Besluit van 21 augustus 2008 houdende de algemene eisen voor de opleiding tot huisarts, verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten, de erkenning als opleider, opleidingsinrichting of opleidingsinstituut voor de opleiding tot huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten en de registratie en herregistratie van huisartsen, verpleeghuisartsen en artsen voor verstandelijk gehandicapten

Het College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten,

Gelet op artikel 14, tweede lid, onder d. van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 14, eerste lid van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;

Gezien de adviezen van het federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Landelijke Huisartsen Vereniging, het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Beroepsvereniging van Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters, de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband en de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie;

Besluit:

HOOFDSTUK A ALGEMENE BEPALINGEN

A.1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. aios

arts in opleiding tot specialist;

b. Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties

de wet, houdende de algemene bepalingen met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties;

c. beoordelingsstage

stage in Nederland in de praktijk van een opleider of in een opleidingsinrichting voor de houder van een diploma, certificaat of andere titel verkregen buiten Nederland waarbij de competenties getoetst worden op gelijkwaardigheid met de competenties van het betreffende specialisme;

d. bestuurlijke eenheid

eenheid die wordt gevormd doordat de instelling wordt geleid door een centrale directie, bestuursraad of bestuur;

e. bijscholing

het verwerven van nieuwe competenties door specialisten;

f. competentie

de bekwaamheid om een professionele activiteit in een specifieke, authentieke context adequaat uit te voeren door de geïntegreerde aanwezigheid van kennis, inzichten, vaardigheden, attitude, persoonskenmerken/eigenschappen;

g. cursorisch onderwijs

gestructureerd onderwijs in cursusvorm, in aanvulling op praktijkleren;

h. deeltijd

minder dan een volledige week werkzaam zijn zoals neergelegd in de betreffende regeling arbeidsvoorwaarden;

i. dienstverrichter

de migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

j. deskundigheidsbevorderende activiteiten

alle activiteiten die tot doel hebben de kwaliteit van de beroepsuitoefening te waarborgen en te verbeteren, niet zijnde werkzaamheden in de individuele patiëntenzorg;

k. eindbeoordeling

een beoordeling van de aios of hij geschikt is en in staat wordt geacht het specialisme waarvoor hij is opgeleid zelfstandig en naar behoren uit te oefenen nadat de opleiding is beëindigd;

l. EER

Europees Economische Ruimte;

m. geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten

deskundigheidsbevorderende activiteiten, die door of namens de betreffende wetenschappelijke vereniging zijn gewaardeerd hetgeen tot uitdrukking wordt gebracht in het aantal toe te kennen accreditatie-uren;

n. herintreding

arts die opnieuw om inschrijving in één van de registers van de HVRC verzoekt, nadat de betreffende registratie eerder is doorgehaald;

o. herregistratie

hernieuwde inschrijving in een register, direct volgend op een voorgaande periode van inschrijving in hetzelfde register;

p. hoofd

hoofd van een opleidingsinstituut;

q. individueel opleidingsplan

uitwerking van het opleidingsplan op individueel niveau dat aangeeft op welke wijze de competenties kunnen worden bereikt;

r. individueel scholingsprogramma

een op de ervaring van de individuele arts afgestemd programma van scholing met als doel de arts te scholen tot de competenties van de betreffende specialisten opleiding in Nederland;

s. instelling

een bestuurlijke eenheid, al dan niet over meerdere locaties verspreid, waar een deelgebied van de geneeskunde wordt uitgeoefend dat door het CHVG, het CSG of het CCMS als zodanig is aangewezen of waar één of meer beroepen in de individuele gezondheidszorg worden uitgeoefend;

t. instituut

organisatie die, in universitair verband, de gehele opleiding kan coördineren en voor de uitvoering van het cursorisch onderwijs kan zorgdragen;

u. instituutsreglement

reglement dat de praktische gang van zaken tussen het opleidingsinstituut en de aios, opleiders, stageopleiders en de opleidings- en stage-inrichtingen regelt;

v. intercollegiale toetsing

vorm van deskundigheidsbevorderende activiteiten waarbij systematisch reflectie door specialisten op elkaars handelen plaatsvindt met behulp van gestructureerde methoden met als doel de verbetering van het handelen in de praktijk en de zorg voor patiënten;

w. landelijk opleidingsplan

plan dat het kader betreffende de inrichting en de uitvoering van de opleiding stelt;

x. leerwerkplan

plan dat de vorm en inhoud beschrijft van het praktisch en theoretisch gedeelte van de opleiding in de praktijk van de opleider, de opleidingsinrichting, stageopleider of stage-inrichting, met inachtneming van het opleidingsplan;

y. nascholing

het opfrissen van reeds aanwezige competenties door specialisten;

z. opleider

een door de HVRC voor de opleiding erkende specialist onder wiens verantwoordelijkheid de gehele opleiding of een gedeelte van de opleiding tot specialist plaatsvindt;

aa. opleiding

de opleiding tot huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten;

bb. opleidingsinrichting

door de HVRC erkende instelling in Nederland, dan wel een locatie van de instelling, waar praktijkopleiding plaatsvindt;

cc. opleidingsinstituut

instituut in Nederland dat ten behoeve van de opleiding tot huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten door de HVRC is erkend en dat het cursorisch onderwijs verzorgt;

dd. opleidingsjaar

periode tussen de jaarlijkse begin- en einddatum van de opleiding van het opleidingsinstituut;

ee. opleidingsperiode

deel van de opleiding dat plaatsvindt binnen het specialisme waartoe wordt opgeleid;

ff. opleidingsplan

door een opleidingsinstituut opgesteld plan dat de inrichting en de uitvoering van de opleiding beschrijft en het kader vormt voor de opleidingsschema’s en de individuele opleidingsplannen, alsmede voor de leerwerkplannen;

gg. opleidingsregister

een register van aios;

hh. opleidingsschema

een binnen het opleidingsplan passend overzicht van begin- en einddatum, de volgorde en de locatie(s) van (onderdelen van) de opleiding van de aios;

ii. praktijkopleiding

in de praktijk opdoen van competenties in het kader van de opleiding;

jj. richtlijn 2005/36/EG

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (Pb Nr. L 255 van 30/09/2005 blz. 0022–0142);

kk. specifiek besluit

besluit van het CHVG dat zij ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst en dit besluit per specialisme vaststelt;

ll. stage

deel van de opleiding dat plaatsvindt buiten het specialisme waartoe wordt opgeleid;

mm. stage-inrichting

door de HVRC erkende al dan niet over meerdere locaties verspreide instelling of afdeling van een instelling waar een stage kan worden gevolgd voor een specialisme;

nn. stageopleider

degene die een stage in een stage-inrichting als onderdeel van de opleiding in een specialisme verzorgt en door de HVRC is erkend voor de praktijkopleiding van aios;

pp. specialisme

een deelgebied van de geneeskunde dat door een college als specialisme is aangewezen;

qq. visitatieprogramma

visitatie uitgevoerd door een wetenschappelijke vereniging van een individuele specialist of de afdeling waar deze werkzaam is ter bevordering van de kwaliteit van de zorg;

rr. visitator

door de HVRC benoemde huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten die namens de HVRC visiteert;

ss. visiteren

het ter plaatse onderzoeken of het functioneren van een (beoogd) opleider, stageopleider, opleidingsinrichting, stage-inrichting of opleidingsinstituut voldoet aan de eisen en verplichtingen die aan de erkenning zijn verbonden;

tt. voltijds

een volledige week werkzaam zijn zoals neergelegd in de betreffende regeling arbeidsvoorwaarden;

uu. vrijstelling

de ontheffing van de verplichting deel te nemen aan een gedeelte van de opleiding met als gevolg bekorting van de duur van de opleiding;

vv. waarnemer

huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten die de taken van een opleider dan wel een persoon die de taken van een stageopleider voor een bepaalde periode waarneemt;

ww. wetenschappelijk onderzoek

het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op universitair niveau op het terrein van het betreffende specialisme;

xx. WGBO

Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst;

yy. zelfstudie

voor de opleiding noodzakelijke activiteiten die geen deel uitmaken van de praktijkopleiding en het cursorisch onderwijs.

A.2. Specifieke besluiten

  • 1. Het CHVG kan per specialisme in aanvulling op ofter uitvoering van dit besluit specifieke besluiten vaststellen met eisen betreffende:

    • a. de opleiding

    • b. de erkenning

    • c. de (her)registratie

  • 2. Op besluiten van de HVRC over opleidings- of erkenningsaangelegenheden, is artikel 3:4, tweede lid Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

A.3. Overzicht specialismen

De volgende deelgebieden der geneeskunde worden als specialisme aangewezen en daaraan zijn de genoemde titels verbonden:

  • a. huisartsgeneeskunde: huisarts;

  • b. verpleeghuisgeneeskunde: verpleeghuisarts;

  • c. geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten: arts voor verstandelijk gehandicapten.

A.4. Experimenten

  • 1. In het kader van ontwikkeling van een opleiding kan het CHVG op eigen initiatief of op verzoek van een wetenschappelijke vereniging, beroepsvereniging of van de HVRC besluiten tot afwijking van dit besluit of van een specifiek besluit.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid, gelden de volgende voorwaarden:

    • a. er is sprake van een in tijd begrensd experiment;

    • b. het experiment is projectmatig opgezet en kent een concreet doel alsmede een beschrijving van de wijze waarop het resultaat van het experiment getoetst wordt;

    • c. het experiment is door de HVRC op uitvoerbaarheid getoetst.

A.5. Doorwerking toekomstige wijzigingen EG-regelgeving

Een wijziging van Richtlijn 2005/36/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

HOOFDSTUK B DE OPLEIDING

TITEL I ALGEMEEN

B.1. Opleiding bij erkende specialisten en instellingen

De opleiding wordt gevolgd bij opleiders, stageopleiders, opleidings- en stage-inrichtingen en opleidingsinstituten en bestaat uit de volgende gedeelten:

  • a. praktijkopleiding waaronder een of meer stages en het deelnemen aan diensten;

  • b. cursorisch onderwijs;

  • c. zelfstudie.

B.2. Competenties
  • 1. De opleiding is gericht op het bereiken van door het CHVG vastgestelde algemene competenties en specialismegebonden competenties.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde algemene competenties zijn de volgende:

    • 1. ten aanzien van medisch handelen:

      • i. De specialist bezit adequate kennis en vaardigheid naar de stand van het vakgebied;

      • ii. De specialist past het diagnostisch, therapeutisch en preventief arsenaal van het vakgebied goed en waar mogelijk evidence based toe;

      • iii. De specialist levert effectieve en ethisch verantwoorde patiëntenzorg;

      • iv. De specialist vindt snel de vereiste informatie en past deze goed toe;

    • 2. ten aanzien van communicatie:

      • i. De specialist bouwt effectieve behandelrelaties met patiënten op;

      • ii. De specialist luistert goed en verkrijgt doelmatig relevante patiëntinformatie;

      • iii. De specialist bespreekt medische informatie goed met patiënten en desgewenst familie;

      • iv. De specialist doet adequaat mondeling en schriftelijk verslag over patiëntencasus;

    • 3. ten aanzien van samenwerking:

      • i. De specialist overlegt doelmatig met collegae en andere zorgverleners;

      • ii. De specialist verwijst adequaat;

      • iii. De specialist levert effectief intercollegiaal consult;

      • iv. De specialist draagt bij aan effectieve interdisciplinaire samenwerking en ketenzorg;

    • 4. ten aanzien van kennis en wetenschap:

      • i. De specialist beschouwt medische informatie kritisch;

      • ii. De specialist bevordert de verbreding van en ontwikkelt de wetenschappelijke vakkennis;

      • iii. De specialist ontwikkelt en onderhoudt een persoonlijk bij- en nascholingsplan;

      • iv. De specialist bevordert de deskundigheid van studenten, aios, collegae, patiënten en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg;

    • 5. ten aanzien van maatschappelijk handelen:

      • i. De specialist kent en herkent de determinanten van ziekte;

      • ii. De specialist bevordert de gezondheid van patiënten en de gemeenschap als geheel;

      • iii. De specialist handelt volgens de relevante wettelijke bepalingen;

      • iv. De specialist treedt adequaat op bij incidenten in de zorg;

    • 6. ten aanzien van organisatie:

      • i. De specialist organiseert het werk naar een balans in patiëntenzorg en persoonlijke ontwikkeling;

      • ii. De specialist werkt effectief en doelmatig binnen een gezondheidszorgorganisatie;

      • iii. De specialist besteedt de beschikbare middelen voor de patiëntenzorg verantwoord;

      • iv. De specialist gebruikt informatietechnologie voor optimale patiëntenzorg, en voor bij- en nascholing;

    • 7. ten aanzien van professionaliteit:

      • i. De specialist levert hoogstaande patiëntenzorg op integere, oprechte en betrokken wijze;

      • ii. De specialist vertoont adequaat persoonlijk en interpersoonlijk professioneel gedrag;

      • iii. De specialist kent de grenzen van de eigen competentie en handelt daar binnen;

      • iv. De specialist oefent de geneeskunde uit naar de gebruikelijke ethische normen van het beroep;

  • 3. In specifieke besluiten zijn de specialismegebonden competenties vastgelegd.

B.3. Landelijk opleidingsplan
  • 1. De opleiding is per specialisme, genoemd in artikel A.3., beschreven in het landelijk opleidingsplan.

  • 2. Het landelijk opleidingsplan wordt opgesteld door een opleidingsinstituut. Als er meer dan één instituut voor de opleiding is erkend, dan wordt het landelijk opleidingsplan door de opleidingsinstituten gezamenlijk opgesteld.

  • 3. In het landelijk opleidingsplan is opgenomen:

    • a. de inhoud van de opleiding;

    • b. structuur van de opleiding;

    • c. de specialisme gebonden competenties en

    • d. het protocol toetsing en beoordeling.

  • 4. In het betreffende specifieke besluit worden onderdelen uit het landelijk opleidingsplan vastgelegd.

  • 5. Het landelijk opleidingsplan of een wijziging daarvanbehoeft de instemming van het CHVG. Instemming kan worden onthouden wegens strijd met dit besluit of een specifiek besluit.

B.4. Toetsing en beoordeling
  • 1. De opleiding is voorzien van momenten waarop toetsing en beoordeling plaatsvindt.

  • 2. De toetsing en beoordeling voldoet aan het Protocol toetsing en beoordeling zoals opgenomen in het landelijk opleidingsplan voor het betreffende specialisme.

  • 3. Het protocol, genoemd in het tweede lid, voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de aios neemt deel aan de toetsing gerelateerd aan de competenties;

    • b. ten minste twee keer per jaar voert het opleidingsinstituut een educatieve beoordeling uit;

    • c. aan het eind van het eerste jaar, tweede jaar en tenminste drie maanden voor het eind van de opleiding voert het opleidingsinstituut een selectieve beoordeling uit. Deze beoordeling leidt tot een door het hoofd te nemen beslissing of de opleiding al dan niet:

      • i. volgens het individueel scholingsprogramma kan worden voortgezet;

      • ii. (onder voorwaarden) kan worden voortgezet;

      • iii. kan worden voltooid;

      • iv. niet kan worden voortgezet;

    • d. ten minste drie maanden voor het eind van de opleiding voert het opleidingsinstituut een selectieve beoordeling uit. Deze beoordeling leidt tot een door het hoofd te nemen beslissing of de opleiding al dan niet moet worden verlengd.

B.5. Duur

De opleiding duurt drie jaar en wordt voltijds en ononderbroken gevolgd.

B.6. Verlenging
  • 1. De opleiding kan met ten hoogste zes maanden worden verlengd.

  • 2. Het hoofd stelt een voorstel tot verlenging van de opleiding op en vraagt terzake goedkeuring aan de HVRC.

  • 3. Het voorstel bedoeld in het vorige lid wordt ten minste drie maanden voor de beoogde einddatum van de opleiding aan de HVRC ter goedkeuring voorgelegd.

  • 4. Bij verlenging van de opleiding wordt het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan gewijzigd en is artikel B.10. van overeenkomstige toepassing.

B.7. Structuur plannen
  • 1. Het landelijk opleidingsplan is het kader voor het opleidingsplan van het opleidingsinstituut.

  • 2. Het opleidingsplan is het kader voor het leerwerkplan van de opleider, de opleidingsinrichting en de stage-inrichting.

  • 3. Het leerwerkplan wordt goedgekeurd door het hoofd van het opleidingsinstituut.

  • 4. Het opleidingsplan is het kader voor het individueel opleidingsplan van de aios.

  • 5. Het individueel opleidingsplan en het bijbehorende opleidingsschema worden goedgekeurd door het hoofd van het opleidingsinstituut.

B.8. Deeltijd
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel B.5. kan de opleiding in deeltijd worden gevolgd. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a. de aios doet een aanvraag tot het volgen van de opleiding in deeltijd ten minste twee weken voor de beoogde ingangsdatum aan het hoofd onder overlegging van een bewijs van goedkeuring van de werkgever;

    • b. de duur van de hele of het betreffende onderdeel van de opleiding wordt naar rato verlengd;

    • c. het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan is zodanig aangepast, dat ten volle aan alle opleidingseisen kan worden voldaan waarbij de continuïteit van de opleiding is gewaarborgd;

    • d. de opleiding beslaat ten minste de helft van een voltijds aanstelling. Daarbij geldt dat de praktijkopleiding over ten minste drie dagen is verspreid.

  • 2. In het geval dat de opleiding wordt omgezet in een opleiding met een andere tijdsindeling, wordt het opleidingsschema gewijzigd.

B.9. Onderbreking
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel B.5. kan de opleiding uitsluitend worden onderbroken bij verlof op basis van wettelijke regelingen, bij opschorting van de opleiding tengevolge van een geschil als bedoeld in de Regeling specialismen en profielen geneeskunst en het doen van wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in titel II. Vakantie op basis van het in de betreffende arbeidsvoorwaarden geregelde aantal dagen wordt niet als onderbreking aangemerkt.

