Besluit van 4 december 2025 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met de aanpassing van enkele vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators en de uitbreiding van de bevoorschotting [KetenID WGK028087]

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 oktober 2025, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 6678187;

Gelet op de artikelen 37, vijfde lid, en 39 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 november 2025, nr. W16.25.00297/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 november 2025, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 6882843;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt «€ 141,41» vervangen door «€ 143,04».

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de procedure is beëindigd omdat partijen tijdens een aanhangige gerechtelijke procedure nadat zij de gerechtelijke oproeping hebben ontvangen een vaststellingsovereenkomst ondertekenen ter beëindiging van het geschil en voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in het artikel 7, eerste lid, heeft bijgewoond, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de procedure om andere redenen dan genoemd in het tweede lid is beëindigd voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in artikel 7, eerste lid heeft bijgewoond, zijn de artikelen 12 en 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door «derde en vierde lid».

C

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «twee en een halve punt»» vervangen door «drie en een halve punt».

2. In het derde lid wordt «twee en een halve punt» vervangen door «drie en een halve punt».

3. In het vierde lid wordt «vier punten» vervangen door «vijf en een halve punt».

4. In het vijfde lid wordt «twee en een halve punt» vervangen door «drie en een halve punt».

D

In artikel 7, tweede lid, wordt «twee en een half» vervangen door «drie en een half».

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «de rijen A1» ingevoegd «, A1A».

2. In de aanhef wordt «vier» vervangen door «vijf en een half».

F

In artikel 9 wordt «met twee» vervangen door «met twee en een half».

G

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In samenhangende zaken waarin sprake is van twee rechtzoekenden met een of meer procedures of advieszaken, wordt in afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5, eerste lid, aan die procedures en advieszaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in artikel 12 voor advieszaken en in de bijlage voor procedures is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met 150%. Vervolgens wordt in samenhangende zaken waarin sprake is van drie of meer rechtzoekenden met een of meerdere procedures, bij de zaak met het hoogste aantal punten, al naar gelang het aantal toevoegingen, per toevoeging het navolgende percentage opgeteld:

    • a. vanaf de derde tot en met de twintigste toevoeging: + 25% per toevoeging;

    • b. vanaf de eenentwintigste tot en met de honderdste toevoeging: + 15% per toevoeging;

    • c. bij elke volgende toevoeging: + 10% per toevoeging.

2. Onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het resultaat van de totaal berekende samenhangtoeslag wordt afgerond op hele punten.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «derde en vierde lid» vervangen door derde, vierde en vijfde lid».

H

In artikel 13, derde lid, wordt «het tweede, derde en vijfde lid van artikel 11» vervangen door «artikel 11, tweede, derde en zesde lid».

I

In artikel 14a wordt «twee» vervangen door «drie en een half».

J

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «twee en een half» vervangen door «drie en een half».

2. In het tweede lid wordt «anderhalf» vervangen door «twee».

K

In artikel 17 wordt «anderhalf punt» vervangen door «twee punten».

L

In artikel 18, tweede lid, wordt «twee en een half» vervangen door «drie en een half».

M

In artikel 20 wordt «met twee» vervangen door «met twee en een half».

N

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In samenhangende strafzaken waarbij twee rechtzoekenden zijn betrokken bij een of meer zaken, wordt in afwijking van artikel 14, aan de zaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met 150%. Vervolgens wordt in samenhangende zaken waarin sprake is van drie of meer rechtzoekenden met een of meerdere procedures, bij de zaak met het hoogste aantal punten, al naar gelang het aantal zaken, per zaak het navolgende percentage opgeteld:

    • a. vanaf de derde tot en met de twintigste zaak: + 25% per zaak;

    • b. vanaf de eenentwintigste tot en met de honderdste zaak: + 15% per zaak;

    • c. bij elke volgende zaak: + 10% per zaak.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het resultaat van de totaal berekende samenhangtoeslag wordt afgerond op hele punten.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «tweede, derde en vierde» vervangen door «tweede, derde, vierde en vijfde lid».

O

In artikel 22, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 21, tweede, derde en vijfde lid» vervangen door «artikel 21, tweede, derde en zesde lid».

P

Aan artikel 36 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van artikel 35 kan het bestuur in uitzonderlijke gevallen een ander voorschot toekennen. Het bestuur stelt beleidsregels vast voor de toepassing van dit lid en vermeldt deze beleidsregels in het verslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de wet.

Q

In artikel 40, eerste lid, wordt na « wordt verleend» ingevoegd «dan wel waarin een verklaring is afgegeven overeenkomstig artikel 7, derde lid, onder e van de wet waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de bepalingen van hoofdstuk V, afdeling 1 van de wet».

R

De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

ARTIKEL II

Het Besluit toevoeging mediation wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «vier punten» vervangen door «vijf en een halve punt».

2. In het derde lid wordt «twee en een half» vervangen door «drie en een half».

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «ontnomen of beperkt» ingevoegd «of indien mediation is verleend op het gerecht na een mediationverwijzing van de Rechtspraak» en wordt «derde en vierde lid» vervangen door «derde, vierde en vijfde lid».

2. In het tweede lid wordt «derde lid» vervangen door «derde en vierde lid».

ARTIKEL III

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en Besluit toevoeging mediation, zoals die luidden op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op toevoegingen die zijn afgegeven of de ambtshandelingen die zijn verricht vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2026.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2025

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte

Uitgegeven de negende december 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

Bijlage bij artikel I, onderdeel R, van het Besluit van 4 december 2025 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met de aanpassing van enkele vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators en de uitbreiding van de bevoorschotting (Stb. 2025, 415)

Bijlage bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

rij

Rechtsterrein of soort zaak

punten

 

A. Zaken op het terrein van het burgerlijk, bestuurs- en tuchtrecht

 
     
 

Personen- en familierecht

 

A1

Echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen

12

A1A

Echtscheiding (ambtshalve ex art. 817 Rv)

13

A2

Beëindiging samenwoning

17

A3

Alimentatie/levensonderhoud

14

A4

Ouderlijk gezag/voogdij

13

A5

Omgangsregeling

14

A6

Boedelscheiding

22

A7

Gesloten jeugdhulp (ambtshalve)

6

A8

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

8

A9

Adoptie

11

A10

Vaderschapsactie / ontkenning vaderschap

10

A11

Voornaamswijziging

9

A12

Curatele / onderbewindstelling

13

A13

1:212 BW (bijzonder curator (afstamming))

10

A14

1:250 BW (bijzonder curator)

13

     

A15

Overige geschillen personen- en familierecht

13

     
 

Erfrecht

 

A16

Geschillen m.b.t. het erfrecht

25

     
 

Arbeidsrecht

 

A17

(Ver)nietig(ing) ontslag

24

A18

Ontslagvergunning

13

A19

Ontbinding arbeidsovereenkomst

24

A20

Loonvordering / secundaire arbeidsvoorwaarden

18

A21

Bedrijfsongeval

31

A22

Overige geschillen arbeidsrecht

20

     
 

Goederenrecht

 

A23

Goederenrecht

21

     
 

Huurrecht

 

A24

Beëindiging huurovereenkomst

16

A25

Onderhoud door verhuurder

22

A26

Huurprijzen woonruimte

18

A27

Geschil (ver)huur woonruimte

18

A28

Geschil (ver)huur bedrijfsruimte

19

     
 

Faillissement/schuldsanering

 

A29

Faillissementsrecht

11

A30

Schuldsanering/betalingsregeling

13

     
 

Verbintenissenrecht

 

A31

Geschil onrechtmatige daad

19

A32

Straat- en/of contactverbod

15

A33

Geschil onrechtmatige overheidsdaad

16

A34

Geweldsmisdrijf met ernstig letsel en seksueel misdrijf met ernstig letsel

14

A35

Geschil verzekering

19

A36

Geschil medisch handelen

18

A37

Aandelenlease

14

A38

Overige geschillen verbintenissenrecht

19

     
 

Woonrecht

 

A39

Geschil woon- of huurtoeslag

11

A40

Overige geschillen woonrecht

14

     
 

Cassatie

 

A41

Cassatieberoep in privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke geschillen

24

     
 

Overigen

 

A42

Overige privaatrechtelijke zaken

17

     
 

Sociale voorzieningen

 

A43

Wet werk en bijstand (Participatiewet)

8

A44

Verhaal bijstand

11

A45

Uitkering vervolgings-/oorlogsslachtoffers

15

A46

Sociale voorzieningen – overige zaken

9

A47

Studiefinanciering

11

     
 

Sociale verzekeringen

 

A48

Werkloosheidswet

8

A49

Arbeidsongeschiktheid (w.o. WIA / WAO)

9

A50

Algemene kinderbijslagwet

9

A51

Overige zaken sociale verzekeringen

9

     
 

Belastingrecht

 

A52

Belastingrecht

9

     
 

Milieurecht

 

A53

Milieurecht

17

     
 

Ambtenarenrecht

 

A54

Ambtenarenrecht

17

     
 

Asielrecht

 

A55

Voornemen asiel

11

A56

Beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep

9

A57

Hoger beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep

7

A58

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor

8

A59

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag

9

A60

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag

11

A61

Procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die wordt beëindigd door de aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 30 Vw 2000, dan wel de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000, of met toepassing van de in artikel 3.109ca Vb 2000 neergelegde procedure kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, dan wel gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie bij het Verdrag betreffende de Europese Unie niet-ontvankelijk, te verklaren.

