009 (hierna: het openstellingsbesluit) strekt tot openstelling van een
aanvraagperiode voor subsidies op grond van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs. Deze subsidies zijn
bestemd voor programma’s en projecten, die bijdragen aan betere ontsluiting, verspreiding en benutting van beschikbare kennis
op het beleidsterrein van de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Binnen de programma’s en de projecten werken
de instellingen van het groene onderwijs, onderzoeksinstellingen en ondersteunende instellingen aan dit gezamenlijke doel.
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een paar wijzigingen aan te brengen in de Regeling kennisverspreiding en innovatie
groen onderwijs (hierna: de regeling).
Het openstellingsbesluit
Programma’s zorgen voor samenhang van werkzaamheden binnen één of meer hiervoor in het openstellingsbesluit aangewezen thema’s.
Een project kan binnen of buiten een programma worden uitgevoerd. In het eerste geval wordt gesproken van een programmaonderdeel,
in het laatste van een project, niet zijnde een programmaonderdeel. Wanneer in de regeling wordt gesproken over een project,
worden beide genoemde soorten bedoeld. Naast het budget voor programma’s en programmaonderdelen is een beperkt budget beschikbaar
voor de uitvoering van projecten, die buiten de reikwijdte van een programma vallen. Aan de instellingen is verzocht voorafgaande
aan deze openstelling in overleg te treden over de wijze waarop het beste invulling kan worden gegeven aan de doelstellingen
van de regeling. Hierbij was van belang dat een samenhangende set van programma’s werd ontwikkeld, die in voldoende mate een
afspiegeling zijn van de belangrijkste LNV-doelgroepen en -thema’s, innovatie van bestaande opleidingen en de systeemontwikkelingskwesties
van het groene kennissysteem. Dit overleg heeft plaatsgevonden binnen de reeds bestaande overlegstructuur, de Groene Kennis
Coöperatie (GKC). De GKC bestaat uit de groene onderwijsinstellingen en streeft naar het opzetten van een landelijk dekkend
en werkend netwerk van kenniscentra met het publieke kennissysteem.
In dit besluit staan de programma’s, evenals in het openstellingsbesluit voor 2008, centraal. Het grootste deel van het beschikbare
budget voor programma’s en programmaonderdelen wordt beschikbaar gesteld binnen de categorie kenniscirculatie. Ten einde die
kenniscirculatie en vraagsturing in deze openstelling te vergroten worden aanvragen getoetst op de wijze waarop aansluiting
is gezocht bij doelgroepen in de sector.
LNV heeft in de kaderbrief Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs 2009 opnieuw de nadruk gelegd op het verder in
samenhang versterken van de programma aanpak. Het zwaartepunt van de programma’s en programmaonderdelen ligt hiermee in lijn
met de meerjarenafspraak waar kenniscirculatie centraal staat.
De thema’s binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing dienen ter aanvulling op de thema’s binnen de
categorie kenniscirculatie. De reikwijdte van de eerstgenoemde categorieën komt deels overeen met de reikwijdte van de laatstgenoemde
categorie. Met die overlap wordt beoogd dwarsverbanden tussen de verschillende categorieën te bevorderen.
Aanvragen worden verder beoordeeld aan de hand van de criteria uit de regeling
Bij aanvragen binnen de categorieën systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing zullen projecten (programmaonderdelen) alleen
in behandeling worden als zij onderdeel uitmaken van een programma. Bij de beoordeling van aanvragen binnen de categorieën
systeemontwikkeling en onderwijsvernieuwing zal er met name op gelet worden of de aanvragen actief verbinding leggen tussen
kenniscirculatie en de methodische vernieuwing, de relevantie voor de totale onderwijskolom (VMBO/MBO/HBO/WUR) en aantoonbaar
bijdragen aan de GKC-doelstellingen met betrekking tot aantrekkelijk onderwijs en gemotiveerde deelnemers.
Wijziging van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs
Met de regeling wordt de programmatische inzet van subsidiegelden bewerkstelligd.
Naar aanleiding van ervaringen met de werking van de regeling wordt een aantal wijzingen aangebracht. Het gaat voornamelijk
om technische en tekstuele aanpassingen. Zo wordt bijvoorbeeld het begrip programmaplan vervangen door uitvoeringsplan, omdat
daarmee dezelfde verzameling van documenten wordt bedoeld als die van het uitvoeringsplan bedoeld in artikel 1, onderdeel
n, van de regeling, waarmee de aanvraag tot verlening van subsidie vergezeld gaat.
