Besluit van 13 september 2023 tot wijziging van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en Besluit psychotherapeut om nadere eisen te stellen ten behoeve van de kwaliteit van de opleidingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 juni 2023, kenmerk 3624131-1050121-WJZ;

Gelet op de artikelen 24 en 26, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 juli 2023, No. W13.23.00152/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 september 2023, kenmerk 3675171-1050121-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gezondheidszorgpsycholoog wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. CRT:

de Commissie Registratie en Toezicht van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten.

B

In artikel 4, tweede lid, onderdeel d, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 5° door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 6°. betrekken van beschikbaar wetenschappelijk bewijs bij beslissingen en handelingen in de praktijk.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «het doctoraalexamen» ingevoegd «of een masteropleiding» en wordt «met goed gevolg hebben afgelegd» vervangen door «aan een instelling voor wetenschappelijk onderwijs met goed gevolg hebben afgerond».

2. In het tweede lid wordt «op doctoraal niveau» vervangen door «op het niveau van een masteropleiding van een instelling voor wetenschappelijk onderwijs».

D

In artikel 6 worden onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De aanwijzing vindt niet plaats voordat Onze Minister de CRT heeft uitgenodigd om, met inachtneming van de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van de opleidingsinstelling, binnen een door Onze Minister aan te geven termijn advies uit te brengen over de vraag of de opleidingsinstelling voldoet aan artikel 7 en deze termijn is verstreken.

  • 3. De aangewezen opleidingsinstelling verstrekt Onze Minister ten behoeve van de beoordeling of de opleidingsinstelling op enig moment voldoet aan artikel 7 van dit besluit de daarvoor noodzakelijke informatie en verleent medewerking aan een in dit kader in opdracht van Onze Minister door of namens de CRT uit te voeren visitatie.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. Aan onderdeel c wordt toegevoegd «, onder meer door te voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de opleiding».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. zorg dragen voor het op zodanige wijze inrichten van de opleiding dat degene die tot de opleiding is toegelaten in de gelegenheid wordt gesteld om aan de opleidingseisen te voldoen door:

    • 1°. het bewaken en bevorderen van de inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam;

    • 2°. zorg te dragen voor voldoende en deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring;

    • 3°. zorg te dragen voor een deugdelijke wijze van beoordeling, toetsing en examinering; en

    • 4°. zorg te dragen voor een veilig leer- en werkklimaat.

F

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

  • 1. De opleidingsinstelling organiseert het onderwijs overeenkomstig de artikelen 7.2, 7.3, vijfde en zesde lid, 7.6, eerste en derde lid, 7.10, eerste, derde en vierde lid, 7.11, eerste lid, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vijfde lid, 7.12, 7.12a, 7.12b, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, en tweede tot en met vijfde lid, 7.12c, 7.13, eerste lid, en tweede lid, onderdelen a tot en met d, j tot en met u en x, 7.14, 7.15, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid, 7.42a, eerste tot en met derde lid, 7.57h, 7.59 tot en met 7.60, 7.61, eerste lid, onderdelen c en e, en tweede tot en met zesde lid, 7.62 en 7.63 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid legt de opleidingsinstelling in het opleidings- en examenreglement een procedure vast in geval van een verschil van mening tussen de hoofdopleider en de aspirant-gezondheidszorgpsycholoog over de begeleiding tijdens de opleiding.

G

In artikel 10, tweede lid, wordt na «de hoofdopleider is gezondheidszorgpsycholoog» ingevoegd «, beschikt over aantoonbaar relevante wetenschappelijke en didactische expertise».

ARTIKEL II

Het Besluit psychotherapeut wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. CRT:

de Commissie Registratie en Toezicht van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten.

B

In artikel 4, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. betrekken van beschikbaar wetenschappelijk bewijs bij beslissingen en handelingen in de praktijk.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «het doctoraalexamen» ingevoegd «of een masteropleiding» en wordt «met goed gevolg hebben afgelegd» vervangen door «aan een instelling voor wetenschappelijk onderwijs met goed gevolg hebben afgerond».

2. In het tweede lid wordt «op doctoraal niveau» vervangen door «op het niveau van een masteropleiding van een instelling voor wetenschappelijk onderwijs».

D

In artikel 6 worden onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De aanwijzing vindt niet plaats voordat Onze Minister de CRT heeft uitgenodigd om, met inachtneming van de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van de opleidingsinstelling, binnen een door Onze Minister aan te geven termijn advies uit te brengen over de vraag of de opleidingsinstelling voldoet aan artikel 7 en deze termijn is verstreken.

  • 3. De aangewezen opleidingsinstelling verstrekt Onze Minister ten behoeve van de beoordeling of de opleidingsinstelling op enig moment voldoet aan artikel 7 van dit besluit de daarvoor noodzakelijke informatie en verleent medewerking aan een in dit kader in opdracht van Onze Minister door of namens de CRT uit te voeren visitatie.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel c wordt toegevoegd «, onder meer door te voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de opleiding».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. zorg dragen voor het op zodanige wijze inrichten van de opleiding dat degene die tot de opleiding is toegelaten in de gelegenheid wordt gesteld om aan de opleidingseisen te voldoen door:

    • 1°. het bewaken en bevorderen van de inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam;

    • 2°. zorg te dragen voor voldoende en deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring;

    • 3°. zorg te dragen voor een deugdelijke wijze van beoordeling, toetsing en examinering; en

    • 4°. zorg te dragen voor een veilig leer- en werkklimaat.

F

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

  • 1. De opleidingsinstelling organiseert het onderwijs overeenkomstig de artikelen 7.2, 7.3, vijfde en zesde lid, 7.6, eerste en derde lid, 7.10, eerste, derde en vierde lid, 7.11, eerste lid, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vijfde lid, 7.12, 7.12a, 7.12b, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, en tweede tot en met vijfde lid, 7.12c, 7.13, eerste lid, en tweede lid, onderdelen a tot en met d, j tot en met u en x, 7.14, 7.15, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid, 7.42a, eerste tot en met derde lid, 7.57h, 7.59 tot en met 7.60, 7.61, eerste lid, onderdelen c en e, en tweede tot en met zesde lid, 7.62 en 7.63 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid legt de opleidingsinstelling in het opleidings- en examenreglement een procedure vast in geval van een verschil van mening tussen de hoofdopleider en de aspirant-psychotherapeut over de begeleiding tijdens de opleiding.