  • 2. Voor wetenschappelijk onderzoek gelden de bepalingen in titel II.

  • 3. In het geval van onderbreking, bedoeld in het eerste lid, waarbij de opleiding meer dan twintig dagdelen per opleidingsjaar wordt onderbroken, vindt compensatie plaats van het meerdere.

  • 4. De aios doet van de onderbreking zo spoedig mogelijk, en in geval van zwangerschapsverlof of ouderschapsverlof voorafgaand aan de onderbreking, mededeling aan het hoofd.

  • 5. Indien de opleiding ten minste zes maanden, al dan niet aaneengesloten, is onderbroken, wordt de HVRC hiervan onverwijld op de hoogte gesteld. De HVRC kan in dat geval bepalen dat een gedeelte van de opleiding opnieuw gevolgd wordt.

  • 6. Indien de opleiding wordt onderbroken, wordt het opleidingsschema gewijzigd en is artikel B.10. van overeenkomstige toepassing.

B.10. Wijzigingen opleidingsschema of individueel opleidingsplan
  • 1. Wijzigingen in het opleidingsschema of het individueel opleidingsplan behoeven de instemming van het hoofd.

  • 2. Indien het hoofd instemt met de wijzigingen van het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan en de wijzigingen een afwijking inhouden van het opleidingsplan, vraagt het hoofd ter zake goedkeuring aan de HVRC.

  • 3. Het besluit van de HVRC wordt verzonden aan het hoofd met een afschrift aan de aios.

B.11. Vrijstelling
  • 1. De aios kan worden vrijgesteld van het volgen van één of meer delen van de opleiding, met dien verstande dat hij ten minste één jaar een opleidingsperiode in het specialisme waarvoor wordt opgeleid, volgt.

  • 2. De aios komt voor vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking indien:

    • a. de aios voor het deel van de opleiding waarvoor de vrijstelling wordt verzocht een gelijkwaardige opleidings- of werkervaring heeft opgedaan;

    • b. de ervaring, bedoeld onder a., tenminste zes maanden bedraagt en is opgedaan binnen vijf jaar voorafgaand aan het begin van de opleiding.

  • 3. Er kan sprake zijn van gelijkwaardige opleidingservaring als bedoeld in het tweede lid, onder a. indien:

    • a. de aios eerder heeft deelgenomen aan de opleiding in hetzelfde specialisme;

    • b. de aios eerder heeft deelgenomen aan de opleiding tot medisch specialist, huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten en voor één of meer delen van de opleiding in een ander specialisme vrijstelling verzoekt;

    • c. de aios een erkende specialistenopleiding heeft voltooid en ingeschreven is of is geweest in het bijbehorende register van specialisten.

  • 4. Er kan sprake zijn van gelijkwaardige werkervaring als bedoeld in het tweede lid, onder a. indien:

    • a. de aios werkervaring heeft opgedaan in een specialisme als bedoeld artikel B.1. eerste lid sub b Besluit huisartsgeneeskunde, Besluit verpleeghuisgeneeskunde of Besluit geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten;

    • b. de aios werkervaring heeft opgedaan in een ander specialisme dan bedoeld in het vierde lid, onder a., voor zover door het hoofd als relevant wordt beoordeeld;

    • c. de werkervaring als bedoeld onder a. en b. is opgedaan in een inrichting of stage-inrichting die door de HVRC of MSRC voor het verzorgen van de opleiding in dat specialisme is erkend of een kliniek waar, onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Tropische Geneeskunde of het Concilium Opleiding Tropische Geneeskunde, klinische ervaring kan worden opgedaan voorafgaand aan uitzending naar de tropen;

  • 5. De vrijstelling kan worden verleend voor (gedeelten van):

    • a. één of meer opleidingsperiodes op grond van ervaring als bedoeld in het derde lid, onder a. of c.;

    • b. één of meer stages op grond van ervaring als bedoeld in het derde lid, onder b., of het vierde lid.

  • 6. De duur van een vrijstelling bedraagt ten hoogste de duur van het betreffende onderdeel in het opleidingsplan, met in totaal een maximum van twee jaar.

  • 7. Een periode van ervaring als bedoeld in het tweede lid, onder b. leidt slechts eenmaal tot vrijstelling voor het deel van de opleiding waarvoor vrijstelling wordt verzocht.

  • 8. Het verzoek tot vrijstelling dient de aios schriftelijk voor of tot uiterlijk twee maanden na aanvang van de opleiding bij het hoofd in en bevat ten minste de redenen voor het verzoek evenals een voorstel voor een aangepast opleidingsschema.

  • 9. De aios verschaft het hoofd de gegevens en bescheiden die het hoofd voor de beoordeling van het verzoek nodig acht en waarover de aios redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 10. Het hoofd beoordeelt het verzoek binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. De aios wordt zonodig terzake gehoord.

  • 11. Wanneer het hoofd niet instemt met het verzoek tot vrijstelling stelt hij de aios schriftelijk met redenen omkleed van zijn besluit op de hoogte.

  • 12. Wanneer het hoofd instemt met het verzoek tot vrijstelling dient hij uiterlijk binnen vier maanden na aanvang van de opleiding een verzoek tot goedkeuring van de vrijstelling bij de HVRC in.

  • 13. Het besluit van de HVRC wordt verzonden aan het hoofd met een afschrift aan de aios.

B.12. Inschrijving opleidingsregister
  • 1. Er is een opleidingsregister waarin de HVRC de arts inschrijft.

  • 2. De arts dient voor aanvang van de opleiding een aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister bij de HVRC in.

  • 3. De aanvraag bedoeld in het tweede lid, bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • a. De naam en het adres van de aios;

    • b. Een bewijs van inschrijving in het artsregister als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

    • c. Een bewijs dat de aios door het opleidingsinstituut is toegelaten tot de opleiding;

    • d. Opgave voor welk specialisme de aios zal worden opgeleid.

  • 4. Alvorens de aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in behandeling kan worden genomen dient het daarvoor door de HVRC vastgestelde bedrag te zijn voldaan.

  • 5. De HVRC schrijft de arts, na ontvangst van de in dit artikel genoemde bescheiden en de betaling, bedoeld in het vierde lid, in het opleidingsregister in.

  • 6. De arts kan de opleiding eerst aanvangen nadat hij in het opleidingsregister is ingeschreven.

  • 7. De inschrijving in het opleidingsregister kan worden doorgehaald conform het bepaalde in de Regeling specialismen en profielen geneeskunst.

B.13. Voltooiing opleiding

Het hoofd geeft, zodra de aios de opleiding volgens de opleidingseisen heeft voltooid, aan de aios en de HVRC een verklaring af, door middel van een door de HVRC vastgesteld model, dat aan de opleidingseisen is voldaan.

B.14. Verplichtingen aios

De aios voldoet aan de volgende verplichtingen:

  • a. algemeen:

    • i. hij is ingeschreven als arts in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG en in het opleidingsregister van de HVRC en houdt deze inschrijvingen gedurende de opleiding in stand;

    • ii. hij heeft een overeenkomst met het opleidingsinstituut afgesloten waarin is neergelegd dat hij de verplichtingen, voortvloeiend uit het instituutsreglement zal nakomen;

    • iii. hij stelt een opleidingsschema en een individueel opleidingplan op;

    • iv. hij volgt gedurende de opleiding de hem door de opleider, de stageopleider en het hoofd in het belang van de opleiding gegeven aanwijzingen op;

    • v. in het geval van het volgen van de opleiding in deeltijd dan wel in geval van onderbreking van de opleiding houdt de aios zich aan het bepaalde in respectievelijk artikel B.8. en B.9.;

  • b. betreffende de patiëntenzorg:

    • i. hij heeft als arts een eigen verantwoordelijkheid en aanvaardt slechts die opdrachten waarvan hij redelijkerwijs kan aannemen dat hij over de bekwaamheid beschikt die is vereist voor het behoorlijk uitvoeren van die opdracht en hij raadpleegt zo nodig de opleider of de stageopleider;

  • c. betreffende opleiding en onderwijs:

    • i. hij neemt deel aan de gebruikelijke werkzaamheden in de praktijk van de opleider of de opleidingsinrichting;

    • ii. hij neemt deel aan een minimum aantal diensten, als vastgelegd in het opleidingsplan;

    • iii. hij neemt deel aan het door of namens het opleidingsinstituut georganiseerde onderwijs en de toetsing;

    • iv. hij neemt deel aan de door de opleider of stageopleider verzorgde op de opleiding gerichte activiteiten zoals vastgelegd in het opleidingsplan en in het leerwerkplan;

    • v. hij is verplicht tijdens de stage deel te nemen aan de gebruikelijke werkzaamheden binnen de stage-inrichting;

    • vi. naarmate hij langer in opleiding is, is hij in toenemende mate zelfstandig werkzaam;

    • vii. de werkzaamheden van de aios zijn zo gepland, dat de continuïteit van zorg door de aios is gewaarborgd;

    • viii. hij besteedt in een opleidingsjaar ten minste veertig dagen en ten hoogste vijftig dagen aan cursorisch onderwijs verzorgd door het opleidingsinstituut.

B.15. Einde overeenkomst

De overeenkomst, bedoeld in artikel B.14., onder a, onderdeel ii, tussen het opleidingsinstituut en de aios eindigt bij voltooiing van de opleiding of bij schriftelijke opzegging door één van de partijen, met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste een maand.

TITEL II COMBINATIE OPLEIDING EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

B.16. Combinatie opleiding en wetenschappelijk onderzoek
  • 1. De aios heeft de mogelijkheid de opleiding onder in artikel B.17. gestelde voorwaarden te combineren met het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. De duur van de opleiding wordt met de duur van het wetenschappelijk onderzoek verlengd tot maximaal tweemaal de duur van de opleiding, bedoeld in artikel B.5.

B.17. Randvoorwaarden

Aan het combineren van de opleiding met het wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel B.16., eerste lid, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. het wetenschappelijk onderzoek is relevant voor het betreffende specialisme;

  • b. het door de aios opgestelde opleidingsschema en individueel opleidingsplan is goedgekeurd door de HVRC;

  • c. ten minste een jaar van het wetenschappelijk onderzoek vindt plaats na aanvang van de opleiding en binnen de voltooiing daarvan;

  • d. de opleiding mag niet langer dan een jaar aaneengesloten worden onderbroken door wetenschappelijk onderzoek.

B.18. Aanvraag beoordeling opleidingsschema en individueel opleidingsplan
  • 1. De aios dient de aanvraag om goedkeuring van het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan bij het hoofd in.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste de redenen voor het verzoek evenals een voorstel voor het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan.

  • 3. De aios verschaft het hoofd de gegevens en bescheiden die het hoofd voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de aios redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4. Wanneer het hoofd instemt met de aanvraag om de opleiding te combineren met wetenschappelijk onderzoek dient hij een aanvraag tot goedkeuring van het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan bij de HVRC in.

  • 5. Het besluitvan de HVRC wordt verzonden aan het hoofd met een afschrift aan de aios.

B.19. Overige bepalingen
  • 1. Gedurende de periode dat de aios de opleiding volgt is titel I onverminderd van toepassing op de opleiding.

  • 2. Het tussentijds afbreken van wetenschappelijk onderzoek vormt geen beletsel voor het voltooien van de opleiding tot specialist.

  • 3. Bij tussentijds afbreken van het wetenschappelijk onderzoek wordt het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan gewijzigd en is artikel B.10. van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK C DE ERKENNING

TITEL I DE OPLEIDER EN DE STAGEOPLEIDER

Paragraaf I-A Eisen voor erkenning als opleider
C.1. De eisen voor erkenning van de opleider
  • 1. De HVRC erkent een huisarts, verpleeghuisarts of een arts voor verstandelijk gehandicapten als opleider indien hij:

    • a. ten minste vijf jaar is geregistreerd als huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten en ten minste een jaar voorafgaande aan de erkenning werkzaam was in de betreffende praktijk respectievelijk opleidingsinrichting;

    • b. zijn functie uitoefent overeenkomstig de functiebeschrijving van het betreffende specialisme;

    • c. goede samenwerkingsrelaties onderhoudt met anderen werkzaam binnen de gezondheidszorg;

    • d. zorg draagt voor continuïteit van de patiëntenzorg door een goede bereikbaarheid tijdens de gebruikelijke werktijd en tijdens diensten;

    • e. deelneemt aan een schriftelijk vastgelegde adequate waarneemregeling van specialisten van het betreffende specialisme onderling, inclusief het persoonlijk verrichten van avond-, nacht- en weekenddiensten;

    • f. de werkzaamheden in de instelling kan uitvoeren zonder hulp van de aios;

    • g. bereid is en de mogelijkheid heeft ten behoeve van de opleiding samen te werken met het opleidingsinstituut.

  • 2. De HVRC kan van het eerste lid, onder a, in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

Paragraaf I-B Verplichtingen en rechten van de opleider
C.2. Verplichtingen opleider
  • 1. De opleider heeft de volgende verplichtingen:

    • a. algemeen:

      • i. hij sluit een overeenkomst met het opleidingsinstituut waarin is neergelegd dat hij de eisen en verplichtingen voortvloeiend uit het instituutsreglement zal nakomen;

      • ii. hij stelt de HVRC onverwijld op de hoogte indien hij zijn taak als opleider heeft neergelegd, zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd of ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis;

    • b. met betrekking tot opleiding en onderwijs:

      • i. hij heeft een leerwerkplan dat in overeenstemming is met het opleidingsplan en voert de in het leerwerkplan neergelegde taken uit;

      • ii. hij neemt deel aan overleg met het opleidingsinstituut en andere activiteiten van het opleidingsinstituut die in het kader van de opleiding relevant zijn;

      • iii. hij neemt deel aan didactische training;

      • iv. hij draagt de professionele verantwoordelijkheid ex WGBO voor de inhoud van de zorg door de aios;

      • v. hij meldt onverwijld aan het hoofd als hij wegens ziekte of andere omstandigheden niet in staat is zijn opleidingstaken te vervullen;

      • vi. hij is voor de opleiding van één aios tegelijkertijd verantwoordelijk, afhankelijk van zijn dienstverband;

      • vii. hij draagt er zorg voor dat de aios zijn verplichtingen, bedoeld in dit besluit en de specifieke besluiten, kan nakomen;

      • viii. hij stelt de aios in de gelegenheid deel te nemen aan het onderwijs van het opleidingsinstituut;

      • ix. hij draagt zorg voor de begeleiding van de aios en introduceert deze bij de voor de opleiding relevante samenwerkingsverbanden;

      • x. hij is voortdurend bereikbaar en beschikbaar voor de aios en draagt voor de uren dat hij niet voortdurend bereikbaar en beschikbaar is zorg voor adequate vervanging door een specialist binnen hetzelfde specialisme;

      • xi. hij toetst en beoordeelt de aios overeenkomstig hetgeen is bepaald in het landelijk opleidingsplan;

      • xii. hij stelt de aios in de gelegenheid in toenemende mate zelfstandig deel te nemen aan de patiëntenzorg;

      • xiii. hij stelt de aios in de gelegenheid deel te nemen aan diensten;

      • xiv. hij geeft de aios uitsluitend die opdrachten waarvan hij redelijkerwijs kan aannemen dat de aios over de vakbekwaamheid beschikt die is vereist voor het behoorlijk uitvoeren van die opdracht. Met het oog hierop observeert de opleider de aios regelmatig tijdens diens praktijkuitoefening;

      • xv. hij voert leergesprekken met de aios;

      • xvi. hij draagt er zorg voor dat de aios deelneemt aan de verschillende vormen van regulier overleg waar de opleider bij betrokken is.

  • 2. De activiteiten, genoemd in het eerste lid, onder b, onderdeel ii en iii, bedragen per opleidingsjaar tezamen ten minste acht dagen of een equivalent daarvan.

  • 3. De HVRC kan ontheffing verlenen van het eerste lid, onder b, onderdeel vi.

  • 4. De overeenkomst tussen het opleidingsinstituut en de opleider eindigt op de expiratiedatum van de erkenning als opleider of bij opzegging door één van de partijen.

C.3. Waarnemer
  • 1. Indien de opleider als zelfstandig gevestigd specialist werkzaam is en zijn werkzaamheden als opleider niet kan verrichten, draagt hij onmiddellijk zorg voor een waarnemer. Hij stelt het hoofd hiervan onverwijld op de hoogte.

  • 2. Indien de opleider gedurende meer dan drie weken zijn onderwijstaken niet kan vervullen, meldt het hoofd dit aan de HVRC. Het hoofd deelt daarbij mede op welke wijze de opleiding van de betrokken aios voortgang kan vinden.

  • 3. De waarnemer kan gedurende maximaal vier aaneengesloten kalenderweken de taken van de opleider overnemen.

  • 4. Met goedkeuring van de HVRC kan de in het derde lid genoemde periode eenmaal worden verlengd.

Paragraaf I-C Eisen voor erkenning als stageopleider
C.4. Eisen voor erkenning van de stageopleider

De HVRC erkent een stageopleider op voorwaarde dat:

  • a. hij is ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

  • b. hij ten minste een half jaar werkzaam is in de stage-inrichting;

  • c. hij ten minste 16 uur per week werkzaam is in de stage-inrichting.

Paragraaf I-D Verplichtingen van de stageopleider
C.5. Verplichtingen van de stageopleider

De stageopleider heeft de volgende verplichtingen:

  • a. hij sluit een overeenkomst met het opleidingsinstituut waarin is neergelegd dat hij de eisen en verplichtingen voortvloeiend uit het instituutsreglement zal nakomen;

  • b. hij beschikt over een leerwerkplan dat in overeenstemming is met het opleidingsplan;

  • c. hij begeleidt de aios bij de uitvoering van het individueel opleidingsplan, volgens het leerwerkplan;

  • d. hij draagt de professionele verantwoordelijkheid ex WGBO voor de inhoud van de zorg door de aios.