6

A62

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

12

A63

Beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep

10

A64

Hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep

6

A65

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd

12

A66

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, die wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30, artikel 30a, eerste lid, of artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000

5

A67

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep

10

A68

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep

5

A69

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd

6

A70

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd

4

     
 

Regulier vreemdelingenrecht

 

A71

Verblijf gezinsleden

10

A72

Voorlopige voorziening hangende bezwaar in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

7

A73

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

8

A74

Voorlopige voorziening hangende hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

5

A75

Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot gegrondverklaring van het bezwaar

7

A76

Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot buitenbehandelingstelling dan wel niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het bezwaar

4

A77

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep

8

A78

Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep

5

A79

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt bevestigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt vernietigd

5

A80

Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien:

a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd;

b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd;

c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd

2

     

A81

Overige geschillen vreemdelingenrecht

8

     
 

Nationaliteitsrecht

 

A82

Naturalisatie en vaststelling Nederlanderschap

10

     
 

Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)

 

A83

Gijzeling Wahv

8

     
 

Bestuursrecht overigen

 

A84

Klachten overheidshandelen

11

A85

Overige bestuursrechtelijke geschillen

10

     
 

B. Strafrechtelijke zaken

 
     
 

Strafrechtelijke cassatiezaken

 

B1

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening

4

B2

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening

9

B3

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend

6

B4

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend

13

B5

Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld

13

     
 

Strafrechtelijke zaken verdachten

 

B6

Overtreding dienend voor de sector kanton

6

B7

Jeugdstrafzaken

7

B8

Rijden onder invloed

5

B9

OM-afdoening / strafbeschikking

6

B10

Supersnelrecht

5

B11

Misdrijven, eerste aanleg behandeling enkelvoudige kamer

7

B12

Misdrijven, eerste aanleg behandeling meervoudige kamer

15

     
 

Strafrechtelijke zaken niet-verdachten

 

B13

Bezwaar weigering teruggave rijbewijs

5

B14

Weigering teruggave inbeslaggenomen zaken / goederen

5

B15

Gratieverlening

6

B16

Omzetting taakstraf

5

B17

Schadevergoeding na voorlopige hechtenis

5

B18

Overleveringswet

9

B19

Uitleveringswet

10

B20

Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnis (WOTS)

9

B21

Terbeschikkingstelling (TBS)

11

B22

Geschillen / klachtzaken gedetineerden

4

B23

Vordering benadeelde partij in strafproces

9

B24

Beklag niet-vervolging

8

B25

Ontnemingsvordering ex art. 36e Sr

7

B26

Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

5

B27

Bezwaarschrift DNA-profiel

6

     
 

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd)

 

B28

Zorgmachtiging Wvggz zonder voorafgaande crisismaatregel

5

B29

Zorgmachtiging Wvggz na voorafgaande zorgmachtiging

5

B30

Overige Wvggz en Wzd

4

     
 

Wet tijdelijk huisverbod

 

B31

Voorlopige voorziening Wet tijdelijk huisverbod

6

B32

Beroep Wet tijdelijk huisverbod

6

     
 

Vreemdelingenwet

 

B33

Vreemdelingenbewaring

4

B34

Vervolgberoep vreemdelingenbewaring

6

     
 

Strafrecht overige

 

B35

Overige strafrechtelijke zaken niet-verdachten

7

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

Dit besluit strekt tot aanpassing van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners, waaronder advocaten, bijzondere curatoren en mediators, die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb). Daartoe worden het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (verder: Bvr) en het Besluit toevoeging mediation (verder: Btm) aangepast. Met dit besluit wordt zo uitvoering gegeven aan een aantal aanbevelingen zoals die door Commissie Evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand II (verder: de commissie-Van der Meer II) in haar eindrapport zijn voorgesteld en toegelicht in de Kamerbrieven van de staatssecretaris Rechtsbescherming van 27 maart 20251 en 26 juni 2025.2

Dit besluit strekt tevens tot aanpassing van de bevoegdheid van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: RvR) voor het toekennen van een voorschot zodat de RvR in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld voor advocaten die buiten hun toedoen in liquiditeitsproblemen raken of voor startende advocaten, van de geldende voorschotbepaling kan afwijken. Het voornemen voor deze wijziging is aangekondigd in voornoemde brief van 26 juni 2025.

Tot slot wordt met dit besluit een wijziging doorgevoerd waardoor gerechtsdeurwaarders ook een vergoeding van rijkswege kunnen ontvangen indien zij ambtshandelingen hebben moeten verrichten voor een rechtzoekende die Wrb-gerechtigd is, maar aan wie een zogenoemde inkomensverklaring is afgegeven.

1. Aanleiding en achtergrond

De hoogte van de vergoedingen binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand wordt bepaald door twee bestanddelen; het basisbedrag per punt en het aantal punten dat wordt toegekend aan bepaalde zaken. Dit puntenaantal is gebaseerd op tijdsbestedingsgegevens van rechtsbijstandverleners. Deze tijdsbestedingsgegevens zijn onderzocht door de commissie-Van der Meer II, die is ingesteld bij besluit van 30 januari 2024.3 De commissie-Van der Meer II kreeg als taak:

  • Het op onafhankelijke wijze adviseren over het actualiseren van het aantal toegekende punten in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De bestaande systematiek van forfaitaire vergoedingen in het stelsel is daarbij een randvoorwaarde;

  • Op basis van de hiervoor verkregen gegevens een voorstel te doen met betrekking tot het aantal punten per zaaksoort voor alle rechtsgebieden;

  • In beeld te brengen of met een bruto omzet die behaald kan worden met 1.200 gedeclareerde punten met het in 2024 geldende punttarief (hierna: basisbedrag) in het stelsel een netto jaarinkomen verdiend kan worden vergelijkbaar met het netto jaarinkomen van een rijksambtenaar op het niveau van de hoogste trede (10) van schaal 12 voor rijksambtenaren en, indien van toepassing, een voorstel te doen hoe dit niveau bereikt kan worden. De commissie betrekt hierbij het onderzoeksrapport van het Kenniscentrum van het stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand op dit onderwerp.

Op 27 maart 2025 is met de Kamerbrief «toekomst van de sociale advocatuur», een eerste reactie op het rapport «Veranderde tijden – Een redelijk inkomen in een toekomstbestendig stelsel» van de commissie-Van der Meer II aan de Kamer gegeven.4 In die brief is benadrukt dat wordt gestreefd naar opvolging van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II, indien er financiële dekking beschikbaar is. Daarbij is ook aangeven welke prioritering er gegeven zou worden aan de aanbevelingen.

Vervolgens is in de Kamerbrief van 26 juni 2025 aangegeven dat de aanbevelingen die zien op de puntenaantallen, de toeslagen, het basisbedrag en de reiskosten- en reistijdvergoeding voor mediators overgenomen zullen worden en dat er budgettaire middelen beschikbaar worden gesteld om al in 2026 deze aanbevelingen op te volgen.5

2. Hoofdlijnen van wijzigingen in het Bvr en Btm

2.1. Puntaantallen

Zoals hiervoor toegelicht geldt in zijn algemeenheid dat de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators worden bepaald op basis van vastgestelde puntenaantallen voor zaken, zoals opgenomen in het Bvr en het Btm. De wijzigingen van het Bvr in het onderhavige besluit zien in de kern op een aanpassing van deze puntenaantallen in navolging van het advies van de commissie-Van der Meer II zodat deze weer aansluiten op de gemiddelde tijdsbesteding per zaak.6 Daarnaast worden in dit besluit daarmee verband houdende wijzigingen doorgevoerd die onder andere zien op toeslagen en aanvullingen. Deze wijzigingen betekenen voor een groot deel van de zaken (uitgesplitst in subcategorieën) een verhoging. Voor een beperkt aantal subcategorieën is een verlaging van het aantal punten doorgevoerd, omdat is gebleken dat de gemiddelde tijdsbesteding lager uitviel.

2.2. Aanpassing toeslagen

De commissie-Van der Meer II constateerde dat niet-standaardzaken met één of meer toeslagen en kortingen in de periode 2022-2023 gemiddeld ruim de helft meer tijd hebben gekost dan feitelijk aan punten is toegekend. Het tekort aan vastgestelde punten ten opzichte van de tijdsbesteding loopt op naarmate het aantal toeslagen hoger is. De gemiddelde tijdsbesteding in zaken met een toeslag over het geheel bezien is (veel) groter dan het gemiddeld toegekende aantal punten. Hieruit valt dus op te maken dat in zaken met toeslagen de feitelijke financiering gemiddeld sterk tekortschiet, omdat veel gemaakte uren niet vergoed worden. Ter compensatie worden alle toeslagen in het Bvr verhoogd met 35% waarbij volgens de gebruikelijke afrondingsregels zal worden afgerond tot een hele of halve punt. Cijfers met een waarde van 0,01 tot en met 0,25 worden naar beneden op een heel punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,26 tot met 0,49 worden naar boven op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,51 tot en met 0,75 worden naar beneden op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,76 tot en met 0,99 worden naar boven op een heel punt afgerond.

