Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 juli 2009, nr. 28964, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 36 en 41 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 38 wordt het volgende lid toegevoegd:

  • 4. Indien op een bedrijf ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV, 1 wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in bijlage Aa, onder IV, 1, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 33, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.

B

Aan artikel 46 wordt het volgende lid toegevoegd:

  • 8. Indien op een onderneming ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV, 1 wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in bijlage Aa, onder IV, 1, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.

C

Bijlage Aa wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder I, Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, wordt opgenomen:

  • 2. Reststof, die uitsluitend bestaat uit calciumcarbonaat in de vorm van tot granulaat vermalen eierschalen die zijn vrijgekomen bij de industriële verwerking van eieren, en die is gehygiëniseerd door verhitting (calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen).

  • 3. Reststof die is vrijgekomen bij de fabriekmatige productie van drinkwater uit grond- of oppervlaktewater en die met name bestaat uit calciumcarbonaat (kalkslib van drinkwaterbereiding).

  • 4. Reststof die is vrijgekomen bij de fermentatieve productie van het antibioticum 7-amino-de-acetoxy-cefalosporinezuur en die met name bestaat uit zwavel, kalium en stikstof (reststof bij 7-ADCA productie).

2. Onder IV, Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, wordt opgenomen:

  • 1. Product dat verkregen is door vergisting van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met als nevenbestanddeel uitsluitend één of meer van de stoffen die genoemd zijn onder de in onderstaande tabel onderscheiden categorieën of subcategorieën (covergiste mest):

    A

    Stoffen van plantaardige herkomst afkomstig van een landbouwbedrijf

    A1

    Gewas(-producten) voor humane consumptie of diervoeders

    1

    Weidegras, weidekuilgras, snijmaïs, kuilmaïs/maïssilage, korrelmaïs, corn cob mix (CCM), gerstkorrels, haverkorrels, roggekorrels, tarwekorrels, aardappelen, suikerbieten, voederbieten, uien, witlofpennen, zaad van erwten, zaad van lupinen, bonen/peulen van veldbonen, zonnebloempitten, zaad van kool- of raapzaad, zaad van olievlas, zaad van vezelvlas, groente en fruit behorend tot de in bijlage A opgenomen bladgewassen, koolgewassen, kruiden, vruchtgewassen, stengel-/knol-/wortelgewassen en fruitteeltgewassen.

    A2

    Gewas(-producten) voor de biogasproductie

    1

    Energiemaïs

    B

    Stoffen van plantaardige herkomst afkomstig van natuurterrein als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit gebruik meststoffen

    B1

    Weidegras afkomstig van grasland als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit gebruik meststoffen.

    C

    Stoffen afkomstig uit de voedings- en genotmiddelenindustrie

    C1

    Stoffen van plantaardige herkomst

    1

    Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot zetmeel, vezels en eiwit en die bestaat uit ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater met een droge stofpercentage van minimaal 50% (protamylasse).

    2

    Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot zetmeel, vezels en eiwit en die bestaat uit resten aardappelzetmeel die met een bezinker zijn afgescheiden uit het vrijkomende afvalwater (primair aardappelzetmeelslib).

    3

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige vergisting van tarwezetmeel ten behoeve van alcoholproductie (tarwegistconcentraat).

    4

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen aardappelen en die bestaat uit aardappelschillen in water (aardappelstoomschillen).

    5

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen wortelen en die bestaat uit wortelschillen in water (wortelstoomschillen).

    6

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van zetmeel, eiwit, kiemen en vezel van maïs en die bestaat uit ingedampt (geconcentreerd) weekwater met een drogestofgehalte van minimaal 50% (geconcentreerd maïsweekwater).

    7

    Reststof die als mengsel is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte frisdranken of licht alcoholische dranken die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. Het mengsel bestaat uit uitgepakte frisdranken of licht-alcoholische dranken en is vrij van verpakkingsmateriaal (vloeibaar mengsel van frisdranken en licht alcoholische dranken).

    8

    Reststof die met behulp van water en fysische processen al dan niet als ingedikte vloeibare reststroom is vrijgekomen bij de fabrieksmatige scheiding van tarwebloem in tarwezetmeel en tarwe-eiwit (gluten) bestemd voor de levensmiddelenindustrie (tarwezetmeel).

    9

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van conserven en die bestaat uit een mengsel van uitgeselecteerde droge witte bonen of uitgeselecteerde geweekte geblancheerde witte bonen die ongeschikt zijn voor humane consumptie (mengsel van witte bonen).

    10

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bewerking van tarwebloem tot gluten, zemelen en zetmeel bestemd voor de levensmiddelenindustrie en die bestaat uit een geconcentreerde suikerrijke deelstroom (tarweindampconcentraat).

    11

    Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig mechanisch schillen van gewassen sinaasappelen voor de productie van sinaasappelsap bestemd voor menselijke consumptie (schilresten van sinaasappelen).