TITEL II DE OPLEIDINGSINRICHTING EN DE STAGE-INRICHTING

Paragraaf II-A Eisen voor erkenning van de instelling als opleidingsinrichting
C.6. Opleidingsinrichting op één locatie

De HVRC erkent de instelling als opleidingsinrichting indien:

  • a. zij beschikt over een goed bijgehouden en toegankelijke registratie van de patiëntengegevens waaruit een aios zonder hulp van de opleider voldoende relevante informatie kan verkrijgen;

  • b. zij beschikt over adequaat medisch instrumentarium;

  • c. zij beschikt over toegang tot voor het betreffende specialisme relevante literatuur, alsmede over de, in het kader van de opleiding, verplichte literatuur volgens een door het opleidingsinstituut vastgestelde lijst.

  • d. zij beschikt over een leerwerkplan, dat het hoofd van het opleidingsinstituut heeft goedgekeurd.

C.7. Aanvullende eisen bij meerdere locaties

In aanvulling op artikel C.6. geldt voor een instelling op meerdere locaties dat:

  • a. alle locaties onder de bestuurlijke eenheid vallen en er samenhang is in aard en kwaliteit van zorgverlening van de verschillende locaties;

  • b. er een opleider aanwezig is op elke locatie.

Paragraaf II-B Verplichtingen van de opleidingsinrichting
C.8. Verplichtingen opleidingsinrichting op één locatie
  • 1. De opleidingsinrichting voldoet aan de volgende algemene verplichtingen:

    • a. zij sluit een overeenkomst met het opleidingsinstituut waarin is neergelegd dat zij de eisen en verplichtingen, voortvloeiend uit het instituutsreglement zal nakomen;

    • b. zij stelt de aios en de opleider in de gelegenheid de eisen en verplichtingen op grond van dit besluit en de specifieke besluiten na te komen;

    • c. in de opleidingsinrichting is een opleider werkzaam;

    • d. zij beschikt over een leerwerkplan dat in overeenstemming is met het opleidingsplan.

  • 2. De overeenkomst tussen het opleidingsinstituut en de opleidingsinrichting eindigt op de expiratiedatum van de erkenning als opleidingsinrichting of bij opzegging door één van de partijen.

C.9. Aanvullende verplichtingen bij meerdere locaties

In aanvulling op artikel C.8. geldt voor een opleidingsinrichting op meerdere locaties dat tussen de verschillende locaties een aantoonbare eenheid bestaat in de opleiding, tot uitdrukking komend in op elkaar afgestemde opleidingsdelen, gezamenlijke opleidingsmomenten en één opleider per locatie.

C.10. Belangrijke wijzigingen

De opleidingsinrichting stelt de HVRC onverwijld op de hoogte indien:

  • a. essentiële veranderingen in de organisatie of de structuur van de opleidingsinrichting zijn opgetreden;

  • b. de opleider zijn taak heeft neergelegd, zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd of ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis;

  • c. de opleider is overleden.

C.11. De waarnemer
  • 1. Indien de opleider zijn werkzaamheden als opleider in de opleidingsinrichting niet kan verrichten, draagt de opleidingsinrichting onmiddellijk zorg voor een waarnemer. Zij stelt het hoofd hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte.

  • 2. De waarnemer kan maximaal vier aaneengesloten kalenderweken de opleidingstaken van de opleider overnemen.

  • 3. Met goedkeuring van de HVRC kan de in het tweede lid genoemde periode eenmaal worden verlengd.

Paragraaf II-C Eisen voor erkenning van de instelling als stage-inrichting
C.12. Eisen voor erkenning van de instelling tot stage-inrichting

Voor de erkenning van de stage-inrichting zijn de artikelen C.6. en C.7. van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf II-D Verplichtingen van de stage-inrichting
C.13. Verplichtingen stage-inrichting
  • 1. In de stage-inrichting is ten minste één stageopleider werkzaam. Indien de stage-inrichting over meerdere locaties verspreid is, is er per locatie ten minste één stageopleider werkzaam.

  • 2. De artikelen C.8., eerste lid, onder a en b, tweede en derde lid, C.9. en C.10. zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De stageinrichting beschikt over een leerwerkplan dat in overeenstemming is met het opleidingsplan.

C.14. De waarnemer

De stage-inrichting draagt er zorg voor dat een of meer waarnemers de stageopleider op zijn verzoek kunnen vervangen. De waarnemer treedt op namens de stageopleider.

TITEL III HET OPLEIDINGSINSTITUUT

Paragraaf III-A Eisen voor erkenning van het instituut als opleidingsinstituut
C.15. Eisen voor erkenning instituut

Het instituut voldoet aan de volgende algemene eisen:

  • a. het heeft een hoofd dat de leiding van het instituut heeft en verantwoordelijk is voor de organisatie, de inhoud en de kwaliteit van de opleiding;

  • b. het hoofd is ingeschreven in het betreffende register van specialisten;

  • c. de functie van het hoofd wordt voltijds ingevuld;

  • d. de functiebeschrijving van het hoofd is goedgekeurd door de HVRC;

  • e. er is een plaatsvervangend hoofd die de taken van het hoofd bij diens afwezigheid waarneemt;

  • f. de omvang van de personele bezetting bedraagt ten minste 0,15 fte per aios met als verdeling twee derde academisch gevormd onderwijsgevend personeel en een derde ondersteunend personeel;

  • g. ten minste 50%, omgerekend naar formatieplaatsen, van het academisch gevormd onderwijsgevend personeel bestaat uit specialisten die ten minste vijf jaar zijn ingeschreven in het register van het betreffende specialisme;

  • h. het beschikt over adequate ruimten voor het onderwijs en voor de staf.

Paragraaf III-B Verplichtingen van het opleidingsinstituut
C.16. Verplichtingen opleidingsinstituut
  • 1. Het opleidingsinstituut voldoet aan de volgende verplichtingen:

    • a. algemeen:

      • i. het beschikt over een reglement voor een selectiecommissie, stelt een selectiecommissie in en voert selectieprocedures uit met betrekking tot artsen die tot de opleiding kunnen worden toegelaten;

      • ii. het beschikt over een opleidingsplan en verzorgt op basis van dit plan de inrichting en de uitvoering van de opleiding;

      • iii. het beschikt over een instituutsreglement zoals beschreven in artikel C.17.;

      • iv. het sluit overeenkomsten met de aios, de opleider, de stageopleider en de opleidings- en stage-inrichting waarin is neergelegd dat de aios, de opleider, de stageopleider respectievelijk de opleidings- of stage-inrichting de eisen en verplichtingen, voortvloeiend uit het instituutsreglement zullen nakomen;

      • v. het stelt de aios in de gelegenheid de eisen en verplichtingen op grond van dit besluit en de specifieke besluiten na te komen;

      • vi. het stelt de opleider, de stageopleider en de opleidings- en stage-inrichting in de gelegenheid de eisen en verplichtingen op grond van dit besluit en de specifieke besluiten na te komen;

      • vii. het heeft een model leerwerkplan voor de opleider, de stageopleider en de opleidings- en stage-inrichting;

      • viii. het onderhoudt contacten met de opleiders, stageopleiders en de opleidings- en stage-inrichtingen;

      • ix. het toetst en beoordeelt de aios met inachtneming van het protocol toetsing en beoordeling in het landelijk opleidingsplan;

      • x. het draagt er zorg voor dat het hoofd verantwoording aflegt aan de HVRC met betrekking tot zijn taken, genoemd in artikel C.18.;

      • xi. het legt jaarlijks voor 1 juni een verslag over de opleiding in het voorgaande jaar ter goedkeuring aan de HVRC voor;

      • xii. indien sprake is van een geschil als bedoeld in de Regeling specialismen en profielen geneeskunst, stelt het een mediator voor die voorkomt op een door het opleidingsinstituut opgestelde lijst met aangewezen mediators of een onafhankelijke bemiddelende partij als bedoeld in de Regeling specialismen en profielen geneeskunst.

    • b. met betrekking tot opleiding en onderwijs:

      • i. het organiseert en verzorgt voor ieder opleidingsjaar ten minste 40 en ten hoogste 50 dagen het cursorisch onderwijs;

      • ii. het ontwikkelt het onderwijs, de evaluatie van het onderwijs en het verrichten van onderzoek van onderwijs;

      • iii. het verzorgt het onderwijs inclusief didactische training aan opleiders zodanig dat zij hieraan ten minste acht dagen per opleidingsjaar kunnen deelnemen.

  • 2. Het reglement voor de selectiecommissie, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdeel i, en het instituutsreglement, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdeel iii, dienen door de HVRC te worden goedgekeurd.

  • 3. De overeenkomst tussen het opleidingsinstituut en een aios eindigt bij voltooiing van de opleiding of bij opzegging door één van de partijen. De overeenkomst tussen het opleidingsinstituut en een opleider, stageopleider, opleidings- of stage-inrichting eindigt op de expiratiedatum van de erkenning als opleider, stageopleider, opleidingsinrichting respectievelijk stage-inrichting of bij opzegging door één van de partijen.

  • 4. Het reglement voor de selectiecommissie, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdeel i, is in overeenstemming met Model Reglement voor de Selectiecommissies zoals is vastgesteld door de HVRC.

C.17. Instituutsreglement
  • 1. Het instituutsreglement vormt de basis voor de individuele overeenkomsten met de aios, de opleiders, de stageopleiders en de opleidings- en stage-inrichtingen en is een nadere uitwerking van de opleidingseisen. De individuele overeenkomsten worden opgesteld overeenkomstig modelovereenkomsten die deel uitmaken van het instituutsreglement.

  • 2. Het instituutsreglement, genoemd in het eerste lid, is in overeenstemming met het Model Instituutsreglement zoals vastgesteld door de HVRC.

C.18. Taken en bevoegdheden hoofd
  • 1. Het hoofd heeft de volgende taken en bevoegdheden:

    • a. hij beslist over de plaatsing van aios bij opleiders, stageopleiders en in opleidings- en stage-inrichtingen;

    • b. hij beslist over de verlenging dan wel beëindiging van de opleiding;

    • c. hij beslist over de inzet van de opleiders, stageopleiders en de opleidings- en stage-inrichtingen;

    • d. hij geeft aanwijzingen aan aios, opleiders, stageopleiders en opleidings- en stage-inrichtingen;

    • e. hij verstrekt de resultaten van toetsingen en beoordelingen van opleiders, stageopleiders en opleidings- en stage-inrichtingen aan de HVRC ten behoeve van de hernieuwing van de erkenning;

    • f. indien het opleidingsschema en het individueel opleidingsplan, bedoeld in artikel B.14., onder a, onderdeel iii, afwijkt van het opleidingsplan dient hij een aanvraag tot goedkeuring bij de HVRC in.

  • 2. Het hoofd is verantwoording verschuldigd aan de HVRC over de organisatie, de inhoud en de kwaliteit van de opleiding.

C.19. Belangrijke wijzigingen

Het hoofd stelt de HVRC onverwijld op de hoogte indien essentiële veranderingen in de organisatie of de structuur van het opleidingsinstituut optreden.

TITEL IV PROCEDURE ERKENNING

C.20. Aanvraag erkenning als opleider, stageopleider, opleidingsinrichting, stage-inrichting of opleidingsinstituut
  • 1. De aanvraag tot erkenning als opleider, stageopleider, opleidingsinrichting, stage-inrichting of opleidingsinstituut wordt respectievelijk door de betreffende specialist, de beroepsbeoefenaar, de opleidingsinrichting, stage-inrichting of het opleidingsinstituut bij de HVRC ingediend op een door de HVRC verstrekt aanvraagformulier onder overlegging van documenten waaruit blijkt dat hij aan de eisen en verplichtingen van dit besluit en de specifieke besluiten voldoet.

  • 2. De aanvraag tot erkenning als opleider of stageopleider wordt gelijktijdig met de aanvraag voor erkenning als opleidingsinrichting of stage-inrichting voor het betreffende specialisme bij de HVRC ingediend, tenzij de inrichting of de instelling al is erkend of het een huisarts betreft die niet in een inrichting werkzaam is.

  • 3. Indien de aanvraag het hernieuwen van een erkenning betreft, wordt naast de documenten, bedoeld in het eerste lid, door: de opleider, de stageopleider, de opleidingsinrichting, de stage-inrichting of het opleidingsinstituut alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens aan de HVRC verstrekt.

  • 4. Ten minste drie maanden voor het verstrijken van de termijn waarvoor de erkenning is verleend wordt door de betreffende opleider, de stageopleider, de opleidings- of stage-inrichting of het opleidingsinstituut een schriftelijke aanvraag voor het opnieuw verlenen van de erkenning bij de HVRC ingediend.

C.21. Visitatie
  • 1. Alvorens een erkenning voor de eerste maal wordt verleend doet de HVRC onderzoek en wordt de huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten die als opleider erkend wil worden, de inrichting of het instituut door de HVRC of één of meer visitatoren gevisiteerd. De huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten die erkend wil worden als stageopleider of de instelling kan worden gevisiteerd. De HVRC kan in bijzondere gevallen besluiten niet te laten visiteren.

  • 2. Indien een erkenning al eerder is verleend doet de HVRC nader onderzoek en kan de opleider, de stageopleider, de opleidingsinrichting, de stage-inrichting of het opleidingsinstituut worden gevisiteerd.

  • 3. Gedurende de periode van de erkenning kan de HVRC één of meer visitatoren tussentijds visitaties laten uitvoeren.

  • 4. Ter uitvoering van de visitaties stelt de HVRC nadere voorschriften vast.

C.22. Taken visitatoren

De HVRC kan de visitatoren belasten met de volgende taken:

  • a. het uitvoeren van visitaties in opdracht van de HVRC;

  • b. het rapporteren aan de HVRC over de uitgevoerde visitaties.

C.23. Visitatoren
  • 1. De visitatoren zijn ingeschreven in één van de registers van de HVRC en zijn benoemd door de HVRC.

  • 2. De secretaris van de HVRC stelt per visitatie vast wie de visitatie zal gaan verrichten.

  • 3. Bij de visitatie kunnen geen specialisten betrokken zijn die op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zijn bij de opleider, de stageopleider, de opleidings- of stage-inrichting en het opleidingsinstituut.

C.24. Besluit tot erkenning
  • 1. Indien niet aan de betreffende eisen voor erkenning is voldaan, kan geen erkenning worden verleend.

  • 2. Indien niet aan de betreffende eisen en verplichtingen voor erkenning wordt voldaan wordt de erkenning niet opnieuw verleend.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, kan de erkenning onder door de HVRC bepaalde voorwaarden opnieuw worden verleend, indien niet aan de betreffende verplichtingen voor erkenning wordt voldaan en blijkt dat de tekortkomingen incidenteel van aard of van korte duur zullen zijn.

  • 4. De voorwaarden, bedoeld in het derde lid, zijn gericht op het herstellen van de tekortkomingen die zijn geconstateerd ten aanzien van de betreffende verplichtingen en op de wijze waarop het herstellen wordt gedocumenteerd.

  • 5. De HVRC deelt haar besluit, bedoeld in het eerste, tweede of het derde lid, schriftelijk mede aan de opleider, de opleidingsinrichting, het opleidingsinstituut en de betrokken aios onder toezending van het visitatierapport.

C.25. Duur erkenning
  • 1. Een erkenning wordt voor vijf jaar verleend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een eerste erkenning verleend voor twee jaar.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de erkenning van het opleidingsinstituut voor een jaar tot twee jaar hernieuwd, indien een nieuw hoofd, nadat de HVRC de functiebeschrijving van het hoofd heeft goedgekeurd, in dienst is getreden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan de HVRC een erkenning opnieuw verlenen voor een kortere periode, indien niet aan de verplichtingen voor erkenning wordt voldaan en uit de bevindingen van de visitatiecommissie blijkt dat de tekortkomingen incidenteel van aard of van korte duur zullen zijn.

  • 5. De duur van een erkenning van een opleider kan niet de resterende duur van een bestaande erkenning van een opleidingsinrichting, waaraan de opleider is verbonden, overstijgen.

C.26. Erkenning opleidingsinstituut
  • 1. De HVRC wijst bij de erkenning van een opleidingsinstituut de jaarlijkse instroom en de totale opleidingscapaciteit toe.

  • 2. Bij de toewijzing, bedoeld in het eerste lid, gaat de HVRC uit van de door de daarvoor verantwoordelijke instantie vastgestelde dan wel nagestreefde capaciteit. De HVRC houdt tevens rekening met de spreiding van de instroom en de capaciteit over het land en over de opleidingsinstituten alsmede met de opleidingsmogelijkheden in de regio.

C.27. Ingangsdatum erkenning
  • 1. Indien een erkenning voor de eerste maal wordt verleend bepaalt de HVRC de ingangsdatum van de erkenning.

  • 2. Indien een erkenning wordt hernieuwd dan gaat de nieuwe termijn in op de eerste dag na afloop van de vigerende termijn van inschrijving.

C.28. Koppeling erkenning opleidingsinstituut en hoofd
  • 1. De erkenning als opleidingsinstituut voor de opleiding is gekoppeld aan het hoofd en vervalt zodra het hoofd zijn functie beëindigt of neerlegt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de erkenning van het opleidingsinstituut onder eisen worden hernieuwd gedurende de periode dat een nieuw hoofd wordt geworven.

C.29. Tussentijdse wijziging erkenning
  • 1. Indien de opleider, de stageopleider, de opleidings- of stage-inrichting of het opleidingsinstituut de in dit besluit en de specifieke besluiten omschreven eisen en verplichtingen niet nakomt, kan de HVRC besluiten de erkenning:

    • a. voor een nader te bepalen periode te schorsen;

    • b. tussentijds in te trekken;

    • c. om te zetten in een erkenning voor een kortere periode of onder door haar bepaalde voorwaarden.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt eerst een visitatierapport opgemaakt alvorens de HVRC ter zake eenbesluit neemt.