Afwijking van vaste verandermomenten
Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking. Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten
voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 augustus (voor landbouwonderwijs) ingaan en minimaal
drie maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt.
De reden hiervoor is dat bij het opstellen van het openstellingsbesluit voor 2009 met de onderwijsinstellingen nader overleg
heeft plaatsgevonden om de ervaringen van de openstelling van de regeling in 2008 te kunnen verwerken. Dit overleg was niet
tijdig afgerond om publicatie van de regeling vóór of op 1 oktober van dit jaar te kunnen realiseren. Inwerkingtreding op
1 januari 2009 wordt echter zeer wenselijk geacht. Indien inwerkingtreding op die datum niet gerealiseerd zou worden, zouden
geruime tijd nog geen subsidies verstrekt kunnen worden. Dit zou grote financiële consequenties tot gevolg hebben voor de
onderwijsinstellingen en voor de effectiviteit van LNV-inzet.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Met de openstellingsperiode in 2009, bedoeld in artikel 2, wordt aansluiting gezocht bij de planningscyclus van de instellingen.
Artikel 3
In het kader van dit openstellingsbesluit kunnen programma’s en bijbehorende programmaonderdelen worden ingediend die zich
richten op de categorieën en thema’s, genoemd in de bijlage. De regeling bepaalt, in artikel 3, derde lid, dat de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit thema’s kan groeperen binnen hoofdthema’s. Van die mogelijkheid is in deze openstelling
gebruik gemaakt. Subsidie voor projecten, die geen programmaonderdelen zijn, kan slechts worden verleend binnen de categorie
kenniscirculatie.
Op grond van artikel 9 en 10 van de regeling kunnen in het openstellingsbesluit nadere beoordelingscriteria worden vastgesteld.
Om de kenniscirculatie en de vraagsturing in de aanvragen te bevorderen worden aanvragen, gedaan binnen deze openstellingsperiode,
beoordeeld op de mate waarin de activiteiten binnen dat programma of project aansluiten bij doelgroepen behorende bij het
thema, waarop dat programma of project zich richt. Die doelgroepen zijn genoemd in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 4
Onderdeel a
In de aanvraag worden de aanleiding, het doel en de doelgroepen van het programma omschreven. Daarbij wordt aangegeven welke
relatie die factoren hebben met het doel van de regeling en het thema of de thema’s waarop het programma ziet.
Onderdeel b
Daarnaast wordt in de aanvraag de gezamenlijke visie van de aanvragende instellingen beschreven. Die visie geeft concrete
invulling aan de doelstellingen van de regeling. Bij de beschrijving van die visie wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van
concrete meetbare factoren.
Onderdeel c
In de omschrijving, bedoeld in onderdeel c, worden de lopende en voorgenomen activiteiten en programmaonderdelen beschreven.
Bij de activiteiten van het programma behoort de wijze van ontsluiting en verspreiding van de resultaten tijdens en na afloop
van de subsidieverlening. Daarnaast wordt aangegeven hoe het programma zich verhoudt tot de andere programma’s, waarvoor subsidieverlening
in het kader van deze regeling plaatsvindt, activiteiten bij doelgroepen en overige activiteiten binnen het groene onderwijs.
In de bovengenoemde documenten wordt waar mogelijk en relevant onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen activiteiten,
te weten: verkennen, ontwikkelen, opschalen en verankeren, voor de activiteiten binnen het programma.
Onderdeel e
In de beschrijving van de programmaorganisatie wordt de relatie met publieke en private activiteiten binnen het groene onderwijs
nader gespecificeerd.
Onderdeel f
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de regeling kan geen subsidie worden verstrekt indien een programma of project reeds
uit andere hoofde van rijkswege wordt bekostigd. De aanvrager geeft in de omschrijving, bedoeld in onderdeel f, aan op welke
wijze het programma, en activiteiten en projecten daarbinnen, naast de financiering op grond van deze openstelling, zal worden
bekostigd. Hierbij wordt de inzet van diverse LNV onderwijssubsidies en andere subsidiegelden, die ten behoeve van vernieuwing
in het gehele onderwijsstelsel worden verstrekt, en de inzet van andere middelen ten behoeve van onder meer beleidsondersteunend
onderzoek en ondersteuning omschreven.