    12

    Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig ontslijmen van ruwe, niet ontslijmde, plantaardige olie – uitsluitend afkomstig van zaden van koolzaad, raapzaad, sojaboon of zonnebloem – door middel van fysische scheiding en waarbij het hydrofiel gedeelte van de olie in water oplost dan wel een zwak zure oplossing vormt en die bestaat uit fosfolipiden, wateroplosbare vetten, olie en eventueel zuurresten in water (waterig lecithine-oliemengsel).

    13

    Reststof die is vrijgekomen bij het filteren door mechanische scheiding van zuiver plantaardige olie, waarin voorgesneden en geblancheerde patat van aardappelen met vooraf aangebracht beslag, battermix of kruiden is voorgebakken en die bestaat uit resten beslag/battermix met zetmeel- en olieresten. (aardappelvetkruim).

    14

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van sojadranken door verwerking van ontpelde sojabonen en die bestaat uit een mengsel van kookvocht en de afgescheiden slecht oplosbare fractie (mengsel van okara en kookvocht).

    15

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van vooraf gewassen aardappelen, gele koolraap, witte koolraap, witte bieten en knolselderij tot luchtgedroogde groenten waarbij deze met een stoomschiller worden geschild, afgeborsteld en met water afgespoeld en vervolgens gedroogd met lucht. De reststof bestaat uit de vaste delen die met een zeefbocht zijn afgescheiden van de afvalwaterstroom die uit de stoomschiller komt en uit de knollen die na het schillen vanwege rot of kleurafwijking zijn uitgesorteerd. (stoomschillen van knolgewassen).

    16

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten en die bestaat uit gereinigde brokstukken van de biet, met name de dunne uiteinden, en delen van bietenbladeren, al dan niet ingekuild. (bietenpunten).

    C2

    Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst

    1

    Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte vloeibare zuivelproducten die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. De reststof bestaat uit uitgepakte vloeibare zuivelproducten of mengsels daarvan en is vrij van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (uitgepakte vloeibare zuivelproducten en mengsels daarvan).

    2

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bereiding van consumptie-ijs en die bestaat uit grondstofresten, ijsmixresten en afgekeurde ijsproducten en vrij is van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (ijsafval).

    3

    Reststof die als mengsel is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte voedingsmiddelen die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. Het mengsel bestaat uit uitgepakte voedingsmiddelen die oorspronkelijk bestemd waren voor humane consumptie en is vrij van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (uitgepakte voedingsmiddelen voor humane consumptie).

    4

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei (delactosed permeate liquid).

    D

    Stoffen afkomstig uit de diervoederindustrie

    E

    Stoffen afkomstig uit andere industrieën

    1

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van biodiesel uit raapzaadolie of koolzaadolie door omestering met methanol en scheiding onder invloed van de zwaartekracht (glycerine).

    F

    Hulpstoffen of toevoegmiddelen

    1

    Slib of steekvast slib dat vrijkomt bij de bereiding van drinkwater uit grondwater of oppervlaktewater en dat bestaat uit ijzer(III)hydroxide en water (ijzerwater).

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 juli 2009

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

§ 1. Algemeen

In het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsbesluit) zijn de voorschriften inzake het verhandelen van meststoffen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op artikel 4 van de Meststoffenwet. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is het verboden meststoffen te verhandelen. Dit verbod geldt op grond van het tweede lid van dat artikel niet indien ten aanzien van de meststoffen is voldaan aan de in Hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen en aan de ter uitvoering daarvan in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsregeling) gestelde regels. Op grond van het in Hoofdstuk III opgenomen artikel 5, eerste en derde lid, mogen meststoffen in beginsel niet geheel of gedeeltelijk uit afvalstoffen of reststoffen zijn geproduceerd of daarmee zijn gemengd. Uitzondering hierop vormen de krachtens het tweede lid van dat artikel bij ministeriële regeling aangewezen afvalstoffen of reststoffen. Ingevolge artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit is het in het eerste lid van dat artikel opgenomen verbod om meststoffen te verhandelen voorts niet van toepassing op onder meer uitwerpselen van dieren en producten daarvan voor zover deze producten eindproducten zijn die krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit bij ministeriële regeling zijn aangewezen.

Door middel van de onderhavige wijzigingsregeling worden een drietal afvalstoffen of reststoffen aangewezen die als meststof mogen worden verhandeld en wordt ‘covergiste mest’ aangewezen als eindproduct van uitwerpselen van dieren, waarop het in artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit gestelde verbod niet van toepassing is (Artikel I, onderdeel C). Voorts voorziet de onderhavige wijzigingsregeling in een nadere precisering van de gegevens die bedrijven die ‘covergiste mest’ produceren ingevolge artikel 33, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, of ingeval het een intermediaire onderneming betreft, ingevolge artikel 39, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, in hun administratie moeten bijhouden (Artikel I, onderdeel A onderscheidenlijk onderdeel B).