  • 3. De HVRC deelt haar terzake genomen besluit als bedoeld in het eerste lid schriftelijk mede aan:

    • a. de opleider en het hoofd voorzover het de erkenning van een opleider betreft die in de huisartspraktijk werkzaam is;

    • b. de opleider het bestuur of de directie van de opleidingsinrichting, en het hoofd voorzover het de erkenning van een opleider betreft die in een opleidingsinrichting werkzaam is;

    • c. de stageopleider, het bestuur of de directie van de stage-inrichting en het hoofd voorzover het de erkenning van de stageopleider betreft;

    • d. de opleider, het bestuur of de directie van de opleidingsinrichting en het hoofd voorzover het de erkenning van de opleidingsinrichting betreft;

    • e. de stageopleider, het bestuur of de directie van de stage-inrichting en het hoofd voorzover het de erkenning van de stage-inrichting betreft;

    • f. de opleider, de stageopleider, het bestuur of de directie van de opleidingsinrichting, het College van Bestuur van de betreffende universiteit respectievelijk de Raad van Bestuur van het betreffende Universitair Medisch Centrum en het hoofd voorzover het de erkenning van het opleidingsinstituut betreft.

  • 4. Indien de opleiding wordt gefinancierd door een externe organisatie deelt de HVRC haar ter zake genomen besluit als bedoeld in het eerste lid schriftelijk mede aan deze organisatie.

  • 5. Indien de erkenning van de opleider, de stageopleider, de opleidings- of stage-inrichting of het opleidingsinstituut wordt geschorst of tussentijds wordt ingetrokken, kunnen geen nieuwe aios in opleiding worden genomen.

C.30. Einde erkenning

De erkenning van de opleider of de stageopleider eindigt:

  • a. bij overlijden van de opleider of de stageopleider;

  • b. indien de opleider of de stageopleider ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis;

  • c. indien de opleider of de stageopleider ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak al dan niet tijdelijk de bevoegdheid om zijn specialisme uit te oefenen is ontnomen;

  • d. indien een opleider of de stageopleider zijn taak neerlegt of zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd;

  • e. indien de opleidingsovereenkomst tussen de opleider dan wel de stageopleider en het opleidingsinstituut wordt beëindigd;

  • f. indien een opleider, stageopleider, opleidings- of stage-inrichting of opleidingsinstituut gedurende twee achtereenvolgende jaren geen aios meer heeft opgeleid;

  • g. indien geen aanvraag voor vernieuwing van een erkenning wordt aangevraagd.

C.31. Voortzetting opleiding
  • 1. In geval de erkenning van het opleidingsinstituut voor de opleiding niet opnieuw wordt hernieuwd, is geschorst, of tussentijds is ingetrokken kunnen de betrokken aios gedurende ten hoogste een jaar na het besluit hun opleiding bij het betreffende opleidingsinstituut voortzetten.

  • 2. De HVRC zal in overleg met het hoofd en zonodig met de organisatie die verantwoordelijk is voor het werkgeverschap nader bepalen op welke wijze de aios, indien de erkenning van de opleider, de stageopleider, de opleidings of stage-inrichting of het opleidingsinstituut eindigt, hun opleiding kunnen voltooien.

HOOFDSTUK D DE REGISTRATIE EN HERREGISTRATIE

TITEL I INSCHRIJVING

D.1. Inschrijving
  • 1. Voor inschrijving in één van de registers van specialisten komt in aanmerking:

    • a. een arts die met goed gevolg in Nederland de opleiding in een specialisme als bedoeld in artikel A.3. heeft gevolgd en voltooid;

    • b. een arts, onderdaan van een der landen behorende tot de EER of Zwitserland, die in het bezit is van een in bijlage V.1, punt 5.1.4. van Richtlijn 2005/36/EG vermelde opleidingstitel van huisarts;

    • c. een arts, onderdaan van een der landen behorende tot de EER of Zwitserland, die in het bezit is van een opleidingstitel van verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten en die op grond van Richtlijn 2005/36/EG recht heeft op inschrijving;

    • d. een arts die in het bezit is van een bewijs van het voltooid hebben van een buiten Nederland gevolgde opleiding op wie Richtlijn 2005/36/EG niet van toepassing is en die voldoet aan de eisen voor inschrijving zoals neergelegd in artikel D.4.;

    • e. een arts die met goed gevolg een beoordelingsstage als bedoeld in paragraaf II-B heeft gevolgd en voltooid;

    • f. een arts die met goed gevolg een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-C heeft gevolgd en voltooid.

  • 2. Niet voor inschrijving in één van de registers van specialisten komt in aanmerking de arts die in het bezit is van een opleidingstitel van specialisten die is afgegeven ter afsluiting van een specialistische vervolgopleiding in een zgn. derde land indien deze opleiding is gevolgd en voltooid vóór het behalen van een artsdiploma in een land behorende tot de EER of Zwitserland.

TITEL II REGISTRATIE

PARAGRAAF II-A AANVRAAG REGISTRATIE
D.2. Registratie arts tot huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten
  • 1. De arts, bedoeld in artikel D.1., onder a, dient na voltooiing van de opleiding bij de HVRC een aanvraag in tot inschrijving in het betreffende register. Door indiening van de aanvraag verklaart de arts dat hij de opleiding met goed gevolg heeft afgerond.

  • 2. De arts verschaft de gegevens en bescheiden die de HVRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De HVRC dient in ieder geval de verklaring van het hoofd van het opleidingsinstituut over de voltooiing van de opleiding te ontvangen.

  • 3. Indien de aanvraag bedoeld in het eerste lid, binnen drie maanden na voltooiing van de opleiding bij de HVRC wordt ingediend en de HVRC oordeelt dat de aanvraag voor het overige aan de vereisten voor registratie voldoet, dan vindt registratie plaats voor de duur van vijf jaar. De ingangsdatum van de registratie wordt gesteld op de dag na voltooiing van de opleiding.

  • 4. Indien de aanvraag bedoeld in het eerste lid, meer dan drie maanden tot vijf jaar na voltooiing van de opleiding bij de HVRC wordt ingediend, en de HVRC oordeelt dat de aanvraag voor het overige aan de vereisten voor registratie voldoet, dan vindt registratie voor beperkte duur plaats. De ingangsdatum van de registratie wordt gesteld op de datum waarop het verzoek compleet is.

  • 5. De registratie, bedoeld in het derde of vierde lid, eindigt vijf jaar na voltooiing van de opleiding.

D.3. Registratie op basis van Richtlijn 2005/36/EG
  • 1. Indien een arts als bedoeld in artikel D.1., onder b. in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de HVRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een bewijs dat hij is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

    • b. een bewijs van het voltooid hebben van een opleiding tot huisarts, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst.

  • 2. De HVRC schrijft de arts, bedoeld in het eerste lid, na ontvangst van de stukken, genoemd in het eerste lid, in.

  • 3. Indien een arts als bedoeld in artikel D.1., onder c. in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de HVRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een bewijs dat hij is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

    • b. een bewijs van het hebben gevolgd en voltooid van een opleiding tot verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst;

    • c. documenten waaruit blijkt over welke beroepservaring hij beschikt alsmede welke aanvullende opleiding en medische bij- en nascholing hij gevolgd heeft. De arts verschaft de HVRC de gegevens en bescheiden die de HVRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4. Op basis van de in het derde lid overgelegde documenten beoordeelt de HVRC of de door de arts gevolgde en voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme.

  • 5. Indien de HVRC van oordeel is dat van gelijkwaardigheid als bedoeld in het vierde lid, sprake is, schrijft zij arts in. Indien de HVRC van oordeel is dat van gelijkwaardigheid geen sprake is wijst zij het verzoek tot inschrijving af en kan zij toestemming verlenen voor het volgen van een individueel scholingprogramma als bedoeld in paragraaf II-C.

D.4. Registratie anders dan op basis van Richtlijn 2005/36/EG
  • 1. Indien een arts, als bedoeld in artikel D.1., onder d, in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de HVRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG en een bewijs van het voltooid hebben van een opleiding in een specialisme als bedoeld in artikel A.3. met een inhoud en duur die ten minste overeenkomt met de inhoud en duur van de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst;

    • b. een bewijs dat hij gerechtigd is tot de beroepsuitoefening in het betreffende specialisme in het land van herkomst;

  • 2. De arts overlegt een bewijs dat hij vanaf het moment van voltooiing van de opleiding ten minste 16 uur per week in het betreffende specialisme werkzaam is geweest.

  • 3. De HVRC gaat na in hoeverre de inhoud van de elders voltooide opleiding overeenkomt met die van de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme. De arts verschaft de HVRC de gegevens en bescheiden die de HVRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4. Indien de HVRC van oordeel is dat de door de arts voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme, schrijft de HVRC de arts na ontvangst van de stukken in het eerste lid en na ontvangst van het door de HVRC daarvoor vastgestelde bedrag, met inachtneming van het bepaalde in de Regeling, in het betreffende register in.

  • 5. Bij twijfel over de gelijkwaardigheid van door de arts voltooide opleiding kan de HVRC bepalen dat een beoordelingsstage als bedoeld in paragraaf II-B wordt gevolgd.

D.5. Registratie na beoordelingsstage
  • 1. De arts als bedoeld in artikel D.1., onder d wendt zich aan het eind van de beoordelingsstage tot de HVRC voor inschrijving in een van de registers van specialisten. Hij verschaft de HVRC de gegevens en bescheiden die de HVRC voor de beoordeling van de eerder ingediende aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen De arts overlegt:

    • a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en

    • b. een verklaring van het hoofd dat de arts geacht kan worden en is staat is de medische zorg in het betreffende specialisme in Nederland zelfstandig en op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2. Indien de arts zich meer dan een jaar na het afgeven van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, tot de HVRC wendt toont de arts aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor herregistratie, zoals neergelegd in titel III.

  • 3. De HVRC schrijft de arts na ontvangst van stukken bedoeld in het eerste en tweede lid en na ontvangst van het door de HVRC daarvoor vastgestelde bedrag, met inachtneming van het bepaalde in de Regeling, in het betreffende register van specialisten in.

D.6. Registratie na individueel scholingsprogramma

De arts als bedoeld in artikel D.1., onder c. en f. wendt zich aan het eind van het individueel scholingsprogramma tot de HVRC voor inschrijving in een van de registers van specialisten. Het bepaalde in artikel D.5. is van overeenkomstige toepassing.

D.7. Registratie korter dan 5 jaar

De HVRC kan met toepassing van artikel 27, tweede lid van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst, besluiten tot registratie van een specialist voor een periode korter dan vijf jaar. Artikel 29, vijfde lid van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf II-B Beoordelingsstage
D.8. Beoordelingsstage
  • 1. Voor het volgen van een beoordelingsstage komt in aanmerking een arts als bedoeld in artikel D.4., vijfde lid.

  • 2. De beoordelingsstage wordt gevolgd onder begeleiding van een opleider en onder supervisie van het hoofd.

  • 3. De arts dient uiterlijk binnen één jaar nadat de HVRC heeft bepaald dat de arts in aanmerking komt voor een beoordelingsstage, met deze stage aan te vangen.

D.9. Duur beoordelingsstage
  • 1. De beoordelingsstage bedraagt zes maanden. Het hoofd organiseert de beoordelingsstage.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het hoofd op basis van tussentijdse beoordelingen bepalen dat gedurende een langere of een kortere periode een beoordelingsstage wordt gevolgd. Het hoofd stelt hiertoe een voorstel tot verlenging of bekorting van de beoordelingsstage op en vraagt ter zake goedkeuring aan de HVRC.

  • 3. De beoordelingsstage inclusief de eventuele verlenging genoemd in het tweede lid, duurt maximaal een jaar.

D.10. Beoordeling
  • 1. Het hoofd beoordeelt op basis van de waarnemingen van de opleider tijdens de beoordelingsstage de vakbekwaamheid van de arts en gaat na of diens competenties gelijkgesteld kunnen worden met die van in Nederland opgeleide specialist in het betreffende specialisme.

  • 2. Het hoofd is verplicht de arts tijdens de beoordelingsstage tussentijds te beoordelen, deze beoordelingen schriftelijk vast te leggen en ter kennis te brengen van de HVRC en de betreffende arts.

  • 3. Het hoofd is verplicht zijn eindbeoordeling over de arts binnen de door de HVRC vastgestelde tijdsduur van de beoordelingsstage ter kennis te brengen van de HVRC, nadat hij heeft nagegaan of diens competenties gelijkgesteld kunnen worden met die van in Nederland opgeleide specialisten in het betreffende specialisme.

  • 4. Indien het hoofd tot een positieve eindbeoordeling komt geeft hij een verklaring af aan de arts en aan de HVRC, waaruit blijkt dat de arts naar zijn oordeel in staat moet worden geacht de medische zorg in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze uit te voeren, waarmee de arts conform artikel D.5. zijn verzoek om inschrijving in het register van het betreffende specialisme kan voltooien.

  • 5. Indien het hoofd tot een eindbeoordeling onvoldoende komt geeft hij een verklaring af aan de arts en aan de HVRC, waaruit blijkt dat de arts naar zijn oordeel niet in staat moet worden geacht de medische zorg in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze uit te voeren. De HVRC beoordeelt op verzoek van de arts of er aanleiding is de arts in de gelegenheid te stellen tot het volgen van een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-C.

Paragraaf II-C Individueel scholingsprogramma
D.11. Individueel scholingsprogramma
  • 1. Er is een individueel scholingsprogramma dat tot doel heeft een arts, bedoeld in artikel D.10., vijfde lid, D.17., vierde lid, of D.23., vierde lid, zodanig te scholen dat hij de geneeskunde op het competentieniveau van de betreffende specialisten opleiding in Nederland kan uitvoeren.

  • 2. De duur van het individueel scholingsprogramma bedraagt één jaar. Bij deeltijd wordt deze periode conform artikel B.8., lid 1.a., naar rato van de deeltijd aangepast met een minimum van 50%.

  • 3. De periode van één jaar, genoemd in het tweede lid, kan worden bekort of verlengd met een periode van maximaal drie maanden.

  • 4. De arts dient uiterlijk binnen één jaar nadat de HVRC heeft bepaald dat de arts in aanmerking komt voor een individueel scholingsprogramma, met dit scholingsprogramma aan te vangen.

D.12. Opstellen individueel scholingsprogramma
  • 1. Het hoofd stelt het individueel scholingsprogramma op, waarbij hij rekening houdt met de uitgangssituatie van de betreffende arts. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de voor de betreffende opleiding geldende toetsmethoden.

  • 2. Het individueel scholingsprogramma behoeft goedkeuring door de HVRC.

D.13. Theorie
  • 1. Gedurende het gehele individuele scholingsprogramma besteedt de betreffende arts één dag per week aan theoretische scholing en zelfstudie.

  • 2. De theoretische scholing als bedoeld in het vorige lid bestaat uit geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten op het terrein van het betreffende specialisme of uit cursorisch onderwijs vanuit het opleidingsinstituut voor in totaal ten minste 200 uur, een en ander overeenkomstig het goedgekeurde individueel scholingsprogramma.

D.14. Praktijk
  • 1. De arts is gedurende de gehele duur van het individueel scholingsprogramma gemiddeld 80% per week in de praktijk werkzaam. Bij deeltijd is deze inzet minimaal gemiddeld 20% per week.

  • 2. De arts werkt onder supervisie van een opleider.

  • 3. De arts neemt deel aan alle reguliere activiteiten binnen de opleidingsinrichting of de huisartsenpraktijk waar de opleider werkzaam is.

  • 4. Een periode van maximaal drie maanden kan worden besteed aan keuzestages bij in de huisartspraktijk of bij opleidings- of stage-inrichtingen een en ander conform het goedgekeurde individueel scholingsprogramma.

D.15. Toezicht
  • 1. Het toezicht op het individueel scholingsprogramma wordt door de HVRC gedelegeerd aan het hoofd.

  • 2. Het hoofd beoordeelt de voortgang van de arts gedurende het individueel scholingsprogramma iedere drie maanden.

  • 3. Aan het eind van het individueel scholingsprogramma beoordeelt het hoofd of de betreffende arts geacht kan worden en in staat is de geneeskunde in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 4. Het hoofd geeft hierover een verklaring aan de arts en de HVRC af ten behoeve van de registratie of herregistratie.

Paragraaf II-D Tijdelijke en incidentele dienstverrichting
D.16. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting
  • 1. De dienstverrichter die op grond van Titel II van de Richtlijn 2005/36/EG in Nederland het specialisme huisartsgeneeskunde tijdelijk en incidenteel wil uitoefenen, dient zich voorafgaand aan de eerste dienstverrichting te melden bij de HVRC en verschaft daarbij in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. bewijs van beroepskwalificaties;

    • b. bewijs van melding BIG-register.

  • 2. De dienstverrichter die op grond van Titel II van de Richtlijn 2005/36/EG in Nederland het specialisme verpleeghuisgeneeskunde of geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten tijdelijk en incidenteel wil uitoefenen dient zich voorafgaand aan de eerste dienstverrichting te melden bij de HVRC teneinde zijn beroepskwalificaties te laten controleren. De dienstverrichter verschaft daarbij in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. bewijs van beroepskwalificaties;

    • b. bewijs van controle BIG-register;

    • c. de documenten, bedoeld in artikel D.3., derde lid, onder c.

TITEL III HERREGISTRATIE

D.17. Eisen voor herregistratie
  • 1. De HVRC herregistreert een specialist in een specialistenregister, als de specialist in de periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de expiratie van de vigerende registratie heeft voldaan aan de volgende eisen:

    • a. hij heeft zijn specialisme in voldoende mate en regelmatig uitgeoefend;

    • b. hij heeft in voldoende mate deelgenomen aan geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten op het terrein van het betreffende specialisme;

    • c. hij heeft deelgenomen aan het visitatieprogramma van de betreffende wetenschappelijke vereniging volgens de systematiek van die wetenschappelijke vereniging.

  • 2. De HVRC kan in bijzondere gevallen op basis van daartoe opgestelde beleidsregels ontheffing verlenen van het eerste lid onder c.

