Besluit van 13 oktober 2025 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 6 maart 2025, houdende wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en het creëren van een grondslag voor de specifieke uitkering onderwijsroute (Stb. 2025, 177)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van De Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 oktober 2025, nr. 2025-0000214792;

Gelet op artikel III van de Wet van 6 maart 2025 tot wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en het creëren van een grondslag voor de specifieke uitkering onderwijsroute (Stb. 2025, 177);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Artikel I, onderdeel C, van de Wet van 6 maart 2025 tot wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en het creëren van een grondslag voor de specifieke uitkering onderwijsroute (Stb. 2025, 177) treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 oktober 2025

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

Uitgegeven de twintigste oktober 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

NOTA VAN TOELICHTING

Met dit inwerkingtredingsbesluit wordt voorzien in de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van de Wet van 6 maart 2025 tot wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en het creëren van een grondslag voor de specifieke uitkering onderwijsroute (Stb. 2025, 177). Deze bepaling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

De inwerkingtreding van de overige bepalingen van deze wet, die zien op het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten, is voorlopig opgeschort. Een belangrijke aanleiding hiervoor is de verminderde urgentie. Kort na inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 (hierna: Wi2021) gaven gemeenten aan dat de tijd die tussen de voorlopige uitkering en het vaststellen van de definitieve uitkering zat aanzienlijk was. Omdat de instroom van inburgeringsplichtigen in het stelsel in die tijd kan fluctueren, is besloten om een tussentijds moment mogelijk te maken om de uitkering bij te stellen. Dit zodat gemeenten niet in de situatie kwamen dat zij voor veel inburgeringsplichtigen de trajecten moesten voorfinancieren. Nu de Wi2021 ruim drie jaar in werking is, is gebleken dat deze situatie vooralsnog niet is ontstaan. Het in werking laten treden van de nadere voorlopige uitkering is daardoor verminderd urgent.

Daarnaast is in het Regeerprogramma van het kabinet-Schoof het voornemen opgenomen om nagenoeg alle specifieke uitkeringen in 2026 om te zetten in een fondsuitkering. In dat kader heeft de ministerraad op 11 april 2025 ingestemd met het voorstel dat de specifieke uitkering uit de Wi2021 op termijn kan worden omgezet in een fondsuitkering. Met de tussenevaluatie van de Wi2021 wordt ook gekeken naar de meest passende vorm van financiering voor de uitvoering van deze wet door gemeenten.

Tot slot draagt het voornemen tot afschaffing van de huisvestingstaakstelling1 bij aan de keuze om de nadere voorlopige uitkering nog niet in werking te laten treden, omdat de maatstaf hiermee onzeker wordt. Het wordt door deze ontwikkelingen op dit moment niet opportuun geacht om nu al te starten met het opstellen van nadere regels bij algemene maatregel van bestuur voor het herzien van de uitkering. Zodra er duidelijkheid bestaat over de toekomst van de uitkering en de maatstaf zal de inwerkingtredingsdatum opnieuw worden bezien.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel


X Noot
1

Kamerstukken II 2024/25, 19 637, nr. 3304.

Naar boven