G

In artikel 10, tweede lid, wordt na «de hoofdopleider is psychotherapeut» ingevoegd «, beschikt over aantoonbaar relevante wetenschappelijke en didactische expertise».

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 september 2023

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

Uitgegeven de achttiende september 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) heeft onder meer tot doel om de kwaliteit van de beroepsuitoefening op het gebied van de individuele gezondheidszorg te bevorderen en bewaken. Eén middel hiervoor is het stellen van eisen aan opleidingen tot beroepen in de individuele gezondheidszorg. Voor beroepen die op grond van artikel 3 Wet BIG zijn gereguleerd is een voorwaarde voor inschrijving in het zogenoemde BIG-register dat een opleiding is afgerond die voldoet aan in wet- en regelgeving vastgelegde opleidingseisen.

Voor zowel het beroep van gezondheidszorgpsycholoog als psychotherapeut is een BIG-register in het leven geroepen. De opleidingseisen die voor inschrijving in het desbetreffende register gelden zijn vastgelegd in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut. Het onderhavige besluit strekt tot wijziging van deze besluiten. Allereerst zijn aanvullende kwaliteitseisen aan de opleidingen en opleidingsinstellingen vastgesteld. Dit met het oog op het in wet- en regelgeving borgen van een minimumniveau waaraan een opleiding tot een op grond van artikel 3 Wet BIG-gereguleerd beroep moet voldoen. Een deel van in de praktijk reeds geldende uitgangspunten zijn in de betreffende besluiten verankerd, zodat die algemeen verbindend zijn. Dit mede naar aanleiding van enkele gerechtelijke procedures waarin de rechter heeft geoordeeld dat vanwege overheidshandelen onduidelijkheid is ontstaan over de status van de in de praktijk ontstane beroepsnormen en ten onrechte een te grote rol aan de (normen van de) beroepsvereniging is toebedeeld.1 Daarnaast zijn nadere regels vastgelegd over de werkwijze bij de aanwijzing van een opleidingsinstelling die een opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk psychotherapeut mag verzorgen. Zo is – in lijn met een recent oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 – verduidelijkt binnen welke kaders na een ontvangen verzoek tot aanwijzing advies wordt gevraagd aan de Commissie Registratie en Toezicht (CRT) van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt).

2. Hoofdlijnen van het besluit

2.1 Achtergrond

De opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut zijn postdoctorale opleidingen. Dit wil zeggen dat het opleidingen zijn die volgen na een universitaire masteropleiding. De opleidingen worden verzorgd door opleidingsinstellingen die hiervoor door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de Minister) zijn aangewezen. Alleen instellingen die voldoen aan de eisen die worden gesteld in het Besluit gezondheidszorgspsycholoog respectievelijk het Besluit psychotherapeut komen voor aanwijzing in aanmerking. De eisen die worden gesteld hebben betrekking op de omvang van het onderwijs, de opleidingsonderdelen, de organisatorische kant van het onderwijs en de kwaliteitszorg.

Bij beide opleidingen maakt het opdoen van voldoende uren werkervaring het grootste gedeelte uit van de totale opleiding. Bij de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog is vereist dat 2.790 van de (ten minste) 3.600 uren bestaan uit werkervaring op het gebied van de gezondheidszorgpsychologie.3 Bij de opleiding tot psychotherapeut is vereist dat 2.400 van de (ten minste) 3.680 uren bestaan uit werkervaring op het gebied van de psychotherapie.4 De overige uren bestaan uit cursorisch onderwijs, supervisiesessies en praktijkopdrachten. Het uitvoeren van de praktijkopdrachten en het opdoen van de vereiste werkervaring gebeurt bij een zogenoemde praktijkopleidingsinstelling. Dit is een zorgaanbieder die samenwerkt met een door de Minister aangewezen opleidingsinstelling. In de praktijk sluiten de zorgaanbieder en de opleidingsinstelling om de samenwerking nader vorm te geven een samenwerkingsovereenkomst. De door de Minister aangewezen opleidingsinstelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gehele opleiding. Deze (eind)verantwoordelijkheid omvat ook de kwaliteit van de delen van de opleiding, zoals het opdoen van werkervaring, die door een andere organisatie worden verzorgd.

2.2 Ontwikkelingen in de praktijk

In de praktijk is onduidelijkheid ontstaan over de normen die gelden als minimumkader voor de kwaliteit van de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut en de verantwoordelijkheden bij de toetsing daaraan. Deze onduidelijkheid is mede ontstaan doordat het tot en met halverwege 2022 voor een praktijkopleidingsinstelling vereist was om te voldoen aan verschillende aanvullende beroepsnormen om aanspraak te kunnen maken op een beschikbaarheidbijdrage van de overheid ter financiering van de opleidingsplek. In het toewijzingsproces van de beschikbaarheidbijdrage werd gekeken of een praktijkopleidingsinstelling een erkenning van de CRT van de FGzPt had.5 Deze erkenning werd alleen afgegeven als was voldaan aan de beroepsnormen die door het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut (CSGP) van de FGzPt waren vastgesteld.

De rechter heeft geoordeeld dat deze taak ten onrechte is overgelaten aan de FGzPt en het aan de Minister is om nieuwe regels vast te stellen over het recht van praktijkopleidingsinstellingen op de beschikbaarheidbijdrage en de daarbij geldende voorwaarden.6 Deze werkwijze is met ingang van het verdeelproces voor de beschikbaarheidbijdrage voor het jaar 2024 dan ook aangepast. De erkenningseis als voorwaarde voor het recht op een beschikbaarheidbijdrage is vervallen. In het toewijzingsproces van de beschikbaarheidbijdrage wordt voortaan primair gekeken of de praktijkopleidingsinstelling een samenwerkingsovereenkomst heeft met een in het kader van de Wet BIG aangewezen opleidingsinstelling.7 Hiermee wordt voor wat betreft de kwaliteitseisen en de verantwoordelijkheid voor het borgen van de kwaliteit ook bij de toekenning van de beschikbaarheidbijdrage aangesloten bij de eindverantwoordelijkheid die de opleidingsinstelling op grond van de BIG-regelgeving heeft voor de kwaliteit van de gehele opleiding en de afgifte van het diploma dat toegang geeft tot registratie in het BIG-register.

In het verlengde hiervan is het wenselijk geacht om de kwaliteitseisen aan de opleidingen in de BIG-regelgeving nader te bezien en op onderdelen – veelal in aansluiting op de in de praktijk ontstane eisen en de op onderwijsterrein gebruikelijke kwaliteitsnormen – aan te vullen.

