Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2024, 184 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2024, 184 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 april 2024, nr. 2024-0000087897, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 16, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a, zevende lid, aanhef, onderdelen a en b, achtste en tiende lid, 20, eerste lid, en 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer en 4.3, eerste lid, van de Omgevingswet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 mei 2024, nr. W12.24.00074/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 juni 2024, nr. 2024-0000163869, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 4.45 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
B
In artikel 4.45b, tweede lid, onderdeel c, wordt «bloostelling» vervangen door «blootstelling».
C
Artikel 4.47b komt te luiden:
1. Na werkzaamheden met asbest worden de arbeidsplaats en de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats aanwezig zijn of zijn geweest, doeltreffend gereinigd.
2. Na de reiniging wordt, voordat wordt aangevangen met het opheffen van de gevarenzone, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel e, op de betreffende arbeidsplaats een eindbeoordeling uitgevoerd.
3. De eindbeoordeling betreft een visuele inspectie waarbij is vastgesteld dat het te verwijderen asbest niet meer visueel waarneembaar is, met inachtneming van artikel 4.48a, vierde lid.
D
Artikel 4.48a, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het ter beschikking stellen van aantoonbaar passende en geschikte ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen en het zorgen dat deze middelen op de juiste wijze worden gedragen;.
E
Artikel 4.50 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «na de eindbeoordeling» vervangen door «voor de eindbeoordeling» en wordt «bloostelling» vervangen door «blootstelling».
2. In het vierde lid, onderdeel a, wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.
3. In het vierde lid, onderdeel c, wordt de puntkomma aan het slot vervangen door «; en».
4. In het zesde lid vervalt «en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder».
F
Artikel 4.51a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt na «Na de werkzaamheden» ingevoegd «met asbest» en wordt «na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt» vervangen door «voordat wordt aangevangen met het opheffen van de gevarenzone, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel e».
2. In het derde lid vervalt «, waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is».
3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Bij de visuele inspectie, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt vastgesteld dat het te verwijderen asbest niet meer visueel waarneembaar is, met inachtneming van artikel 4.48a, vierde lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de concentratie asbest niet hoger is dan honderd milligram per kilogram droge stof als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van het Productenbesluit asbest» vervangen door «er geen asbest meer visueel waarneembaar is».
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «de visuele inspectie, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid» vervangen door «de visuele inspectie, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid».
G
Artikel 4.54a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt» vervangen door «naar redelijke verwachting asbest of een asbesthoudend product is toegepast».
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de puntkomma vervangen door «; of».
3. In het zesde lid vervalt «en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder».
H
Artikel 4.54b wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «handelingen» vervangen door «werkzaamheden» en wordt «vervaardigd» vervangen door «gebouwd dan wel vervaardigd».
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van waterleidingbuizen, gasleidingbuizen, rioolleidingbuizen, telecombuizen en mantelbuizen, voor zover zij deel uitmaken van het ondergrondse openbare water-, gas-, elektra-, riool-, of telecomleidingnet;
3. In de onderdelen c tot en met g vervalt telkens het woord «asbesthoudende».
4. Onderdeel h komt te luiden:
h. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van pakkingen uit procesinstallaties of onderdelen van procesinstallaties, inclusief aan- en afvoerende leidingen;
5. Onder verlettering van onderdeel i tot onderdeel j wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
i. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van pakkingen uit verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen dat lager is dan 2250 kilowatt;
6. In onderdeel j (nieuw) vervalt «het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit» en wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.
7. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van gas- en elektrotechnische componenten die aanwezig zijn in:
1°. het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen krachtens artikel 2, achtste lid, of 5 van de Gaswet; of
2°. het net, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen op grond van artikel 10, negende lid, 13, eerste lid, of 14 van de Elektriciteitswet 1998.
I
Artikel 4.54d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde en zevende lid wordt «voorzover» vervangen door «voor zover».
2. In het negende lid vervalt «en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder».
3. Het tiende lid komt te luiden:
10. In afwijking van het zevende lid kan een persoon die werkzaam is als machinist en in die hoedanigheid werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, zonder het certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest werkzaam zijn, mits:
a. hij onder voortdurend toezicht staat van een persoon die in het bezit is van het certificaat, bedoeld in het vijfde lid; en
b. hij voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde nadere regels met betrekking tot de werkzaamheden, de machine en hemzelf.
J
In artikel 9.3, tweede lid, onderdeel d, wordt na «4.47a, derde lid,» ingevoegd «4.47b, eerste en tweede lid».
K
Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt na «4.50» ingevoegd «, 4.51» en wordt «4.51a, eerste en derde tot en met vijfde lid» vervangen door «4.51a».
2. In het vijfde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, wordt «4.47c, eerste lid, onderdeel a, b, c, e en f» vervangen door «4.47c, eerste lid, onderdelen b, c en f» en vervalt «4.51, 4.51a, tweede lid».
L
In artikel 9.6 wordt «4.54a, vierde lid» vervangen door «4.51a, eerste en derde lid, 4.54a, vierde en vijfde lid».
M
In artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel d, wordt «4.51a, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «4.51a, eerste tot en met vijfde lid».
N
In artikel 9.37d, eerste lid, wordt «, bedoeld» vervangen door «als bedoeld», vervalt «4.10, vijfde lid,» en wordt «1 juli 2024» vervangen door «1 januari 2025».
Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d wordt in het eerste lid een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. het als een geheel verwijderen van verwarmingstoestellen;
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. verwijderen van pakkingen uit procesinstallaties of onderdelen van procesinstallaties, inclusief aan- en afvoerende leidingen;
3. Aan het tweede lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
c. verwijderen van pakkingen uit verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen dat lager is dan 2.250 kilowatt;
d. verwijderen van gas- en elektrotechnische componenten die aanwezig zijn in:
1°. het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen krachtens artikel 2, achtste lid, of 5 van de Gaswet; of
2°. het net, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen op grond van artikel 10, negende lid, 13, eerste lid, of 14 van de Elektriciteitswet 1998.
B
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «waarop artikel 6, eerste lid, van toepassing is» vervangen door «als bedoeld in artikel 6, eerste lid» en wordt «de artikelen 4.51a, eerste, tweede en vijfde lid,» vervangen door «de artikelen 4.51a, eerste, tweede, vierde en zesde lid,».
2. In het tweede lid wordt «4.51a, derde en vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit» vervangen door «4.51a, derde, vierde en zesde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit».
3. In het vierde lid wordt «dat er op de plaats» vervangen door «dat het te verwijderen asbest op de plaats», vervalt «asbest aanwezig».
4. In het vijfde lid wordt «dat er op de plaats» vervangen door «dat het te verwijderen asbest op de plaats» en vervalt «asbest aanwezig».
Het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. het als een geheel verwijderen van verwarmingstoestellen;
2. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk:
1°. verwijderen van waterleidingbuizen, gasleidingbuizen, rioolleidingbuizen, telecombuizen en mantelbuizen, voor zover deze deel uitmaken van een ondergronds openbaar water-, gas-, elektra-, riool- of telecomleidingnet;
2°. verwijderen van geklemde vloerplaten onder een verwarmingstoestel;
3°. verwijderen van beglazingskit die is verwerkt in de constructie van een kas; of
4°. verwijderen van pakkingen uit:
i. een verbrandingsmotor;
ii. een verwarmingstoestel met een nominaal vermogen dat lager is dan 2.250 kW; of
iii. een procesinstallatie of onderdelen van een procesinstallatie, inclusief aan- en afvoerende leidingen; of
5°. verwijderen van gas- en elektrotechnische componenten die aanwezig zijn in:
i. het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Gaswet, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen krachtens artikel 2, achtste lid, of 5 van die wet; of
ii. het net, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de Elektriciteitswet 1998, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen op grond van artikel 10, negende lid, 13, eerste lid, of 14 van die wet; en
B
Artikel 7.10, vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. slopen dat alleen bestaat uit het in de uitoefening van een beroep of bedrijf:
1°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende waterleidingbuizen, gasleidingbuizen, rioolleidingbuizen, telecombuizen en mantelbuizen, voor zover deze deel uitmaken van een ondergronds openbaar water-, gas-, elektra-, riool- of telecomleidingnet;
2°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende geklemde vloerplaten onder een verwarmingstoestel;
3°. als een geheel verwijderen van asbesthoudende verwarmingstoestellen;
4°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van een kas;
5°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende rem- en frictiematerialen;
6°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende pakkingen uit:
i. een verbrandingsmotor;
ii. een verwarmingstoestel met een nominaal vermogen dat lager is dan 2.250 kW; of
iii. een procesinstallatie of onderdelen van een procesinstallatie, inclusief aan- en afvoerende leidingen; en
7°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van gas- en elektrotechnische componenten die aanwezig zijn in:
i. het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Gaswet, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen krachtens artikel 2, achtste lid, of 5 van die wet; of
ii. het net, bedoeld in artikel 1, eerste lid 1, onder i, van de Elektriciteitswet 1998, door of vanwege de netbeheerder, aangewezen op grond van artikel 10, negende lid, 13, eerste lid, of 14 van die wet.
C
In artikel 7.20, tweede lid, wordt «De onderdelen b tot en met d» vervangen door «De onderdelen b tot en met e».
D
In artikel 7.21, aanhef, wordt «artikel 7.9, tweede lid, onder d» vervangen door «artikel 7.9, tweede lid, onder e».
E
Artikel 7.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «waarop artikel 7.20, eerste lid, van toepassing is» vervangen door «als bedoeld in artikel 7.20, eerste lid» en wordt «de artikelen 4.51a, eerste, tweede en vijfde lid» vervangen door «de artikelen 4.51a, eerste, tweede, vierde en zesde lid».