  • 3. Onvoorziene omstandigheden of verplichtingen, al dan niet vrijwillig aangegaan, waardoor de specialist niet voldoet aan de eisen genoemd in het eerste lid, worden bij de beoordeling van het recht op herregistratie niet in aanmerking genomen.

  • 4. Indien de specialist niet voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen, kan hij worden onder de voorwaarde dat hij direct aansluitend op de expiratie van de vigerende registratie een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-C volgt en met goed gevolg afsluit. Zodra de specialist, niet voldoet aan de gestelde voorwaarde, wordt zijn inschrijving in het register doorgehaald.

D.18. Duur herregistratie
  • 1. De duur van de herregistratie, die maximaal vijf jaar kan bedragen, wordt berekend op basis van het hebben voldaan aan de in artikel D.17. eerste lid juncto artikelen D.19. en D.20. gestelde eisen conform de daartoe door de HVRC opgestelde beleidsregels.

  • 2. Het eerste lid geldt niet in het geval een individueel scholingsprogramma als bedoeld in artikel D.17., vierde lid wordt gevolgd.

  • 3. Indien de specialist niet volledig voldoet aan de in artikel D.17., eerste lid onder b. en c. gestelde eisen, kan de HVRC de inschrijving eenmalig voor een beperkte periode hernieuwen ten einde hem alsnog in de gelegenheid te stellen aan de eisen te voldoen.

D.19. Uitoefening specialisme
  • 1. Een specialist heeft zijn specialisme in voldoende mate uitgeoefend als bedoeld in artikel D.17., eerste lid onder a., indien hij gemiddeld over vijf jaar ten minste zestien uur per week in het betreffende specialisme werkzaam is geweest en heeft deelgenomen aan avond-, nacht-, of weekenddiensten, conform het bepaalde in het specifieke besluit.

  • 2. Van regelmatige uitoefening van het specialisme is geen sprake indien de werkzaamheden langer dan twee jaar aaneengesloten zijn onderbroken.

  • 3. In afwijking van het eerste lid heeft een specialist zijn specialisme in voldoende mate uitgeoefend indien hij gemiddeld over vijf jaar voor ten minste 8 uur per week in het betreffende specialisme werkzaam is geweest en in een dienstverband van minimaal 16 uur per week gelijkgestelde werkzaamheden, als bedoeld in artikel D.22., heeft verricht.

  • 4. De minimale omvang en duur van de uitoefening van het specialisme om voor een periode van herregistratie in aanmerking te komen, bedoeld in artikel D.17., eerste lid, onder a, bedraagt gemiddeld zestien uur per week gedurende één jaar. Dit geeft recht op een herregistratie voor één jaar.

  • 5. Een specialist is werkzaam als bedoeld in het eerste lid, indien hij persoonlijk beschikbaar is voor het verlenen van medische zorg en deze zorg ook daadwerkelijk verleent.

D.20. Deskundigheidsbevorderende activiteiten
  • 1. Geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten, bedoeld in artikel D.17., eerste lid, onder b, bestaan uit geaccrediteerde bij- en nascholing en geaccrediteerde intercollegiale toetsing gericht op het behouden en verwerven van de door het CHVG vastgestelde competenties zoals opgenomen in het Kaderbesluit CHVG en het betreffende specifieke besluit.

  • 2. De omvang van de geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten bedraagt gemiddeld over vijf jaar ten minste veertig uur per jaar.

D.21. Bewijsstukken

De specialist verzamelt bewijsstukken van de verrichte werkzaamheden, de geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten en deelname aan het visitatieprogramma, bedoeld in artikel D.17., eerste lid, en legt deze bewijsstukken desgevraagd aan de HVRC over.

D.22. Gelijkgestelde werkzaamheden
  • 1. Een specialist die niet regelmatig of niet in voldoende mate of niet meer werkzaam is in het betreffende specialisme, maar betrokken is bij het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van het betreffende specialisme, of werkzaam is op het gebied van beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering van de betreffende beroepsgroep kan voor herregistratie op grond van gelijkgestelde werkzaamheden in aanmerking komen.

  • 2. De volgende functies worden als gelijkgesteld aangemerkt:

    • a. staflid bij een universitaire afdeling of instituut voor het betreffende specialisme;

    • b. beleidsmedewerker bij een beroeps- of wetenschappelijke vereniging van het betreffende specialisme;

    • c. functionaris bij een bestuursorgaan dat betrokken is bij het betreffende specialisme;

    • d. managementfunctionaris van een instelling voor het betreffende specialisme of eerstverantwoordelijk geneeskundige of geneesheer-directeur in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

  • 3. De gelijkgestelde werkzaamheden worden in een dienstverband van minimaal 16 uur per week verricht om voor herregistratie in aanmerking te kunnen komen. De aard, de omvang en de duur van de werkzaamheden dienen te blijken uit een werkgeversverklaring.

  • 4. Bij hernieuwing van de inschrijving op grond van gelijkgestelde werkzaamheden zijn de eisen ten aanzien van het deelnemen aan geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten als bedoeld in D.17., eerste lid, onder b, onverminderd van toepassing.

  • 5. Een specialist komt op grond van gelijkgestelde werkzaamheden voor herregistratie in aanmerking voor zolang hij deze werkzaamheden verricht. De inschrijving vervalt op het moment dat de gelijkgestelde werkzaamheden worden beëindigd of neergelegd.

  • 6. Indien de specialist na het beëindigen van de gelijkgestelde werkzaamheden opnieuw zonder beperkingen als specialist wenst te worden geregistreerd en niet voldoet aan de eisen voor herregistratie, bedoeld in artikel D.17., eerste lid, volgt hij een individueel scholingsprogramma zoals neergelegd in paragraaf II-C. Artikel D.23. is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Gedurende het individueel scholingsprogramma wordt de inschrijving als specialist gehandhaafd indien het individueel scholingsprogramma aansluitend aan het beëindigen van de gelijkgestelde werkzaamheden wordt gevolgd. Deze inschrijving bedraagt maximaal een jaar. Bij deeltijd is de duur maximaal twee jaar.

D.23. Herintreding
  • 1. Een arts die in één van de registers van de HVRC ingeschreven is geweest, maar van wie de inschrijving is doorgehaald, kan bij de HVRC een aanvraag indienen om opnieuw te worden ingeschreven.

  • 2. De HVRC beoordeelt op grond van de door de arts overgelegde bewijsstukken of de arts in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de doorhaling tot het tijdstip van de aanvraag om opnieuw te worden ingeschreven, aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan.

  • 3. Indien de HVRC vaststelt dat de arts volledig aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan kan hij opnieuw worden ingeschreven.

  • 4. Indien de HVRC vaststelt dat de arts niet aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan, kan de arts opnieuw worden ingeschreven nadat hij met goed gevolg het individueel scholingsprogramma, zoals neergelegd in paragraaf II-C, heeft voltooid.

  • 5. In het geval bedoeld in het vierde lid, gaat de HVRC slechts over tot het opnieuw inschrijven in het betreffende register op grond van een verklaring van het hoofd dat de arts in staat wordt geacht de medische zorg in het betreffende specialisme zelfstandig op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 6. Indien het individueel scholingsprogramma, bedoeld in het vierde lid direct aansluitend op het verstrijken van de vigerende registratietermijn wordt gevolgd, is artikel D.17., vierde lid van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK E OVERIGE BEPALINGEN

E.1. Overgangsbepalingen

  • 1. Op de aios die de opleiding is aangevangen vóór 1 januari 2009, blijven de besluiten betreffende de opleiding en de eerste registratie van toepassing die golden ten tijde van aanvang van de opleiding tot 1 januari 2009.

  • 2. Op de arts die het individueel scholingsprogramma is aangevangen vóór 1 januari 2009, blijven de besluiten betreffende het individueel scholingsprogramma van toepassing die golden ten tijde van aanvang van het individueel scholingsprogramma tot 1 januari 2009.

  • 3. De opleider, de stageopleider, de opleidings- en de stage-inrichting en het opleidingsinstituut aan wie een erkenning is verleend vóór 1 januari 2009 behouden deze erkenning tot de datum waarop de erkenning als opleider, stageopleider, opleidingsinrichting, de stage-inrichting of opleidingsinstituut opnieuw wordt aangevraagd. Tot die datum blijven de besluiten van toepassing die golden ten tijde van het verlenen van de erkenning tot 1 januari 2009.

  • 4. De specialist die in een register van specialisten is geregistreerd vóór 1 januari 2009 behoudt deze registratie tot de eerstvolgende datum waarop de registratie opnieuw moet worden aangevraagd. Tot die datum blijven de besluiten van toepassing die golden ten tijde van het verlenen van de registratie tot 1 januari 2009.

  • 5. In afwijking van het vierde lid treedt artikel D.17. eerste lid onder c, voor de in dat lid bedoelde huisarts met ingang van 1 januari 2011 in werking en voor de in dat lid bedoelde verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten op een nader te bepalen tijdstip.

  • 6. In afwijking van het vierde lid wordt een aanvraag tot herregistratie van een huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten, die is ingediend vanaf 1 januari 2005, voor de periode tot 1 januari 2006 beoordeeld aan de hand van de herregistratie-eisen opgenomen in Besluit CHVG no. 2-2002, respectievelijk in Besluit CHVG no. 6-1999, respectievelijk in Besluit CHVG no. 8-2002 en voor de resterende periode aan de hand van de herregistratie-eisen van dit besluit en het besluit zoals dat gold tot 1 januari 2009.

  • 7. Voor de verpleeghuisartsen die direct voorafgaand aan 1 januari 2005 onder artikel 9.2. van Besluit CHVG no. 6-1999 vielen blijft dit artikel onverkort van toepassing.

E.2. Intrekking besluiten

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. Kaderbesluit CHVG van 19 februari 2004;

b. Wijzigingsbesluit kaderbesluit CHVG, besluit verpleeghuisgeneeskunde, besluit huisartsgeneeskunde en besluit medische zorg voor verstandelijk gehandicapten van 16 februari 2006.

E.3. Bekendmaking

  • 1. Dit besluit, alsmede wijziging daarvan, behoeft instemming van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2. In de Staatscourant wordt mededeling gedaan van de vaststelling en wijziging van dit besluit. Daarnaast wordt mededeling gedaan in het officiële orgaan van de KNMG.

  • 3. De mededeling in het officiële orgaan van de KNMG als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste de titel van het besluit of wijziging en de datum van inwerkingtreding van het besluit of wijziging.

E.4. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.

  • 2. Indien de Staatscourant waarin de vaststelling van dit besluit en het instemmingsbesluit, bedoeld in artikel E.3., eerste lid, worden geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2008, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2009.

E.5. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Kaderbesluit CHVG.

Utrecht, 10 september 2008

Voorzitter CHVG,

G.A. van Essen.

Secretaris colleges,

V.J. Schelfhout-van Deventer.

TOELICHTING

A. Algemeen

Sinds 1 oktober 1998 is de ‘Regeling specialisten geneeskunst’ (hierna: de Regeling) van de KNMG van kracht. De Regeling betreft een regeling als bedoeld in artikel 14 van de Wet BIG. Op basis van de Regeling hebben de drie colleges CCMS, CHVG en CSG tot taak de regelgeving ten aanzien van de opleiding, de erkenning en de (her)registratie van specialisten (medisch specialisten, huisartsen, verpleeghuisartsen, artsen voor verstandelijk gehandicapten en sociaal-geneeskundigen) vast te stellen. Op 15 december 2006 zijn de artikelen 2 en 14 tot en met 17 van de Wet BIG gewijzigd (Stb. 2006, 472). Die wijziging en de wens van het Federatiebestuur van de KNMG om een regeling te treffen voor beroepen en opleidingen die niet erkend kunnen worden als specialisme (profielregistratie) maakte een wijziging van de Regeling noodzakelijk (Regeling specialismen en profielen geneeskunst, in werking getreden 15 december 2008).

In tegenstelling tot de registratiecommissies, die voor een deel van hun taken als zelfstandig bestuursorgaan worden aangemerkt, zijn de colleges niet als zelfstandige bestuursorganen aan te merken1. De besluiten van de colleges zijn ook niet bestuursrechtelijk van aard. De besluiten inzake opleiding, erkenning en (her)registratie vereisen wel de instemming van de Minister van VWS. Door de minister moet namelijk steeds kunnen worden beoordeeld of is voldaan aan de eisen om voor wettelijke erkenning van de specialistentitel in aanmerking te komen of te blijven1.

Met het op 1 september 2002 door de colleges gezamenlijk gestarte Project Optimalisering Regelgeving Colleges beschikken de colleges vanaf 1 januari 2005 over een samenhangend, actueel, juridisch en inhoudelijk correct stelsel van regelgeving voor opleiding, erkenning en (her)registratie van specialisten, opleiders en opleidingsinrichtingen. Het project heeft tevens de modernisering van de specialistische vervolgopleiding in gang gezet die onder meer heeft geleid tot de invoering van algemene- en specialisme gebonden competenties.

Als onderdeel van de modernisering is voor elk van de specialismen ressorterend onder het CHVG door de hoofden van de opleidingsinstituten een landelijk opleidingsplan ontwikkeld waarin de in het Projectplan Modernisering Specialisten Opleidingen gestelde kaders zijn uitgewerkt. Deze uitwerking vormt het kader voor de nadere invulling van de verschillende opleidingsplannen van de specialismen. Implementatie van de gemoderniseerde opleiding noopte tot ondersteunende regelgeving. Met dit besluit is de modernisering van de opleiding ingebed in de collegeregelgeving.

Rechtsmiddelen

De wijziging van de Wet BIG maakt eens te meer duidelijk dat een registratiecommissie publieke en private taken heeft. Bij elk van deze taken horen verschillende rechtsmiddelen. De bezwaarprocedure voor besluiten over registratie en herregistratie (publieke taken) en de geschillenprocedure voor opleidings- en erkenningsaangelegenheden en profielregistraties (private taken). Voor de bezwaarprocedure is een adviescommissie (ACO) ingesteld; voor de geschillenprocedure een commissie voor geschillen (CvG). Anders dan voorheen waar de geschillenprocedure over opleidingsaangelegenheden in het Kaderbesluit CHVG was beschreven, is deze procedure overgeheveld naar de Regeling en bovendien van toepassing op erkenningen en profielregistraties.

B. Artikelsgewijs

Hoofdstuk A

A.1. Begripsomschrijvingen

Doel van deze uitgebreide lijst van begripomschrijvingen is om veelvuldige herhaling van omvangrijke omschrijvingen in de tekst van het Kaderbesluit te vermijden en om een éénduidige uitleg van de artikelen te bevorderen. Begrippen die reeds zijn omschreven in hogere regelgeving, zoals de Wet BIG, Awb of de Regeling specialismen en profielen geneeskunst, worden hier niet meer genoemd.

Omwille van de toegankelijkheid wordt hieronder een aantal relevante definities uit de Regeling herhaald:

Arts:

Degene die is ingeschreven in het register van artsen als bedoeld in artikel 3 van de wet BIG.

CCMS:

Centraal College Medische Specialismen.

CHVG:

College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten.

College:

Een orgaan als bedoeld in hoofdstuk III.2. van de Regeling.

CSG:

College voor Sociale Geneeskunde.

Gelijkgestelde werkzaamheden:

Werkzaamheden die worden gelijkgesteld met voor een specialisme of profiel gebruikelijke werkzaamheden, als bedoeld in artikel 15, tweede lid onder b van de wet BIG.

HVRC:

Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie.

LOSGIO:

Landelijke Organisatie van Sociaal-geneeskundigen in opleiding.

LOVAH:

Landelijke Overleg van Aspirant Huisartsen.

LVAG:

Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen.

MSRC:

Medisch Specialisten Registratie Commissie.

NHG:

Nederlands Huisartsen Genootschap.

NVAVG:

Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten.

Regeling:

De Regeling specialismen en profielen geneeskunst, zoals vastgesteld door de Algemene Vergadering van de KNMG.

Register:

Een specialistenregister, opleidingsregister of profielregister.

Registratie:

De eerste inschrijving in een register.

Registratiecommissie:

Een orgaan als bedoeld in hoofdstuk III.3 van de regeling.

SGRC:

Sociaal Geneeskundigen Registratie Commissie.

Specialist:

Een arts die is ingeschreven in een door een college ingesteld specialistenregister.

Specialisme:

Een deelgebied van de geneeskunde dat door een college als specialisme is aangewezen.

VAAVG:

De vereniging voor artsen in opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten.

VGN:

Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland.

VVIO:

Landelijke Vereniging voor Verpleeghuisartsen In Opleiding.

Wet BIG:

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

A.2. Toepassingsbereik besluit

Met het kaderbesluit stelt het CHVG de regels die gelden voor opleiding, erkenning en (her)registratie. In specifieke besluiten kunnen de bepalingen van het kaderbesluit worden aangevuld met aanvullende voorschriften voor een specialisme. De HVRC heeft de mogelijkheid beleidsregels op te stellen die de bepalingen van het kaderbesluit of het specifieke besluit nader invullen. Deze beleidsregels mogen niet strijdig zijn de regelgeving van het CHVG.

In het tweede lid is bepaald dat de HVRC bij de aldaar genoemde besluiten het evenredigheidsbeginsel moet toepassen: de nadelige gevolgen van het besluit van de HVRC mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het kaderbesluit of specifieke besluit te dienen doelen.

A.3. Overzicht specialismen

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de door het CHVG aangewezen deelgebieden van de geneeskunst en de daaraan verbonden titels. Het Kaderbesluit CHVG is van toepassing op de in dit artikel genoemde specialismen. Daarnaast zijn voor elk specialisme de van het Kaderbesluit aanvullende bepalingen opgenomen in een voor dat specialisme door het CHVG vastgesteld specifiek besluit. In de specifieke besluiten is een definitie van het betreffende specialisme opgenomen. Op verzoek van de NVAVG is de naam van het specialisme Medische zorg voor verstandelijk gehandicapten veranderd in Geneeskunde voor Verstandelijk Gehandicapten. Deze naam sluit beter aan bij de naamgeving van andere medisch specialismen alsmede bij de internationale aanduiding. Binnen de beroepsgroep bestaat brede steun voor deze mutatie.