2.2.1. Samenhang

De commissie-Van der Meer II heeft geconstateerd dat de samenhangregeling bij meerdere rechtzoekenden klemt vanwege de te strak afgestelde staffel: voor een extra cliënt (bijvoorbeeld: de derde) wordt soms niets extra vergoed. Op grond van de uitkomsten van het tijdschrijfonderzoek wordt daarom de inrichting van de staffel bij samenhang met meerdere rechtzoekenden aangepast.

Door voortaan voor de tweede zaak 50% en voor de derde en volgende samenhangende zaken (tot en met 20) telkens een extra vergoeding van 25% toe te kennen wordt tegemoetgekomen aan een belangrijk deel van de hiervoor genoemde bezwaren. De extra werkzaamheden per extra cliënt worden dan vanaf de derde cliënt tot en met de twintigste op basis van 25% van het reguliere forfait vergoed. Dit is zo veel mogelijk evenredig aan de aanvullend bestede tijd aan de diverse cliënten. De extra werkzaamheden per extra cliënt van de 21e tot en met de 100e client worden in de geadviseerde staffel op basis van 15% van het reguliere forfait vergoed. Vanaf de 101e cliënt bedraagt dan de vergoeding per extra cliënt 10% van het reguliere forfait. Deze lagere aanvullende bijdrage per extra cliënt is te rechtvaardigen omdat het bij grote(re) aantallen minder, respectievelijk niet, waarschijnlijk is dat er (doorgaans) ruimte bestaat voor het rekening houden met individuele verschillen per cliënt. Het resultaat van de totaal berekende samenhangtoeslag wordt volgens de gebruikelijke afrondingsregels afgerond op hele punten. Cijfers met een waarde van 0,01 tot en met 0,49 naar worden beneden afgerond en cijfers met een waarde van 0,50 tot en met 0,99 worden naar boven afgerond. Dit geldt zowel voor samenhangende zaken met meerdere rechtzoekenden als bij samenhangende zaken met een rechtzoekende.

Vergoeding samenhangende zaken meerdere rechtzoekenden

Huidig

 

Aanbeveling

 

Aantal zaken

Percentage

Aantal zaken

Percentage

2-3

150%

2

+ 50%

4-6

200%

3 t/m 20

+ 25% per zaak

7-10

300%

21 t/m 100

+ 15% per zaak

11-15

400%

101 e.v.

+ 10% per zaak

16-21

500%

 

+ 10

10%

 
2.2.2. Opvolgingstoeslag

Sinds invoering van het Bvr in 2000 bedraagt de opvolgingstoeslag twee punten. De gemiddelde tijdsbesteding in zaken is sindsdien gestegen; de gemiddelde forfaitaire vergoeding eveneens. De toeslag voor opvolging is onveranderd gebleven, terwijl de gemiddelde tijdsbesteding voor overname van de zaak logischerwijs ook zal zijn toegenomen.

Onder het vorige vergoedingenbesluit uit 1994 was de opvolgingstoeslag gerelateerd aan de vergoeding van de zaakcategorie en bedroeg 25% van de grondslag. Volgens de Nota van toelichting van het Bvr sloot de nieuwe regeling van twee punten aan bij het relevante artikel uit het oude besluit: Bvr 1994. De commissie-Van der Meer II heeft hieruit afgeleid dat met invoering van het Bvr beoogd is om de opvolgingstoeslag in verhouding tot de forfaitaire vergoeding te blijven beschouwen. Dat is op zichzelf ook logisch: de omvang van het dossier bepaalt in belangrijke mate de omvang van de «doublure» aan werkzaamheden waarvoor de opvolgingsvergoeding bedoeld is.

Ten tijde van de invoering van het Bvr liepen de verschillen tussen de forfaitaire vergoedingen veel minder uiteen dan nu het geval is. Kijkend naar de variatie in puntenaantallen binnen de nu door de commissie-Van der Meer II geadviseerde forfaitaire punten wordt één generieke opvolgingstoeslag voor alle zaakcategorieën niet langer passend geacht.

Deze door de commissie-Van der Meer II voorgestelde aanpassing van de opvolgingstoeslag betreft een complexe wijziging die niet binnen het huidige ICT-landschap van de RvR gerealiseerd kan worden. Om toch tot een redelijke verhoging van de opvolgingstoeslag te komen wordt deze met dit besluit net als andere toeslagen verhoogd met 35% (zie paragraaf 2.2). De toe te kennen opvolgingstoeslag wordt volgens de gebruikelijke afrondingsregels afgerond op halve en hele punten. Cijfers met een waarde van 0,01 tot en met 0,25 worden naar beneden op een heel punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,26 tot 0,49 worden naar boven op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,51 tot en met 0,75 worden naar beneden op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,76 tot en met 0,99 worden naar boven op een heel punt afgerond.

2.3. Wijziging in het basisbedrag

De commissie-Van der Meer II had onder meer als taak om in beeld te brengen hoe met een bruto omzet van 1.200 vergoede punten, met het in 2024 geldende basisbedrag in het stelsel, een netto jaarinkomen verdiend kan worden vergelijkbaar met het netto jaarinkomen van een rijksambtenaar op het niveau van de hoogste trede (10) van schaal 12 voor rijksambtenaren. Deze vraag wordt gedeeltelijk beantwoord door het basisbedrag per punt te verhogen. Zie voor de berekening van deze verhoging verder de toelichting bij het artikelsgewijze deel (artikel I, onderdeel A).

2.4. Gevolgen voor Btm (mediation)

Aan de commissie-Van der Meer II is ook de opdracht gegeven om ten aanzien van een mogelijke regeling voor reiskostenvergoeding van mediators conform de artikelen 24 en 25 Bvr in beeld te brengen in welke gevallen mediators verplicht moeten reizen naar een rechtbank voor mediationgesprekken en hoe vaak dit per jaar gemiddeld voorkomt. Op basis van het onderzoek heeft de commissie-Van der Meer II de aanbeveling gedaan om voor mediators een algemeen geldende regeling voor reistijd- en reiskostenvergoeding te creëren, die aansluit op de regelingen voor advocaten. Deze aanbeveling moet echter in samenhang worden gelezen met aanbeveling 16 en 18 die zien op uniformering van de mediationregelingen respectievelijk het introduceren van een vergoeding voor piketmediation. Die uniformering en het introduceren van een piketvergoeding voor mediation vergt echter nadere afweging en uitwerking en worden in dit besluit nog niet meegenomen. Wel wordt onderkend dat nu al mediators op afroep mediation verlenen op de rechtbank. Dat kan gebeuren als een vorm van piketmediation, maar ook omdat de mediationfunctionaris van de rechtbank alles in overweging nemend tot de conclusie komt dat de mediation in de mediationkamer van de rechtbank plaats moet vinden. Om die reden wordt een bepaling opgenomen in het Btm waarmee in die gevallen een vergoeding voor reistijd en reiskosten wordt toegekend.

Gelet op paragraaf 2.2 zal de afhechtingstoeslag uit artikel 8, derde lid, Btm ook met 35% worden verhoogd. Evenals de toeslag opgenomen in artikel 8, tweede lid, Btm.

2.5. Vergoeding bij vaststellingsovereenkomst

In aanbeveling 5 van het rapport van de commissie-Van der Meer II wordt voorgesteld dat indien tijdens een aanhangige gerechtelijke procedure (na ontvangst van de gerechtelijke oproeping voor de zitting, maar vóór de mondelinge behandeling) door beide procespartijen een vaststellingsovereenkomst wordt ondertekend ter beëindiging van het geschil, de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand gelijkgesteld wordt aan de procedure-vergoeding.

In de praktijk wordt gesteld dat er veel tijd kan zitten in het opstellen van de dagvaarding en dat dit wél vaak leidt tot schikkingsbereidheid bij de wederpartij. Als dan nog géén gerechtelijke procedure aanhangig is volgt een adviesvergoeding indien er geschikt wordt. Er kan hierdoor (nog steeds) een perverse prikkel ontstaan om niet in te gaan op het schikkingsvoorstel van de wederpartij. Daar staat tegenover dat artikel 5 van de Gedragsregels voor de advocatuur bepaalt dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. De advocaat mag zich hierbij niet laten leiden door de hoogte van de vergoeding. Gelet op deze afweging gaat het te ver om het opstellen van de dagvaarding al leidend te laten zijn of er een procedure-vergoeding moet worden toegekend, mede gelet op het procedure begrip in artikel 1 van het Bvr waarin gesteld is dat deze aanhangig moet zijn gemaakt. Om die reden wordt uitsluitend de aanbeveling zoals die luidt in het rapport opgevolgd.