De regelgeving gebaseerd op de Wet BIG is de geëigende plek voor aanvullende kwaliteitseisen aan de opleidingen. Het borgen van de kwaliteit van de opleidingen is immers één van de instrumenten om de doelen die worden nagestreefd met de Wet BIG te realiseren: het bevorderen van de kwaliteit van zorg die beroepsbeoefenaren leveren en het beschermen van patiënten en cliënten tegen ondeskundig of onzorgvuldig handelen. Bovendien ontstaat met de wijzigingen, mede in combinatie met de gewijzigde werkwijze bij het verdeelproces voor de beschikbaarheidbijdrage, de gevraagde en gewenste duidelijkheid over de inhoud van het minimumkwaliteitskader en de status daarvan. Daarnaast wordt hiermee voor wat betreft de geldende eisen een belangrijke eerste stap gezet richting het normenkader dat geldt voor de overige opleidingen die toegang geven tot het BIG-register, hetgeen bedraagt aan de uniformiteit. Door het vastleggen van nadere regels rondom de aanwijzing van opleidingsinstelling wordt voorts ook in regelgeving meer helderheid verschaft over de werkwijze die daarbij wordt gehanteerd.

2.3 Wijzigingen in de besluiten
Werkwijze bij verzoek tot aanwijzing als opleidingsinstelling

De Minister wijst de opleidingsinstellingen aan die een opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog of psychotherapeut mogen verzorgen, indien deze naar zijn oordeel voldoen aan de vereisten in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk het Besluit psychotherapeut. Om te kunnen beoordelen of een opleidingsinstelling aan de vereisten voldoet, is specifieke inhoudelijke kennis vereist over de opleiding, deskundigheid en het beroep van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. In de praktijk wint de Minister daarom na ontvangst van een verzoek tot aanwijzing van een opleidingsinstelling altijd eerst advies in bij de CRT van de FGzPt. Dit ter zorgvuldige voorbereiding van het te nemen besluit.

Hoewel het de Minister ook zonder expliciete bepaling in regelgeving vrijstaat om advies te vragen naar aanleiding van een ontvangen verzoek tot aanwijzing, is er met dit besluit voor gekozen om expliciet te regelen dat de Minister advies vraagt aan de CRT. Dit om alle eventuele onduidelijkheid hieromtrent weg te nemen. Concreet is vastgelegd dat de Minister niet tot aanwijzing van een opleidingsinstelling overgaat alvorens de Minister de CRT van de FGzPt om advies heeft gevraagd (en een in het adviesverzoek aangegeven termijn is verstreken). In lijn met een recent oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State8 hierover zij benadrukt dat de adviesaanvraag van de Minister expliciet betrekking heeft op een toets aan de eisen uit het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut. In het kader van de adviesaanvraag en de beoordeling die daarvoor plaatsvindt door de CRT vindt géén toets aan andere eisen plaats.

De CRT is samengesteld uit een onafhankelijk voorzitter en vakgenoten die werkzaam zijn op het terrein van psychologische zorg; twee gezondheidszorgpsychologen, twee psychotherapeuten, twee klinisch psychologen en twee klinisch neuropsychologen. De leden van de CRT hebben hiermee de benodigde inhoudelijke kennis over de opleiding, de deskundigheid en het beroep van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut om de Minister van een inhoudelijk advies op het verzoek tot aanwijzing te voorzien.

Voor een zorgvuldig advies is vereist dat dit wordt opgesteld met inachtneming van de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van de opleidingsinstelling die een verzoek tot aanwijzing heeft gedaan. Dit is volledigheidshalve ook opgenomen in de betreffende bepaling hierover. Hiermee wordt geëxpliciteerd dat de Minister in zijn adviesverzoek aan de CRT steeds zal opnemen dat het advies dient te worden opgesteld met inachtneming van die vereiste onafhankelijkheid.

De CRT maakt in de praktijk bij het uitbrengen van een advies gebruik van de zogenoemde «peer review» als instrument: de beoordeling aan de kwaliteitseisen door onafhankelijke, deskundige vakgenoten (een visitatiepanel). Dit is de gangbare benadering voor kwaliteitsbeoordeling en -verbetering van het hoger en wetenschappelijk onderwijs in Europa. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) beoordeelt de kwaliteit van de opleidingen in het Nederlandse hoger en wetenschappelijk onderwijs op eenzelfde wijze. Het visitatiepanel wordt samengesteld door de CRT. Het rapport van het visitatiepanel benut de CRT bij het opstellen van het advies aan de Minister. Om de onafhankelijkheid te borgen is van belang dat de personen die in het visitatiepanel zitten geen belang hebben bij de uitkomst van het advies en geen binding hebben met de opleidingsinstelling die een verzoek tot aanwijzing heeft gedaan. Een belangrijke aanwijzing daarvoor is het (geruime tijd) ontbreken van enige betrokkenheid van de personen bij de betreffende opleiding. Dit is in de praktijk reeds het uitgangspunt. Daarnaast is in de praktijk de voorzitter van het visitatiepanel onafhankelijk, dat wil zeggen niet direct werkzaam in de psychologische zorg. Ook dit draagt bij aan de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van de opleidingsinstelling die een verzoek tot aanwijzing heeft gedaan. In de praktijk heeft de voorzitter wel stevige kennis van onderwijskwaliteit en is werkzaam in een aanpalende sector dan wel werkzaam geweest in de psychologische zorg en nu gepensioneerd.

Naast de onafhankelijkheid zal de Minister zich ook voor het overige steeds vergewissen van de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies alvorens hierop de besluitvorming te baseren. Vaste werkwijze in de praktijk die het zorgvuldig tot stand komen van het advies bevordert is het uitgangspunt dat, alvorens de CRT een advies aan de Minister formuleert, bevindingen van het visitatiepanel worden voorgelegd aan de gevisiteerde opleidingsinstelling voor hoor- en wederhoor op feitelijke onjuistheden. De CRT maakt voor de Minister in het visitatieverslag inzichtelijk wat de inhoud van de reactie van de gevisiteerde opleidingsinstellingen was en tot welke (eventuele) aanpassingen in het verslag dat heeft geleid. Het is uiteindelijk aan de Minister om, alles overwegende, een besluit te nemen op het verzoek tot aanwijzing.