A.4. Experimenten

Dit artikel is opgenomen om de ontwikkeling van de opleiding te faciliteren. In het dynamische werkveld van de huisartsen, verpleeghuisartsen en artsen voor verstandelijk gehandicapten is het noodzakelijk een scherp oog te houden voor aanpassingen die de opleiding en wat daarmee samenhangt kunnen verbeteren. Aanpassingen in de opleiding passen vaak niet in vigerende regelgeving. Alvorens evenwel ingrijpende wijzigingen algemeen in de regelgeving door te voeren kan het wenselijk zijn de mogelijkheden en gevolgen in beperkte mate proefondervindelijk vast te stellen. Het CHVG kan op eigen initiatief tot een afwijking van het kaderbesluit en de specifieke besluiten van het CHVG overgaan, maar het is ook mogelijk dat een wetenschappelijke vereniging, beroepsvereniging of de HVRC het CHVG verzoeken een van het kaderbesluit of de specifieke besluiten een afwijkend besluit te nemen. Verzoeken tot afwijkende regelgeving besteden idealiter aandacht aan de voorwaarden voor een experiment genoemd in het tweede lid.

Hoofdstuk B

Titel I Algemeen
B.1. Opleiding bij erkende specialisten en instellingen

Met deze bepaling wordt gewaarborgd dat de aios te allen tijde in een door de HVRC ‘gecontroleerde’ omgeving wordt opgeleid, die voldoet aan alle eisen zoals die in dit Kaderbesluit en de specifieke besluiten zijn gesteld.

De onder het CHVG ressorterende opleidingen zijn allen opgebouwd uit de drie onderdelen zoals beschreven in dit artikel. Deze onderdelen worden gevolgd binnen de in artikel B.4. genoemde duur van de opleiding.

B.2. Competenties

In dit artikel is neergelegd dat de opleiding gericht is op het verwerven van competenties. De algemene competenties worden genoemd in het tweede lid. De specialismegebonden competenties, die een uitwerking daarvan vormen, worden genoemd in het betreffende specifieke besluit. De specialismegebonden competenties zijn door de beroeps- of wetenschappelijke vereniging opgesteld en herkenbaar in het landelijk opleidingsplan verwerkt.

B.3. Landelijk opleidingsplan

Het landelijk opleidingsplan beschrijft de opleiding tot specialist.Het opleidingsplan wordt in algemene zin in de regelgeving van het college verankerd. Een aantal onderdelen zijn overgenomen uit het landelijke opleidingsplan en vastgelegd in het specifieke besluit. Hiermee voert het college zijn taak uit om de eisen vast te stellen waaraan een opleiding tot specialist moet voldoen. Het betreft immers regelgeving op hoofdlijnen. Meer gedetailleerde ‘opleidingseisen’ zijn opgenomen in het landelijk opleidingsplan en in het opleidingsplan van het opleidingsinstituut.

Het landelijk opleidingsplan wordt door de instituten ter instemming voorgelegd aan het CHVG, waarbij de CHVG toetst of het past binnen de regelgeving. Zo kan bijvoorbeeld in het landelijk opleidingsplan niet worden afgeweken van de door het CHVG vastgelegde opleidingsduur. Ook wijzigingen van het landelijk opleidingsplan worden ter instemming voorgelegd aan het CHVG. Voor zover een wijziging van het landelijk opleidingsplan geen wijziging van het specifieke besluit betreft, voorziet de instemming van het CHVG in de inwerkingtreding van het gewijzigde opleidingsplan en zonodig in overgangsbepalingen. In Medisch Contact – het officiële orgaan van de KNMG – wordt mededeling gedaan van de instemming met een wijziging van het landelijk opleidingsplan. Daarnaast wordt de instemming gepubliceerd op de website van de KNMG. Als het specifieke besluit moet worden gewijzigd, wordt de besluitvormingsprocedure van de Regeling gevolgd. Ook in dat geval wordt bepaald wanneer het gewijzigde besluit in werking treedt en of een overgangsregeling nodig is. Een gewijzigd specifiek besluit treedt echter niet eerder in werking dan nadat de minister van VWS ermee heeft ingestemd.

Derde lid onder a en b: het hanteren van thema’s zegt iets over de inhoud van de opleiding;

het hanteren van modules en stages zegt iets over de wijze van opbouw van de opleiding (de structuur).

B.4. Toetsing en beoordeling

De toetsing en beoordeling vindt plaats volgens het protocol toetsing en beoordeling zoals dat is opgenomen in het landelijk opleidingsplan. Elk specialisme kent een toetsing- en beoordelingssysteem dat educatieve en selectieve elementen bevat. Het protocol is een landelijk kader dat bijdraagt aan uniformiteit en transparantie.

B.5. Duur

De duur van de opleiding is voor de drie specialismen gelijk en bedraagt drie jaar. In de bepalingen van dit besluit over de duur van de opleiding of onderdelen daarvan wordt uitgegaan van de situatie dat de aios de opleiding ononderbroken en in volledige werkweek volgt. Van dit beginsel kan uitsluitend worden afgeweken op grond van de bepalingen B.8. en B.9. Dat betekent dat de opleiding over een langere tijd kan worden verdeeld, indien:

  • 1. de opleiding in deeltijd wordt gevolgd. De voorwaarden voor het volgen van de opleiding in deeltijd zijn opgenomen in artikel B.8.

  • 2. de opleiding wordt onderbroken door verlof op basis van wettelijke regelingen als genoemd in artikel B.9.

  • 3. de opleiding wordt gecombineerd met wetenschappelijk onderzoek op het terrein van het betreffende specialisme. De voorwaarden voor het combineren van de opleiding met wetenschappelijk onderzoek op het terrein van het betreffende specialisme zijn opgenomen in titel II.

Onderbreking van de opleiding of opleiding in deeltijd verandert niets aan de nominale duur van de opleiding.

B.6. Verlenging

De opleiding kan op voorstel van het hoofd en na goedkeuring door de HVRC met ten hoogste zes maanden worden verlengd. In het protocol toetsing en beoordeling is opgenomen dat hiertoe kan worden beslist ingeval er een vertraging is opgetreden in de competentieontwikkeling van de aios. Met vertraging in de competentie- ontwikkeling wordt bedoeld dat de aios de competenties nog niet heeft bereikt en aldus één of meerdere delen van het specialisme onvoldoende beheerst zodat het niet verantwoord is de aios het specialisme zelfstandig uit te laten oefenen. De verlenging kan ter beoordeling van het hoofd besteed worden aan een extra periode in de praktijkopleiding of aan wetenschappelijk onderzoek.

Disfunctioneren van een aios dient in een zo vroeg mogelijk stadium te worden gesignaleerd en daaraan consequenties te worden verbonden, zoals beëindigen van de opleiding. Indien echter pas aan het eind van de opleiding wordt geconstateerd dat de aios een onderdeel van het specialisme onvoldoende beheerst kan een verlenging in de rede liggen. Het moet dan gaan om het gebrek aan vaardigheden die in een korte periode kunnen worden geleerd. Om die reden is de termijn van verlenging aan een maximum van zes maanden gebonden.

De verlenging van de opleiding is geen recht van de aios. Het hoofd beoordeelt of verlenging van de opleiding in de rede ligt en dient een eventueel voorstel tot verlenging voor te leggen aan de HVRC. Daarbij wordt bekeken of de gesignaleerde tekortkomingen in de voorgestelde periode kunnen worden bijgebracht.

Indien de aios na deze verlenging nog niet in staat wordt geacht het specialisme zelfstandig en naar behoren uit te oefenen kan hij niet worden geregistreerd in het register van het betreffende specialisme.

B.7. Structuur plannen

In dit artikel is de verhouding tussen de verschillende plannen in de opleiding aangegeven.

Het landelijk opleidingsplan is een landelijk geregeld kader ten behoeve van het inrichten van de opleiding en het uitvoeren daarvan door het opleidingsinstituut. Voor elk specialisme is een landelijk opleidingsplan ontwikkeld. Het opleidingsinstituut baseert zijn eigen opleidingsplan, dat de feitelijke inrichting van de opleiding op lokaal niveau beschrijft, op het landelijk opleidingsplan.

Het leerwerkplan beschrijft de vorm en inhoud van het praktisch en theoretisch gedeelte van de opleiding in de praktijk van de opleider, de opleidingsinrichting, stageopleider of stage-inrichting.

Het individuele opleidingsplan en -schema voor de individuele aios is opgesteld binnen de kaders aangegeven in het opleidingsplan en leerwerkplan. Het opleidingsschema vormt voor de aios de individuele tijdsplanning van de opleiding met daarin tevens opgenomen de locaties waar de (onderdelen van) de opleiding worden gevolgd. Het individueel opleidingsplan vormt de inhoudelijke planning van de opleiding en omschrijft hoe de aios de benodigde competenties zal gaan verwerven.

Grafisch zijn de kaders als volgt weer te geven:

verkleinde afbeelding van stcrt-2008-1000-001.png
B.8. Deeltijd

Uitgangspunt van de bepaling over deeltijd in dit besluit is dat het volgen van alle onderdelen van de opleiding, derhalve ook het theoretische gedeelte en de diensten die deel uit maken van de praktijkopleiding, in deeltijd mogelijk is. Of het volgen van de opleiding in deeltijd ook uit bedrijfstechnisch oogpunt uitvoerbaar is, is niet in deze bepaling geregeld. Dit laatste is een kwestie tussen de aios en de werkgever. Er is in het eerste lid een beperkt aantal voorwaarden gesteld aan het volgen van de opleiding in deeltijd. Belangrijkste voorwaarde is dat de opleiding minimaal in 50% van een voltijds dienstbetrekking kan worden gevolgd. Deze ondergrens is overgenomen uit de Europese Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en heeft als achtergrond dat bij opleiding in minder dan 50% niet meer de gewenste kwaliteit kan worden gewaarborgd. Vanuit het oogpunt van continuïteit van de opleiding wordt het noodzakelijk geacht dat tijdens de praktijkopleiding de aanwezigheid van de aios in de praktijk ten minste over drie dagen is verspreid. Het opnemen van ouderschapsverlof gedurende één of meerdere dagdelen per werkweek over een langere periode wordt aangemerkt als deeltijd in de zin van dit artikel.

Tweede lid: Aanpassing van de arbeids-, of opleidingsduur tijdens de opleiding betekent wijziging van het individueel opleidingsschema en indien nodig ook het individueel opleidingsplan.

B.9. Onderbreking

Uit opleidingsinhoudelijke overwegingen wordt het van belang geacht dat de opleiding aansluitend, dus zonder onderbrekingen wordt gevolgd. Slechts op grond van hogere wetgeving of bijzondere bepalingen is het tijdelijk niet deelnemen aan de opleiding gelegitimeerd (arbeidsongeschiktheid, zorgverlof, ouderschapsverlof en zwangerschapsverlof). Wanneer opleidingstijd is gemist, vindt naar rato compensatie plaats van de gemiste opleidingstijd. Alleen kortdurende afwezigheid hoeft niet te worden gecompenseerd.

Afwezigheid door vakantie overeenkomstig het aantal dagen in de arbeidsovereenkomst wordt niet als onderbreking aangemerkt.

B.10. Wijzigingen individueel opleidingsschema en individueel opleidingsplan

Het hoofd is in staat een oordeel te geven over de uiteindelijke indeling van de opleidingsonderdelen en om die reden is instemming van het hoofd bij wijziging van het individueel opleidingsplan en -schema noodzakelijk. Zolang de wijziging geen afwijking inhoudt van het opleidingsplan kan het hoofd de wijziging zelf afhandelen.

Alleen indien de wijziging een afwijking inhoudt van het opleidingsplan is naast de instemming van het hoofd goedkeuring van de HVRC vereist. De HVRC beoordeelt in dat geval of ten volle aan de opleidingseisen wordt voldaan en de continuïteit van de opleiding is gewaarborgd.

B.11. Mogelijkheid tot vrijstelling

Als voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen moet de aios als arts ten minste zes maanden gelijkwaardige werk- of opleidingservaring hebben opgedaan, in de vijf jaar voorafgaand aan de opleiding. Artikel B.11. geeft een verwijzing naar de werkervaring die als relevant kan worden beschouwd en tot welke vrijstelling die ervaring kan leiden. Een opleidingsperiode van minimaal één jaar blijft een vereiste. Verleende vrijstellingen kunnen hieraan geen afbreuk doen. Tevens is vrijstelling op grond van werkervaring opgedaan voorafgaande aan de opleiding uitsluitend mogelijk indien deze werkervaring is opgedaan in een specialisme in een inrichting of stage-inrichting die door de HVRC of MSRC voor het verzorgen van de opleiding in dat specialisme is erkend. Alle specialistische opleidingen moeten voldoen aan Europese regelgeving, die geen vrijstellingsmogelijkheid kent. Slechts wanneer voorafgaand aan de opleiding werkervaring is opgedaan in een als opleidings- of stage-inrichting erkende instelling, kan deze ervaring achteraf worden aangemerkt als opleidingservaring. De aios kan uitsluitend via het hoofd een aanvraag tot vrijstelling bij de HVRC indienen.

B.12. Opleidingsregister

De arts dient zelf voor aanvang van de opleiding een aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in bij de HVRC. Een dergelijke aanvraag kan de arts eerst indienen nadat hij een opleidingsplaats heeft verworven en beschikt over een bewijs van inschrijving in het BIG-register.

De eis dat de arts de opleiding pas kan aanvangen nadat hij is ingeschreven in het opleidingsregister heeft als achtergrond dat de HVRC toezicht dient te houden op de opleiding. Ter uitvoering van deze taak is het voor de HVRC noodzakelijk te weten welke aios waar in opleiding is.

B.13. Voltooiing opleiding

Ten behoeve van de registratie van de aios in het register van het betreffende specialisme geeft de opleider aan het eind van de opleiding, welke met goed gevolg is afgesloten, een verklaring af dat de aios heeft voldaan aan alle opleidingseisen.

B.14. Verplichtingen van de aios

In dit artikel is een aantal verplichtingen neergelegd waaraan de aios tijdens de opleiding moet voldoen. Daarbij is uitgegaan van het feit dat de aios (nog) niet bekwaam is om het specialisme zelfstandig uit te oefenen. De aios heeft een eigen verantwoordelijkheid als arts door inschrijving in het register van artsen als bedoeld in artikel 3 Wet BIG, en is als arts verantwoordelijk voor het eigen medische handelen. Naast deze medische verantwoordelijkheid heeft de aios ook verplichtingen als degene die wordt opgeleid. De aios dient daarom voortdurend af te wegen of hij over voldoende bekwaamheid beschikt om de betreffende medische handeling naar behoren te verrichten. Een probleem hierbij is dat de aios, juist door gebrek aan ervaring, de eigen bekwaamheid niet altijd adequaat kan beoordelen. De aios dient derhalve gedurende de gehele opleiding en ook tijdens het deelnemen aan diensten, bij de geringste twijfel te overleggen met de opleider. De aios moet de aanwijzingen die de opleider op grond van dit overleg geeft, opvolgen.

Aan de verplichting van registratie als basisarts in het BIG-register en een registratie in het opleidingsregister van de HVRC dient de aios te voldoen voordat hij de opleiding aanvangt. Tevens dient de aios een overeenkomst met het opleidingsinstituut te hebben afgesloten en dient een individueel opleidingsschema en -plan te zijn opgesteld.

B.15. Einde overeenkomst

Het einde van de overeenkomst tussen de aios en het opleidingsinstituut betekent tevens uitschrijving van de aios uit het opleidingsregister.

Titel II Combinatie opleiding en wetenschappelijk onderzoek

In deze titel wordt de combinatie opleiding en onderzoek mogelijk gemaakt, waarbij uitsluitend eisen worden gesteld ter waarborging van de kwaliteit van de specialistische opleiding. Er worden geen eisen gesteld aan het wetenschappelijk onderzoek, behalve dat dit relevant dient te zijn voor het betreffende specialisme en de tijd dat de aios besteedt aan onderzoek niet valt onder de verantwoordelijkheid van de opleider c.q. de opleidingsinrichting. Een regeling voor de combinatie van opleiding en onderzoek is noodzakelijk omdat wetenschappelijk onderzoek feitelijke onderbreking van de opleiding kan betekenen en de opleiding over een langere tijd wordt verspreid. Duidelijk moet zijn dat het om een combinatie van onderzoek en opleiding gaat en dat beide los van elkaar blijven bestaan. Het wetenschappelijk onderzoek wordt geen onderdeel van de opleiding.

B.16. Combinatie opleiding en wetenschappelijk onderzoek

Als enige inhoudelijke voorwaarde voor het combineren van wetenschappelijk onderzoek met de opleiding in een specialisme is gesteld dat het wetenschappelijk onderzoek relevant dient te zijn voor het betreffende specialisme. Op basis van artikel B.18. zal deze voorwaarde door de HVRC marginaal worden getoetst. Dat wil zeggen dat de HVRC beoordeelt of in redelijkheid kan worden gesteld dat het onderzoek relevant is voor het betreffende specialisme.

In het tweede lid heeft het CHVG een maximum willen stellen aan de termijn waarover de opleiding in het specialisme kan worden verspreid. Bij een spreiding over een langere termijn kan de kwaliteit van de specialistische opleiding niet meer worden gegarandeerd.

B.17. Randvoorwaarden

Alle individuele opleidingsschema’s en -plannen moeten worden goedgekeurd door de HVRC, omdat de combinatie van opleiding en wetenschappelijk onderzoek per definitie een afwijking van het opleidingsplan inhoudt. Indien het wetenschappelijk onderzoek geheel voorafgaand of na de opleiding plaatsvindt is er geen sprake van combinatie. Dit artikel maakt de combinatie mogelijk van gelijktijdig in deeltijd deelnemen aan de opleiding en onderzoek verrichten.