2. In het tweede lid wordt «waarop artikel 7.20, eerste lid, van toepassing is» vervangen door «als bedoeld in artikel 7.20, eerste lid,» en wordt «artikel 4.51a, derde en vijfde lid» vervangen door «artikel 4.51a, derde, vierde en zesde lid ».
3. In het vierde lid wordt «volgt dat er ter plaatse nog visueel waarneembaar asbest aanwezig is» vervangen door «volgt dat het te verwijderen asbest op de plaats van de handeling nog visueel waarneembaar is».
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2024 en werkt wat betreft artikel I, onderdeel N, terug tot en met 1 juli 2024.
2. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 4 juli 2024, treedt dit besluit in afwijking van het eerste lid in werking vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 19 juni 2024
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Uitgegeven de vierentwintigste juni 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Asbest is een gevaarlijke stof die verschillende vormen van kanker kan veroorzaken. Vanwege het gevaar is het bewerken, verwerken en in voorraad houden in Nederland sinds 1 juli 1993 verboden. Desondanks zijn er jaarlijks nog altijd een aanzienlijk aantal dodelijke slachtoffers, omdat de ziekten zich meestal pas vele jaren na blootstelling openbaren.1
Asbest is vóór 1993 in grote hoeveelheden toegepast en dus nog op vele plaatsen aanwezig in de maatschappij. Bij de verwijdering van asbest uit de samenleving is contact met asbest moeilijk geheel te vermijden en kunnen asbestvezels vrijkomen. Het gezondheidsrisico hangt af van hoeveel asbestvezels worden ingeademd. Daarom is het van belang dat de verwijdering zorgvuldig gebeurt zodat er zo min mogelijk vezels vrijkomen. Er wordt maximaal ingezet op het beschermen van werknemers die het asbest verwijderen. Daartoe bevat het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) strenge voorschriften over het verwijderen van asbest. De werkgever moet per situatie de risico’s van het verwijderen van asbest bepalen en daarop afgestemde maatregelen nemen, conform de stand van de wetenschap.
Op 27 september 2018 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een beleidsreactie aan de Tweede Kamer gezonden over het functioneren van het asbeststelsel. In deze beleidsreactie werd een aantal maatregelen aangekondigd die de gesignaleerde knelpunten in het asbeststelsel aanpakken. Wijziging van de regelgeving was een onderdeel van deze maatregelen. Deze regelgeving is als het «Ontwerpbesluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de modernisering van het asbeststelsel alsmede enkele technische wijzigingen van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Bouwbesluit 2012 (Besluit modernisering asbeststelsel)» aan de Raad van State voorgelegd met het verzoek hierop te adviseren. Echter, als gevolg van een wijziging van de Europese Asbestrichtlijn2 en de implicaties daarvan op het ontwerpbesluit, is dit verzoek teruggetrokken. De achterliggende gedachte was te voorkomen dat de uitvoeringspraktijk in korte tijd zou worden geconfronteerd met twee achtereenvolgende vrij ingrijpende wijzigingen. Er wordt nu gewerkt aan een nieuwe wijziging van de regelgeving om de EU-regelgeving te implementeren, waarbij ook de eerdergenoemde verbeteringen in het ontwerpbesluit zoveel mogelijk worden betrokken. De implementatietermijn loopt tot 21 december 2025. Daarnaast bevatte het ontwerpbesluit minder ingrijpende maar door de uitvoerings- en handhavingspraktijk wel dringend gewenste aanpassingen. Er is bekeken welke van deze aanpassingen in het ontwerpbesluit naar alle waarschijnlijkheid niet door de wijziging van de Asbestrichtlijn worden geraakt en vooruitlopend op de implementatie hiervan zouden kunnen worden ingevoerd. Deze zogenaamde «no-regret»-maatregelen uit bovengenoemd ontwerpbesluit zijn opgenomen in het onderhavige besluit.
Het onderhavige besluit bevat daarnaast een wijziging van de overgangsbepaling in artikel 9.37d, van het Arbobesluit. Op deze wijziging en de hiervoor genoemde wijzigingen zal in hoofdstuk 2 van deze toelichting nader worden ingegaan.
Het onderhavige besluit kent een aantal wijzigingen die wenselijk zijn om op de kortere termijn door te voeren. Het gaat om wijzigingen die niet rechtstreeks raken aan de wijziging van de Asbestrichtlijn en het beleid op het asbeststelsel in het grotere geheel. Verbeteringen aan het gehele asbeststelsel op arbogebied zullen worden meegenomen met de implementatie van de gewijzigde Asbestrichtlijn.
Allereerst zijn de bestaande uitzonderingen op de inventarisatieplicht zoals geformuleerd in artikel 4.54b van het Arbobesluit voor een aantal situaties uitgebreid. Bij deze situaties is sprake van werkzaamheden met een bekend (beperkt) risico en/of met een routinematig karakter (dat wil zeggen dat een inventarisatie altijd tot dezelfde uitkomst leidt) of sprake is van een ander prioritair gezondheidsrisico zoals bijvoorbeeld het geval is bij het werken met hoogspanning. Daarom is het Arbobesluit ten aanzien van het uitzonderen van de betreffende werkzaamheden aangepast en worden dezelfde wijzigingen doorgevoerd in de opsomming van uitzonderingen op de inventarisatieplicht in artikel 4 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (hierna: AVB) en artikel 7.9, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl).
Daarnaast is er een nieuwe uitzondering op de asbestinventarisatieplicht opgenomen voor (regionale) beheerders van gas- en elektriciteitsnetten (netbeheerders) indien zij (asbesthoudende) gas- en elektrotechnische componenten geheel of gedeeltelijk verwijderen uit het gas- of elektriciteitsnet waar zij de beheerder van zijn. Deze uitzondering is opgenomen op verzoek van de netbeheerders zelf en komt nu terug in zowel artikel 4.54b van het Arbobesluit als artikel 4 van het AVB en artikel 7.9, tweede lid, van het Bbl. Ook is artikel 7.10 van het Bbl aangepast, waardoor in de bovengenoemde situatie niet langer een sloopmelding is vereist voorafgaande aan het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor een verdere toelichting op dit punt wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van de hiervoor genoemde artikelen.
Door de relatie met artikel 4.54d, tweede lid, van het Arbobesluit, artikel 6 van het AVB respectievelijk artikel 7.20 van het Bbl, betekent de uitbreiding van de bestaande uitzonderingen op de verplichting om te laten inventariseren door een gecertificeerd bedrijf en de nieuwe uitzondering op deze verplichting, dat ook het verwijderen van het asbest bij de genoemde werkzaamheden niet meer door een gecertificeerd bedrijf hoeft te worden gedaan.
Verder zijn artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit en de uitzondering op de certificatieplicht voor machinisten die asbest verplaatsen in artikel 4.54d, tiende lid, van het Arbobesluit, verduidelijkt. Dit is gebeurd op verzoek van de asbestbranche, nu de bestaande teksten van deze artikelleden in de praktijk tot onduidelijkheden leidde.
Er zijn daarnaast enkele wijzigingen doorgevoerd die gericht zijn op het eenduidiger en beter handhaafbaar maken van bepaalde voorschriften in het Arbobesluit. Deze worden in algemene zin toegelicht in hoofdstuk 6. Toezicht en handhaving.
Tevens is met dit besluit een tweetal wijzigingen aangebracht in de overgangsbepaling in artikel 9.37d van het Arbobesluit. Deze is nu niet langer van toepassing op certificerende instellingen die certificaten uitgeven aan bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen. Daarnaast is de in het eerste lid van artikel 9.37d opgenomen overgangstermijn verlengd. In de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van dit artikel wordt hier nader op ingegaan.
De artikelen van afdeling 5 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit vloeien voor een groot deel voort uit de implementatie van Europese richtlijnen ter bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest. Voor de beroepsmatige blootstelling aan asbest is daarbij het meest relevant Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk waarin de eerdere richtlijnen op dit gebied zijn gecodificeerd. Vanwege de overeenkomstige onderdelen in het AVB en het Bbl, is deze Richtlijn ook relevant voor het AVB en het Bbl.
Bij aanpassing van het Arbobesluit, het AVB en het Bbl moet steeds bezien worden hoe de gewenste aanpassingen zich verhouden tot de verplichtingen uit hoofde van de EU-regelgeving om te voorkomen dat deze hiermee in strijd zijn. Daarom is in het kader van de onderhavige wijziging van het Arbobesluit geanalyseerd hoe de nieuwe artikelen zich verhouden tot de richtlijnbepalingen. Daaruit blijkt dat de voorgenomen wijzigingen passen binnen het Europese recht.
Het Arbobesluit is gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet). Het uitgangspunt van de Arbowet is dat werkgevers primair verantwoordelijk zijn voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers. Iedere werkgever moet op grond van artikel 3 van de Arbowet zorgen voor de veiligheid en gezondheid van zijn werknemers en daartoe een beleid voeren dat gericht is op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Daarbij moet hij, gelet op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening, het werk zo organiseren dat daarvan geen nadelige invloed van het werk uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Het Arbobesluit bevat hier nadere invulling van die verplichtingen. De onderhavige wijziging van het Arbobesluit past daar ook in.
De Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling) bevat in paragraaf 4.7 van hoofdstuk 4 bijzondere voorschriften voor asbest. De Arboregeling wordt op dit moment niet aangepast.
Het AVB bevat ook voorschriften voor asbestinventarisatie en asbestverwijdering. Waar het Arbobesluit deze voorschriften geeft ten aanzien van de werkgever en de werknemer, bevat het AVB de verplichtingen voor de opdrachtgever van de asbestverwijdering en voor de particuliere eigenaar van een object die zelf asbest wil verwijderen.