2.6. Voorschotbepaling

De artikelen 35 juncto 36 Bvr geven de grondslag aan de RvR om een voorschot te betalen aan advocaten die aangegeven hebben aan een dergelijke regeling deel te willen nemen. De RvR kan uitsluitend de hoogte van de voorschotten verlagen met ten hoogste 10%. Deze afwijking biedt geen uitkomst voor advocaten die, buiten hun beïnvloedingssfeer in tijdelijke liquiditeitsproblemen komen. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld vertraging bij bestuursorganen of het aanhouden van zaken door de Immigratie en Naturalisatiedienst of de rechtbank, waardoor advocaten lang moeten wachten met het declareren van toevoegingen, want dat kan immers pas als de rechtsbijstand daadwerkelijk is beëindigd. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat kwartaalvoorschotten dusdanig laag worden berekend dat een advocaat in liquiditeitsproblemen raakt, aangezien er geen of weinig toevoegingen zijn gedeclareerd in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het kwartaalvoorschot wordt verleend. Deze advocaten dreigen hierdoor te moeten stoppen met hun praktijk, terwijl er een urgent aanbodsprobleem van advocaten aan de orde is. Daarnaast zou de voorschotregeling ruimte kunnen bieden aan startende advocaten (bijvoorbeeld advocaat-stagiaires of zij-instromers) om een praktijk op te bouwen. Op dit moment kunnen zij door het ontbreken van een toevoegingsverleden onvoldoende voorschot ontvangen om de aanloopfinanciering van hun praktijk te bekostigen. Door met beleidsregels een aparte voorschotregeling te treffen voor startende advocaten die aan bepaalde voorwaarden voldoen – zoals een overwegende toevoegingspraktijk – kunnen zij gestimuleerd worden om deel te nemen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.

De bepalingen rondom het voorschot in het Bvr zijn in 2011 ingeperkt.7 De RvR heeft de bevoegdheid om in uitzonderlijke gevallen te besluiten het voorschot te verlagen of niet langer te verlenen. De urgente aanbodsproblemen vragen om een bevoegdheid om ten gunste af te kunnen wijken.

Aan artikel 36 Bvr wordt daarom een lid toegevoegd dat het bestuur van de RvR ruimte geeft om met beleidsregels andere voorwaarden te stellen ten gunste van advocaten die buiten hun toedoen in liquiditeitsproblemen raken en startende advocaten die een overwegende toevoegingspraktijk willen opstarten. Daarbij kan het bestuur in het geval van liquiditeitsproblemen een hoger voorschot toekennen, tot een maximum van 75% van het normbedrag.

3. Overige aanpassingen

Met dit besluit wordt ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om een omissie aan te passen. Aan artikel 40 Bvr wordt toegevoegd dat deurwaarders ook in het geval een verklaring is afgegeven ex artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand (Wrb) waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de (inkomens)bepalingen van hoofdstuk V, afdeling 1 van de Wet op de rechtsbijstand, van rijkswege 75% van het bedrag ontvangen dat zij volgens het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zouden hebben mogen berekenen. In de praktijk komt het voor dat rechtzoekenden zonder advocaat en dus zonder toevoeging bij de sector kanton een zaak aanhangig moeten maken. Daarvoor schakelen zij een deurwaarder in om de dagvaarding uit te brengen. Nu er geen toevoeging is, kan deze deurwaarder geen vergoeding voor de ambtshandelingen bij de rechtbank declareren en komen de kosten voor rekening van de rechtzoekende die mogelijk volgens de inkomensverklaring minder draagkrachtig is. Met het opnemen van de inkomensverklaring in deze bepaling wordt in deze omissie voorzien. Bij ministeriële regeling zal artikel 1 van het Besluit aanwijzing instantie uitbetaling vergoeding werkzaamheden gerechtsdeurwaarders in rechtsbijstandzaken op dezelfde wijze worden aangepast.

4. Verhouding tot hoger recht

Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat een ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Om de uitoefening van dit recht te kunnen effectueren, bepaalt de Grondwet voorts dat de wet regels stelt omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Deze regels zijn voornamelijk neergelegd in de Wrb en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals het Bvr. Behalve in de Grondwet is het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het derde lid, onderdeel c, van dit artikel heeft een ieder tegen wie vervolging is ingesteld het recht om kosteloos door een toegevoegd advocaat te worden bijgestaan, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen en indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. Naast strafrechtelijke procedures heeft het EVRM ook betekenis voor andere gerechtelijke procedures. In uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het recht op effectieve toegang tot de rechter erkend. In het licht van artikel 18 Grondwet en artikel 6 EVRM is het van belang dat de toegang tot de rechter voor minder draagkrachtigen wordt gewaarborgd door het bieden van een voldoende toegankelijk stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.

De Grondwet en het EVRM staan niet in de weg aan wijzigingen in een bestaand stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand die met dit besluit worden beoogd. Deze wijzigingen zien immers op de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, waaronder (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere curatoren, hetgeen bijdraagt aan de borging van de laagdrempelige toegang tot het recht.

5. Gevolgen voor lasten van burgers en bedrijven

Met de onderhavige wijzigingen van het Bvr en Btm ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II zijn de vergoedingen voor de in het stelsel van werkzame advocaten, mediators en bijzondere curatoren aangepast. Hiermee gaan voor het bedrijfsleven of de burgers geen noemenswaardige administratieve lasten of andere nalevingskosten gepaard. Ook wordt geen verhoging van de regeldruk voorzien.

6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De RvR is belast met de uitvoering van de Wrb en de verlening van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De RvR heeft de consequenties van de implementatie van overgenomen aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II en de daarmee gepaard gaande risico’s in kaart gebracht. Tevens heeft de RvR een aantal randvoorwaarden geschetst. Als randvoorwaarden zijn onder meer benoemd de snelle start van de ICT-aanpassingen die vereist zijn voor de uitvoering van de wijzigingen per 1 februari 2026 en een tweede ICT-aanpassing die vereist is voor onder andere de uitvoering van de opvolgingstoeslag (paragraaf 2.2.2). Als consequenties zijn onder meer benoemd de vertragingen die in andere reeds geplande ICT-aanpassingen optreden als gevolg van de prioriteit aan de onderhavige AMvB en het tijdelijk uitvoeren van handmatige werkzaamheden, zoals het toepassen van de gewijzigde staffel bij samenhangende zaken bij meerdere rechtzoekenden. Met inachtneming hiervan acht de RvR de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar.

7. Financiële gevolgen

De kosten bedragen vanaf 2027 ruim € 29 miljoen structureel en incidenteel een beperkter bedrag8 voor 2026 afhankelijk van het moment van inwerkingtreden van de AMvB. Dit bedrag is onder te verdelen in ruim € 22 miljoen voor de aanpassing van de puntenaantallen en toeslagen, € 6,5 miljoen voor de aanpassing van het basisbedrag en de reiskostenvergoeding van de mediator.

8. Totstandkoming van dit besluit

8.1. Afstemming en consultatie

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het bestuur van de RvR, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Mediators federatie Nederland (MfN) en op 29 augustus 2025 in internetconsultatie gegeven.

De regeldruk is voldoende in kaart gebracht, ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies omdat het geen significante gevolgen voorziet voor de regeldruk. In de consultatie zijn reacties ontvangen van de RvR, Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds-en Zedenslachtoffers (LANGZS), de Raad voor de Rechtspraak (Rvdr), de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), Stichting Sociaal Advocaten Rotterdam, de Vereniging van Psychiatrisch Patiëntenrecht Advocaten Nederland (vPAN) en een asielrecht advocaat.

De RvR heeft in het kader van de consultatie in een nader gesprek, een reactie gegeven op het ontwerpbesluit. Er zijn enkele technische opmerkingen gemaakt. Zo is er aangegeven dat de voorschotbepaling niet enkel van toepassing is op advocaat-stagiaires, maar ook op zij-instromers. In het besluit wordt nu de term «startende advocaten» gebruikt, wat beter de lading dekt. Daarnaast heeft de RvR verzocht om in artikel 9, eerste en tweede, Btm ook te verwijzen naar artikel 24, vijfde lid, Bvr respectievelijk artikel 25, vierde lid, Bvr voor uniformiteit binnen het besluit. Aan dit verzoek is tegemoetgekomen. Tot slot zijn de artikelen 11 en 21 Bvr naar aanleiding van de technische opmerkingen van de RvR, scherper geformuleerd.

Zowel Stichting LANGZS als vPan hebben een reactie gegeven over de verlaging van een aantal zaakcodes. Zo heeft Stichting LANGZS aangegeven dat de vergoeding voor de zaken met code O013 (rij A34 Geweldsmisdrijf met ernstig letsel en seksueel misdrijf met ernstig letsel in de bijlage) met een punt wordt verlaagd van 15 naar 14 punten. Volgens Stichting LANGZS heeft de verlaging een wankele statistische basis en staat de verlaging haaks op eerder gedane beloften om rechtsbijstand van slachtoffers te versterken. De vPan verzoekt de aanbeveling voor de verlaging bij zaakcode Z023 (rij B28 in de bijlage) van 6 naar 5 punten niet over te nemen. De asielrecht advocaat verzoekt de asielvergoeding in lijn te brengen met de daadwerkelijk te besteden uren door de asieladvocaat, zoals ook voorgeschreven in de Best Practices Leidraad. Daarbij wordt gesteld dat de vergoedingen voor de tweede (rij A59 in de bijlage) en derde fase (rij A60 in de bijlage) in de asielaanvraagprocedure één respectievelijk drie punten blijft. Bovendien merkt deze advocaat op dat de toeslag voor de verlengde asielprocedure in artikel 5a, tweede lid, Bvr 2,5 punten blijft.