§ 2. Aangewezen afvalstoffen of reststoffen

Artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit voorziet onder meer in de mogelijkheid om bij ministeriële regeling afvalstoffen of reststoffen aan te wijzen, indien er geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan dat deze stoffen als meststof worden verhandeld. Ingevolge artikel 4, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling worden de aldus aangewezen stoffen opgenomen op bijlage Aa, onder I. Zoals is toegelicht in paragraaf 2.2 bij de regeling van 12 december 2007 tot wijziging van de Uitvoeringsregeling (Stcrt. 247) wordt de aanwijzing van de in bijlage Aa opgenomen stoffen mede gebaseerd op de bevindingen van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) naar aanleiding van de toetsing van de stoffen op landbouwkundige en milieukundige aspecten overeenkomstig het daartoe opgestelde protocol. Dit protocol is op de internetsite van het ministerie geplaatst (www.minlnv.nl/loket).

Mede op basis van de bevindingen van de CDM ben ik van oordeel dat er geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan tegen het verhandelen van calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen, kalkslib van drinkwaterbereiding en de reststof bij 7-ADCA productie als meststof. In verband daarmee voorziet de in artikel I, onderdeel C, eerste lid, opgenomen wijziging erin om voornoemde afvalstoffen of reststoffen onder nummer 2, 3 onderscheidenlijk 4 op te nemen in bijlage Aa, onder I.

Calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen viel voorheen onder de type-aanduiding afvalkalk in hoofdstuk II Kalkmeststoffen van de krachtens het Meststoffenbesluit 1977 vastgestelde ‘Lijst van Meststoffen’ en voor kalkslib van drinkwaterbereiding was op basis van het Meststoffenbesluit 1977 een zogenoemde RIKILT-ontheffing verleend. De verhandeling van deze stoffen was – ook na het intrekken van de Meststoffenwet 1947 – ingevolge het overgangsregime van artikel 77 van het Uitvoeringsbesluit, zoals dat is uitgewerkt in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling, nog steeds onderworpen aan de bij of krachtens het Meststoffenbesluit 1977 gestelde regels. Als gevolg van de onderhavige wijziging valt de verhandeling van calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen en van kalkslib van drinkwaterbereiding niet langer onder voornoemd overgangsrecht en is deze niet meer onderworpen aan het oude meststoffenregime.

De verhandeling van de reststof bij 7-ADCA productie viel niet onder voornoemd overgangsregime. Weliswaar was er een RIKILT-ontheffing verleend voor de verhandeling van de vergelijkbare stof ‘Kalimeststof met N, P en S, vrijkomend bij de productie van antibioticum’, maar omdat destijds kaliloog (KOH) werd toegevoegd, had die stof een andere samenstelling dan de reststof bij 7-ADCA productie.

Thans zal bij de verhandeling van calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen, kalkslib van drinkwaterbereiding en de reststof bij 7-ADCA productie voldaan moeten zijn aan de in Hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit opgenomen generieke voorschriften inzake de landbouwkundige werking, milieueisen en etikettering en aan de in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling ter nadere uitwerking hiervan opgenomen uitvoeringsvoorschriften. Voor wat betreft de etikettering is in dit verband van belang het nummer waaronder deze stoffen in bijlage Aa, onder I, zijn opgenomen. Op grond van het eerste lid van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling dient namelijk in het kader van de etikettering tevens het nummer te worden vermeld waaronder de desbetreffende stof in de bijlage is opgenomen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen als dierlijk bijproduct, categorie 3-materiaal, valt onder Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Op de uit dergelijke dierlijke bijproducten vervaardigde organische meststoffen is van toepassing Verordening (EG) nr. 181/2006 van de Commissie van 1 februari 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 wat andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars dan mest betreft en tot wijziging van die verordening. In deze verordening zijn onder meer beperkingen gesteld aan het gebruik van deze meststoffen. Ingevolge artikel 2.17 van de Regeling dierlijke bijproducten 2008 is het verboden in strijd te handelen met Verordening (EG) nr. 181/2006.

§ 3. Covergiste mest

‘Co-vergiste mest’ was opgenomen op de krachtens het Meststoffenbesluit 1977 vastgestelde ‘Lijst van Meststoffen’. De bij de typeaanduiding ‘co-vergiste mest’ behorende omschrijving – de zogenoemde positieve lijst van covergistingsmaterialen – bevatte een aantal landbouwgewassen en een aantal reststromen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie en industrieel bewerkte landbouwgewassen die tezamen met dierlijke mest konden worden vergist en waarvan het eindproduct ‘co-vergiste mest’ als meststof in de zin van Meststoffenwet 1947 kon worden vervoerd of verkocht. Ingevolge het overgangsrecht, dat is opgenomen in de artikelen 77 van het Uitvoeringsbesluit en 23 van de Uitvoerings-regeling, was het – na het intrekken van de Meststoffenwet 1947 – nog steeds toegestaan ‘co-vergiste mest’ als meststof te verhandelen, uiteraard voor zover de ‘co-vergiste mest’ overeenkwam met voornoemde omschrijving van de type-aanduiding ‘co-vergiste mest’.