Ook nadat de opleidingsinstelling is aangewezen blijft onverminderd van belang dat de opleiding en opleidingsinstelling voldoen aan de eisen uit het Besluit gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk het Besluit psychotherapeut. De kwaliteit dient continu te voldoen en kwaliteitszorg is cyclisch. Als niet langer wordt voldaan aan de eisen, kan de Minister het besluit tot aanwijzing intrekken. Om te verifiëren of een opleiding op enig moment voldoet aan de eisen, is volledigheidshalve geëxpliciteerd dat de aangewezen opleidingsinstelling de Minister op verzoek de informatie verstrekt die noodzakelijk is om dit te kunnen beoordelen en meewerkt aan een met dat doel in opdracht van de Minister door de CRT uit te voeren visitatie. Een vijfjaarlijkse visitatie van de opleidingsinstelling gebeurt in de praktijk reeds op initiatief van de veldpartijen door de CRT van de FGzPt. Ook voor de Minister is een periodieke visitatie – met gebruikmaking van de expertise van de CRT van de FGzPt – een belangrijk instrument voor de toets aan de eisen uit het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut. Het is uiteindelijk aan de Minister om, alles overwegende, tot het besluit te komen of een opleiding nog aan alle eisen voldoet of intrekking van de aanwijzing noodzakelijk is.

Eisen aan opleiding en opleidingsinstelling

In de regel worden de opleidingen voor de beroepen waarvoor een BIG-register in het leven is geroepen gereguleerd door de Wet BIG voor wat betreft de inhoudelijke beroepsvereisten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) voor wat betreft de kwaliteitsborging van de opleiding. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Hbo-opleiding fysiotherapie en de universitaire opleiding geneeskunde.

Bij onder meer de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut ligt dit anders. Deze opleidingen vallen buiten het kader van de WHW, omdat het postdoctorale opleidingen zijn die niet als post-initiële masteropleidingen in de zin van de WHW door de NVAO zijn geaccrediteerd. De BIG-regelgeving dient daarom ook te voorzien in de relevante eisen met betrekking tot het niveau van de opleiding, de organisatorische kant van het onderwijs en de kwaliteitszorg. Het is, zoals eerder toegelicht, wenselijk om een deel van de in de praktijk ontstane normen te vertalen naar eisen in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut (zie paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting). Hoewel vaak van een ander abstractieniveau, komt de essentie en doelstelling van deze in de praktijk ontstane normen veelal overeen met de in het onderwijsveld gebruikelijke uitgangspunten. In lijn met het uitgangspunt om overregulering te voorkomen – doel van het Besluit gezondheidszorgspsycholoog en het Besluit psychotherapeut is immers nadrukkelijk om een minimum vast te stellen – zijn afgeleid van de in praktijk ontstane normen in de regelgeving enkele meer overkoepelende normen vastgelegd. Zie voor een inhoudelijke toelichting bij de aanvullende eisen aan de opleiding en opleidingsinstelling die zijn geïntroduceerd de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen E tot en met G.

2.4 Verhouding toekomstige wijzigingen

Op dit moment loopt een breder traject om de beroepenstructuur van de psychologische beroepen in de Wet BIG te vereenvoudigen9. Beoogd uitgangspunt is dat één breed basisberoep in de psychologische zorg wordt gecreëerd: de gezondheidszorgpsycholoog-generalist. Dit betekent dat de Wet BIG en daarop gebaseerde regelgeving zal moeten worden aangepast. Er zal een wetsvoorstel worden voorbereid om de gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut als zelfstandige artikel 3-beroepstitels te schrappen en het brede basisberoep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist te introduceren. Daarnaast zal één nieuw opleidingsbesluit worden gemaakt voor het brede basisberoep. Deze wijzigingen laten evenwel nog tot (ten vroegste) 1 januari 2025 op zich wachten. Vooruitlopend daarop is het, mede gelet op genoemde rechterlijke uitspraken en het belang van duidelijke algemeen verbindende minimumkwaliteitseisen voor opleidingen en een transparante werkwijze, wenselijk en noodzakelijk geacht alvast de hiervoor besproken aspecten in de regelgeving op te nemen. Bovendien blijven de inhoudelijke kwaliteitseisen die met dit besluit zijn geïntroduceerd ook in de toekomst relevant.

Naast de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut valt ook de postdoctorale opleiding tot orthopedagoog-generalist op dit moment buiten het kader van de WHW. Hoewel wordt onderkend dat het wenselijk is om de kaders voor kwaliteitszorg en toetsing van de kwaliteit in de opleidingsbesluiten zo eenduidig mogelijk te houden, is er op dit moment geen onmiddellijke urgentie om het Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist aan te passen, zoals dat nu wel het geval is voor de gezondheidszorgpsycholoog en de psychotherapeut gelet op de genoemde rechterlijke uitspraken en de in de praktijk ontstane onduidelijkheid. Om deze reden wordt ervoor gekozen om het Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist op een later moment te wijzigen, zodat er direct eenduidigheid wordt gerealiseerd met het in het kader van de vereenvoudiging van de psychologische beroepenstructuur op te stellen Besluit gezondheidszorgpsycholoog-generalist.

3. (Financiële) gevolgen en regeldruk

De verwachting is dat de gevolgen voor opleidingsinstellingen en praktijkopleidingsinstellingen gering zijn, omdat de kwaliteitseisen grotendeels gebaseerd zijn op normen die in de praktijk al worden toegepast en door het veld breed worden gedragen. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Internetconsultatie

4.1 Algemeen

Een ontwerp van dit besluit heeft van 27 maart tot en met 23 april open gestaan voor internetconsultatie. Hierop zijn acht reacties ontvangen. Het betreft reacties van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO), de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP), de FGzPt, de Vereniging Landelijk Overleg Geestelijke Gezondheidszorg Opleidingsinstellingen en opleidingsinstelling Cure & Care Development gezamenlijk (vLOGO/CCD), de Nederlandse Vereniging van Psychologen (NIP), de Stichting BIG opleidingen voor Psychologen en Pedagogen West Nederland (BoPP West Nederland), Silver Specialistische Zorg B.V. (Silver) en de gezamenlijke hoofdopleiders voor de opleiding tot orthopedagoog-generalist.

De wijzigingen van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut worden over het algemeen positief ontvangen. In de reacties wordt door de meeste partijen onder meer instemmend gereageerd op de duidelijkheid die wordt geschept over de rol van de CRT van de FGzPt en de uitbreiding van en geboden duidelijkheid over de wettelijke kwaliteitscriteria. Daarnaast worden in de reacties suggesties en opmerkingen geplaatst, die op enkele onderdelen tot aanpassing van het wijzigingsbesluit hebben geleid. Hierna wordt op hoofdlijnen ingegaan op de ontvangen suggesties en opmerkingen.