B.18. Aanvraag beoordeling opleidingsschema en individueel opleidingsplan

Zowel het hoofd als de HVRC beoordelen of:

  • het wetenschappelijk onderzoek relevant is voor het betreffende specialisme waarin de opleiding wordt gevolgd; en

  • het individueel opleidingsschema en individueel opleidingsplan waarborgt dat ten volle aan de opleidingseisen, inclusief het bereiken van de competenties, kan worden voldaan.

B.19. Overige bepalingen

De opleiding dient te voldoen aan alle eisen in dit besluit en het betreffende specifieke besluit. De aios die de opleiding combineert met wetenschappelijk onderzoek dient immers aan het eind van de opleiding over dezelfde competenties te beschikken als een ‘gewone’ aios, zodat hij na beëindiging van zijn opleiding ook in staat zal zijn het specialisme zelfstandig en naar behoren uit te oefenen.

Dit lijkt een overbodige bepaling, maar maakt duidelijk dat opleiding en onderzoek twee verschillende elementen zijn die niet samen opgaan in één uniforme opleiding.

Hoofdstuk C

In dit hoofdstuk is inzake de erkenningen een onderscheid gemaakt tussen eisen en verplichtingen. Bij een eerste erkenning, dat wil zeggen als er nog geen opleiding aanwezig is, wordt uitsluitend beoordeeld of de opleider en de opleidingsinrichting aan de eisen voldoen. Uiteraard wordt wel meegenomen of in de toekomst ook voldaan kan worden aan de verplichtingen. Bij een verzoek om de erkenning te hernieuwen wordt beoordeeld of zowel aan de eisen als de verplichtingen is voldaan.

Titel I De opleider en de stageopleider
C.1. De eisen voor erkenning van de opleider

Een specialist die voor erkenning als opleider in aanmerking wenst te komen dient ondermeer minimaal over vijf jaar ervaring in het specialisme te beschikken. Ervaring en bekendheid met de praktijk worden essentieel geacht voor de kwaliteit van de opleider. Alleen in bijzondere gevallen kan de HVRC van deze eis ontheffing verlenen.

Eerste lid onder e: met deze bewoording heeft het college nadrukkelijk bepaald dat de specialist, om voor erkenning als opleider in aanmerking te komen, deze avond-, nacht- en weekenddiensten zelf moet verrichten. Het laten verrichten van diensten onder supervisie van de specialist is niet (meer) mogelijk. Tevens wordt met deze eis de continuïteit van de patiëntenzorg beoogd.

C.2. Verplichtingen opleider

De opleider is degene die een behandelingsovereenkomst aangaat met een patiënt, ook in een situatie waarin de aios volgens onderling gemaakte afspraken is ingeroosterd voor het doen van een dienst. Hierdoor is en blijft de opleider eindverantwoordelijk voor de patiëntenzorg door de aios tijdens een dienst, ook als die plaatsvindt op een huisartsenpost. De opleider geeft zijn verantwoordelijkheid als degene die opleidt, vorm door begeleiding/bewaking gedurende de gehele periode van praktijkopleiding, hierbij wel rekening houdend met de toenemende bekwaamheid c.q. zelfstandigheid van de aios. De opleider moet tijdens de opleidingssituatie voortdurend bereikbaar zijn en zonodig persoonlijk ter plekke aanwezig kunnen zijn. Dit geldt onder alle omstandigheden, zowel tijdens de openingsuren van de praktijk als tijdens diensten.

C.3. De waarnemer

Indien de praktijkopleiding plaatsvindt in een huisartspraktijk of in een zelfstandige praktijk voor de geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten is de opleider verantwoordelijk om bij zijn afwezigheid zorg te dragen voor adequate waarneming van zijn opleidingstaken. Indien de opleider werkt in een opleidingsinrichting is de instelling verantwoordelijk voor het regelen van de waarneming bij afwezigheid van de opleider, zoals bepaald in artikel C.11. De periode van waarneming is uitsluitend bedoeld voor een korte periode teneinde de opleiding van de betreffende aios niet te blokkeren. Is er sprake van langdurige afwezigheid van de opleider dan moet de aios de opleiding bij een andere opleider voort te zetten.

C.4. en C.5. Eisen en verplichtingen stageopleider

Andere beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg die meewerken aan het verzorgen van een gedeelte van de opleiding worden aangeduid als ‘stageopleiders’ in plaats van ‘andere opleiders’. Een stageopleider kan ook een specialist uit het betreffende specialisme zijn waarvoor de aios in opleiding is. Aan de stageopleider worden minimale eisen gesteld teneinde de drempel voor het erkennen van stageopleiders laag te houden en zodoende voldoende stageplekken mogelijk te maken. De stageopleider moet direct voorafgaand aan de erkenning reeds een half jaar werkzaam zijn in de stage-inrichting.

Titel II De opleidingsinrichting en de stage-inrichting
C.6. Opleidingsinrichting op één locatie

Met een goed bijgehouden en inzichtelijk geautomatiseerd registratiesysteem kunnen patiëntengegevens direct ingezien en bijgewerkt worden door de opleider en de aios.

Toegang tot relevante literatuur, genoemd in het eerste lid, onder c, duidt tevens op het gebruik kunnen maken van een elektronisch informatiesysteem of vergelijkbare moderne middelen tot ontsluiting van literatuur

C.7. Aanvullende eisen bij meerdere locaties

Deze aanvullende eisen hebben tot doel te bewerkstelligen dat de registratiecommissie één bestuur kan aanspreken op het functioneren van de opleiding. Er dient aldus één bestuurlijke eenheid verantwoordelijk te zijn voor de opleiding.

C.11. De waarnemer

Indien de opleiding wordt gevolgd bij een opleider werkzaam in een opleidingsinrichting is de instelling verantwoordelijk voor het regelen van de waarneming bij afwezigheid van de opleider. Voor het overige geldt hetgeen in de toelichting bij artikel C.3. is vermeld.

Paragraaf II-C en II-D Stage-inrichting

Voor erkenning van een stage-inrichting zijn minder zware eisen gesteld. Daarmee wordt het makkelijker de opleiding over meerdere inrichtingen te verspreiden en aldus de capaciteit van de opleiding te vergroten.

Titel III Het opleidingsinstituut
C.15 Eisen erkenning instituut

Het hoofd heeft een belangrijke positie binnen het opleidingsinstituut. Hij heeft de leiding over het opleidingsinstituut en is verantwoordelijk voor de organisatie, de inhoud en de kwaliteit van de opleiding. De taken zijn geregeld in artikel C.18. Daarom zijn er eisen gedefinieerd waaraan het hoofd en de functie van het hoofd moeten voldoen. De functie van hoofd moet voltijds worden vervuld ten behoeve van de continuïteit van de opleiding. Dit betekent niet dat de functie van hoofd door slechts een persoon kan worden uitgeoefend. Indien het hoofd geen voltijdse aanstelling heeft zal de functie in gezamenlijkheid moeten worden vervuld. In geval van afwezigheid van het hoofd moet er een plaatsvervangend hoofd zijn aangewezen. Er moet dus altijd een verantwoordelijke functionaris aanwezig zijn die aanspreekbaar is ten aanzien van de organisatie, inhoud en kwaliteit van de opleiding.

C.16. Verplichtingen opleidingsinstituut

Eerste lid 1, onder a., sub ii.: In het kader van een aanvraag tot hernieuwde erkenning onderzoekt de HVRC (a) of het opleidingsinstituut beschikt over een opleidingsplan en (b) of dat opleidingsplan een correcte uitwerking van het landelijk opleidingsplan is, blijkens de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de opleiding. Ook in het kader van haar toezichthoudende taak kan de HVRC het opleidingsplan inzien. Indien de HVRC oordeelt dat het opleidingsplan geen juiste uitwerking is van het landelijk opleidingsplan, kan het consequenties hebben voor de erkenning.

Titel IV Procedure erkenning

In deze paragraaf zijn de door de HVRC te hanteren randvoorwaarden voor de erkenning weergegeven, zoals de duur van de erkenning, tussentijdse wijziging van de erkenning en einde van de erkenning. Naast deze regels gelden de bepalingen zoals opgenomen in de Regeling specialismen en profielen geneeskunst.

C.20. Aanvraag erkenning als opleider, stageopleider, opleidingsinrichting, stage-inrichting of opleidingsinstituut

De verantwoordelijkheid voor de aanvraag tot erkenning of hernieuwde erkenning ligt bij de opleider en de opleidingsinrichting. De HVRC heeft wel een signaalfunctie: de HVRC informeert de betrokkenen tijdig over het verstrijken van de erkenningstermijn. Als de opleider of de opleidingsinrichting vervolgens geen verzoek tot hernieuwde erkenning indienen, vervalt de erkenning.

C.21. Visitatie

In dit artikel is uitsluitend bepaald dat de HVRC gebruik maakt van het instrument visitatie. Hoe de HVRC dit invult is een uitvoeringskwestie van de HVRC. Daartoe stelt de HVRC nadere voorschriften vast.

C.25. Duur erkenning

Uitgangspunt is dat als is voldaan aan alle eisen en verplichtingen, erkenning wordt verleend voor de maximale periode van vijf jaar. Indien niet volledig aan de erkenningseisen is voldaan kan de HVRC besluiten om de erkenning niet te verlenen, voor een beperkte duur of onder bepaalde voorwaarden zoals bepaald in artikel C.24.

Uitzondering is dat een eerste erkenning maximaal voor een periode van twee jaar kan worden verleend. Reden is dat bij het opstarten van een opleiding het wenselijk wordt geacht dat de HVRC daar op korte termijn toezicht op houdt.

Met het vijfde lid wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat een erkende opleider een erkende opleidingsinrichting moet hebben. Mocht tussentijds tot verkorting van de erkenning van een opleidingsinrichting worden besloten, dan leidt dit niet automatisch tot verkorting van erkenning van de opleider. Daartoe zal een separaat besluit genomen moeten worden.

Hoofdstuk D

In dit hoofdstuk is de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties geïmplementeerd. Deze richtlijn vervangt een aantal zogenaamde sectorale richtlijnen betreffende de beroepen van onder andere artsen en richtlijnen betreffende de beroepen die niet onder de sectorale richtlijnen vallen. Personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat van de Europese Unie hebben behaald wordt gegarandeerd dat zij toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van dat land. De toegang tot het beroep van arts/specialist wordt afhankelijk gesteld van het bezit van een bepaalde opleidingstitel, waardoor wordt gegarandeerd dat de betrokkene een opleiding heeft gevolgd die aan de vastgestelde minimumeisen voldoet. Daarvoor is een stelsel van onderlinge erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ontwikkeld. Automatische erkenning leidt er toe dat de betrokken arts in het betreffende register van specialisten moet worden ingeschreven. Voor de onder het CHVG ressorterende specialismen is het beginsel van automatische erkenning alleen van toepassing op de huisarts; de verpleeghuisarts en de arts voor verstandelijk gehandicapten die onderdaan is van een van de landen van de EER of Zwitserland kan op grond van het zogenaamd algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels in het betreffende register van specialisten worden ingeschreven. De richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat. Er is gekozen voor een algemene verwijzing naar de richtlijn. De HVRC dient bij concrete verzoeken tot inschrijving in een register van specialisten het Europese recht zelfstandig en rechtstreeks toe te passen.

Titel I Inschrijving
D.1. Inschrijving

Eerste lid: In dit artikel is aangegeven welke voortrajecten kunnen leiden tot opname van een arts in een specialistenregister. Onderdeel b. en c. hebben betrekking op Richtlijn 2005/36/EG: onderdeel b. regelt de registratie van huisartsen op grond van de automatische erkenning, onderdeel c. regelt de registratie van verpleeghuisarseen of artsen voor verstandelijk gehandicapten op grond van het algemeen stelsel. Onder d. vallen die specialistendiploma’s die een onderdaan van buiten de Europese Unie heeft behaald in een land niet behorend tot de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of Zwitserland.

Tweede lid: Dit betreft de arts die oorspronkelijk in een derde land, dwz. een land niet behorend tot de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of Zwitserland, een artsdiploma en een specialistenopleiding heeft gevolgd en voltooid. Het artsdiploma is vervolgens door een land dat wel behoort tot de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of Zwitserland als niet gelijkwaardig beoordeeld, waarna de arts in dat land (een deel van) de artsopleiding opnieuw heeft gevolgd en voltooid. Op basis van het ‘EU’-diploma is hij ingeschreven in het register van artsen in het betreffende land. Als deze arts vervolgens de HVRC verzoekt om inschrijving in het register van zijn specialisme, wijst de HVRC dit verzoek af. De specialistenopleiding is immers gevolgd en voltooid vóór het behalen van het ‘EU’-artsdiploma. De specialistenopleiding respectievelijk beroepservaring die na het behalen van het artsexamen is gevolgd c.q. opgedaan kunnen alleen worden gewogen in het licht van de beroepservaring als arts, niet in het licht van een registratieverzoek als specialist.

Titel II Registratie
Paragraaf II-A Aanvraag registratie
D.2. Registratie arts tot huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten

De arts die in Nederland is opgeleid tot huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten kan aan het eind van de opleiding bij de HVRC een aanvraag tot inschrijving één van de specialistenregisters indienen. De arts die een aanvraag indient is verantwoordelijk voor het feit dat hij is opgeleid conform de opleidingseisen zoals die zijn vastgesteld door het CHVG. Het hoofd van het opleidingsinstituut geeft een verklaring van voltooiing van de opleiding af.

Tweede lid: De HVRC zal de arts informeren welke gegevens zij nodig heeft om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen en te beoordelen. De formulering van de tweede zin laat in het midden van wie de HVRC de originele verklaring over de voltooiing van de opleiding ontvangt. Dat kan zowel van de arts als van het hoofd zelf zijn.

Derde lid: Nieuw is de termijn die een arts krijgt om een verzoek tot registratie in te dienen. Voorheen was dit een jaar en dit is teruggebracht tot drie maanden. Dit houdt onder meer verband met de uniformiteit van de regelgeving van de drie colleges (CCMS, CHVG en CSG). Daarnaast is een specialistenregister openbaar. Een ieder die zulks verlangt wordt medegedeeld of een persoon is ingeschreven en zo ja in welk specialisme. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt met zich mee dat een register een juiste weergave van de werkelijkheid dient te zijn. Om die reden moet de periode waarbinnen met terugwerkende kracht wordt geregistreerd zo kort mogelijk zijn.

De arts die binnen de in dit lid genoemde termijn een aanvraag om inschrijving indient die wordt gehonoreerd, wordt met terugwerkende kracht voor de volle vijf jaar ingeschreven De begindatum van de registratie is in dit geval de dag na voltooiing van de opleiding. Dit is de enige uitzondering op de hoofdregel dat inschrijving niet met terugwerkende kracht plaatsvindt en vindt zijn oorzaak in de termijn die de HVRC nodig heeft om op de aanvraag te beslissen.

Vierde lid: Uitgangspunt is inschrijving in een register voor vijf jaar. In het geval de arts meer dan drie maanden tot vijf jaar na voltooiing van de opleiding de aanvraag indient, wordt van dit uitgangspunt afgeweken door de arts te registeren voor een periode korter dan vijf jaar (beperkte duur). De expiratiedatum van deze registratie is nog steeds vijf jaar na voltooiing van de opleiding; de ingangsdatum is echter afhankelijk van het moment waarop het verzoek compleet is. Omwille van de rechtszekerheid wordt in dit geval niet met terugwerkende kracht geregistreerd.

Vijfde lid: Mits tijdig ingediend, geeft een voltooide opleiding de arts recht op vijf jaar registratie. In dat geval hoeft de arts niet langer aan te tonen dat hij aan de herregistratie-eisen heeft voldaan. Dit betekent een wijziging van de voorheen geldende registratievereisten. Vijf jaar na het voltooien van de opleiding wordt voor het eerst getoetst of de specialist al dan niet aan de herregistratie-eisen heeft voldaan.

D.3. Registratie op basis van Richtlijn 2005/36/EG

Dit artikel heeft enerzijds betrekking op de arts wiens specialistendiploma op grond van Richtlijn 2005/36/EG automatisch wordt erkend zodat hij kan worden ingeschreven als huisarts. En anderzijds op de arts wiens specialistendiploma kan worden erkend via het algemeen stelsel zodat inschrijving als verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten volgt. Dat kan bijvoorbeeld zijn de Franse gerontoloog die in het register van verpleeghuisartsen wil worden ingeschreven. In dat geval beoordeelt de HVRC of de door de arts in Frankrijk gevolgde en voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de opleiding tot verpleeghuisarts in Nederland. Oordeelt de HVRC dat diens opleiding zowel wat betreft inhoud als wat betreft duur overeenkomt met de Nederlandse opleiding tot verpleeghuisarts dan schrijft zij de arts in. Is van gelijkwaardigheid geen sprake, dan wordt bezien of de arts in aanmerking komt voor een individueel scholingsprogramma. Dat komt hij alleen als hij binnen de door het CHVG bepaalde maximumduur van dit scholingsprogramma zodanig kan worden geschoold, dat na voltooiing ervan van gelijkwaardigheid sprake is.