De reacties van Stichting LANGZS, vPan en de asielrechtadvocaat geven geen aanleiding tot wijziging van het ontwerpbesluit op deze punten. Met de wijzigingen van de puntenaantallen in het ontwerpbesluit wordt het advies van de commissie-Van der Meer II opgevolgd en sluiten de puntenaantallen weer aan bij de gemiddelde tijdsbesteding per zaak, met uitzondering dan van de puntenaantallen voor de rijen A66, A68 en A70. Deze wijzigingen betekenen voor een groot deel van de zaken een verhoging. Voor een beperkt aantal zaken is een verlaging van het aantal punten doorgevoerd, omdat is gebleken dat de gemiddelde tijdsbesteding lager uitviel, zoals in het geval van zaakcode O013. Dit is gebaseerd op het tijdschrijfonderzoek dat uitgevoerd is door Cebeon, een onafhankelijk onderzoeksbureau. Om de betrouwbaarheid van de gegevens te borgen is door Cebeon een ondergrens van 50 (resterende) waarnemingen gehanteerd als vereiste om te kunnen rapporteren over een zaakcode. In het geval van zaakcodes O013 en Z023 is het aantal waarnemingen waarop het gemiddelde is gebaseerd 490 respectievelijk 546, ruim boven de door Cebeon gestelde ondergrens.9 Ook in het geval van rijen A59 en A60 is het aantal waarnemingen waarop het gemiddelde is gebaseerd 2042 respectievelijk 123, ruim boven de door Cebeon gestelde ondergrens. Daarnaast heeft Cebeon gewerkt met de gebruikelijke afrondingsregels. Dat betekent dat cijfers met een waarde van 0,01 tot 0,49 naar beneden zijn afgerond en cijfers met een waarde van 0,50 tot 0,99 naar boven zijn afgerond.

In het ontwerpbesluit is onder Artikel I, onderdeel C bepaald dat de toeslag van artikel 5a, tweede lid, Bvr verhoogd wordt naar 3,5 punten. Het is dus onjuist dat de toeslag voor de verlengde asielprocedure 2,5 punten blijft.

Stichting LANGZS geeft verder aan bezwaren te hebben bij de wijziging van de samenhangregeling. De forfaitaire aard van het stelsel zou onevenredig zwaar de overhand krijgen en er zou geen recht gedaan worden aan de daadwerkelijke tijdsbesteding in samenhangende zaken. De wijziging zou in bepaalde gevallen leiden tot een verslechtering. Zoals vermeld onder 2.2.1 van de toelichting heeft de commissie-Van der Meer II geconstateerd dat de samenhangregeling bij meerdere rechtzoekenden klemt vanwege de te strak afgestelde staffel. Zo wordt in de huidige samenhangregeling voor een extra cliënt (bijvoorbeeld: de derde) soms niets extra vergoed. Uit het tijdschrijfonderzoek blijkt dat samenhangende zaken gemiddeld genomen 10% meer tijd kosten dan wordt vergoed. In een relevant aantal gevallen kost de rechtsbijstand in samenhangende zaken 30 tot 40% meer tijd dan wordt vergoed. Op grond van de uitkomsten van het tijdschrijfonderzoek adviseerde de commissie-Van der Meer II daarom de inrichting van de staffel bij samenhang met meerdere rechtzoekenden aan te passen. De nieuwe staffel doet volgens de commissie recht aan de extra werkzaamheden per extra client. Deze aanbeveling is overgenomen. De gewijzigde staffel vormt over het geheel gezien een verbetering ten opzichte van de huidige samenhangregeling. Daarbij blijft het uitgangspunt een forfaitair vergoedingenstelsel, waarbij de advocaat of mediator in sommige zaken meer tijd besteedt en in andere zaken weer minder tijd, waarbij de tijdsbesteding zich over het geheel uitmiddelt.

Stichting LANGZS geeft aan het te betreuren dat het ontwerpbesluit de aanbevelingen rondom de subsidie medische haalbaarheidsonderzoeken niet meeneemt. De knelpunten rondom de subsidie die de commissie-Van der Meer II noemt zijn bij het ministerie van Justitie en Veiligheid bekend. Op dit moment loopt er los van de aanpassingen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand een separaat traject om deze knelpunten waar mogelijk op te lossen.

Stichting LANGZS geeft aan het te betreuren dat niet van de gelegenheid gebruikt is gemaakt om de onduidelijkheid over de verhouding tussen de zaakcodes Z110 (rij B23 Vordering benadeelde partij in strafproces in de bijlage) en O013 weg te nemen. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting bij het ontwerpbesluit zien de aanpassingen uit het ontwerpbesluit op doorvoering van verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II. Nu de commissie-Van der Meer II hier geen aanbeveling over heeft gedaan is dit punt niet meegenomen. Bovendien is uit de reactie van Stichting LANGZS niet duidelijk geworden wat de onduidelijkheid tussen de zaakcodes inhoudt en is niet onderbouwd waarom dit zou moeten worden aangepast.

Voorts geeft Stichting LANGZS aan dat het een onbenutte mogelijkheid is dat het ontwerpbesluit geen toeslag invoert voor het bijwonen van het slachtoffergesprek met de officier van justitie. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting bij het ontwerpbesluit zien de aanpassingen uit het ontwerpbesluit op doorvoering van verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II. Nu de commissie-Van der Meer II hier geen aanbeveling over heeft gedaan is dit punt niet meegenomen.

De Rvdr kan zich over het algemeen vinden in de voorgestelde aanpassingen, maar plaatst wel de kanttekening dat hij door het krappe tijdspad beperkt in de gelegenheid is gesteld om het ontwerpbesluit grondig te analyseren. De Rvdr benadrukt tevens het belang voor een voortvarende invoering van het ontwerpbesluit.

De relatief korte consultatieperiode van twee weken heeft onder meer te maken met het streven om het besluit zo snel mogelijk in 2026 inwerking te laten treden zoals is aangegeven door de voormalig staatssecretaris Rechtsbescherming in de brief van 26 juni 2025.

Zowel de Rvdr als Stichting Sociaal Advocaten Rotterdam constateren dat er geen opvolging is gegeven aan de kantoortoeslag. Ook de NOvA vraagt in haar reactie aandacht voor de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II over de kantoortoeslag. De Rvdr vraagt zij zich tevens af op welke termijn dit wordt opgepakt en in welke vorm.

In de brief van 26 juni 2025 heeft de voormalig staatssecretaris Rechtsbescherming aangegeven de aanbeveling voor een kantoortoeslag niet over te nemen. De aanbeveling wordt meegenomen in het visietraject voor de toekomst van de sociale advocatuur. De beoogde afronding van dit traject is het najaar van 2025.

Verder geeft Rvdr aan het wenselijk te achten dat de vergoeding van reistijd en reiskosten ook voor mediations in strafzaken zal gelden. De Rvdr geeft aan in de veronderstelling te verkeren dat de vergoeding van reistijd en reiskosten ook voor mediation in strafzaken zou gaan gelden.

De wijziging van het Btm geldt voor mediationzaken op toevoegingsbasis en niet voor mediation in strafzaken nu dit type zaken door de rechtspraak wordt bekostigd. In aanbeveling 16 beveelt de commissie-Van der Meer II aan, in overleg met de Rvdr en de RvR, alle bestaande mediationregelingen te uniformeren en de uitvoering en onder te brengen bij de RvR: één uitvoeringsorganisatie, één financiële verantwoording, een algemeen geldende reiskosten- en reistijdregeling en specifieke voor alle mediators geldende inschrijvingsvoorwaarden. Deze aanbeveling vergt nadere uitwerking en afweging. De Rvdr zal hierbij worden betrokken.

De Rvdr heeft aangegeven dat de wijziging van artikel 9, eerste lid, Btm niet zonder meer uitvoerbaar is voor de Rechtspraak. De voorgestelde wijziging sluit niet aan op de praktijk, nu in de mediationverwijzing geen verplichte locatie wordt opgenomen.

De commissie-Van der Meer II beveelt in aanbeveling 17 aan om voor mediators een algemeen geldende regeling voor reistijd- en reiskostenvergoeding te creëren, die aansluit op de regeling voor advocaten. Net als advocaten die naar zitting reizen, is het voor mediators gerechtvaardigd een vergoeding te ontvangen voor reiskosten indien zij mediation verlenen in de mediationkamer van de rechtbank in een vorm van piketmediation of na afweging van de mediationfunctionaris van de rechtbank. Het ontwerpbesluit creëert voor die gevallen een grondslag. Het artikel ziet dan ook op situaties waarin mediators door een gerecht, al dan niet in de mediationverwijzing, verzocht worden op locatie mediation te verlenen en die mediation op basis van een toevoeging verlenen. Naar aanleiding van de reactie van de Rvdr is de tekst in de bepaling aangepast.

De Rvdr vraagt zicht ook af hoe wordt voorzien in de uitvoering van de uitbetaling van de reistijd en reiskosten en of dit mogelijk gevolgen heeft voor de Rvdr.