4.2 Advisering door de CRT van de FGzPt

De FGzPt adviseert expliciet op te nemen dat bij een besluit tot aanwijzing van een opleidingsinstelling door de Minister de nadere invulling door het veld van de eisen die zijn opgenomen in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk het Besluit psychotherapeut worden meegenomen. De FGzPt wijst er in dat kader op dat de besluiten verschillende abstracte begrippen bevatten die nadere invulling behoeven om een beoordeling door het visitatiepanel mogelijk te maken.

Zoals opgemerkt in paragraaf 2.3 van deze nota van toelichting heeft het verzoek om advies van de Minister bij de CRT van de FGzPt expliciet betrekking op de vraag of een opleidingsinstelling die wil worden aangewezen voldoet aan de eisen uit het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut. Een toets aan andere eisen valt buiten het bestek van de adviesaanvraag en deze mogen dan ook géén onderdeel zijn van een visitatie die wordt uitgevoerd en het advies dat wordt opgesteld naar aanleiding van het adviesverzoek van de Minister. In het artikelsgewijze deel van de nota van de toelichting is op verschillende onderdelen (nader) toegelicht wat onder de eisen wordt verstaan. Tegelijkertijd zal in de praktijk de FGzPt – vanuit de specifieke inhoudelijke kennis die zij binnen de verschillende geledingen hebben over de opleiding, deskundigheid en het beroep van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut – bij de advisering op onderdelen tot een nadere operationalisering van de eisen komen om de dagelijkse praktijk hieraan te kunnen toetsen. Uit de advisering zal onvermijdelijk blijken wat de CRT van de FGzPt voldoende of onvoldoende vindt en welke gezichtspunten daarbij leidend zijn. De expertise en invulling vanuit de FGzPt is hier ook gewenst, zij het dat hierbij duidelijkheid over de uitgangspunten en verantwoordelijkheden van groot belang is. De CRT van de FGzPt dient zich niet te begeven buiten de kaders van het adviesverzoek en duidelijk inzicht te bieden in de beweegredenen die ten grondslag hebben gelegen aan het advies. Het is vervolgens aan de Minister om te bepalen of het advies zorgvuldig en binnen de kaders van de geschetste regelgeving tot stand is gekomen en zelfstandig te wegen of het advies al dan niet wordt overgenomen in de besluitvorming naar aanleiding van een ontvangen verzoek tot aanwijzing.

Anders dan de overige partijen die hebben gereageerd is Silver – een recent aangewezen opleidingsinstelling die in de praktijk ook als zorgaanbieder werkzaam is – kritisch over de verankering van de adviesrol van de CRT van de FGzPt. Hieraan legt zij onder meer ten grondslag dat hierdoor een hiaat zou kunnen ontstaan als de vereniging wordt ontbonden, de rol die de FGzPt heeft als kwaliteitsverbeteraar zeer waardevol is en niet aansluit bij de rol van kwaliteitsbewaker en een werkwijze meer gelijkend op de systematiek die in het hoger en wetenschappelijk onderwijs door de NVAO wordt gevolgd meer voor de hand ligt. Silver wijst erop dat als de werkwijze blijft dat de CRT van de FGzPt om advies wordt gevraagd, in haar optiek nadrukkelijker aandacht dient te worden besteed aan de onafhankelijkheid van de CRT en leden van de visitatiecommissie en er een verbod dient te gelden om aanvullende regelgeving op te stellen.

Zoals uit het voorgaande blijkt is vastgehouden aan het uitgangspunt dat de CRT van de FGzPt om advies wordt gevraagd bij een verzoek tot aanwijzing tot opleidingsinstelling. Binnen de huidige inrichting van het stelsel en de wenselijkheid van het betrekken van specifieke inhoudelijke kennis over de opleiding, deskundigheid en het beroep van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut bij de beoordeling van een verzoek tot aanwijzing, wordt het verankeren van deze in de praktijk reeds bestaande werkwijze passend geacht. Dit om op korte termijn meer duidelijkheid te kunnen bieden over de werkwijze bij een verzoek tot aanwijzing. De advisering door de CRT van de FGzPt is met verschillende waarborgen omgeven. Zo zal in de adviesaanvraag steeds worden opgenomen dat het advies moet worden opgesteld met inachtneming van de vereiste onafhankelijkheid en sluit de werkwijze van de FGzPt door middel van het inzet van een «peer review» aan bij de gangbare benadering voor kwaliteitsbeoordeling en -verbetering van het hoger en wetenschappelijk onderwijs in Europa. Zie in dit kader uitgebreid paragraaf 2.3 van deze nota van toelichting. Voor wat betreft de bevoegdheid tot het opstellen van aanvullende regelgeving door de FGzPt wordt allereerst verwezen naar hetgeen hiervoor in deze paragraaf is opgenomen: het adviesverzoek strekt zich nadrukkelijk alleen uit tot de eisen uit de besluiten, zij het dat nadere operationalisering van de begrippen vanuit de specifieke expertise van de FGzPt bij het opstellen van het advies op onderdelen mogelijk is. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de FGzPt géén bevoegdheid heeft tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften voor de basisberoepen gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. Dit laat onverlet dat de FGzPt in de praktijk kan komen tot bepaalde standaarden of richtlijnen waar, bijvoorbeeld, opleidingsinstellingen zich in de praktijk vrijwillig naar kunnen richten.

4.3 Verankering wetenschappelijke component opleidingen

In de reactie van de FGzPt, evenals in de reactie van vLOGO/CCD, wordt aandacht gevraagd voor de wetenschappelijke component van de opleidingen. Zo wordt geadviseerd in de besluiten te verankeren dat een aangewezen opleidingsinstelling een duurzame samenwerking heeft met een universiteit (FGzPt en vLOGO/CCD), dat het niveau van het onderwijs aanvangt op het niveau van een universitaire masteropleiding (vLOGO/CCD) en vast te leggen dat de hoofdopleider beschikt over aantoonbaar relevante wetenschappelijke en didactische expertise (vLOGO/CCD). Silver wijst er in haar reactie op dat ook de alternatieve insteek, waarbij de opleiding wordt verzorgd door een opleidingsinstelling die tevens als zorgaanbieder actief is, moet kunnen blijven bestaan naast de meer traditionele opleidingsinstellingen die hun wortels in de onderwijswereld hebben.