De type-aanduiding ‘co-vergiste mest’ is bij regeling van 10 juni 2004 (Stcrt. 112) opgenomen op voornoemde Lijst van Meststoffen, tegen de achtergrond van het overheidsbeleid om de productie van duurzame elektriciteit uit onder meer biomassa te stimuleren. Een vorm van winning van bio-energie is namelijk vergisting van dierlijke uitwerpselen, waaraan ter verhoging van de biogasproductie organische materialen zijn toegevoegd. Met de positieve lijst van covergistingsmaterialen, die in eerste instantie uitsluitend een aantal landbouwgewassen bevatte, werd beoogd een structurele voorziening te treffen voor een aantal covergistingsmaterialen die gelet op de herkomst en samenstelling bij verantwoord landbouwkundig gebruik noch op korte noch op langere termijn schadelijk effect zouden hebben op het milieu, de gebruiker, (landbouwhuis) dieren of planten.

Om het aantal covergistingsmaterialen op de positieve lijst uit te breiden is destijds in overleg met de sector het beoordelingsprotocol covergisting opgesteld. Het protocol is tijdens een landelijke bijeenkomst op 26 januari 2006 gepresenteerd, waarbij producenten en initiatiefnemers zijn geïnformeerd over de opzet en de criteria voor opname op de positieve lijst. Betrokkenen zijn daarbij uitgenodigd onderbouwde voorstellen te doen voor opname van covergistingsmaterialen op de positieve lijst. Deze voorstellen zijn aan de hand van de verstrekte gegevens beoordeeld op identiteit, bijdrage aan de biogasproductie, landbouwkundige waarde van de covergiste mest en milieuhygiënische aspecten.

Zoals is toegelicht in paragraaf 2 van de nota van toelichting bij het besluit van 4 juli 2007 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit (Stb. 251) is uit de aldaar vermelde studies gebleken dat een deel van met name organische reststromen ongewenste verontreinigingen kunnen bevatten. Het verwerken van reststromen die uiteindelijk op de agrarische bodem terechtkomen, heeft als risico dat de bodem wordt belast met contaminanten in de reststromen, zoals zware metalen en organische microverontreinigingen. Om die reden worden rest- en afvalstoffen – voordat ze als covergistingsmateriaal gebruikt kunnen worden – getoetst op mogelijk schadelijk effect voor het milieu. Dit tegen de achtergrond dat het winnen van energie uit organische materialen eerst duurzaam is, indien de reststromen die daarbij vrijkomen, zelf ook op duurzame wijze op landbouwgrond kunnen worden toegepast.

Het aantal voorgedragen covergistingsmaterialen bleef evenwel achter bij de verwachtingen. Uiteindelijk zijn circa 100 covergistingsmaterialen voorgedragen. Bij circa 50 procent van de voorgedragen materialen, werden onvoldoende gegevens verstrekt, om de beoordeling te kunnen verrichten, ondanks diverse verzoeken om aanvulling van de gegevens. Circa 25 procent van de voorgedragen materialen kwam blijkens de beoordeling op milieukundige aspecten niet in aanmerking voor opname op de positieve lijst.

Hoewel het in sommige gevallen om op het eerste gezicht onschuldige materialen ging, bevatten deze materialen namelijk te grote hoeveelheden contaminanten. Dit hangt samen met de aanzienlijke hoeveelheden van het covergistingsmateriaal die in de vorm van covergiste mest op een hectare landbouwgrond kunnen worden toegepast. Daar ‘co-vergiste mest’ blijkens de omschrijving ervan in de Lijst van Meststoffen uit minimaal 50 gewichtprocenten dierlijke uitwerpselen dient te bestaan, is bij de berekening van de hoeveelheid contaminanten uitgegaan van de maximale hoeveelheid van het desbetreffende covergistingsmateriaal (50 gewichtsprocenten) dat tezamen met dierlijke uitwerpselen mag worden vergist. Hierbij is vervolgens gekeken of bij een maximale gift van covergiste mest (110 kilogram fosfaat of 250 kilogram stikstof per hectare) de doseringsnormen voor zware metalen of organische microverontreinigingen worden overschreden, waarbij is uitgegaan van de maximale bodembelasting zoals die ook geldt voor zuiveringsslib. Zo zou bijvoorbeeld bij voornoemde maximale fosfaat- of stikstofgift uit digestaat van mest en schorseneerschillen per hectare 18,5 ton van deze schillen op het land worden toegediend. Hiermee wordt 2,9 gram Cadmium per hectare toegediend, terwijl de maximaal toegestane gift 2,5 gram is. Schorseneerschillen mogen wel als diervoerder worden gebruikt. De hoeveelheden die een dier vreet en die via de mest worden uitgescheden zijn echter aanzienlijk lager. Om 18,5 ton schillen via een rund op de grond toe te dienen zou een rund bij een veebezetting van 2,5 koe per hectare, een jaar lang elke dag 20,3 kg schillen moeten eten.