Deze bepalingen in het Arbobesluit en het AVB moeten uiteraard op elkaar aansluiten en er mag geen discrepantie tussen beide besluiten zijn. Daarom hebben de wijzigingen in het Arbobesluit die gericht zijn op bovenbeschreven doelen ook geleid tot enkele wijzigingen in het AVB. Het AVB regelt in artikel 3 de verplichting tot het (laten) inventariseren van asbest en in artikel 4 de uitzonderingen op die inventarisatieplicht. In het Arbobesluit is in artikel 4.54b ook een lijst met uitzonderingen opgenomen van werkzaamheden waarvoor de verplichting tot het inschakelen van een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf niet geldt. Het is wenselijk dat de uitzonderingen op de inventarisatieplicht voor bedrijven in beide besluiten identiek zijn. Daartoe zijn beide opsommingen met deze wijzigingen ook geharmoniseerd.
Het Productenbesluit asbest bevat onder andere het verbod om asbest te bewerken. Dit besluit wordt niet gewijzigd door de onderhavige wijziging.
Het Bbl is een van de vier AMvB’s die uitvoering geven aan de Omgevingswet. Het besluit bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving (ook wel: Bal), de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten verrichten in de fysieke leefomgeving. Het Bbl bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.
In het Bbl zijn de asbestregels over asbestinventarisatie, sloopmelding, start- en eindmeldingen, asbestverwijdering en eindbeoordeling uit onder andere het Bouwbesluit 2012 en het AVB betreffende bouwwerken en incidenten in één besluit samengebracht. De regels ten aanzien van objecten zijn in het AVB gebleven. Er zijn ook bepalingen over handelingen met asbest die zowel voor (bepaalde) bouwwerken als (bepaalde) objecten relevant kunnen zijn; deze staan zowel in het Bbl als in het AVB.
Daarnaast regelt het Bbl welke norm geldt voor het aantal asbestvezels in de lucht in voor personen toegankelijke ruimten in bouwwerken.
Er vinden enige technische wijzigingen plaats in het Bbl naar aanleiding van de wijzigingen in het Arbobesluit. Qua vorm en inhoud sluiten die aan bij de wijzigingen van het AVB.
De aanpassingen in dit besluit hebben geen ingrijpende gevolgen voor onder meer de uitvoering. Het gaat om beperkte wijzigingen die dienen ter verduidelijking en vergemakkelijking van de handhaving, ter harmonisatie van het Arbobesluit, het AVB en het Bbl, wijzigingen van technische aard en uitzonderingen op bestaande verplichtingen.
Het toezicht op de naleving van de bepalingen in de Arboregelgeving wordt uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Daarnaast voeren certificerende instellingen (CI’s) controles uit op de certificaathouders. Binnen de asbestsector vullen de controles door de CI’s en het toezicht dat de Nederlandse Arbeidsinspectie houdt, elkaar aan. In die zin levert certificatie een «extra controle» op de asbestbedrijven/certificaathouders op. De CI’s zien als kwaliteitscontrolerende organisaties toe op de certificaathouders, zij controleren het nakomen van de certificatie-eisen en sanctioneren niet-naleving door in het uiterste geval schorsing of intrekking van het certificaat. CI’s moeten beschikken over een accreditatie door de Raad van Accreditatie (RvA) en zijn verplicht zich elk jaar te onderwerpen aan audits van de RvA.
De Nederlandse Arbeidsinspectie ziet toe op de uitvoering van de taken door de CI’s.
Bovendien handhaaft Nederlandse Arbeidsinspectie rechtstreeks op overtredingen van de arboregelgeving door bedrijven die asbest inventariseren en verwijderen. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft hiertoe een gespecialiseerd programma asbest. Inspecteurs houden risicogericht toezicht. Deze praktijk zal niet veranderen door deze wijzigingen. Het sanctiestelsel en de boetehoogte blijven ongewijzigd.
De volgende wijzigingen zijn veelal opgenomen naar aanleiding van in overleg met de Nederlandse Arbeidsinspectie gesignaleerde knelpunten uit de handhavingspraktijk en zullen bijdragen om die knelpunten op te lossen. De genoemde artikelen betreffen artikelen in het Arbobesluit, tenzij anders aangegeven.
De artikelsgewijze toelichting geeft op al deze wijzigingen afzonderlijk een nadere toelichting.
• Expliciteren en verduidelijken van de plichten van de werkgever in relatie tot eindbeoordeling: de plicht tot het eerst doeltreffend schoonmaken van de werkplek, inclusief arbeidsmiddelen (4.47b, eerste lid).
• Een verduidelijking dat men een eventueel containment niet mag afbreken voordat er een vrijgave is op basis van een (onafhankelijke) eindbeoordeling (4.47b, tweede lid en 4.51a, eerste en derde lid).
• Een verduidelijking dat het in artikel 4.48a, vierde lid, opgenomen uitgangspunt (niet eerst/apart asbest verwijderen wanneer dat tot groter gevaar zou leiden voor veiligheid en gezondheid van werknemers) ook bij eindbeoordeling het uitgangspunt moet zijn (4.47b, derde lid; 4.51a, vierde lid).
• Een verduidelijking van de verplichting van de werkgever op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen (4.48a, tweede lid).
• Verduidelijking van aanpak bij inventarisatie van asbest in een bouwwerk of object (4.54a, eerste lid, onder a).
• Harmonisatie van de uitzonderingen op de inventarisatieplicht in het AVB (artikel 4), het Bbl (artikel 7.9) en het Arbobesluit (4.54b).
• Verduidelijking van de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever voor eindbeoordeling en inventarisatie (9.6).
In dit hoofdstuk is de impact op administratieve lasten en nalevingskosten/maatschappelijke kosten die worden voorzien weergegeven. De effecten die het eerdere, teruggetrokken ontwerpbesluit zou hebben, zijn in kaart gebracht door Panteia in het rapport Impact Wijzigingen Arbobesluit Asbest 3. Meer achtergrondinformatie bij dit hoofdstuk is te vinden in dat rapport. Voor een aantal onderwerpen heeft Panteia een kwantificatie kunnen geven, waaronder voor de uitzonderingen op de inventarisatieplicht die nu worden gewijzigd. Wanneer in dit hoofdstuk cijfers staan vermeld, zijn die afkomstig uit dit rapport.
Harmonisatie van de uitzonderingen op de plicht tot inventarisatie en gecertificeerd verwijderen in het Arbobesluit en het AVB levert een verlichting op omdat er geen conflicterende eisen meer gesteld worden. Dit gevolg kan niet gekwantificeerd worden.
Door harmonisatie van de uitzonderingen op de plicht tot inventarisatie en gecertificeerd verwijderen in het Arbobesluit en het AVB vervalt daarnaast onder andere de plicht tot inventariseren en gecertificeerd verwijderen van asbest uit bepaalde ondergrondse buizen. Ook in het Bbl worden deze uitzonderingen overgenomen, voor zover het uitzonderingen betreft die onderdeel kunnen uitmaken van een bouwwerk.
Daarnaast worden extra uitzonderingen op de plicht tot inventarisatie en daarbij de plicht tot gecertificeerd verwijderen (telecombuizen, asbest uit elektrische installaties van netbeheerders) geïntroduceerd. Voor gasleidingen bedraagt de verwachte vermindering van de nalevingskosten als gevolg hiervan tussen € 25.000 en € 50.000 per jaar. Voor telecomleidingen wordt een lastenverlichting verwacht van circa € 137.500 per jaar. Voor de netbeheerders van elektriciteitsnetten is een lastenverlichting geraamd van € 1.250.000 per jaar. Per saldo bedraagt de geraamde maximale lastenverlichting voor de nieuwe uitzonderingen op de inventarisatieplicht ongeveer € 1.437.500 per jaar.
Voor overheden worden met deze beperkte wijzigingen geen noemenswaardige financiële gevolgen verwacht.
Alle adviezen en consultaties zijn uitgebracht op het in de inleiding genoemde ontwerpbesluit dat nu is teruggetrokken van advisering van de Raad van State.
Het betrof adviezen van het Adviescollege toetsing regeldruk, de Nederlandse Arbeidsinspectie, de VNG, OD-NL en ILT en de internetconsultatie. Hieronder worden alleen die onderdelen aangehaald die het onderhavige besluit betreffen.
Hierbij wordt opgemerkt dat de wijziging van artikel 9.37d van het Arbobesluit, in tegenstelling tot de overige wijzigingen, niet in het hiervoor genoemde ontwerpbesluit was opgenomen. Deze wijziging is ook niet voor advisering en internetconsultatie voorgelegd, nu de wijziging van artikel 9.37d een noodzakelijke wijziging van beperkte omvang is.
De Nederlandse Arbeidsinspectie stelde concrete aanvullende vragen en maakte opmerkingen. Deze zijn besproken met medewerkers van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Deze besprekingen hebben (mede) geleid tot diverse aanvullende aanpassingen in regelgeving. Zo is de verwijzing naar het visueel toetsen op overschrijden van de norm 100 mg/kilogram bij een eindbeoordeling na asbestverwijdering voor werkzaamheden in de grond (in de buitenlucht) geschrapt. Tenslotte is op punten de artikelsgewijze toelichting aangevuld.
In dit verslag worden de ingediende reacties op het in de inleiding genoemde ontwerpbesluit dat nu is teruggetrokken van advisering van de Raad van State, besproken, voor zover zij relevant zijn voor het onderhavige ontwerpbesluit.
Een fabrikant van een emissiebeperkend product waarmee asbest verwijderd kan worden, pleitte voor een aanpassing van de uitzondering voor pakkingen in artikel 4.54b, zodat pakkingen ook decentraal kunnen worden verwijderd. Naar aanleiding daarvan is in artikel 4.54b «pakkingen uit procesinstallaties» uitgebreid naar «pakkingen uit procesinstallaties of onderdelen van procesinstallaties». Dit is ook doorgevoerd in het AVB en Bbl.