In de aanvraag wordt omschreven op welke wijze voldaan wordt aan de verplichtingen tot verspreiding van de resultaten van
het programma of project, op grond van artikel 22 van de regeling.
Onderdeel h
Monitoring van het programma dient onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager te worden uitgevoerd.
Artikel 5
In artikel 5 is bepaald welke eisen worden gesteld aan de aanvragen voor programmaonderdelen, en losse projecten die geen
deel uitmaken van programma’s. In 2009 worden er ten opzichte van de openstelling 2008 hogere eisen gesteld aan de kwaliteit
van de aanvragen met het oog op de samenhang met het programma en moet er een positief advies van het programmateam aanwezig
zijn.
Onderdeel a
In de beschrijving van het doel en van de doelgroep van het project wordt duidelijk gemaakt welke doelgroepen betrokken zijn
en welke doelgroepen op korte en langere termijn gebruik kunnen maken van de resultaten van het project.
Onderdeel b
De beoogde resultaten, bedoeld in onderdeel b, worden omschreven in meetbare termen. Daarbij wordt de verbinding met doelgroepen
en met het bestaande kennissysteem, omschreven.
Onderdeel c
De aanvraag beschrijft de positionering van de activiteiten van het beoogde programmaonderdeel, ten opzichte van de overige
activiteiten binnen het groene onderwijs.
Onderdeel d
In de beschrijving, bedoeld in onderdeel d, wordt de relatie tussen de activiteiten in het kader van dat project en de thema’s
waarbinnen het project valt, omschreven.
Onderdeel f
In het activiteitenplan, bedoeld in onderdeel f, en de begroting, bedoeld in onderdeel j, worden de activiteiten, betrokkenheid
van doelgroepen en van betrokken partijen binnen het kennissysteem, de kostenposten, de begrote inkomsten uit subsidie en
de beoogde resultaten omschreven. Die omschrijving is concreet voor het gehele project. Hierbij wordt aansluiting gezocht
bij de gebruikelijke fasering van een project, te weten initiatie, definitie, ontwikkeling, uitvoering en nazorg.
Artikelen 6, 7 en 8
Het subsidieplafond voor subsidieverlening in de periode, bedoeld in artikel 2, bedraagt € 8 miljoen.
In artikel 6 wordt een nadere verdeling van het budget aangegeven tussen enerzijds programma’s, en programmaonderdelen en
anderzijds projecten, niet zijnde een programmaonderdeel.
Ten behoeve van de berekening van de subsidiabele kosten voor in te zetten onderwijspersoneel wordt het salaris van een medewerker
van een instelling vergeleken met de gemiddelden van de salarisschalen van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren
1984. Door middel van die vergelijking wordt bepaald in welke schaal die medewerker valt. Vervolgens wordt op grond van artikel
7 bepaald welk uurtarief voor die medewerker in rekening kan worden gebracht.
Artikel 9
Hierin wordt de maximale subsidieverleningsduur bepaald voor programmaonderdelen en projecten, niet zijnde programmaonderdelen.
Op grond van artikel 3a van de regeling is subsidieverlening voor programma’s per thema beperkt tot vier jaar.
Artikel 11
In artikel 6, tweede lid, van de regeling is bepaald dat wanneer voor een programma of project reeds een subsidie is verleend,
slechts beperkte cumulatie met subsidies verstrekt op grond van deze regeling, mogelijk is. In dit artikel worden de overheidsbijdragen,
voor wat betreft aanvragen ingediend in het kader van deze openstelling, vastgesteld.
Artikel 12
Onderdeel A
Wanneer van rijksoverheidswege voor een programma of project of een gedeelte ervan reeds uit een andere hoofde een onderwijssubsidie
wordt verstrekt, wordt op grond van de regeling de subsidie in mindering gebracht op de subsidie die op grond van deze regeling
kan worden verstrekt. Omdat het subsidiebedrag, dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt, niet een percentage is
maar een bedrag berekend op basis van een percentage van de subsidiabele kosten, is artikel 6, tweede lid, gewijzigd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.