Paragraaf II-B Beoordelingsstage

Deze paragraaf regelt de beoordelingsstage. Nieuw is opgenomen dat de arts binnen één jaar met de beoordelingsstage moet aanvangen (D.8., derde lid). Dit is eveneens het geval bij het individueel scholingsprogramma van artikel D.11., vierde lid. Het stellen van een termijn voorkomt dat de kennis van de arts verwatert omdat hij gedurende langere tijd niet in zijn specialisme werkzaam is en biedt de HVRC de gelegenheid om het besluitvormingsproces over het verzoek tot registratie te bewaken. De duur van de beoordelingsstage is in beginsel maximaal zes maanden, waarbij het mogelijk is om in overleg met het hoofd een langere of kortere duur te bepalen (D.9.). Een beoordelingsstage is uitsluitend bedoeld om te beoordelen of de arts in staat is het betreffende specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen en niet om de arts bij te scholen. Eventuele geconstateerde marginale tekortkomingen kunnen in een beoordelingsstage worden bijgeleerd. Van opleiding is geen sprake. Indien vooraf duidelijk is dat de arts nog dient te worden bijgeschoold dient te worden bekeken of de arts in aanmerking kan komen voor een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-C dan wel dat hij de opleiding, waarbij eventueel vrijstelling voor onderdelen kan worden verleend, dient te volgen. Verlenging van de beoordelingsstage is alleen dan zinvol als met deze verlenging een betere beoordeling kan worden gegeven of het gewenste niveau kan worden bereikt.

Paragraaf II-D Tijdelijke en incidentele dienstverrichting
D.16. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Met de regeling zoals beschreven in deze paragraaf wordt Titel II (Vrije dienstverrichting) van Richtlijn 2005/36/EG geïmplementeerd en wordt uitvoering gegeven aan de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. De richtlijn en de Algemene wet voorzien in een regeling voor de migrerende beroepsbeoefenaar uit een lidstaat die tijdelijk en incidenteel diensten wil verrichten in (i.c.) Nederland. Het moet daarbij gaan om een zgn. gereglementeerd beroep. Beoogd wordt de grensoverschrijdende toegang tot deze beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door middel van een ‘lichte’ procedure: deze dienstverrichter hoeft geen erkenning van zijn beroepskwalificaties aan te vragen. Belangrijk vereiste voor gebruikmaking van deze lichte procedure is dat de dienstverrichter in de lidstaat van oorsprong of herkomst rechtmatig is gevestigd en aldaar voldoet aan alle voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van zijn beroep. Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverlening wordt per geval beoordeeld, met name in het licht van de duur, de frequentie, de regelmaat en de continuïteit van de dienstverrichting.

Voor de beroepen in de volksgezondheidssector (artikel 3 en 34 Wet BIG) worden in een regeling van de Minister van VWS nadere regels gesteld, bijvoorbeeld voor de arts. In dit artikel D.16. stelt het CHVG nadere regels met betrekking tot de specialist die tijdelijk en incidenteel in Nederland zijn specialisme wil uitoefenen. Op grond van de richtlijn is de huisarts een specialist waarvan de opleidingstitel voor automatische erkenning in aanmerking komt. Dat geldt niet voor de Nederlandse specialismen verpleeghuisgeneeskunde en geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten. Dit onderscheid is van belang voor de tijdelijke en incidentele dienstverrichter, omdat het specialisme bepaalt of er sprake is van een schriftelijke verklaring vooraf die fungeert als melding of van een controlemogelijkheid vooraf.

Eerste lid: De Franse huisarts dient zich voorafgaand aan zijn werkzaamheden te melden bij het RIBIZ (BIG-register) met o.a. zijn artsdiploma en vervolgens bij de HVRC met o.a. zijn specialistendiploma.

Tweede lid: De Franse verpleeghuisarts dient zich voorafgaand aan zijn werkzaamheden te melden bij het RIBIZ met o.a. zijn artsdiploma en dient vervolgens zijn specialistendiploma te laten controleren door de HVRC.

Titel III Herregistratie

De herregistratie voor alle drie de specialismen is gebaseerd op de elementen:

  • 1. werkzaam zijn in het specialisme, in overeenstemming met de specialismegebonden competenties en de beschrijving van het specialisme genoemd in artikel D.2. van de specifieke besluiten;

  • 2. volgen van deskundigheidsbevorderende activiteiten;

  • 3. deelname aan het visitatieprogramma van de wetenschappelijke vereniging.

D.17. Eisen voor herregistratie

Op voorstel van het NHG en de LHV is als extra eis toegevoegd; deelname aan visitatie. Vanaf 1 januari 2011 moeten huisartsen aan visitatie gaan deelnemen. Voor de verpleeghuisartsen en de AVG zal deze eis op een nader te bepalen tijdstip worden ingevoerd. Deze ontheffingsmogelijkheid is bijvoorbeeld bedoeld voor specialisten die door verblijf in het buitenland, anders dan vakantie, fysiek niet aan de visitatie kunnen deelnemen. Achtergrond van deze eis is dat zoveel mogelijk specialisten zich toetsbaar opstellen. De HVRC werkt de ontheffingsmogelijkheid nader uit in beleidsregels.

Arbeidsongeschiktheid is een voorbeeld van de in het derde lid bedoelde omstandigheden.

In het vierde artikellid is aansluiting gezocht bij artikel 15 Wet BIG. Als een specialist niet voldoet aan de eisen voor herregistratie, kan deze verzoeken om een individueel scholingsprogramma te volgen, van één jaar. Tijdens dit programma werkt de specialist niet als zelfstandig specialist maar onder supervisie en volgt deze tevens theoretische scholing. Voor het volgen van een individueel scholingsprogramma hoeft de betreffende specialist niet te wachten tot expiratie van zijn registratie. Hij kan daarmee al voor de expiratiedatum beginnen.

D.18. Duur herregistratie

Hoofdregel is indien een specialist aan alle gestelde herregistratie-eisen voldoet vindt herregistratie voor de maximale periode van vijf jaar plaats. De ondergrens om voor een beperkte periode van herregistratie in aanmerking te komen bedraagt 16 uur per week gedurende één jaar aaneengesloten.

Een kortere periode van herregistratie kan worden gegeven:

  • als er onvoldoende is gewerkt

  • als langer dan twee jaar aaneengesloten niet is gewerkt

  • als onvoldoende deskundigheidsbevordering is gevolgd

  • als niet is deelgenomen aan kwaliteitsvisitatie

De HVRC geeft in beleidsregels aan op welke wijze de berekening van de herregistratie plaatsvindt.

De huisarts hoeft aan het vereiste van artikel D.17., eerste lid, onder c. (visitatieprogramma) niet eerder dan per 1 januari 2011 te voldoen. Voor de verpleeghuisarts en de arts voor verstandelijk gehandicapten wordt het tijdstip door het CHVG nog bepaald (zie artikel E.1., vijfde lid). Dat betekent dat de duur van de herregistratie nog niet wordt bepaald door het al dan niet hebben deelgenomen aan het visitatieprogramma.

D.19. Uitoefening specialisme

De eis van werkzaam zijn in het specialisme is gesteld op zestien uur per week. Zestien uur wordt minimaal geacht om de vaardigheden in het specialisme te kunnen bijhouden. De herregistratie-eisen gelden voor alle geregistreerde specialisten ongeacht op grond waarvan inschrijving in het register heeft plaatsgevonden.

Analoog aan de werkervaringseisen bij de herregistratie in het basisberoep (artikel 8 van Wet BIG), is de eis gesteld dat de werkzaamheden niet langer dan twee aaneengesloten jaren mogen worden onderbroken. Bij een langer dan twee jaar durende onderbreking van de werkzaamheden is niet meer aan de eisen van regelmatige werkzaamheden over de referteperiode voldaan. In dat geval dient opnieuw aan het bepaalde ten aanzien van de minimumomvang van de werkzaamheden te zijn voldaan om in aanmerking te komen voor hernieuwing, aansluitend aan de expiratiedatum. Als na de periode van onderbreking niet is voldaan aan het bepaalde ten aanzien van de minimum omvang van de werkzaamheden, dan wordt de duur van de herregistratie berekend op grond van de voorafgaand aan de onderbreking verrichte werkzaamheden en toegekend vanaf de datum dat is onderbroken.

Wat onder uitoefening van het specialisme wordt verstaan is nader uitgewerkt in de specifieke besluiten onder B.3, de specialismegebonden competenties (ook opgenomen in het competentieprofiel) , en D.2, werkzaam zijn.

Het tweede lid ziet toe op de minimale omvang van de werkzaamheden om in aanmerking te komen voor een periode van herregistratie.

Een specialist dient in het kader van de herregistratie persoonlijk beschikbaar te zijn voor de zorg en deze zorg ook daadwerkelijk te verlenen. Superviseren van aios die dienst doen, waarbij de specialist niet fysiek aanwezig is, wordt niet meegerekend voor herregistratie. In de specifieke besluiten wordt deze eis nader uitgewerkt.

D.20. Deskundigheidsbevorderende activiteiten

De deskundigheidsbevorderende activiteiten hebben als doel het op peil houden van de deskundigheid van de specialist op alle competenties, zoals die gelden voor de betreffende opleiding. De specialist dient zijn deskundigheidsbevorderende activiteiten daar op af te stemmen.

D.21. Bewijsstukken

Een door de arts opgesteld overzicht van de gevolgde deskundigheidsbevordering kan niet gelden als bewijs voor het daadwerkelijk gevolgd hebben van deskundigheidsbevordering. Bewijsstukken dienen te zijn verkregen van de organisator van de geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteit. Ook de jaaroverzichten afgegeven aan huisartsen door de Perifeer Accreditatie Medewerker (PAM) of door de houder van instellingsaccreditatie kunnen dienen als bewijsstuk.

D.22. Gelijkgestelde werkzaamheden

De regeling van gelijkgestelde werkzaamheden houdt in dat specialisten die niet meer als zodanig werkzaam zijn, maar voor wie voor de functie het voeren van een titel van belang is, op grond van gelijkgestelde werkzaamheden als specialist geregistreerd kunnen blijven. Het gaat hierbij om artsen die geen taken op het gebied van de individuele gezondheidszorg verrichten, zoals bijvoorbeeld hoogleraren en stafleden bij universiteiten. De registratie wordt doorgehaald zodra de arts stopt met de gelijkgestelde werkzaamheden. De arts kan een ‘gewone’ registratie verkrijgen indien hij voldoet aan de herregistratie-eisen dan wel een individueel scholingsprogramma volgt. De in het tweede lid genoemde lijst van gelijkgestelde werkzaamheden is limitatief bedoeld.

D.23. Herintreding

Op grond van artikel 15 van de Wet BIG is in dit artikel een regeling getroffen voor deze herintreders, waarbij het voor specialisten van wie de inschrijving in een specialistenregister is doorgehaald mogelijk is zich opnieuw in het register te laten inschrijven nadat deze een periode niet ingeschreven zijn geweest. De HVRC beoordeelt op basis van de door de arts overgelegde gegevens of de arts voldoet aan de herregistratie-eisen of dat de arts een individueel scholingsprogramma moet volgen. De geformuleerde herregistratie-eisen zijn minimumeisen die niet voortdurende fulltime zorg over vijf voorafgaande jaren vereisen.

Indien de HVRC meent dat een individueel scholingsprogramma gevolgd moet worden, wordt door het hoofd van een universitaire afdeling een programma van individuele scholing vastgesteld. Alleen indien het hoofd oordeelt dat de arts in staat is het specialisme zelfstandig en naar behoren uit te oefenen, zal de HVRC tot inschrijving overgaan.

Hoofdstuk E

E.1. Overgangsbepalingen

Eerste lid: Uitgaande van de hoofdregel zijn de opleidingseisen van dit besluit verbindend voor de aios die met de opleiding is aangevangen vanaf 1 januari 2009. Voor deze categorie heeft het besluit onmiddellijke werking. Dit artikellid beschrijft de uitzondering voor de aios die de opleiding is aangevangen vóór 1 januari 2009 door te bepalen dat op deze aios de vóór dit besluit geldende besluiten blijvend van toepassing zijn (eerbiedigende werking). Afhankelijk van het moment waarop de opleiding is aangevangen kunnen dat zijn ofwel de besluiten van voor 1 januari 2005 of het Kaderbesluit en de specifieke besluiten zoals die met ingang van 1 januari 2005 in werking traden, met inbegrip van de wijzigingsbesluiten. Op deze aios is derhalve de geschillenregeling van Hoofdstuk B, Titel III, Kaderbesluit CHVG zoals die gold tot 1 januari 2009, onverkort van toepassing. Deze overgangsbepaling heeft tot gevolg dat er tijdelijk een oud en een nieuw curriculum naast elkaar zullen bestaan.

Ook de bepalingen inzake de eerste inschrijving in het specialistenregister die golden tot inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing. Voorheen had een arts na voltooiing van de opleiding één jaar de tijd om een verzoek tot registratie in te dienen. Deze termijn is teruggebracht tot drie maanden (artikel D.2.).

Tweede lid: De eisen ten aanzien van het individueel scholingsprogramma van dit besluit zijn verbindend voor de arts die met het individueel scholingsprogramma is aangevangen vanaf 1 januari 2009. Voor deze categorie heeft het besluit onmiddellijke werking (hoofdregel). De arts die voor 1 januari 2009 met het individueel scholingsprogramma is aangevangen wordt van deze hoofdregel uitgezonderd. Deze arts valt onder het regime van het Kaderbesluit CHVG en de specifieke besluiten zoals die tot 1 januari 2009 golden. Op deze arts is derhalve de geschillenregeling van Hoofdstuk B, Titel III, Kaderbesluit CHVG zoals die gold tot 1 januari 2009, onverkort van toepassing.

Derde lid: De regeling houdt in dat de voor de opleider, stageopleider, de opleidings- of stage-inrichting en het opleidingsinstituut bestaande erkenning niet door dit besluit wordt aangetast. Pas bij het verstrijken van de vigerende termijn van erkenning en aldus bij de behandeling van een verzoek tot hernieuwde erkenning wordt de betrokkene getoetst aan de eisen van dit besluit. De eisen ten aanzien van de erkenning, opgenomen in dit besluit, gelden voor de op 1 januari 2009 in behandeling zijnde erkenningsverzoeken alsmede voor de aanvragen tot erkenning die daarna zijn ingediend (onmiddellijke werking). De inwerkingtreding van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst per 15 december 2008 heeft tot gevolg dat tegen de besluiten van registratiecommissie over erkenningen niet langer de bezwaarschriftprocedure bij de Adviescommissie (ACO) openstaat. Belanghebbenden kunnen per genoemde datum een geschil aanhangig maken bij de Commissie voor Geschillen (CvG). Deze wijziging van rechtsmiddel en instantie hebben geen gevolgen voor het op grond van deze overgangsbepaling toepasselijke rechtsregime.

Vierde lid: Deze overgangsbepaling regelt dat verkregen registraties c.q. bestaande rechtsposities niet worden aangetast door de bepalingen van dit besluit. Pas bij een nieuwe registratie wordt de arts getoetst aan de in dit besluit gestelde eisen omtrent herregistratie.

Vijfde lid: De huisarts hoeft aan het vereiste van deelnemen aan het visitatieprogramma van de wetenschappelijke vereniging (zie artikel D.17., eerste lid, onder c.) niet eerder dan per 1 januari 2011 te voldoen. Voor de verpleeghuisarts en de arts voor verstandelijk gehandicapten wordt het tijdstip door het CHVG nog bepaald. Dat betekent dat de duur van de herregistratie nog niet wordt bepaald door het al dan niet hebben deelgenomen aan het visitatieprogramma.

Zesde lid: Bij de inwerkingtreding van het Kaderbesluit CHVG en de specifieke besluiten per 1 januari 2005 oordeelde het CHVG dat rekening diende te worden gehouden met het feit dat het kaderbesluit een verzwaring van de herregistratie-eisen voor de huisartsen en de verpleeghuisartsen van 8 naar 16 uur inhield. Bij een herregistratie wordt de periode beoordeeld vijf jaar voorafgaand aan de expiratiedatum. Het werd destijds niet redelijk geacht dat de huisarts en de verpleeghuisarts bij herregistratie over de beoordelingsperiode liggend voor 1 januari 2005 werd beoordeeld op de zwaardere eis van 16 uur. Tevens werd het redelijk geacht om de huisarts en de verpleeghuisarts een termijn van ongeveer een jaar te gunnen om voor zover noodzakelijk zijn dienstverband c.q. de omvang van zijn werkzaamheden uit te breiden. De destijds in het Kaderbesluit CHVG opgenomen overgangsbepaling is in dit besluit overgenomen. Concreet betekent de overgangsregeling dat voor de beoordelingsperiode vóór 1 januari 2006 getoetst wordt of de specialist voldoet aan de eis van 8 uur en de overige beoordelingsperiode getoetst wordt of de specialist voldoet aan de eis van 16 uur.

Zevende lid: Dit artikel betreft de artsen die beschikbaar en verantwoordelijk zijn voor het verlenen van verpleeghuisgeneeskundige zorg maar niet werkzaam zijn in en/of vanuit een verpleeghuis of een instituut waarin de verpleeghuisgeneeskundige zorgverlening naar inhoud en hoedanigheid dezelfde elementen bevat als gebruikelijk is in het verpleeghuis. De inschrijving van deze artsen in het register is voor 1 maart 2002 op grond van de Richtlijnen voor herregistratie verpleeghuisartsen in geclausuleerde vorm is verlengd. Deze verpleeghuisartsen van wie de registratie in het verleden in geclausuleerde vorm is verlengd kunnen die geclausuleerde registratie behouden tot uiterlijk 1 maart 2005. Zij kunnen opteren voor een hernieuwde en onbeperkte registratie als verpleeghuisarts, maar dan moeten zij een programma van individueel aangepaste scholing met goed gevolg hebben voltooid.

E.4. Inwerkingtreding

De hoofdregel luidt dat een besluit onmiddellijke werking heeft voor zover daar in de overgangsbepalingen geen uitzondering op wordt gemaakt. Het één en ander volgt uit de aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzing 166): ‘Een regeling is van toepassing op hetgeen na de inwerkingtreding voorvalt als ook bij hetgeen bij de inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen’. Ook bij dit besluit is van deze hoofdregel uitgegaan en worden in de overgangsbepalingen van artikel E.1. alleen de uitzonderingen op deze regel genoemd.


XNoot
1

Memorie van Toelichting, Wijziging van enige artikelen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (specialistenregisters), Tweede Kamer 2004–2005, 30207, nr. 3.

Naar boven