Dezelfde fabrikant stelde, net als een belangenvereniging voor industriële opdrachtgevers, voor om het artikel met betrekking tot uitzonderingen op de inventarisatieplicht over pakkingen te splitsen in twee onderdelen ten behoeve van de leesbaarheid, hetgeen is overgenomen. Ook werd gevraagd om te verduidelijken hoe «procesinstallaties» moet worden gelezen. Dit sluit aan bij een al langer lopende discussie over de interpretatie van dit begrip, waarbij de toezichthouders onvoldoende duidelijkheid vonden in de bestaande formulering in de regelgeving. In het onderhavige besluit is, om duidelijkheid te scheppen, in artikel 4.54b de tekst aangepast naar «procesinstallaties inclusief aan- en afvoerende leidingen». Deze keuze is uitgebreid toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 4.54b.
In het ontwerpbesluit dat in internetconsultatie ging waren, in een poging de al bestaande eis te verduidelijken, in artikel 4.47b, tweede lid, de woorden «door de werkgever» toegevoegd. Dat de visuele inspectie in risicoklasse 1 plaats mag vinden door de werkgever zelf is al sinds jaar en dag de praktijk in risicoklasse 1; met het opnemen van de term «door de werkgever» werd slechts beoogd het verschil duidelijk te maken met de in het ontwerpbesluit opgenomen nieuwe verplichting dat een onafhankelijkevisuele inspectie plaats moet vinden. Vanwege de verwarring is besloten «door de werkgever» niet in het tweede lid op te nemen. Aangezien de verplichting ook zonder dit op te nemen op de werkgever rust, verandert dit niets aan de betekenis.
Een individueel bedrijf, een belangenvereniging van asbestlaboratoria, de voorzitter van twee stichtingen, OD-NL, en een grote opdrachtgever vanuit de overheid hebben reacties ingediend over de bestaande uitzonderingen op de inventarisatieplicht. In de reacties wordt op punten zowel gepleit voor uitbreiding als voor inperking van de bestaande uitzonderingen. In de meeste gevallen zijn dit geen reacties op het ter consultatie aangeboden ontwerpbesluit. In een volgende wijziging van het Arbobesluit worden deze uitzonderingen in zijn geheel opnieuw bekeken op basis van het gereviseerde rapport «Herkomst vrijstellingen inventarisatieplicht» (KLB 2018).
Wel zijn naar aanleiding van inbreng van een particulier bedrijf, een belangenvereniging van opdrachtgevers van asbestverwijderingen en een fabrikant van een emissiebeperkend product waarmee asbest verwijderd kan worden enkele wijzigingen doorgevoerd in de formuleringen van de uitzonderingen die door het onderhavige besluit wel worden veranderd. Zo is de formulering over pakkingen in procesinstallaties ter verduidelijking in twee delen gesplitst, zoals eerder in deze toelichting al beschreven.
Op 24 oktober 2022 is het ontwerp van het in de inleiding genoemde ontwerpbesluit dat nu is teruggetrokken van advisering van de Raad van State, aan de Tweede en Eerste Kamer toegezonden, omdat voor een wijziging van het AVB en het Bbl op grond van het toenmalige artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer respectievelijk artikel 23.5, eerste lid, van de Omgevingswet een wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure geldt. Hierop is geen formele reactie binnengekomen van de betrokken commissies.
De voorpublicatie van de wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 in de Staatscourant op grond van het toenmalige artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer, heeft op 7 november 2022 plaatsgevonden.
Daarop is een reactie binnengekomen van Netbeheer Nederland met het verzoek tot uitbreiding van de uitzondering op de asbestinventarisatieplicht voor netbeheerders in relatie tot het gas- en elektriciteitsnet. In het kader van de energietransitie worden veel gasleidingen, waaraan voorheen onderhoudswerkzaamheden werden verricht, volledig verwijderd. De werkwijzen aan het asbest zijn exact hetzelfde als bij onderhoudswerkzaamheden. Er wordt echter geen nieuwe leiding teruggelegd. Dit verzoek heeft geleid tot aanpassing de artikelen 4.54d van het Arbobesluit, artikel 4 van het AVB en artikel 7.9 van het Bbl, zodat de uitzondering op de asbestinventarisatieplicht nu ook geldt voor werkzaamheden waarbij leidingen worden verwijderd.
Dit besluit bevat wijzigingen die zo snel mogelijk in werking moeten treden. Het gaat dan allereerst om de in hoofdstuk 6 opgesomde wijzigingen die bedoeld zijn om onduidelijkheden weg te nemen en de handhaving te vergemakkelijken. Vanwege de aard van deze wijzigingen is het van het grootste belang dat deze zo snel mogelijk in werking treden om de bestaande onduidelijkheden en uitvoerings- en handhavingsproblemen zo snel mogelijk weg te kunnen nemen.
Ook de uitbreidingen van de bestaande uitzonderingen op de asbestinventarisatieplicht dienen zo snel mogelijk in werking te treden om de bestaande onduidelijkheden zo snel mogelijk weg te nemen en te voorkomen dat er nog asbestinventarisaties moeten plaatsvinden, terwijl deze op grond van de uitbreidingen niet langer meer noodzakelijk zijn.
De verduidelijking van artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit en de uitzondering voor machinisten die asbest verplaatsen in artikel 4.54d, tiende lid, zijn tevens wijzigingen die zo snel mogelijk in werking moeten treden. Beide artikelleden worden al sinds 2010 door de branche als een knelpunt ervaren en in 2019 is reeds toegezegd deze wijziging zo spoedig mogelijk mee te nemen.
Daarnaast dienen de nieuwe uitzondering op de asbestinventarisatieplicht en de uitzondering op de sloopmelding voor netbeheerders ook zo snel mogelijk in werking te treden. Vanwege het belang van deze wijzigingen voor de energietransitie, is het belangrijk dat de werkzaamheden waarop de uitzonderingen betrekking hebben, zo snel mogelijk kunnen worden vergemakkelijkt voor de netbeheerders.
Vooral echter, dient de wijziging van artikel 9.37d, eerste lid, van het Arbobesluit zo spoedig mogelijk in werking te treden, vanwege de in dat lid opgenomen vervaldatum van 1 juli 2024. Om te voorkomen dat de certificerende instellingen die het aangaat hun aanwijzing verliezen en om deze instellingen zo vroeg mogelijk duidelijkheid te verschaffen over hun positie, is het van belang dat ook deze wijziging zo snel mogelijk in werking treedt en terugwerkende kracht krijgt tot 1 juli 2024 (zie ook hierna). Zonder die terugwerkende kracht zouden de certificerende instellingen die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van certificaten aan vuurwerkdeskundigen, duikers, duikploegleiders, duikmedische begeleiders en duikerartsen een tijd lang niet langer als zodanig zijn aangewezen. Dit zou betekenen dat zij niet langer gerechtigd zouden zijn om certificaten af te geven aan de hiervoor genoemde beroepsbeoefenaren. Aangezien er op dat moment ook niemand anders is die dergelijke certificaten kan verstrekken, zou dit ernstig nadelige gevolgen hebben voor zowel de beroepsbeoefenaren die in aanmerking willen komen voor een certificaat of een bestaand certificaat willen verlengen als voor zij die gebruik willen maken van de diensten van deze beroepsbeoefenaren.
De overige wijzigingen van het Arbobesluit, het AVB en het Bbl die zijn opgenomen in dit besluit, zijn technische en kleinere wijzigingen. Het gaat hier enerzijds om wijzigingen die noodzakelijk zijn vanwege de in de vorige alinea’s beschreven wijzigingen en anderzijds om wijzigingen die op zichzelf staan. Omdat er geen reden bestaat om de laatstbedoelde wijzigingen op een later tijdstip in werking te laten treden, zullen zowel de hiervoor bedoelde noodzakelijke als de op zichzelf staande wijzigingen tegelijkertijd met de in de vorige alinea’s opgenomen wijzigingen in werking treden.
Op grond van artikel 21.6, derde lid, van de Wet milieubeheer, mag dit besluit op zijn vroegst vier weken na de publicatie in het Staatsblad in werking treden. Gelet op de verwachte publicatiedatum zal die nahang echter deels in het zomerreces vallen. Aanwijzing 2.38 van de Aanwijzingen van de regelgeving bepaalt dat een nahang minimaal voor drie kwart buiten de Kamerrecessen moet vallen, tenzij daarvan gemotiveerd wordt afgeweken. Om de Kamers zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van het vast te stellen besluit wordt gebruikgemaakt van de in de Aanwijzingen beschreven mogelijkheid om het vastgestelde maar nog niet in het Staatsblad gepubliceerde besluit aan de Kamers voor te leggen. Zodoende valt de nahangperiode voor de Tweede Kamer naar verwachting voor circa 2,5 week buiten het reces en voor de Eerste Kamer wordt de drie weken naar verwachting net gehaald (reces van de Tweede Kamer begint op 5 juli en van de Eerste Kamer op 9 juli).
Om vervolgens ook recht te doen aan de in de Aanwijzingen beschreven voorkeur om de Kamers een langere nahangperiode te gunnen indien de drie kwartregel niet kan worden nageleefd, is besloten de inwerkingtreding vast te leggen op 1 augustus 2024; circa 6 weken na de start van de nahangperiode. Zo is de duur van de terugwerkende kracht voor artikel I, onderdeel N, beperkt tot een maand en kunnen ook de overige wijzigingen nu zo spoedig mogelijk in werking treden.
Wetstechnisch is nog een vangnet opgenomen voor de situatie waarin het door omstandigheden niet zou lukken om de besluiten vóór 4 juli in het Staatsblad te plaatsen. In dat geval zou 1 augustus immers niet langer 4 weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad zijn en zou inwerkingtreding op die datum in strijd komen met artikel 21.6, derde lid, van de Wet milieubeheer. Dat wordt met het tweede lid van de inwerkingtredingsbepaling voorkomen.