Sinds de eerste publicatie van de positieve lijst is deze lijst successievelijk uitgebreid met twintig covergistingsmaterialen.

In het kader van de overheveling van de verhandeling van meststoffen van het oude regime van de Meststoffenwet 1947 naar het regime zoals dat thans is opgenomen in Hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit, is de positieve lijst covergisting opnieuw tegen het licht gehouden. Hierbij is tevens bezien of de in het beoordelingsprotocol covergisting opgenomen criteria voor de toetsing van de stoffen op landbouwkundige en milieukundige aspecten, overeenkomen met die uit het protocol dat in het nieuwe stelsel wordt gehanteerd voor de boordeling of een afvalstof of een reststof kan worden aangewezen als stof die als meststof verhandeld mag worden of bij de productie van meststoffen mag worden gebruikt.

Afgezien van de beoordeling op de bijdrage aan de biogasproductie, welk criterium voor de beoordeling van stoffen die als meststof mogen worden verhandeld geen rol speelt, bevatten beide protocollen ten aanzien van de beoordeling van milieurisico’s en landbouwkundige werking een vergelijkbaar toetsingskader. Het beoordelingsprotocol covergisting is dan ook opgenomen in het Protocol beoordeling stoffen Meststoffenwet. Tegen voormelde achtergrond ben ik van oordeel dat er geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan om ‘covergiste mest’ die is vervaardigd met de in de oude positieve lijst opgenomen covergistingsmaterialen, aan te wijzen als product van uitwerpselen van dieren, waarop ingevolge artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit, het in het eerste lid van dat artikel opgenomen verbod om meststoffen te verhandelen niet van toepassing is. Dit betekent dat de verhandeling van deze ‘covergiste mest’ niet is onderworpen aan de in Hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit en de in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling opgenomen generieke verhandelingsvoorschriften. Wel zijn op het verhandelen en het gebruik van deze covergiste mest de reguliere voorschriften van toepassing zoals deze op grond van de Meststoffenwet en het Besluit gebruik meststoffen voor dierlijke meststoffen gelden.

In de situatie dat uitwerpselen van dieren evenwel worden vergist met rest- of afvalstromen die niet op de positieve lijst zijn opgenomen, geldt de in artikel 4, derde lid, onderdeel c, opgenomen uitzondering niet. Er is dan immers niet sprake van krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit aangewezen eindproducten van dierlijke meststoffen. De verhandeling van dergelijke producten van dierlijke mest is derhalve wel onderworpen aan de generieke verhandelingsvoorschriften uit Hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit en Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling. Dit betekent dat het ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is verboden een dergelijk mengsel van uitwerpselen van dieren en rest- of afvalstoffen, als meststof te verhandelen. Dit digestaat voldoet namelijk niet aan de in het tweede lid van dat artikel opgenomen eisen, om de simpele reden dat het digestaat is vervaardigd met niet aangewezen rest- of afvalstoffen. Evenmin is het op grond van artikel 1a van het Besluit gebruik meststoffen toegestaan dit digestaat als meststof te gebruiken. Nu de verhandeling en het gebruik als meststof is verboden, geldt – gelijk voor overige producten die niet aan de normen voldoen en waarvan het gebruik van rechtswege is verboden – dat de houder zich van dit digestaat zal moeten ontdoen overeenkomstig het in Hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer opgenomen afvalstoffenregime. Voor een nadere toelichting op verhouding tussen de Meststoffenwet en de Wet milieubeheer wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van de nota van toelichting bij het besluit van 4 juli 2007 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit (Stb. 251).

Het is daarbij niet van belang dat dit mengsel van uitwerpselen van dieren en rest- of afvalstoffen – ook al is het verboden het als meststof te verhandelen en te gebruiken – onder de begripsomschrijving van ‘dierlijke meststoffen’ van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet valt.

In de praktijk is gebleken dat onduidelijkheid bestond over de omschrijving van de covergistingsmaterialen op de positieve lijst, op grond waarvan het betrokkenen niet altijd even helder was of een rest- of afvalstroom als covergistingsmateriaal mocht worden toegepast. Om die reden zijn de omschrijvingen van de covergistingsmaterialen thans op een aantal punten verduidelijkt en worden deze in de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel C, tweede lid, nader toegelicht. Leidend voor de vernieuwde beschrijving is uiteraard nog steeds de identiteit en de samenstelling van het covergistingsmateriaal zoals dat voor de initiële opname op de positieve lijst is beoordeeld op landbouwkundige en milieukundige aspecten. Ogenschijnlijk erop gelijkende materialen mogen niet als covergistingsmateriaal worden gebruikt. Deze materialen die veelal ontstaan bij een ander industrieel proces als gevolg waarvan ze een afwijkende samenstelling hebben, zijn immers niet beoordeeld, zodat niet is komen vast te staan of er landbouwkundige of milieukundige bezwaren bestaan dat ze als covergistingsmateriaal worden gebruikt. Voorts zijn de op de positieve lijst opgenomen covergistingsmaterialen met het oog op de inzichtelijkheid gehergroepeerd. Tot slot heeft daarbij een uitbreiding plaatsgevonden met twee stoffen, ten aanzien waarvan ik van oordeel ben dat er geen milieukundige of landbouwkundige bezwaren tegen bestaan dat deze als covergistingsmateriaal worden gebruikt.