De uitvoering van het gewijzigde artikel 9, eerste lid, Btm zal enkel gevolgen hebben voor uitvoering door de RvR. De RvR heeft te kennen gegeven hierbij geen problemen te verwachten. De opgave van de mediator, die met ondertekening van het declaratieformulier verklaart dat dit juist en eerlijk is ingevuld, zal daarbij leidend zijn.

De reactie van de KBvG geeft aanleiding tot aanpassing van de algemene toelichting bij de wijziging van artikel 40 Bvr. De KBvG geeft aan dat deze wijziging niet louter een technische aanpassing betreft. Daarbij wijst de KBvG op het feit dat voor ambtshandelingen in toevoegingszaken deurwaarders 75% van het tarief uit het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) vergoed krijgen en dat deze zaken nu dus uitgebreid worden naar gevallen waarin de rechtzoekende een inkomensverklaring overlegt. De KBvG meent dat het tarief van 75% verhoogd moet worden naar 100% in lijn met de aanbeveling van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders uit 2019, hetgeen in lijn is met een eerdere aanbeveling uit 2001. In gesprek over hun reactie heeft de KBvG laten weten de aanpassing wel te kunnen onderschrijven, omdat dit in het belang is van de minder draagkrachtige rechtzoekende. Het standpunt ten aanzien van het Btag-tarief valt buiten de scope van de voorgenomen aanpassingen van het Bvr naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie-Van der Meer II en zal betrokken worden in de beleidsreactie op het aangekondigde WODC onderzoek10 naar financieringsstructuren van gerechtsdeurwaarders en de toekomstbestendigheid van de huidige tariefstructuur, waarvan de oplevering beoogd is voor mei 2026.

Stichting Sociaal Advocaten Rotterdam constateert dat de hoogte van het basisbedrag zoals genoemd in het ontwerpbesluit niet klopt omdat de indexering per 1 januari 2026 hierin nog niet is meegenomen.

Deze constatering klopt. De commissie-Van der Meer II heeft aanbevolen het basisbedrag te verhogen met €1,46. Voor het bedrag genoemd in het ontwerpbesluit is van het jaar 2025 toegepast op de voorgestelde verhoging waardoor deze nu €1,55 bedraagt. Het basisbedrag wordt elk jaar geïndexeerd en zal ook per 1 januari 2026 worden aangepast naar het prijspeil van 2026. Het hiervoor te hanteren percentage is pas in november 2025 bekend. Het verhoogde basisbedrag zal dus nog aangepast worden wanneer de indexering per 1 januari 2026 bekend is.

De NOvA vraagt verder aandacht voor de aanbeveling van de commissie-Van der Meer II om jaarlijkse indexatie en periodieke herijking uitgangspunten van het stelsel te maken. Ten aanzien van de indexering verzoekt de NOvA om de indexeringsformule uit artikel 3, tweede lid, Bvr aan te passen conform aanbeveling van de commissie.

Zoals in de brief van de voormalig staatssecretaris Rechtsbescherming van 27 maart 2025 is vermeld, wordt in samenspraak met de betrokken partijen gewerkt aan een systeem voor periodieke herijking. De wettelijke inbedding van de systematiek is onderdeel van het wetstraject ter wijziging van de Wrb.

Voor wat betreft de indexering beveelt de commissie-Van der Meer II aan het punttarief jaarlijks te indexeren volgens de binnen de rijksoverheid te doen gebruikelijke systematiek, die aansluit bij de wijze waarop jaarlijks bij Voorjaarnota aan de departementen de loon- en prijsbijstelling wordt toegekend. De huidige indexeringssytematiek voor de vergoedingen rechtsbijstand kent voor- nadelen. In de brief van 6 oktober 2023 heeft de toenmalig minister voor Rechtsbescherming de huidige systematiek uiteengezet, evenals verschillende alternatieven.11 Deze alternatieve methoden kennen ook hun eigen voor- en nadelen. Deze alternatieven kunnen, afhankelijk van het jaar, gunstig of minder gunstig uitpakken. Voor een andere wijze van indexering zijn op dit moment geen structurele middelen beschikbaar.

De NOvA constateert dat de aanbeveling over gelijke behandeling advocaten van verdachten en advocaten van slachtoffers pro-formazitting niet is meegenomen in dit ontwerpbesluit, terwijl dit wel was aangekondigd in de brief van 26 juni 2025.

Artikel 18, eerste lid, Bvr bepaalt dat voor de toepassing van dit artikel onder zitting elk optreden van de rechter in het kader van het onderzoek ter terechtzitting en elke behandeling in rechte van de hoofdzaak of hoofdvordering (...) verstaan wordt. Dat betekent dat pro forma zittingen waar uitsluitend de aanhouding wordt behandeld niet hieronder vallen. De commissie-Van der Meer II geeft aan dat op voorhand niet altijd duidelijk is hoe een pro forma-zitting zal verlopen en welke onderwerpen aan bod zullen komen: een advocaat behoort daarom altijd aanwezig te zijn, tenzij het ontbreken van de noodzaak daartoe vooraf is komen vast te staan. Slachtofferadvocaten hebben overigens ook nog een beperktere rol tijdens dergelijke pro forma-zittingen dan advocaten van verdachten. Voorts wordt in het rapport vermeld dat advocaten van slachtoffers tijdens een pro forma-zitting in beginsel een meer passieve rol hebben en zijn met name aanwezig om het slachtoffer (naderhand) goed te kunnen informeren over het verloop van de zaak. Een keuze welke gelijke behandeling voorgestaan wordt, is niet gemaakt. De Raad voor Rechtsbijstand hanteert het buitenwettelijke beleid om bij advocaten van slachtoffers de zittingstoeslag van artikel 18 Bvr altijd toe te kennen, ook wanneer er een pro forma zitting plaatsvindt. Voor advocaten van verdachten geldt dat zij moeten motiveren dat in een specifieke pro forma-zitting wel een inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvindt.

In de brief van 26 juni 2025 is inderdaad aangekondigd dat de aanbeveling tot gelijke behandeling tussen strafadvocaten en slachtofferadvocaten zou worden overgenomen. Gebleken is dat dit een nadere beleidsafweging nodig heeft en dat dit niet past in dit traject. Zonder meer een zittingstoeslag toekennen, tenzij op voorhand de noodzaak van aanwezigheid op die zitting al ontbreekt, leidt tot uitvoeringsproblemen voor de RvR aangezien dit niet te toetsen valt. De vraag rijst of deze aanbeveling nog wel voldoet aan de randvoorwaarde dat «de aanbevelingen eenvoudig uitvoerbaar moeten zijn» die bij de taak van de commissie-Van der Meer II was meegegeven.

Zo blijkt bovendien uit een brief van de toenmalige Minister van Justitie van 26 oktober 2016 dat de minister opdracht heeft gegeven om aan slachtofferadvocaten per definitie de zittingstoeslag toe te kennen, ook al is het een pro forma zitting. Dit was toen ingegeven om het slachtoffer goed te kunnen voorbereiden op het spreekrecht. Onderzocht moet worden of dat nu na bijna 10 jaar nog steeds het geval is. Ook moet onderzocht worden wie nu eigenlijk het initiatief neemt en de regie heeft om op pro forma zittingen inhoudelijke aspecten te (laten) behandelen. Dit zal de nodige tijd vergen om uit te zoeken en dit past niet bij de noodzaak om per 1 februari 2026 de hier genoemde maatregelen in werking te laten treden.

De VPAN schrijft in haar consultatiereactie verschillende werkzaamheden te verrichten die niet inbegrepen zijn in het forfait, dan wel worden uitgevoerd na afloop van de toevoeging. De commissie-Van der Meer II heeft de signalen van de VPAN betrokken in haar adviesrapport. De commissie beveelt daarover aan dat de RvR zijn beleidskader op de voet van artikel 2 Bvr aanpast zodat:

  • direct zichtbaar is welke werkzaamheden vallen onder «juridische werkzaamheden»;

  • werkzaamheden die tot de persoon van de rechtzoekende herleidbaar zijn wel voor vergoeding in aanmerking komen als de cliënt in een Wvggz-instelling verblijft;

  • zaakgerelateerde studietijd voor niet routinematige vraagstukken tot declarabele juridische werkzaamheden gerekend wordt;

  • in die gevallen waarin sprake is van een van zijn vrijheid ontnomen cliënt, noodzakelijk contact met de directe familie tot declarabele juridische werkzaamheden gerekend wordt.

Ook beveelt de commissie aan dat de RvR onderzoek verricht naar de precieze aard, omvang en frequentie van nazorgwerkzaamheden in zaken waarbij de rechtzoekende rechtens en feitelijk is beperkt in de uitoefening van zijn (volledige) vrijheid.

Deze aanbevelingen vergen nadere uitwerking en onderzoek door de RvR.

8.2. Voorhang en parlementair proces

Op grond van artikel 49 Wrb is een ontwerp van het onderhavige besluit bekendgemaakt in de Staatscourant en op 12 september 2025 toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal. De vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer heeft naar aanleiding hiervan op 1 oktober 2025 besloten het stuk voor kennisneming aan te nemen.

II Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000)

Onderdeel A (wijziging artikel 3, eerste lid, Bvr)

Met deze aanpassing wordt het basisbedrag voor de berekening van de vergoeding die rechtsbijstandverleners ontvangen verhoogd naar € 143,04. Deze verhoging is gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II.

De commissie heeft namelijk op basis van de tarieven van 2024 geadviseerd om het wettelijk punttarief met € 1,46 (exclusief btw) naar € 128,01 (exclusief btw) te verhogen. Het doel van de commissie-Van der Meer II was dat de verhoging van € 1,46 zo snel mogelijk zou worden ingevoerd. Deze berekening is inmiddels bijgesteld doordat de indexering van het jaar 2026 is toegepast op de voorgestelde verhoging waardoor deze nu € 1,63 bedraagt.

Het basisbedrag wordt elk jaar bij aparte ministeriële regeling geïndexeerd en zal ook per 1 januari 2026 worden aangepast naar het prijspeil van 2026. Het basisbedrag per 1 januari 2026 zal € 141,41 bedragen. De verhoging van € 1,63 zal met ingang van 1 februari worden toegepast.

Onderdeel B (wijziging artikel 5 Bvr)

Met de wijziging van artikel 5 wordt in het tweede lid uitvoering gegeven aan aanbeveling 5 van de commissie-Van der Meer II om in de gevallen waarbij na de gerechtelijke oproeping voor de zitting maar voor de mondelinge behandeling een vaststellingsovereenkomst is overeengekomen ter beëindiging van het geschil, de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand gelijk te stellen met een procedurevergoeding. Vooral in het arbeidsrecht en het huurrecht is het gat tussen een adviesvergoeding en een procedurezaak groot, terwijl de werkzaamheden verbonden aan een schikking vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden verbonden aan een procedure. Het derde lid en vierde lid van artikel 5 regelen dat indien een procedure niet door het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst is beëindigd voordat er een uitspraak, tussenuitspraak of is gedaan dan wel voordat een rechtsbijstandverlener een zitting heeft bijgewoond, of indien ten tijde van de beëindiging uitsluitend een bestuursrechtelijke uitspraak over de proceskosten is gedaan, de overige artikelen in paragraaf 1 van hoofdstuk II van het Bvr niet van toepassing zijn.

Onderdelen C, D, E, J, K en L (wijziging artikelen 5a, 7, 8, 16, 17 en 18 Bvr

De wijzigingen in de artikelen 5a, 7, 8, 16, 17 en 18 Bvr regelen de verhoging van de in die artikelen opgenomen toeslagen met 35%. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 2 van commissie-Van der Meer II. Deze aanbeveling ziet op de zittingstoeslagen in strafzaken (artikel 18 Bvr), civiele zaken en bestuursrechtelijke zaken (artikel 7 Bvr), de toeslag voor rechtsbijstand in strafzaken waarin in eerste aanleg of in hoger beroep is geoordeeld over de gevangenhouding of gevangenneming of over de verlenging van de gevangenhouding (artikel 16 Bvr) en de toeslag voor rechtsbijstandsverlening in het kader van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris of een daarmee gelijk gesteld onderzoek bij het verhoor van een getuige of verdachte, en voor rechtsbijstand bij een descente (artikel 17 Bvr). Deze aanbeveling ziet ook op de toeslag in echtscheidingsprocedures (artikel 8 Bvr en artikel 8, tweede lid, Btm) en de toeslagen, bedoeld in artikel 5a Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Zie paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.

Onderdeel F en M (wijziging artikelen 9 en 20 Bvr)

In de artikelen 9 en 20 Bvr is de opvolgingstoeslag verhoogd met 35%. Deze verhoging is toegelicht in paragraaf 2.2.2 van het algemene deel van deze toelichting.

Onderdeel G en N (wijziging artikelen 11 en 21 Bvr)

De wijzigingen in de artikelen 11 en 21 Bvr zien op de aanpassing van de staffel voor samenhangende zaken bij meerdere rechtzoekenden. Hiermee wordt aanbeveling 4 van het rapport van commissie-Van der Meer II opgevolgd. Voortaan wordt er voor de tweede zaak een extra vergoeding van 50% toegekend. Voor de derde en volgende samenhangende zaken (tot en met de 20e zaak) wordt telkens een extra vergoeding van 25% per zaak toegekend. Voor de 21e tot en met de 100egeldt een extra vergoeding van 15% per zaak. Vanaf de 101ezaak geldt een extra vergoeding van 10% per zaak. Uit het nieuwe toegevoegde vierde lid in artikel 11 en 21 volgt dat het resultaat van de totaal berekende samenhangtoeslag moet worden afgerond op hele punten volgens de gebruikelijke afrondingsregels. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aanbeveling van de commissie-Van der Meer II. Het nieuwe toegevoegde vierde lid ziet zowel op de samenhangregeling ten aanzien van samenhangende zaken met meerdere rechtzoekenden (artikelen 11 en 21, tweede lid) als op de samenhangregeling ten aanzien van één rechtzoekende (artikelen 11 en 21, derde lid), zodat er geen discrepantie ontstaat in de afronding van de punten.

Rekenvoorbeeld:

Er zijn 101 toevoegingen/zaken. De zaak met het hoogste aantal punten levert 10 punten op. Alle toevoegingen na de eerste zaak worden als volgt berekend.

Voor de tweede toevoeging/zaak krijgt de rechtsbijstandverlener 5 punten (50% van 10).

Voor de derde tot en met de twintigste toevoeging/zaak ontvangt hij 2,5 punt (25% van 10) x 18 (toevoegingen/zaken) = 45 punten.

Voor de 21e tot en met de honderdste toevoeging/zaak geldt 1,5 punt (15% van 10) x 80 = 120 punten

Voor de 101etoevoeging/zaak wordt 1 punt (10% van 10) toegekend. In totaal komt dit neer op 10+5+45+120+1 = 181 punten.

Onderdelen H en O (wijziging artikelen 13 en 22 Bvr)

Dit betreffen technische aanpassingen ten gevolge van de vernummering in de onderdelen G en N.

Onderdeel I (artikel 14a Bvr)

In artikel 14a is geregeld dat indien in een zaak als bedoeld in rij B34 geen zitting plaatsvindt, of indien wel een zitting plaatsvindt maar die niet wordt bijgewoond door een raadsman, wordt het in die rij genoemde aantal punten verlaagd. Met de wijziging van artikel 14a Bvr is het aantal punten voor de vervolgberoep bewaring met drie worden verlaagd, zodat dit in overeenstemming is met de zittingstoeslag. De puntentoekenning voor zaken als bedoeld in artikel 14a Bvr, dient ter compensatie voor de tijd en inspanning die de raadsman besteedt aan het aanhangig maken van het vervolgberoep en de inhoudelijke behandeling ervan ter zitting. Hierbij wordt verondersteld dat in het vervolgberoep een zitting plaatsvindt die door de raadsman wordt bijgewoond. Het aantal punten, zoals bedoeld in B34, omvat daarom ook de vergoeding voor een zitting.

Conform de aanbeveling 1 van de commissie-Van der Meer II wordt de puntentoekenning voor vervolgberoepen vreemdelingenbewaring verhoogd van vier naar zes punten. Indien de zaak zonder zitting wordt afgedaan, dient de raadsman geen vergoeding voor een zitting te ontvangen. Dit geldt ook wanneer wel een zitting plaatsvindt maar deze – om welke reden dan ook – niet wordt bijgewoond door de raadsman. Als gevolg van aanbeveling 2 van de commissie-Van der Meer II is de zittingstoeslag naar 3,5 punten verhoogd. Naar analogie wordt de verlaging uit artikel 14a Bvr gelijk gesteld met de hoogte van de zittingstoeslag omdat deze korting specifiek betrekking heeft op situaties waarin geen zitting plaatsvindt of niet wordt bijgewoond.

Onderdeel P (artikel 36, derde lid, Bvr)

In onderdeel P is een nieuw derde lid toegevoegd aan artikel 36 van het besluit. Zoals toegelicht in paragraaf 2.6 van het algemene deel van deze toelichting wordt hiermee in artikel 36, derde lid, Bvr de mogelijkheid gecreëerd om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van de voorschotregeling, zoals deze in artikel 35 Bvr is bepaald. Met dit nieuwe lid wordt aan het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand12 de mogelijkheid geboden om, op verzoek van de advocaat, maatwerk te leveren aan advocaten die liquiditeitsproblemen ervaren buiten hun beïnvloedingssfeer, zoals vertraging bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of een gerechtshof. Het bestuur kan voortaan een hoger voorschot toekennen, tot een maximum van 75% van het normbedrag. Daarnaast biedt het nieuwe lid ook de mogelijkheid een aparte voorschotregeling te treffen voor startende advocaten in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Voorbeelden van startende advocaten zijn advocaat-stagiaires en zij-instromers. Voor de toepassing van dit lid stelt het bestuur beleidsregels op en vermeldt deze beleidsregels in het jaarplan.