Het uitgangspunt dat wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen de weg vinden naar de opleiding en het niveau van de opleiding voldoende geborgd is wordt onderschreven. Op dit moment wordt dat, mede door enkele aanvullende eisen uit het onderhavige wijzigingsbesluit, getracht op verschillende wijzen te borgen. Te denken valt aan de toegangseisen voor de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut, de aard en inhoud van de verplichte opleidingsonderdelen, de eis dat in de opleiding aandacht moet worden besteed aan het betrekken van beschikbaar wetenschappelijk bewijs bij beslissingen en handelingen in de praktijk alsmede de eis aan de hoofdopleider dat die dient te beschikken over aantoonbaar relevante wetenschappelijke en didactische expertise. Daarnaast geldt ook in de daadwerkelijke beroepsuitoefening uiteraard onverkort dat dient te worden gehandeld conform de professionele standaard, waardoor (onder meer) de medisch wetenschappelijke inzichten en ervaringen die daaronder vallen uiteraard ook onderdeel zijn van de opleiding. In het onderhavige wijzigingsbesluit is ervoor gekozen om geen verdergaande eisen te stellen om de wetenschappelijke component van de opleiding nader te verankeren. Achtergrond hiervan is dat deze vraagstukken ook raken aan het bredere vraagstuk van inbedding van de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut in het onderwijslandschap en de organisatorische inrichting van het onderwijs. Dit vraagstuk valt buiten de scope van het onderhavige wijzigingsbesluit, maar loopt mee in de gedachtevorming over de vereenvoudiging van de psychologische beroepenstructuur. Het onderhavige wijzigingsbesluit belet, voor zover een opleidingsinstelling voldoet aan alle eisen uit het Besluit gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk het Besluit psychotherapeut, dan ook niet de alternatieve insteek die Silver omschrijft.

4.4 Beschikbaarheidbijdrage

Zowel de FGzPt als vLOGO/CCD gaan in hun reactie in op de werkwijze die wordt gehanteerd bij de toewijzing van de beschikbaarheidbijdrage voor een opleidingsplek tot gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk psychotherapeut. Meer specifiek betreft het de registratie van de samenwerkingsovereenkomsten tussen de opleidingsinstellingen en praktijkopleidingsinstellingen waar – zoals toegelicht in paragraaf 2.2 – voortaan naar wordt gekeken in het toewijzingsproces van de beschikbaarheidbijdrage. Dit proces als zodanig is geen onderdeel van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut. De werkwijze omtrent de (toewijzing van de) beschikbaarheidbijdrage wordt nader uitgewerkt in de daarvoor relevante regelgeving en in onderlinge afstemming tussen de daarbij betrokken partijen.

Silver wijst er in haar reactie op dat zorgaanbieders in de praktijk afhankelijk blijven van opleidingsinstellingen voor de vraag of een succesvolle samenwerking tot stand kan komen en of een zorgaanbieder aldus als praktijkopleidingsinstelling een opleidingsplek kan aanbieden en als zodanig in aanmerking kan komen voor een beschikbaarheidbijdrage. Het is juist dat het aan de opleidingsinstelling is om te bezien met welke zorgaanbieders zij voor het praktijkgedeelte van de opleiding een samenwerkingsovereenkomst aangaat. Dit sluit aan bij de wettelijke verantwoordelijkheid die de opleidingsinstelling heeft voor de kwaliteit van het geheel en het uitreiken van het getuigschrift dat toegang geeft tot het BIG-register.

4.5 Wijziging Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist

Verschillende partijen benadrukken de wens en urgentie om spoedig tot aanpassing van het Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist over te gaan (NVO, BoPP West Nederland, de gezamenlijke hoofdopleiders voor de opleiding tot orthopedagoog-generalist). Daarbij wordt opgemerkt dat in het kader van het Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist eveneens risico’s bestaan voor het verlies op kwaliteit die nopen tot aanpassing. De wens tot aanpassing van het Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist wordt onderstreept. Zoals toegelicht in paragraaf 2.4 van deze nota van toelichting wordt gestreefd naar, waar mogelijk, directe aansluiting hiervan bij het nieuw op te stellen Besluit gezondheidszorgpsycholoog-generalist met een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025.

4.6 Overige suggesties en opmerkingen

Verschillende partijen doen suggesties voor enkele meer redactionele aanpassingen (FGzPt, vLOGO, NIP). Waar relevant en noodzakelijk is aan deze suggesties opvolging gegeven. Verschillende opmerkingen hebben betrekking op een wens tot concretisering van de kwaliteitseisen die worden geïntroduceerd. Hieraan is in de meeste gevallen geen opvolging gegeven. Achtergrond hiervan is dat – in lijn met het uitgangspunt om overregulering te voorkomen, het doel van de BIG-regelgeving nadrukkelijk is om een minimum vast te stellen, alsmede in de praktijk de ruimte te bieden aan verschillende werkwijzen – bewust is gekozen voor meer overkoepelende normen. Dit overigens ook in aansluiting bij de in het onderwijsveld gebruikelijke uitgangspunten.

Tot slot wordt nog ingegaan op de opmerking van het NIP dat in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog moet worden geëxpliciteerd dat een hoofdopleider moet staan ingeschreven in het BIG-register en dat de verwijzing naar het register van klinisch psychologen kan worden geschrapt. Hier is geen opvolging aan gegeven. Achtergrond hiervan is dat uit het feit dat de hoofdopleider gezondheidszorgpsycholoog moet zijn (artikel 10, tweede lid, van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog) reeds volgt dat diegene moet zijn ingeschreven in het betreffende BIG-register. Immers, anders mag deze titel niet worden gevoerd. De verwijzing naar (kort gezegd) het register van klinisch psychologen blijft voorts relevant voor de situatie dat iemand reeds voordat het BIG-register voor gezondheidszorgpsychologen in het leven is geroepen, werkzaam was en om te voorkomen dat die jaren niet meetellen voor de drempel van vijf jaar.

Artikelsgewijs

Artikelen I en II

Artikel I, onderdeel A, en artikel II, onderdeel A

Met deze onderdelen artikel is een nieuwe definitie in artikel 1 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 1 van het Besluit psychotherapeut ingevoegd.

Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B

Een belangrijke beroepsspecifieke vaardigheid van een gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk psychotherapeut is om beschikbaar wetenschappelijk bewijs te betrekken bij beslissingen en handelingen in de praktijk, zodat deze op een wetenschappelijk verantwoorde wijze plaatsvinden. Met dit onderdeel is in aansluiting bij de praktijk in artikel 4, tweede lid, onderdeel d, van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog geëxpliciteerd dat tijdens de 40 uren overige beroepsspecifieke vaardigheden aandacht wordt besteed aan deze vaardigheid en in artikel 4, tweede lid, onderdeel m, van het Besluit psychotherapeut dat tijdens het cursorisch onderwijs aandacht wordt besteed aan deze vaardigheid.

Artikel I, onderdeel C en artikel II, onderdeel C

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om de terminologie in artikel 5 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 5 van het Besluit psychotherapeut aan te passen, zodat wordt aangesloten bij de geldende terminologie sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur in het wetenschappelijk onderwijs. Voor de redactie van de wijzigingen is aangesloten bij de tekst van artikel 5 van het Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist.

Artikel I, onderdeel D en artikel II, onderdeel D

Een opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog en een opleiding tot psychotherapeut mag alleen worden verzorgd door een daartoe door de Minister aangewezen opleidingsinstelling. Met dit onderdeel zijn in artikel 6 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 6 van het Besluit psychotherapeut twee nieuwe artikelleden ingevoegd met nadere regels over het proces dat voorafgaat aan een aanwijzing als opleidingsinstelling en enkele verplichtingen van reeds aangewezen opleidingsinstellingen.

Tweede lid

In het tweede lid (nieuw) is kort gezegd vastgelegd dat de Minister voordat hij tot aanwijzing overgaat advies vraagt aan de CRT van de FGzPt en niet tot aanwijzing overgaat voordat een in het verzoek opgenomen termijn is verstreken. Het adviesverzoek strekt zich uit tot de vraag of de opleidingsinstelling die een verzoek tot aanwijzing heeft gedaan voldoet aan de in artikel 7 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk artikel 7 van het Besluit psychotherapeut opgenomen vereisten. In dat artikel zijn alle vereisten opgesomd waaraan een opleidingsinstelling (en de opleiding) moet voldoen om aangewezen te kunnen worden. In een adviesverzoek zal de Minister steeds vragen een advies uit te brengen met inachtneming van de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van de opleidingsinstelling die een verzoek tot aanwijzing heeft gedaan. Dit brengt een aantal voorwaarden met zich, onder meer aan de samenstelling van het visitatiepanel op wiens bevindingen de CRT haar advies baseert. Zie meer uitgebreid paragraaf 2.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Derde lid

Met het derde lid (nieuw) is volledigheidshalve opgenomen dat een aangewezen opleidingsinstelling de Minister op verzoek de informatie verstrekt die noodzakelijk is om te beoordelen of de opleidingsinstelling nog voldoet aan de in het besluit opgenomen eisen en meewerkt aan een met dat doel in opdracht van de Minister uit te voeren visitatie. Voor maximale transparantie richting het veld is ook hier geëxpliciteerd dat een visitatie steeds in opdracht van de Minister door of namens de CRT (door een visitatiepanel) zal plaatsvinden. Het rapport dat de CRT van de FGzPt in opdracht van de Minister oplevert naar aanleiding van de visitatie, heeft het karakter van een advies aan de Minister.

Deze bepaling sluit aan bij het feit dat na het afgeven van een aanwijzing periodiek integraal wordt beoordeeld of de opleidingsinstelling nog aan de eisen voldoet. Indien dat niet het geval is, kan intrekking van de aanwijzing het gevolg zijn. Uiteraard kunnen ook concrete signalen aanleiding zijn voor de Minister om na te gaan of een opleidingsinstelling op enig moment nog aan alle eisen voldoet. De besluitvorming of intrekking van de aanwijzing noodzakelijk is, is voorbehouden aan de Minister.

Artikel I, onderdeel E en artikel II, onderdeel E

Artikel 7 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog bevat de inhoudelijke eisen waaraan een opleidingsinstelling moet voldoen om in aanmerking te komen voor een aanwijzing als opleidingsinstelling die de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog mag verzorgen. Artikel 7 van het Besluit psychotherapeut bevat deze eisen voor de opleiding tot psychotherapeut. Met deze onderdelen zijn de minimumeisen die gelden op enkele onderdelen aangevuld dan wel nader geoperationaliseerd.

Onderdeel c

In onderdeel c (nieuw) is vastgelegd wat het zorg dragen voor het op systematische wijze bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de opleiding onder meer omvat (niet-limitatief). Nadrukkelijk is vastgelegd dat in dit kader een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van opleiding, mede door onafhankelijke deskundigen, is vereist. Dit betekent dat opleidingsinstellingen moeten voorzien in een vorm van externe toetsing op de kwaliteit van de opleiding door personen die geen direct belang hebben bij de uitkomsten van de toetsing (onafhankelijk) en met kennis van het beroep en onderwijskwaliteit (deskundig). Deze norm wordt in de praktijk reeds gehanteerd bij de uitleg van de besluiten en is in lijn met de uitgangspunten van kwaliteitszorg zoals bijvoorbeeld in de WHW gehanteerd.

Onderdeel d

In onderdeel d (nieuw) is als nieuwe expliciete eis opgenomen dat alleen opleidingsinstellingen in aanmerking komen voor aanwijzing waarvan in redelijkheid mag worden verwacht dat zij zorg dragen voor het op zodanige wijze inrichten van de opleiding dat de aspirant-gezondheidszorgpsychologen respectievelijk aspirant-psychotherapeuten in de gelegenheid worden gesteld om aan de opleidingseisen te voldoen. Dit is een overkoepelende norm die zich uitstrekt tot verschillende relevante facetten van de opleiding, zoals het docententeam en het leer- en werkklimaat. In het verlengde hiervan is ter nadere invulling in de (sub)onderdelen 1°° tot en met 4° vastgelegd wat in dit kader van belang is.