De positieve lijst zoals deze door de onderhavige regeling wordt opgenomen in bijlage Aa, onderdeel IV, is voorgelegd aan LTO-Nederland. Volgens LTO houdt de vernieuwde omschrijving een aanzienlijke verbetering in vergeleken met de oude positieve lijst. Voorts bepleitte de LTO om de positieve lijst uit te breiden in de nabije toekomst en daarbij de mogelijkheid tot wijziging van de positieve lijst te versoepelen. Tevens is door het Tweede Kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. een motie van gelijke strekking ingediend (Kamerstukken II 2008/09, 31 239, nr. 48). Mede ter uitvoering van deze motie en naar aanleiding van het pleidooi van de LTO is met alle betrokken partijen een regulier overleg gestart teneinde onnodige belemmeringen op dit vlak zo veel mogelijk weg te nemen.

§ 4. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en B

De gegevens over de gebruikte covergistingsmaterialen moeten in de administratie van het bedrijf of de onderneming worden bijgehouden, op zodanige wijze dat daaruit per toegepast covergistingsmateriaal steeds de hoeveelheid, de aard en de samenstelling blijkt. Deze verplichting vloeit voort uit de artikelen 33, derde lid, onderdeel c, en 39, derde lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit voor landbouwers onderscheidenlijk intermediairs die dierlijke meststoffen bewerken. Ingevolge de in de onderdelen A en B opgenomen wijziging wordt in artikel 38 onderscheidenlijk 46 een nadere precisering opgenomen van de gegevens die in dit verband geadministreerd moeten worden. Zo zullen de betrokken landbouwers of intermediairs per gebruikt covergistingsmaterialen tevens het nummer moeten vermelden waaronder het covergistingsmateriaal in Bijlage Aa, onder IV. 1 is opgenomen. Voort moeten gegevens worden bijgehouden waaruit blijkt op welk bedrijf of op welke onderneming de covergistingsmaterialen zijn vrijgekomen. Betrokkenen kunnen hiertoe onder meer de desbetreffende facturen van dat bedrijf of die onderneming bewaren, mits daaruit kenbaar is welk materiaal en welke herkomst het betreft.

Zoals is toegelicht in paragraaf 3 van de nota van toelichting bij het besluit van 4 juli 2007 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit (Stb. 251) is de normstelling met betrekking tot de verhandeling van meststoffen zodanig ingericht, dat degene die de meststoffen verhandelt het zwaartepunt bij de verantwoording van de verhandelde meststoffen ligt bij. In principe geldt op grond van artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit een algeheel verbod om meststoffen te verhandelen. Dit verbod is ingevolge het derde lid, onderdeel c, van artikel 4 niet van toepassing op onder meer de krachtens artikel 5, tweede lid, aangewezen producten van uitwerpselen van dieren, waaronder covergiste mest die is vervaardigd met aangewezen covergistingsmaterialen. Het is, indien is komen vast te staan dat meststoffen zijn verhandeld, primair aan de desbetreffende landbouwer of intermediair om zich bij wijze van strafuitsluitingsgrond te beroepen op voldoening aan de in het derde lid, onderdeel c, van artikel 4 bedoelde uitzonderingssituatie. Betrokkende zal daartoe aannemelijk moeten maken dat de covergiste mest uitsluitend is geproduceerd met op de positieve lijst opgenomen covergistingsmaterialen. Het aannemelijk maken dat dit het geval is kan uitsluitend geschieden aan de hand van administratieve gegevens die inzicht verschaffen in de identiteit, samenstelling en herkomst van de covergistingsmaterialen. Slaagt hij daarin niet, dan geldt het verbod onverkort en is hij strafbaar wegens overtreding van het verbod om meststoffen te verhandelen.

Onderdeel C, tweede lid.

Volgens de door middel van dit artikelonderdeel in bijlage Aa, onder IV, opgenomen omschrijving is ‘covergiste mest’ een product dat is verkregen door vergisting van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met als nevenbestanddeel uitsluitend één of meer van de in de daarbij behorende tabel opgenomen stoffen. Deze tabel vormt in feite thans de positieve lijst covergisting.