Onderdeel Q (artikel 40, eerste lid, Bvr)

In de wijziging van artikel 40, eerste lid, Bvr vindt een verbetering van een omissie plaats. Aan het eerste lid is toegevoegd dat gerechtsdeurwaarders ook in het geval een verklaring is afgegeven overeenkomstig artikel 7, derde lid, onder e Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de (inkomens)bepalingen van hoofdstuk V, afdeling 1 van de Wet op de rechtsbijstand, van rijkswege 75% van het bedrag ontvangen dat zij volgens het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zouden hebben mogen berekenen.

Zie paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.

Onderdeel R (bijlage bij het Bvr)

Overeenkomstig aanbeveling 1 van de commissie-Van der Meer II is met de vervanging van de bijlage bij het Bvr de puntentoekenning in standaardzaken aangepast, met uitzondering van de aanbevelingen die zijn gedaan bij herhaalde asielaanvragen waar het no cure less fee-beginsel geldt. Gelet op de sanctionele aard van dit beginsel is voor de puntentoekenning in die zaken (rijen A66, A68 en A70) de gemiddelde tijdsbesteding, die uit het rapport van de commissie-Van der Meer II volgt, met de helft verminderd en afgerond op hele punten. Dat heeft echter niet tot wijziging in de puntenaantallen in die zaken geleid. Zie hieronder een overzicht van de gewijzigde puntaantallen.

Ook is de voormalige rij A13 (bijzonder curator), die een grondslag in zowel artikel 1:212 BW voor afstammingszaken en in artikel 1:250 BW voor echtscheidingszaken heeft, gesplitst in twee aparte zaakcodes (huidige rijen A13 en A14). Het forfait in zaken ex artikel 1:212 BW is vastgesteld op 10 punten en in zaken ex artikel 1:250 BW is het forfait vastgesteld op 13 punten. De reden voor deze splitsing is het verschil van werkzaamheden en tijdsbesteding in deze zaken. Daarnaast speelt het aanbod van bijzondere curatoren een rol. Doordat beide zaken op dit moment onder de voormalige rij A13 vallen, is het niet goed zichtbaar of er voldoende specialisten zijn en kan daar ook niet op worden aangestuurd nu de komende jaren veel bijzondere curatoren met pensioen gaan.

rij

soort zaak

oud

nieuw

A1

Echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen

13

12

A1A

Echtscheiding (ambtshalve ex art. 817 Rv)

13

A2

Beëindiging samenwoning

13

17

A3

Alimentatie/levensonderhoud

13

14

A4

Ouderlijk gezag/voogdij

11

13

A5

Omgangsregeling

12

14

A6

Boedelscheiding

21

22

A11

Voornaamswijziging

8

9

A12

Curatele / onderbewindstelling

10

13

A13

1:212 BW (bijzonder curator (afstamming))

10

A14

1:250 BW (bijzonder curator)

13

A15

Overige geschillen personen- en familierecht

12

13

A17

(Ver)nietig(ing) ontslag

19

24

A18

Ontslagvergunning

11

13

A19

Ontbinding arbeidsovereenkomst

16

24

A20

Loonvordering / secundaire arbeidsvoorwaarden

17

18

A24

Beëindiging huurovereenkomst

15

16

A26

Huurprijzen woonruimte

15

18

A27

Geschil (ver)huur woonruimte

15

18

A30

Schuldsanering/betalingsregeling

10

13

A32

Straat- en/of contactverbod

11

15

A34

Geweldsmisdrijf met ernstig letsel en seksueel misdrijf met ernstig letsel

15

14

A35

Geschil verzekering

17

19

A38

Overige geschillen verbintenissenrecht

16

19

A39

Geschil woon- of huurtoeslag

9

11

A40

Overige geschillen woonrecht

12

14

A42

Overige privaatrechtelijke zaken

15

17

A44

Verhaal bijstand

10

11

A47

Studiefinanciering

10

11

A48

Werkloosheidswet

9

8

A49

Arbeidsongeschiktheid (w.o. WIA / WAO)

10

9

A51

Overige zaken sociale verzekeringen

10

9

A53

Milieurecht

16

17

A55

Voornemen asiel

9

11

A56

Beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep

10

9

A57

Hoger beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep

6

7

A58

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor

7

8

A59

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag

8

9

A60

Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag

10

11

A62

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000

11

12

A65

Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd

11

12

A71

Verblijf gezinsleden

8

10

A82

Naturalisatie en vaststelling Nederlanderschap

9

10

A84

Klachten overheidshandelen

10

11

A85

Overige bestuursrechtelijke geschillen

9

10

B1

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening

5

4

B3

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend

5

6

B4

Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend

12

13

B5

Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld

12

13

B8

Rijden onder invloed

6

5

B12

Misdrijven, eerste aanleg behandeling meervoudige kamer

14

15

B21

Terbeschikkingstelling (TBS)

10

11

B24

Beklag niet-vervolging

7

8

B25

Ontnemingsvordering ex art. 36e Sr

6

7

B27

Bezwaarschrift DNA-profiel

5

6

B28

Zorgmachtiging Wvggz zonder voorafgaande crisismaatregel

6

5

B34

Vervolgberoep vreemdelingenbewaring

4

6

B35

Overige strafrechtelijke zaken niet-verdachten

6

7

Artikel II (Besluit toevoeging mediation)

Onderdeel A (wijziging artikel 8, tweede en derde lid, Btm)

Met de wijziging van artikel 8, tweede lid, Btm wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 2 van de commissie-Van der Meer II. De wijziging regelt de verhoging van opgenomen toeslagen met 35%. Zie onderdelen C, D, E, J, K, en L van de artikelsgewijze toelichting en paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.

Met de wijziging van artikel 8, derde lid, Btm wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 19 van de commissie-Van der Meer II om de afhechtingstoeslag met 35% te verhogen, aangezien door tuchtrechtelijke normen de zorgplicht van de rechtsbijstandsverlener in de loop der jaren is verzwaard.

Onderdeel B (wijziging artikel 9 Btm)

De wijziging van artikel 9, eerste lid, Btm ziet op de toekenning van een vergoeding voor de reistijd en reiskosten van mediators in het geval mediation is verleend op het gerecht (in de mediationkamer) na een mediationverwijzing van de Rechtspraak. Hierbij gaat het uitsluitend over mediationzaken op toevoegingsbasis. Zie paragraaf 2.4. van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.

In artikel 9, eerst lid, Btm wordt nu ook geregeld dat artikel 24, vijfde lid, Bvr van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat indien een reis wordt afgelegd ten behoeve van de verlening van mediation aan meerdere rechtzoekende op dezelfde locatie, het tijdverlet in verband met deze reis slechts eenmaal wordt vergoed. In artikel 9, tweede lid, Btm is artikel 25, vierde lid, Bvr nu ook van overeenkomstige toepassing. Er wordt nu ook slecht eenmaal een kilometervergoeding toegekend indien een reis wordt afgelegd ten behoeve van de verlening van mediation aan meerdere rechtzoekenden op dezelfde locatie.

Artikel III

Artikel III regelt het overgangsrecht.

Artikel IV

Op het moment dat duidelijk was dat er financiële middelen beschikbaar waren voor uitvoering van de opvolging van een deel van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II is het streven geweest de noodzakelijke wijzigingen in de regelgeving zo snel als mogelijk in 2026 in werking te laten treden. In overleg met de Raad voor Rechtsbijstand is de inwerkingtreding bepaald op 1 februari 2026.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte


X Noot
1

Kamerstukken II, 2024–2025, 31 753, 294.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2024–2025, 31 753, 312.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2024–2025, 31 753, 294.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2024–2025, 31 753, 312.

X Noot
6

De volledige lijst met de door de commissie-Van der Meer II, op basis van een tijdschrijfonderzoek voorgestelde puntentallen per zaakcode, is opgenomen in bijlage 7 van het eindrapport van de commissie-Van der Meer II. De commissie-Van der Meer II heeft hierbij aansluiting gezocht bij de uitgebreide zaakcodelijst van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR), omdat die codes in de dagelijkse praktijk van betekenis zijn binnen het stelsel van rechtsbijstand. De bijlage bij het Bvr met de puntenaantallen per zaaktype is op basis hiervan aangepast en uitgebreid. De commissie-Van der Meer II concludeerde dat veel forfaits nog grotendeels aansluiten bij de gemiddelde tijdsbesteding. Een aantal zaakcodes (hierna rijen conform de terminologie van het Bvr) in de bijlage behoeft aanpassing.

X Noot
8

De aanpassingen gaan gelden voor toevoegingen verleend per 1 februari 2026. Een relatief groot deel van die toevoegingen worden pas later dan 2026 ter declaratie aangeboden, omdat de rechtsbijstand dan pas is beëindigd. Dit zorgt voor 2026 tot minder uitgaven.

X Noot
9

In het Cebeon-onderzoek bij het rapport «Andere tijden» van de Commissie- Van der Meer I uit 2017 (https://www.cebeon.nl/wp-content/uploads/2017/10/16858-Puntentoekenning-gesubsidieerde-rechtsbijstand.pdf) was de toenmalige puntentoename bij dit soort zaken overigens gebaseerd op «slechts» 57 zaken.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2024–2025, 24 515, nr. 798.

X Noot
11

Kamerstukken II 2023–2024, 31 753, nr. 275.

X Noot
12

Hierna: het bestuur.

Naar boven