Allereerst dient de inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam te worden bewaakt en bevorderd (onderdeel 1). Dit behelst dat docenten zowel inhoudelijk als didactisch voldoende deskundig zijn om de opleiding te verzorgen. Daarnaast dient de opleidingsinstelling zorg te dragen voor voldoende en deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring (onderdeel 2). In de praktijk krijgen aspirant-gezondheidszorgpsychologen en aspirant-psychotherapeuten vanuit de praktijkopleidingsinstelling waar zij het praktisch onderwijs volgen en de voor de opleiding vereiste werkervaring opdoen een zogenoemde praktijkbegeleider toegewezen. Het is van belang dat die voldoende tijd heeft voor de begeleiding en daarvoor voldoende deskundig is. In het kader van de kwaliteit van het docententeam en de begeleiding tijdens de opleiding zijn onder meer de door de betrokkenen gevolgde scholing en opgedane werkervaring belangrijke indicatoren. Voorts is de norm geëxpliciteerd dat zorg wordt gedragen voor een deugdelijke wijze van beoordeling, toetsing en examinering (onderdeel 3) en een veilig leer- en werkklimaat (onderdeel 4). Hoewel dit laatste deels ook ligt vervat in de overige kwaliteitseisen – bijvoorbeeld aan het docententeam – wordt het van belang geacht deze eis ook expliciet tot uitdrukking te brengen. De eis brengt met zich dat er sprake moet zijn van een sociaal en fysiek veilige omgeving tijdens alle onderdelen van de opleiding.

Artikel I, onderdeel F en artikel II, onderdeel F

Met deze onderdelen zijn artikel 9 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 9 van het Besluit psychotherapeut opnieuw vastgesteld.

Eerste lid

Met het eerste lid (nieuw) is voor wat betreft de eisen aan een opleidingsinstelling die zien op de organisatorische aspecten van het onderwijs aangesloten bij de systematiek die wordt gehanteerd in artikel 8 van het Besluit opleidingseisen orthopedagoog-generalist. Uitgangspunt is dat een opleidingsinstelling het onderwijs zoveel mogelijk op de wijze van een instelling voor regulier hoger onderwijs organiseert door aansluiting te zoeken bij verschillende artikelen uit de WHW die gelden voor instellingen voor hoger onderwijs. Aangezien de tot op heden gehanteerde tekst van artikel 9 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 9 van het Besluit psychotherapeut grotendeels overbodig is geworden met de verwijzingen naar de WHW, is besloten tot het opnieuw vaststellen van artikel 9 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 9 van het Besluit psychotherapeut.

Concreet brengt het eerste lid (nieuw) met zich dat een opleidingsinstelling de opleiding tot gezondheidspsycholoog respectievelijk psychotherapeut in lijn met de in het artikellid opgenomen bepalingen uit de WHW dient te organiseren. Op grond van het nieuwe artikellid zorgt een opleidingsinstelling er onder meer voor dat:

  • er een onderwijs- en examenreglement wordt vastgesteld (artikelen 7.13 en 7.14 van de WHW);

  • er een examencommissie en een college van beroep voor de examens worden ingesteld (artikelen 7.12 tot en met 7.12c respectievelijk artikel 7.60 en 7.61 van de WHW);

  • er een klachtenregeling is (artikel 7.59b van de WHW); en

  • voldoende informatie over de opleiding aan studenten wordt verstrekt (artikel 7.15 van de WHW).

Tweede lid

In het tweede lid (nieuw) is in aanvulling op het eerste vastgelegd dat in het opleidings- en examenreglement ook een procedure moet zijn vastgelegd in geval van een verschil van mening tussen de hoofdopleider en de aspirant-gezondheidszorgpsycholoog respectievelijk aspirant-psychotherapeut over de begeleiding tijdens de opleiding. Dit vereiste gold reeds, maar wordt opnieuw in het artikel opgenomen omdat hierin niet wordt voorzien met de artikelen in de WHW waarnaar wordt verwezen. De figuur van hoofdopleider vindt namelijk niet zijn grondslag in de WHW, maar in artikel 10 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 10 van het Besluit psychotherapeut.

Artikel I, onderdeel G en artikel II, onderdeel G

Met deze onderdelen is in artikel 10 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en artikel 10 van het Besluit psychotherapeut als eis aan de hoofdopleider toegevoegd dat die dient te beschikken over aantoonbaar relevante wetenschappelijke en didactische expertise. Dit vereiste sluit aan bij de verantwoordelijkheid die de hoofdopleider heeft voor de opleiding. In de praktijk is de hoofdopleider veelal gepromoveerd op een relevant wetenschapsterrein en bijvoorbeeld werkzaam als hoogleraar, universitair hoofddocent of anderszins actief in de wetenschappelijke wereld op het gebied van een voor de gezondheidszorgpsychologie respectievelijk psychotherapie relevant onderwerp.

Artikel III

De inwerkingtredingsdatum van dit besluit is 1 januari 2024. Hoewel in dit besluit grotendeels wordt aangesloten bij in de praktijk reeds bestaande normen, is het (conform Aanwijzing 4.17, vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving) desalniettemin wenselijk geacht een invoeringstermijn te hanteren van enkele maanden. Dit geeft opleidingsinstellingen en praktijkopleidingsinstellingen de ruimte om kennis te nemen van de wijzigingen en deze waar nodig te verwerken in de interne documenten en processen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers


X Noot
1

Zie Rb. Zeeland-West-Brabant 15 juli 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3855 en Rb. Den Haag (vzr.) 7 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9194.

X Noot
2

ABRvS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:202.

X Noot
3

Artikel 3, eerste lid, van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog.

X Noot
4

Artikel 3, eerste lid, van het Besluit psychotherapeut.

X Noot
5

Op grond van artikel 56a van de Wet marktordening gezondheidszorg en het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG (Bijlage behorende bij de artikelen 2 en 4 van het Besluit beschikbaarheidsbijdrage WMG, onderdeel B) kan voor de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut een beschikbaarheidbijdrage (subsidie) worden toegekend. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is belast met het verstrekken van de beschikbaarheidbijdrage. De Minister heeft de bevoegdheid om aan de NZa aanwijzingen te geven met betrekking tot het verstrekken van beschikbaarheidbijdragen (art. 7, eerste lid, Wmg jo. art. 57, eerste lid, onderdeel e, Wmg). Hierin was voorheen de eis van erkenning opgenomen (Aanwijzing ex artikel 7 van de Wet markordening gezondheidszorg (beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2019 en verder).

X Noot
6

Zie Rb. Zeeland-West-Brabant 15 juli 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3855 en Rb. Den Haag (vzr.) 7 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9194.

X Noot
7

Aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 23 juni 2023, inzake de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut (Stcrt. 2023, 18203).

X Noot
8

ABRvS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:202.

X Noot
9

Kamerstukken II 2022/23, 29 282, nr. 487.

Naar boven