In deze omschrijving is bewust de aanduiding ‘uitwerpselen van dieren’ gebruikt en niet ‘dierlijke meststoffen’. Dit houdt verband met de in de Meststoffenwet opgenomen omschrijving van het begrip ‘dierlijke meststoffen’ op grond waarvan een product, dat uitwerpselen van dieren bevat, onder het begrip ‘dierlijke meststoffen’ valt, ongeacht het aandeel uitwerpselen. Door in de omschrijving van covergiste mest expliciet te spreken over uitwerpselen van dieren, wordt buiten twijfel gesteld dat het aandeel dierlijk uitwerpselen in covergiste daadwerkelijk ten minste 50 gewichtsprocenten bedraagt en dat het aandeel covergistingsmaterialen dientengevolge ten hoogste 50 gewichtsprocenten kan bedragen.

Met de thans gehanteerde indeling in categorieën wordt beoogd meer duidelijkheid te geven over de herkomst van covergistingsmaterialen voor de gebruiker.

In categorie A staan de landbouwgewassen die als covergistingsmateriaal gebruikt mogen worden. Subcategorie A1 ziet daarbij op gewassen die voor humane consumptie of diervoeders worden geteeld en in subcategorie A2 worden de specifiek voor het doel van vergisting geteelde gewassen opgenomen. De omschrijving van de gewassen zijn op een aantal punten verduidelijkt. Zo is bij diverse gewassen is het woord ‘korrels’ of ‘zaad’ toegevoegd, om expliciet tot uitdrukking te brengen dat stelen en loof niet onder de omschrijving vallen. Het is ook toegestaan om de onder A1 genoemde stoffen te covergisten wanneer die uitsluitend een mechanische bewerking hebben ondergaan, dus zonder verwijdering van delen van deze stoffen (met uitzondering van kaf, bliezen en vreemde voorwerpen). Voorbeelden van mechanische bewerkingen zijn pletten, snijden, hakselen, fijnhakken, versnipperen of malen. Delen van een gewas zoals schillen, kaf, uienpellen mogen niet vergist worden, tenzij ze elders in bijlage Aa, onder IV, 1, apart vermeld staan. Dit omdat ze een afwijkende samenstelling kunnen hebben (hogere gehalten aan zware metalen of bestrijdingsmiddelen etc). Bij groenten en fruit gaat het om de gewassen die vallen onder de rubrieken bladgewassen, koolgewassen, kruiden, vruchtgewassen, stengel-/knol-/wortelgewassen en fruitteeeltgewassen uit bijlage A bij de Uitvoeringsregeling. Het gaat uitsluitend om de vorm zoals een bedrijf ze voor consumptie of verwerking afzet. Groente en fruit die geschikt zijn voor consumptie, maar op veilingen worden doorgedraaid mogen ook vergist worden, evenals groente en fruit die vanwege kleur, rot, schimmel of beschadiging uitgesorteerd worden. Uien worden thans expliciet genoemd, omdat het een akkerbouwmatig geteeld gewas is en het niet duidelijk was of dit al dan niet onder het begrip ‘groente’ viel. Witlofpennen zijn de wortels en het restant van de teelt van witlof en deze pennen vallen zelf niet onder groenten. Volledigheidshalve wordt vermeld dat cichorei weliswaar een akkerbouwmatig geteeld gewas is, waarbij het gaat om uit de wortel ervan de stof insuline te halen. Dit gewas is echter geen groente en het valt derhalve niet onder de in A opgenomen opsomming. De gewassen veldbonen en lupinen kunnen net als snijmaïs als geheel gewas worden geoogst en als diervoer dienen, maar men kan ook alleen de peulen of alleen de bonen oogsten. Voor de initiële opname op de positieve lijst is alleen zaad van veldbonen,lupinen of erwten beoordeeld en niet de stro- of loofresten, omdat gegevens daarover ontbreken. Daarom is bij deze leguminosen de omschrijving aangescherpt tot louter zaad of erwt. Lupinen hopen namelijk zware metalen/arseen op in het loof en zijn ideale gewassen voor fytoremediatie (verwijderen van contaminanten met een gewas via gewasafvoer van gecontamineerde gronden).

In categorie B is weidegras dat afkomstig is van natuurterrein opgenomen. Volledigheidshalve wordt vermeld dat dit uitdrukkelijk geen bermgras betreft.

De scheiding van categorie C, die betrekking heeft op stoffen afkomstig uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, in de subcategorieën C1 plantaardige herkomst en C2 dierlijke herkomst houdt vooral verband met de eisen die ingevolge de Verordening (EG) nr. 1774/2002 aan dierlijke bijproducten worden gesteld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen maar het door de VWA uitgebrachte informatieblad ‘Co-vergisting & de dierlijke bijproductenverordening, nr. 82, juni 2008’ te raadplegen op de site www.vwa.nl.

Met betrekking tot een aantal in C.1 en C2 opgenomen stoffen wordt het volgende opgemerkt:

C.1.1 Protamylasse is een reststof die in de diervoedersector ook wel wordt aangeduid als aardappeldiksap en die daar omschreven is als een vloeibaar product dat hoofdzakelijk bestaat uit het aardappelvruchtwater waaraan een deel van het eiwit is onttrokken.