Er is een vierde lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. Ten behoeve van het handhavingsbeleid kan het nodig zijn om deze algemeen geformuleerde regels nader te specificeren zodat er separaat op verschillende aspecten gehandhaafd kan worden en daarbij ook onderscheid kan worden gemaakt in de mate van beboetbaarheid.
Onderdeel c van het tweede lid wordt gewijzigd vanwege een spelfout.
Op grond van artikel 13, tweede lid, tweede alinea, onderdeel c, van richtlijn 2009/148/EG moet in het werkplan met name zijn voorgeschreven dat zodra de sloop- of de asbestverwijderingswerkzaamheden beëindigd zijn, men er zich overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk van vergewist dat er geen risico’s van blootstelling aan asbest op het werk meer zijn. Artikel 4.47b van het Arbobesluit was opgenomen ter invulling van die nationale praktijk en regelgeving.4 Het gaat in artikel 4.47b om een eindbeoordeling in risicoklasse 1 in de vorm van een visuele inspectie. Voor risicoklassen 2 en 2A staan in artikel 4.51a respectievelijk artikel 4.53c de eisen die gelden voor wat betreft de eindbeoordeling.
Artikel 4.47b is nu gewijzigd zodat het artikel niet meer alleen betrekking heeft op visuele inspectie ná het verrichten van de werkzaamheden met asbest, maar ook op de daaraan voorafgaande reiniging van de arbeidsplaats, nadat de werkzaamheden zijn verricht.
De formulering van het nieuwe eerste lid komt voort uit overleg met de Nederlandse Arbeidsinspectie. Ten behoeve van de handhaafbaarheid is het wenselijk dat expliciet is bepaald dat arbeidsplaats en arbeidsmiddelen gereinigd moeten worden na het verwijderen van asbest zodat achtergebleven asbestvezels op de arbeidsplaats worden weggenomen. Indien er nog visueel waarneembare restanten van het te verwijderen asbest op de arbeidsplaats aanwezig zijn, is in ieder geval niet aan die eis voldaan. Een goede schoonmaak gaat uiteraard verder dan alleen het opruimen van eventuele restanten op de arbeidsplaats. Gebruikte apparaten moeten bijvoorbeeld ook in de genoemde reiniging worden meegenomen indien ze verontreinigd kunnen zijn met asbestvezels. Alle aanwezige arbeidsmiddelen en de arbeidsplaats moeten dus schoon zijn.
De aanpassing van het voormalig eerste, nu tweede, lid is geformuleerd na overleg met de Nederlandse Arbeidsinspectie, omdat in de praktijk discussie ontstond over de vraag of reiniging wel vereist was als er nog niet met andere werkzaamheden was begonnen. Dat bemoeilijkte de handhaving. De eindbeoordeling is echter ook vereist wanneer er géén andere werkzaamheden volgen. In het tweede lid is nu bepaald welke activiteiten vóór en ná de eindbeoordeling moeten plaatsvinden.
De volgorde is dus: reiniging, eindbeoordeling en opheffing gevarenzone. Het begrip »gevarenzone» is in artikel 4.11, onderdeel e, van het Arbobesluit gedefinieerd als: plaats binnen een bedrijf of inrichting waar werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan mutagene of kankerverwekkende stoffen, of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen.
Op grond van artikel 4.19, onderdeel c, van het Arbobesluit worden gevarenzones gemarkeerd door middel van waarschuwings- en veiligheidssignalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
Het nieuwe derde lid is grotendeels hetzelfde als het voormalige tweede lid. De formulering is enigszins aangepast en er is een verwijzing opgenomen naar het artikel 4.48a, vierde lid, van het Arbobesluit. De hier bedoelde eindbeoordeling is een visuele inspectie door de werkgever waarbij deze bekijkt of de werkplek goed is schoongemaakt en of het asbest dat verwijderd moest worden, ook inderdaad niet meer zichtbaar is. Het is niet zo dat altijd ál het aanwezige asbest dat zichtbaar is ook verwijderd moet worden, omdat het verwijderen soms meer risico’s met zich brengt dan het laten zitten ervan. Daarom is de formulering over de vaststelling van «de aanwezigheid van asbest» die was opgenomen in het tweede lid, nu vervangen door een formulering over de vaststelling van «het te verwijderen asbest» zodat het mogelijk is om ervoor te kiezen niet al het geïnventariseerde asbest te verwijderen. Er bestaat immers geen algemene verwijderingsplicht van asbest en het is niet de bedoeling dat in dit artikel toch zo te regelen. In verband hiermee wordt nu in het derde lid verwezen naar artikel 4.48a, vierde lid, van het Arbobesluit. Het in dat artikellid opgenomen uitgangspunt, namelijk dat vanwege de veiligheid en gezondheid van de werknemers afgezien mag worden van het (eerst) verwijderen van asbest, vloeit voort uit artikel 13, tweede lid, tweede alinea, onderdeel a, van de richtlijn 2009/148/EG en moet ook bij de eindbeoordeling in acht worden genomen.
Het gewijzigde artikel 4.47b heeft betrekking op zowel binnen- als buitengelegen arbeidsplaatsen.
In het tweede lid, onderdeel a, is de formulering van de verplichting van de werkgever op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen aangepast. Deze wijziging komt voort uit overleg met de Nederlandse Arbeidsinspectie en beoogt de handhaafbaarheid te verbeteren.
De oorspronkelijke formulering liet ruimte voor discussie in een situatie waarin de werkgever betoogde aan zijn verplichtingen voldaan te hebben, zelfs als werknemers die middelen, om wat voor redenen dan ook, niet dragen. Het doel van de bepaling, bescherming van de werknemers, wordt dan niet bereikt. Het is dus niet voldoende wanneer de werkgever bijvoorbeeld alleen een schriftelijke verklaring opstelt waarin hij aan de werknemer meldt dat deze verplicht is persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen. De werkgever moet hier ook op toezien en vervolgstappen ondernemen wanneer de persoonlijke beschermingsmiddelen niet gedragen worden.
Naast de bovengenoemde plicht van de werkgever is de werknemer op grond van artikel 11 van de Arbowet ook al verplicht om de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken.
Deze wijziging van het tweede lid, onderdeel a, houdt dus geen materiële wijziging in, maar beoogt nog duidelijker te maken dat van de werkgever een actieve zorg wordt verwacht met als doel dat de werknemer het persoonlijk beschermingsmiddel daadwerkelijk en op de juiste manier draagt.
Daarnaast is het woord «aantoonbaar» toegevoegd. De bewijslast voor het aantonen dat de middelen passen en geschikt zijn ligt bij de werkgever. Dit was al zo, maar is nu expliciet aangegeven om onnodige discussie in de handhavingspraktijk te voorkomen.
Het woord «geschikte» is ook toegevoegd ter verduidelijking; in de reeds bestaande formulering «passende ademhalingsapparatuur» betekende «passend» ook al «geschikt», maar dit kon worden gelezen als het meer beperkte «de juiste maat hebbend». De toevoeging van het woord «geschikt« geeft duidelijker aan dat het adembeschermingsmiddel behalve de juiste maat, ook op andere manieren geschikt moet zijn voor de drager en de situatie. Deze verduidelijking sluit aan bij de bepalingen in artikelen 8.1 tot en met 8.3 van het Arbobesluit, die ook onverkort van toepassing zijn.
In het derde lid is de formulering «na de eindbeoordeling» vervangen door «voor de eindbeoordeling», omdat dat beter past bij de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen dat het werkgebied schoon opgeleverd wordt. Zie ook de verplichting tot reiniging die in artikel 4.47b is geformuleerd. Daarmee wordt ook de handhaving makkelijker in het geval asbest wordt aangetroffen na afronding van de asbestverwijdering. Verder wordt in het derde lid een spelfout gecorrigeerd.
De aanpassingen in het vierde lid zijn doorgevoerd om de daarin opgenomen opsomming in lijn te brengen met de Aanwijzingen voor de regelgeving.
In het zesde lid is de zinsnede «en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder» geschrapt, omdat die zinsnede overbodig is. De verplichting om desgevraagd een document desgevraagd te tonen aan de toezichthouder vloeit al voort uit de artikelen 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Op basis van het eerste lid van artikel 4.51a geldt dat in risicoklasse 2 een onafhankelijke eindbeoordeling wordt uitgevoerd door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust. In risicoklasse 2 geldt altijd de eis van een onafhankelijke eindbeoordeling. In risicoklasse 1 (zie artikel 4.47b) is de regel dat de eindbeoordeling uitgevoerd mag worden door de werkgever. De eis in risicoklasse 2 dat de eindbeoordeling onafhankelijk wordt uitgevoerd geldt zowel in de gevallen waarin naast een visuele inspectie een eindmeting wordt voorgeschreven (tweede lid) als in de gevallen waarin een visuele inspectie volstaat (derde lid).
De toevoeging «met asbest» in het eerste en derde lid is bedoeld ter verduidelijking.
In het eerste en derde lid is, evenals in artikel 4.47b, tweede lid, ten behoeve van de handhaafbaarheid verduidelijkt dat de eindbeoordeling moet plaatsvinden vóórdat wordt aangevangen met het opheffen van de gevarenzone. Dit is reeds toegelicht bij artikel 4.47b, tweede lid.
Omdat het hier gaat om een asbestverwijdering in risicoklasse 2, is bij werkzaamheden in binnenruimten het voorkomen van verspreiding van asbeststof buiten de ruimte waar de werkzaamheden plaatsvinden, een verplichte maatregel op grond van artikel 4.48a, tweede lid, onderdeel c. Hiertoe dient in het algemeen een containment gebouwd te worden. Een containment is een constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd, wordt afgeschermd van de leefomgeving. Dit containment is onderdeel van de gevarenzone. Dit betekent dat het containment niet mag worden afgebroken voordat de eindbeoordeling heeft plaatsgevonden. Buiten wordt geen containment gebouwd, maar de definitie van gevarenzone geldt in de buitenlucht onverminderd (zie de toelichting bij artikel 4.47b, tweede lid).
In het derde lid is «,waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is» geschrapt en vervangen door de formulering in het nieuwe vierde lid.
Er is een nieuw vierde lid ingevoegd die voor het tweede en derde lid aangeeft dat de visuele inspectie alleen gaat over «het te verwijderen asbest», omdat er ook sprake kan zijn van aanwezig asbest dat niet verwijderd hoeft te worden. In het laatste gedeelte van het nieuwe vierde lid wordt verwezen naar artikel 4.48a, vierde lid. Daaruit volgt dat het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten worden verwijderd, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid in zou houden.
Het vijfde (voorheen vierde) lid is heeft betrekking op asbesthoudende grond en is een aanpassing van het oude vierde lid van artikel 4.51a.
De bepaling dat visueel vastgesteld diende te worden dat de concentratie niet hoger mocht zijn dan honderd milligram per kilogram droge stof (waarbij werd verwezen naar het Productenbesluit asbest), is geschrapt. Of al dan niet voldaan wordt aan een dergelijke precieze norm is niet met het blote oog vast te stellen. Het lid geeft nu aan dat vastgesteld moet worden dat er geen asbest meer visueel waarneembaar is. Dit beoogt geen wijziging in de huidige praktijk, maar sluit daar juist beter bij aan.
Het zesde lid is aangepast vanwege de toevoeging van het nieuwe vierde lid en de daarmee gepaard gaande vernummering van het oude vierde en vijfde lid.
Het eerste lid, onderdeel a, is aangepast ter verduidelijking en geeft nu aan dat een asbestinventarisatie moet worden gedaan in die gevallen waarin «naar redelijke verwachting asbest of een asbesthoudend product is toegepast», omdat het vooraf niet altijd duidelijk is of asbest of asbesthoudende producten zijn verwerkt in bouwwerken of objecten. Daarover bestaat pas duidelijkheid nadat een asbestinventarisatie is gemaakt. De formulering sluit daardoor aan bij de tekst van artikel 3, eerste lid, van het AVB en artikel 7.9, eerste lid, van het Bbl, dat van toepassing is op particulieren en opdrachtgevers. Aangezien asbest pas sinds 1994 verboden is en in de jaren na de oorlog tot in de jaren tachtig veelvuldig is toegepast, zal voor bouwwerken uit met name die periode een vermoeden van aanwezigheid van asbest in de meeste gevallen gerechtvaardigd zijn.
De wijziging in het eerste lid, onderdeel b, is bedoeld om het karakter van de opsomming te verduidelijken.
In het zesde lid is de zinsnede «en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder» vervallen, omdat die zinsnede overbodig is. De verplichting om een document desgevraagd te tonen aan de toezichthouder vervalt hiermee niet. Deze vloeit al voort uit de artikelen 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit artikel is gewijzigd om de uitzonderingen op de verplichting tot asbestinventarisatie zoveel mogelijk op dezelfde wijze te formuleren als in artikel 4 van het AVB en artikel 7.9 van het Bbl. Daarnaast worden in onderdeel b en k nieuwe uitzonderingen toegevoegd. In onderdelen h en i is de formulering van bestaande uitzonderingen aangepast. De werkwijzen bij de genoemde uitzonderingen kunnen bijvoorbeeld worden geborgd middels (een verwijzing naar) een Arbocatalogus.
De uitzonderingen in het Arbobesluit zijn uitgebreider dan die in het AVB, omdat het AVB alleen ziet op objecten en zijn uitgebreider dan het Bbl, omdat het Bbl alleen ziet op bouwwerken. Een aantal van de uitzonderingen kunnen zowel onderdeel uitmaken van een bouwwerk als een op zichzelf staand object zijn. Daarom worden deze in zowel het Bbl (bouwwerken) als het AVB (objecten) opgenomen.
In onderdeel a is «handelingen» vervangen door «werkzaamheden», omdat artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit en artikel 4 van het AVB, ook spreken over «werkzaamheden».
In tegenstelling tot artikel 4, onderdeel a, van het AVB, wordt in artikel 4.54b, onderdeel a van het Arbobesluit niet verwezen naar zeeschepen. Dit komt omdat de uitzondering voor zeeschepen in het Arbobesluit apart is geregeld in artikel 4.103 van het Arbobesluit. Het Arbobesluit heeft in hoofdstuk 4 (Gevaarlijke stoffen en biologische agentia) een aparte afdeling voor bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers. Artikel 4.103 is opgenomen in de paragraaf over vervoer.
Dit verschil in formulering met het AVB blijft bestaan, maar betreft geen materieel verschil.
Door vervanging van het woord «vervaardigd» door de formulering «gebouwd dan wel vervaardigd» is deze formulering overeenkomstig artikel 4, van het AVB.
In onderdeel b wordt de term «asbestcementhoudende» geschrapt zodat die formulering overeenkomt met artikel 7.9, tweede lid, onderdeel d (nieuw), subonderdeel 1°, van het Bbl. Om dezelfde reden zijn de woorden «of delen daarvan» na het woord «mantelbuizen» niet meer opgenomen in onderdeel b.
Gebleken is tevens dat er soms geen asbestcement in de buizen zelf zit, maar ook andere asbesthoudende toepassingen voorkomen in of tussen de genoemde buizen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om asbesthoudende kit of coating die zich tussen of op de buizen bevindt. Dit komt onder andere voor bij riolerings- en gasleidingbuizen. Door het schrappen van «asbestcementhoudende» is de uitzondering verruimd. Daarmee wordt tevens geregeld dat er een uitzondering op de inventarisatieplicht gaat gelden voor gasleidingbuizen met een asbesthoudende bitumencoating. Een gedeelte van de gasleidingbuizen bevat deze coating. Het is bekend om welke gasleidingbuizen, asbesttoepassing en welke risicoklasse het gaat. Daardoor levert steeds opnieuw inventariseren geen nieuwe informatie op. Dat rechtvaardigt een uitzondering op de inventarisatieplicht door een gecertificeerd bedrijf.
Aan onderdeel b zijn verder «telecombuizen», «telecomleidingnet» en «elektraleidingnet» toegevoegd.
Telecombuizen worden gebruikt door telecombedrijven en zijn qua samenstelling identiek aan de asbesthoudende buizen die door waterleiding- en energiebedrijven wordt gebruikt en waarvoor al langer een uitzondering geldt op de verplichting tot asbestinventarisatie door een gecertificeerd bedrijf. Uit de reeds uitgevoerde inventarisaties is namelijk gebleken dat het bij het verwijderen van deze buizen gaat om routinematig werk met een bekend risico, waarbij telkens opnieuw inventariseren geen nieuwe informatie oplevert. Het gaat hier om oude buizen die bij telecombedrijven in gebruik zijn. Wanneer telecombedrijven een nieuw leidingnet met nieuwe buizen leggen, gebruiken ze daarvoor uiteraard geen asbesthoudende buizen.
De toevoeging van het «elektraleidingnet» betreft mantelbuizen die al onder de bestaande uitzondering vielen, maar het elektraleidingnet werd niet specifiek benoemd.
In de onderdelen c tot en met h wordt telkens het begrip «asbesthoudende» geschrapt zodat de formulering zoveel mogelijk overeenkomt met artikel 4 van het AVB en artikel 7.9, tweede lid, van het Bbl en omdat uit de verwijzing naar artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit al volgt dat het in artikel 4.54b gaat om uitzonderingen op de inventarisatie van asbest of asbesthoudende producten.
Onderdeel h (oud) is gesplitst in onderdeel h (procesinstallaties) en onderdeel i (verwarmingstoestellen). In onderdeel h (oud) is tevens de zinsnede «dan wel delen daarvan» geschrapt en «of onderdelen van procesinstallaties» ingevoegd zodat pakkingen ook decentraal kunnen worden verwijderd.
Daarnaast is de zinsnede «, inclusief aan- en afvoerende leidingen» toegevoegd aan onderdeel h over procesinstallaties. De bedoeling daarvan is om aan te geven dat ook de aan- en afvoerende leidingen beschouwd mogen worden als onderdeel van een procesinstallatie. Uit overleg met verschillende toezichthouders, alsmede uit overleg met de Stichting Verenigd Industrie overleg Asbest (VIA), is gebleken dat al geruime tijd onduidelijkheid bestond over de interpretatie van het begrip «pakkingen in procesinstallaties», die zich toespitste op de vraag of de uitzondering zich beoogde uit te strekken tot pakkingen in aan- en afvoerende leidingen. De formulering van dit voorschrift en de daarbij in het verleden gegeven toelichting gaf daarover blijkbaar niet voldoende uitsluitsel, waardoor de situatie kon ontstaan dat verschillende toezichthouders hierover ook al geruime tijd verschillend oordeelden. Uiteraard is het niet wenselijk dat bepalingen onvoldoende duidelijkheid geven en is de praktijk gebaat bij een eenduidige uitleg.
Een van de redenen voor de genoemde uitzondering van de asbestinventarisatieplicht is dat in een industriële omgeving waarin procesinstallaties zich bevinden, naast het risico van asbest, andere ernstige gezond- en veiligheidsrisico’s aanwezig zijn.
Deze risico’s kunnen aan de orde zijn in alle mogelijke onderdelen van een procesinstallatie, inclusief de aan- en afvoerende leidingen. Asbestinventarisatiebedrijven zijn niet gespecialiseerd in het verantwoord omgaan met de bijkomende risico’s van een dergelijke installatie. Het technisch opgeleide personeel van de industriebedrijven zelf heeft meer kennis van alle risico’s in de betreffende procesinstallatie. Voor het inventariseren en voor het weghalen van het asbest moet het aan eisen op het gebied van opleiding en het werken met beheersmaatregelen voldoen. Omdat de overwegingen rondom de uitzondering zowel gelden voor het centrale deel, als voor de aan- en afvoerende leidingen van de procesinstallatie, ligt het maken van een onderscheid daarin minder voor de hand. Daarom is er nu voor gekozen om de bepaling te verduidelijken door deze leidingen expliciet te noemen in de formulering.
Bij het weghalen van de pakkingen (uit zowel het centrale deel van de procesinstallatie als uit de aan- en afvoerende leidingen) dient uiteraard gewerkt te worden conform de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening. Dat betekent onder meer dat deze pakkingen moeten worden behandeld als asbesthoudend tenzij duidelijk is dat het niet zo is; en dat bij het weghalen beheersmaatregelen moeten worden toegepast en door het VIP goedgekeurde veilige werkwijzen moeten worden gebruikt als die beschikbaar zijn. Het gebruik van werken met het Batterysprayprotocol bijvoorbeeld is in SMArt opgenomen en ook onderdeel van de arbocatalogus Installatietechniek die door de Nederlandse Arbeidsinspectie is getoetst en wordt gehanteerd als kader bij haar handhavingsactiviteiten. In deze arbocatalogus wordt ook ingegaan op hoe om te gaan met asbesthoudend afval.
In onderdeel i (voorheen onderdeel h) dat betrekking heeft op pakkingen uit verwarmingstoestellen, is de zinsnede «vermogen lager dan» vervangen door «vermogen dat lager is dan» zodat de formulering overeenkomt met het nieuwe artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van het AVB.
In onderdeel j (voorheen onderdeel i) dat betrekking heeft op wegen, wordt de zinsnede «het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest en asbesthoudende producten uit» geschrapt zodat de formulering overeenkomt met artikel 4, onderdeel c, van het AVB en omdat uit de verwijzing naar artikel 4.54a, eerste lid, al volgt dat artikel 4.54b gaat om uitzonderingen op de inventarisatie van asbest of asbesthoudende producten.
Er is een nieuw onderdeel k toegevoegd dat betrekking heeft op componenten in het gasleidingnet en het elektriciteitsnet. De aanleiding voor deze toevoeging is geweest dat bij het oplossen van storingen en bij onderhoudswerkzaamheden aan delen van het gasleiding- en elektriciteitsnet, het voorkomt dat gas- en elektrotechnische componenten (bijvoorbeeld zekeringen) asbest bevatten en deze componenten (deels) verwijderd moeten worden. Uit blootstellingsmetingen en validatieonderzoeken blijkt dat deze saneringen van asbesthoudende toepassingen tijdens de onderhouds-en storingswerkzaamheden altijd in risicoklasse 1 vallen.
Aangezien de uitkomst van genoemde metingen en onderzoeken in die situatie altijd hetzelfde is, is inventarisatie dan overbodig. Bovendien is bij de genoemde werkzaamheden het risico op elektrocutie en het risico op verbranding of verstikking bij vrije gasuitstroom eerder aanwezig en ook groter dan het risico van asbestblootstelling. Het veilig inventariseren van deze asbesthoudende toepassingen kan daarom beter gebeuren door de netbeheerder zelf, of door gespecialiseerde aannemers die zijn geselecteerd door de netbeheerder, dan door een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf. Het betreft hier uitsluitend het gastransportnet en het elektriciteitsnet voor zover deze onder het beheer van regionale netbeheerders vallen. Daarom is de formulering «door of vanwege de netbeheerder aangewezen» opgenomen.
Op grond van artikel 3.5, eerste lid, van het Arbobesluit geldt dat elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden die gevaren kunnen opleveren, door deskundige, voldoende onderrichte en daartoe bevoegde werknemers worden uitgevoerd. Dit rechtvaardigt een uitzondering op de inventarisatieplicht door een gecertificeerd bedrijf. De branche heeft werkwijzen voor de verwijdering van asbest in de situaties zoals hierboven beschreven ontwikkeld conform de regelgeving en afgestemd op de specifieke risico’s en processen van de sector. Deze worden uitgevoerd door eigen medewerkers na een specifiek opleidingstraject. Eventueel in te zetten geselecteerde aannemers zijn op dezelfde manier opgeleid en werken volgens dezelfde werkwijzen en procedures. Deze werkwijzen kunnen worden geborgd middels (een verwijzing naar) Arbocatalogi.
Naar aanleiding van een reactie op de voorpublicatie van onder meer deze nieuwe uitzondering in de Staatscourant van 7 november 2022, is besloten om de uitzondering uit te breiden en niet alleen op onderhoud en storingen te betrekken. Vanwege de energietransitie die gaande is komt het dikwijls voor dat volledige gasleidingen worden verwijderd. Het betreft exact dezelfde werkwijzen en procedures met als enige verschil dat er geen nieuwe gasleiding wordt teruggelegd.
In het derde en zevende lid is een tekstuele correctie opgenomen.
In het negende lid is de zinsnede «en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder» vervallen, omdat die zinsnede overbodig is. De verplichting om een document desgevraagd te tonen aan de toezichthouder vloeit al voort uit de artikelen 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
In het tiende lid is de tekst van de aanhef van het lid gewijzigd.
Bij de invoering van dit lid is in de toelichting aangegeven waarom het noodzakelijk is om voor personen die als machinist (bestuurder van werktuig die in een afgesloten cabine zit) asbest verplaatsen een uitzondering op de certificatieplicht te formuleren (zie Stb. 2018, 465, nota van toelichting, p. 12 en 13).
Inmiddels is gebleken dat de destijds gekozen formulering «waardoor sprake kan zijn van werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel b en c,» onvoldoende duidelijkheid biedt. Het onderscheid tussen de werkzaamheden omschreven in artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit is bij de werkzaamheden van een machinist vaak niet goed te maken. Bijvoorbeeld het afbreken van bouwwerken (zie artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a) en het verwijderen van asbest uit bouwwerken (artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel b) kan daarbij niet altijd onderscheiden worden. Daarom wordt nu niet meer alleen naar b en c, maar naar het volledige eerste lid verwezen. Met de invoering van dit lid is destijds bovendien niet beoogd discussies te introduceren over wanneer iets een «verplaatsing» is en wanneer niet. In de handhavingspraktijk is dit onderscheid niet altijd duidelijk te maken. Daarom spreekt de bepaling alleen nog over «werkzaamheden».
Er is een verwijzing naar artikel 4.47b, eerste en tweede lid, toegevoegd, omdat deze artikelleden ook verplichtingen bevatten waarop de werknemer invloed kan uitoefenen.
Artikel 4.51 is opgenomen in artikel 9.5, eerste lid, onderdeel d, en geschrapt in artikel 9.5, vijfde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°. Artikel 4.51 stond al sinds 1 juli 2012 (Stb. 2012, 270) in artikel 9.5, vijfde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, maar de in artikel 4.51 opgenomen verplichting inzake werkkleding voor zelfstandigen en meewerkende werkgevers moet ook gelden, als deze alleen, dus zonder andere opdrachtnemers, op de arbeidsplaats aanwezig zijn.
In het eerste lid, onderdeel d, is de al bestaande vermelding van artikel 4.51a, eerste en derde tot en met vijfde lid, vervangen door de vermelding van heel artikel 4.51a omdat alle leden relevant zijn.
De vermelding van artikel 4.51a, tweede lid, in artikel 9.5, vijfde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, is geschrapt, omdat deze hier ten onrechte in was opgenomen en in het eerste lid, onderdeel d, nu héél artikel 4.51a wordt genoemd. De onjuiste vermelding bestond overigens al sinds 1 juli 2012.
De wijziging van het vijfde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, met betrekking tot de vermelding van artikel 4.47c, eerste lid, ziet op het feit dat artikel 4.47c, eerste lid, onderdeel a en e, zowel in artikel 9.5, eerste lid, onderdeel d, als in het vijfde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, was opgenomen. Dat is dubbelop, omdat artikel 9.5, vijfde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, is geformuleerd als aanvulling op artikel 9.5, eerste lid, onderdeel d. Daarom kan de vermelding van de onderdelen a en e van het eerste lid van artikel 4.47c, in het vijfde lid van artikel 9.5 vervallen. Artikel 4.47c wijzigt zelf niet in het kader van de onderhavige wijziging van het Arbobesluit, het gaat het hier om een aanpassing die een correctie is van de wijziging van artikel 9.5, vijfde lid, met ingang van 1 juli 2012 (Stb. 2012, 270) waardoor artikel 4.47c, eerste lid, onderdeel a en e, zowel in het eerste als in het vijfde lid van artikel 9.5 werden vermeld.
De opdrachtgever in de zin van het Arbobesluit is voor de toepassing van artikel 9.6 gedefinieerd in artikel 1.1, tweede lid, onderdeel c, subonderdeel 1°, van het Arbobesluit. Daarbij gaat het om iemand voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht, dan wel degene op wiens initiatief een bouwwerk tot stand wordt gebracht, dan wel deze partijen tezamen. Met de wijziging van 1 januari 2017 (Stb. 2016, 495) is expliciet in artikel 9.6 van het Arbobesluit regelgeving opgenomen dat de opdrachtgever in voorkomende gevallen tevens verplicht is tot naleving van de artikelen 4.54a, vierde lid, en 4.54d, eerste lid. Dat betekent dat als de regelgeving van het asbestinventarisatie- of het asbestverwijderingsbedrijf certificatie eist, de opdrachtgever in dat geval alleen een gecertificeerd bedrijf werkzaamheden mag laten verrichten. Dit sprak al voor zich, maar is hier toen opgenomen met het oog op de handhaving door de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Naast de verplichting uit artikel 4.54a, vierde lid, inzake het laten verrichten van de asbestinventarisatie door een gecertificeerd bedrijf is nu ook artikel 4.54a, vijfde lid, opgenomen in artikel 9.6.
Dit betekent dat de opdrachtgever er zorg voor moet dragen dat een afschrift van het inventarisatierapport aan het asbestverwijderingsbedrijf wordt verstrekt. Dit sluit nu beter aan bij de bepalingen hierover in het AVB (artikel 3) en Bbl (artikel 7.9).
Op grond van artikel 9 van het AVB draagt degene die asbestverwijderingswerkzaamheden laat uitvoeren in risicoklasse 2 of 2A, er zorg voor dat er een eindbeoordeling bestaande uit een visuele inspectie aangevuld met een luchtmeting (artikel 9, eerste lid, AVB: binnenruimte) of alleen een visuele inspectie (artikel 9, tweede lid, AVB: buitenlucht) plaatsvindt overeenkomstig artikel 4.51a van het Arbobesluit. Dit betreft de opdrachtgever voor de asbestverwijdering. Aan artikel 9.6 van het Arbobesluit is nu een verwijzing naar artikel 4.51a, eerste en derde lid, van het Arbobesluit (Eindbeoordeling binnenruimte respectievelijk buitenruimte, risicoklasse 2) toegevoegd, waardoor het voor de Nederlandse Arbeidsinspectie mogelijk wordt om de verplichting rechtstreeks bij de opdrachtgever te handhaven.
Op de wijze waarop de eindbeoordeling wordt uitgevoerd hoeft de opdrachtgever niet toe te zien, omdat dat gezien zijn rol en de technische details in de wijze van uitvoering van een eindbeoordeling niet van hem kan worden verwacht. Hierop kan wel worden gehandhaafd richting het bedrijf dat de eindbeoordeling uitvoert.
In artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel d, wordt vanwege de vernummering van de leden van artikel 4.51a, nu verwezen naar artikel 4.51a, eerste tot en met vijfde lid. Het niet naleven van de voorschriften in elk van deze artikelleden is een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Op grond van het eerste lid van artikel 9.37d behielden de certificerende instellingen die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van certificaten aan vuurwerkdeskundigen, duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders, duikartsen en bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen, hun aanwijzing als certificerende instelling tot en met 1 juli 2024.
Ten tijde van de vorige aanpassing van artikel 9.37d van het Arbobesluit (Stb. 2023, 201) beschikte de certificerende instelling die in de praktijk zorgdraagt voor de afgifte van certificaten aan bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen, niet over de op grond van artikel 1.5, tweede lid, van het Arbobesluit vereiste accreditatie. Inmiddels is dit wel het geval. Om deze reden wordt in artikel 9.37d, eerste lid, nu niet meer verwezen naar een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, vijfde lid.
Voor de overige certificerende instellingen is de overgangsbepaling bedoeld om de bestaande certificatieverplichtingen in stand te kunnen houden totdat deze zijn omgezet naar registratieplichten. Het was de bedoeling dat de certificatieplichten uiterlijk 1 juli 2024 zouden zijn omgezet naar registratieplichten. Inmiddels is gebleken dat dit zowel ten aanzien van de certificatieplicht voor vuurwerkdeskundigen als de certificatieplichten voor duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders en duikartsen niet langer haalbaar is. De in het eerste lid genoemde overgangstermijn is voor deze certificerende instellingen dan ook verlengd naar 1 januari 2025. De verwachting is dat uiterlijk voor deze datum de certificatieplichten zullen zijn omgezet naar registratieplichten.
De manier waarop in het eerste lid naar de certificerende instellingen werd verwezen, was niet in lijn met de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is nu hersteld.
Artikel 4 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 bevat, evenals artikel 4.54b van het Arbobesluit enkele uitzonderingen op de asbestinventarisatieplicht. In artikel 4 zijn die geformuleerd als uitzonderingen op artikel 3. Artikel 4 maakt daarbij onderscheid tussen enerzijds werkzaamheden die zowel binnen het kader van beroep of bedrijf als daarbuiten kunnen worden uitgevoerd (eerste lid) en werkzaamheden die alleen binnen dat kader kunnen worden uitgevoerd (tweede lid).
Vanuit het oogpunt van harmonisatie is de in artikel 4.54b, onderdeel e, van het Arbobesluit reeds bestaande uitzondering voor verwarmingstoestellen nu ook opgenomen in artikel 4, eerste lid, van het AVB. De uitzondering in het bestaande onderdeel c is hierbij verletterd om aan te sluiten bij de volgorde in artikel 4.54b van het Arbobesluit.
De opname van de uitzondering in artikel 4, eerste lid, betekent dat deze geldt voor zowel particulieren als zij die in het kader van een beroep of bedrijf handelen. Het als één geheel verwijderen van verwarmingstoestellen wordt gezien als een niet-risicovolle werkzaamheid omdat het daarin aanwezige asbest niet wordt beroerd, waardoor ook particulieren deze werkzaamheden mogen verrichten, met inachtneming van de artikelen 7 en 8 van het AVB. Voor deze werkzaamheden is vanwege de uitzondering dan geen asbestinventarisatie vereist.
Daarnaast zijn, om geen nieuwe discrepanties te introduceren, de wijzigingen die zijn aangebracht in artikel 4.54b van het Arbobesluit ook doorgevoerd in artikel 4, tweede lid, van het AVB (pakkingen uit procesinstallaties, pakkingen uit verwarmingstoestellen en gas- en elektrotechnische componenten in het gastransport- of elektriciteitsnet). Die wijzigingen zijn toegelicht in de artikelsgewijze toelichting van artikel 4.54b bij het Arbobesluit.
De verwijzing in het eerste lid naar artikel 6, eerste lid is aangepast om deze in lijn te brengen met de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De verwijzingen naar artikel 4.51a van het Arbobesluit in het eerste en tweede lid zijn aangepast vanwege de inhoudelijke wijziging van dat artikel.
In het vierde en vijfde lid is de formulering «dat er op de plaats van de handeling nog visueel waarneembaar asbest aanwezig is» vervangen door de formulering «dat het te verwijderen asbest op de plaats van de handeling nog visueel waarneembaar is», om aan te sluiten bij de aangepaste formuleringen in de artikelen 4.47b, derde lid, en 4.51a, vierde lid, van het Arbobesluit. Dit is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting van artikel 4.47b, derde lid, van het Arbobesluit.
Het Bbl regelt in artikel 7.9 de verplichting tot het (laten) inventariseren van asbest en formuleert in het tweede lid de uitzonderingen op die verplichting. De wijzigingen in de uitzonderingen zijn conform artikel 4.54b van het Arbobesluit en in de toelichting bij de wijziging van dat artikel toegelicht en sluiten ook aan bij de uitzonderingen in artikel 4 van het AVB. Een aantal van de uitzonderingen kunnen zowel onderdeel uitmaken van een bouwwerk als een op zichzelf staand object zijn. Daarom worden deze in zowel het Bbl (bouwwerken) als het AVB (objecten) opgenomen.
Vanuit het oogpunt van harmonisatie wordt de in artikel 4.54b, onderdeel e, van het Arbobesluit reeds bestaande uitzondering voor verwarmingstoestellen nu ook opgenomen in het tweede lid, onderdeel c (evenals in artikel 4 van het AVB).
De normadressaat van artikel 7.9 verandert door deze technische wijzigingen niet. De verplichting om over een asbestinventarisatierapport te beschikken rust op degene die de bouw- of sloopwerkzaamheden verricht. De verplichting om dit rapport aan hem te verstrekken, rust op de opdrachtgever, zoals blijkt uit het derde lid.
De uitzonderingen die voorheen waren opgenomen in de onderdelen c en d van het tweede lid zijn als gevolg van de toevoeging van de uitzondering voor verwarmingstoestellen nu opgenomen in de onderdelen d en e.
Het vierde lid, onderdeel c, bevat de uitzonderingen op de verplichte sloopmelding in het eerste lid die gelden voor het slopen in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. De wijzigingen in deze uitzonderingen zijn conform de wijziging van artikel 4.54b van het Arbobesluit en in de toelichting bij de wijziging van dat artikel toegelicht.
De in het vierde lid, onderdeel c, van artikel 7.10 omschreven werkzaamheden voor de meldingsplicht komen overeen met de in artikel 7.9, tweede lid, onderdelen b tot en met d, opgenomen werkzaamheden waarvoor een uitzondering op de inventarisatieplicht geldt.
Deze wijzigingen zijn doorgevoerd vanwege de verlettering van onderdeel d in artikel 7.9, tweede lid, tot onderdeel e.
Dit artikel geeft de voorschriften voor de onafhankelijke eindbeoordeling na asbestverwijdering. In de bepalingen worden technische aanpassingen doorgevoerd die voortvloeien uit de aanpassingen in het Arbobesluit en de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De normadressaten veranderen hierdoor niet. Voor de eerste twee leden is dit de opdrachtgever voor de asbestverwijdering; deze moet ook zorg dragen dat er een eindbeoordeling wordt uitgevoerd. Voor het derde en vierde lid is de normadressaat degene die sloopt of het asbest verwijdert. Deze mag geen andere werkzaamheden uitvoeren zolang er geen eindbeoordeling is uitgevoerd die aan de genoemde voorwaarden voldoet.
Voor een toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 10 van het algemene deel van deze nota van toelichting.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Richtlijn (EU) 2023/2668 van het Europees Parlement en de Raad van 22 november 2023 tot wijziging van Richtlijn 2009/148/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (PbEU L 2023/2668).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-184.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.