In een aardappelzetmeelfabriek worden de aardappelen gewassen en daarna gemalen, waarbij de zetmeelkorrels uit de kapotgemaakte cellen vrijkomen. Na het verwijderen van het zetmeel blijfven aardappelvruchtwater en aardappelvezels over. Het aardappelvruchtwater gaat vervolgens naar een installatie waar het eiwit uit het vruchtwater wordt verwijderd. Na verwijdering wordt het ingedikt en dat ingedikte restant is protamylasse.

C.1.3 Tarwegistconcentraat is de enige reststof die vrijkomt bij dit proces.

C.1.6 Geconcentreerd maïsweekwater was voorheen onder de benaming amysteep opgenomen.

C.1.7; C.2.1 en C.2.3 Bij de in deze subcategorieën genoemde mengsels gaat het uitsluitend om de mengsels van de aldaar onderscheiden dranken of voedingsmiddelen zoals deze vrijkomen bij professionele uitpakkers. Dit is een beperkt aantal bedrijven dat gespecialiseerd is in het uitpakken van dranken en voedingsmiddelen afkomstig van verschillende detailhandelsbedrijven, groothandelsbedrijven of producenten. Deze variatie in de aangevoerde levensmiddelen heeft tot gevolg dat de in het uiteindelijke mengsel aanwezige contaminanten, blijkens de bij initiële opname uitgevoerde beoordeling, gemiddeld onder de grenswaarden voor zware metalen en organische micro-verontreinigingen blijven. Voor de door de separate handelsbedrijven of producenten uitgepakte producten is dat – zolang deze stromen niet afzonderlijk zijn beoordeeld – niet vast komen te staan, zodat deze niet als covergistingsmateriaal gebruikt mogen worden.

Bovendien beschikken professionele uitpakkers over een adequaat proces dat erop is gericht dat het uiteindelijke mengsel vrij is van verpakkingsmateriaal.

C.1.10 In het geval van tarweindampconcentraat hebben de tarwekorrels diverse bewerkingen ondergaan, waardoor deze niet vergelijkbaar zijn met de in categorie A.1 genoemde tarwekorrels.

C.1.11 Schilresten van sinaasappelen zijn apart opgenomen, omdat het slechts een deel van het fruitgewas is en derhalve niet onder fruit, dat is opgenomen onder A1, valt. Het wassen gebeurt primair om te voorkomen dat er vreemde of schadelijke stoffen in het sap terechtkomen; door het wassen van de sinaasappelen wordt echter ook het gehalte aan schadelijke stoffen in de reststof verminderd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat schilresten van overige fruit niet onder deze subcategorie valt.

C.1.13 De omschrijving van aardappelvetkruim is verduidelijkt door uitdrukkelijk tot uitdrukking te brengen dat het restproduct in hoofdzaak bestaat uit gefrituurde beslagresten en niet zoals in de praktijk werd geïnterpreteerd uit in hoofdzaak aardappelresten. De oude omschrijving leidde tot de misvatting dat ook afgewerkte fritesresten gebruikt zouden kunnen worden, hetgeen expliciet niet de bedoeling is, omdat afgewerkte frituurvetten een niet te verwaarlozen risico op de aanwezigheid van dioxine-achtige PCB, dioxines, hebben.

C.2.2 IJsafval is in het dossier bij het verzoek om aanwijzing omschreven als: afvalstoffen in de vorm van grondstofresten, ijsmixresten en afgekeurde ijsproducten, zonder het afval- en reinigingswater. Dit ijsafval ontstaat bij opstart of beëindiging van een batch, bij fouten in de productie, bij haperingen in de machine, bij het schoonmaken van de machines aan het einde van de dag of bij eindcontrole van de eindproducten.

C.2.3 Bij uitgepakte voedingsmiddelen is expliciet de toevoeging opgenomen dat deze voor humane consumptie bestemd moeten zijn geweest, teneinde de mogelijke misvatting te voorkomen dat van gebruik van diervoeder als co-verigstingsmateriaal onder de noemer van levensmiddelen zou zijn toegestaan.

Vooralsnog zijn er geen reststoffen afkomstig uit de diervoederindustrie als covergistingsmateriaal aangewezen (categorie D).

In categorie E ten slotte staan rest- of afvalstoffen die direct of indirect dienen voor verhoging van de biogasproductie of voor het optimaliseren van het biogasproductieproces. Kenmerk van de stoffen in deze categorie is dat ze geen landbouwkundige waarde hebben, maar wel het vergistingsproces stimuleren of ervoor zorgen dat er minder schadelijke stoffen zoals waterstofsulfide in het biogas terecht komen. Het onder F.1 opgenomen ijzerwater (ook wel ijzerslib genoemd) wordt gebruikt ter vermindering van het gehalte aan waterstofsulfide in het biogas zodat de verbrandingsmotor minder aan slijtage onderhevig is.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven