Besluit van 28 september 2022 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 vanwege aanpassing van de wijze van indexering van het wettelijk collegegeld

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 6 september 2022, nr. WJZ/33849207(ID 14329) directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 7.45, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 september 2022, nr. W05.22.00107/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 september 2022, nr. WJZ/34020507(ID14329), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

Artikel 2.2, tweede lid, derde volzin, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt vervangen door:

De aanpassing wordt bepaald door de gemiddelde procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van dezelfde periode in het daaraan voorafgaande jaar.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 september 2022

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Uitgegeven de vierde oktober 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De recente economische en geopolitieke ontwikkelingen leiden tot een stijging van de prijzen voor producten en het afnemen van diensten met als gevolg dat het leven duurder wordt. In april 2022 is de inflatie met 9,6% toegenomen ten opzichte van april 2021. Deze stijging heeft ook directe gevolgen voor de hoogte van het wettelijk collegegeld.

Het wettelijk collegegeld wordt jaarlijks conform de consumentenprijsindex geïndexeerd. Deze indexatie vindt plaats op basis van de procentuele wijziging over de maand april, voorafgaand aan de vaststelling van het wettelijk collegegeld (te weten: voor 1 november) ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Conform de huidige systematiek zou het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2023/2024 € 2.420 bedragen, oftewel een stijging van (nominaal) € 211.

De recente ontwikkelingen tonen aan dat de huidige systematiek van indexering van het wettelijk collegegeld gevoelig is voor (tijdelijke) pieken en dalen van de inflatie. Daarom wordt met dit besluit de wijze van indexering aangepast.

2. Aanleiding

De Minister van OCW (hierna: de minister) heeft stelselverantwoordelijkheid voor het hoger onderwijs. Dit betekent concreet dat de minister ervoor zorgt dat het onderwijsstelsel functioneert en dat hij bewaakt en bevordert dat verschillende partijen in het stelsel (onderwijsinstellingen, toezichthouders) de publieke taak van het hoger onderwijs realiseren. Deze stelselverantwoordelijkheid van de minister heeft drie dimensies: de kwaliteit van het onderwijs, de toegankelijkheid van het onderwijs en de doelmatige besteding van publieke middelen voor het onderwijs.

Zo levert het stelsel van studiefinanciering een bijdrage aan de toegankelijkheid door financiële middelen te verschaffen aan studenten die daar gebruik van willen maken. Daarnaast komt de verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van het onderwijsstelsel eveneens tot uitdrukking bij het bepalen van de hoogte van het wettelijk collegegeld.

Sinds 2015 zijn er beleidswijzigingen doorgevoerd die betrekking hebben gehad op de financiële toegankelijkheid van het onderwijs. Zo is met ingang van het studiejaar 2015/2016 de basisbeurs voor studenten in het hoger onderwijs komen te vervallen.1 In 2017 heeft het kabinet besloten om het wettelijk collegegeld voor alle eerstejaarsstudenten aan bachelor en associate-degree opleidingen en eerste- en tweedejaarsstudenten van lerarenopleidingen te halveren.2 Ook ten tijde van de coronapandemie, in 2020, is het tarief voor het collegegeld per studiejaar 2021/2022 gehalveerd. De reden hiertoe was dat studenten niet alleen mentaal veel last ondervinden als gevolg van de pandemie, maar ook financieel achteruit zijn gegaan door bijvoorbeeld het verlies van hun bijbaan en het oplopen van studievertraging.3

Ook de recente economische en geopolitieke ontwikkelingen brengen veel onzekerheden met zich mee voor jongeren. Deze recente ontwikkelingen leiden tot stijging van de prijzen voor producten en het afnemen van diensten met als gevolg dat het leven duurder wordt. Het is nu gebleken dat de inflatie in april 2022 met 9,6% is toegenomen ten opzichte van april 2021. Deze stijging heeft ook direct gevolg voor het vaststellen van het wettelijk collegegeld.

3. Probleemanalyse

De huidige wet bepaalt dat het wettelijk collegegeld jaarlijks conform de consumentenprijsindex wordt geïndexeerd.4 De recente ontwikkelingen tonen aan dat de huidige systematiek van indexering van het wettelijk collegegeld gevoelig is voor (tijdelijke) pieken en dalen van de inflatie. De indexatie voor het collegegeld 2023/2024 vindt plaats op basis van de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex over de maand april 2022 ten opzichte van de maand april 2021.5 Op basis van deze indexatie (9,6%) zou het collegegeld stijgen van € 2.209 in 2022/2023 naar € 2.420 in 2023/2024. Dit zou een forse stijging betekenen van de kosten voor studeren.

Naast het collegegeld dat studenten betalen, ontvangen instellingen de bekostiging vanuit het Rijk. Door het collegegeld mee te laten bewegen met de consumentenprijsindex dragen ook studenten bij aan de loon- en prijspeilontwikkelingen van instellingen. Om tegemoet te komen aan de stijging van de kosten hebben instellingen in 2022 loon- en prijspeilcompensatie (LPO) over de bekostiging ontvangen vanuit het Rijk. De LPO bedraagt in 2022 gemiddeld ongeveer 3% voor het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Het is nu gebleken dat het percentage van 9,6% fors boven het percentage ligt dat instellingen in 2022 aan LPO ontvangen.

Het kabinet ziet de noodzaak om de wijze van indexatie van het wettelijk collegegeld aan te passen. Invoering van de wijzigingen per studiejaar 2022/2023 is niet uitvoerbaar,6 maar gezien de hoge inflatie is ervoor gekozen om de gewijzigde systematiek voor de indexering voor studiejaar 2023/2024 in te voeren.

4. Hoofdlijnen van dit besluit

4.1. Geschiedenis en ontwikkelingen indexering wettelijk collegegeld

In 1998, heeft het kabinet Kok-II er voor gekozen om indexering van de bijdragen voor door de overheid geleverde diensten te koppelen aan de algemene prijsontwikkeling. Dit deed dit kabinet door te kijken naar de ontwikkeling van het prijspeil van de regelingslonen voor ambtenaren of de ontwikkeling van het prijspeil van de gezinsconsumptie.7Voor het hoger onderwijs werd gekozen voor een indexering conform de ontwikkeling van het prijspeil van de gezinsconsumptie. De belangrijkste argumenten hiervoor waren dat het bestedingspatroon van een student het meest beïnvloedt wordt door de stijging van de prijzen van zijn consumptiegoederen en dat bij de indexering van de studiefinanciering eveneens uitgegaan werd van de ontwikkeling van het prijspeil van de gezinsconsumptie.8 Als een van de mogelijke risico’s van deze systematiek zag men het teruglopen van de procentuele bijdrage van het wettelijk collegegeld aan de financiering van het hoger onderwijs. Dit zou grote financiële impact op de instellingen hebben. Dit risico werd destijds echter als minimaal geschat, aangezien het wettelijk collegegeld minder dan 30% van onderwijsdeel van de bekostiging bedroeg. Het overige deel, 70%, was afkomstig uit het macrobudget waarover instellingen compensatie voor de loon- en prijsstijgingen ontvangen. Dit aandeel ligt momenteel nog steeds onder de 30%. Sindsdien wordt voor de berekening van de indexatie van het wettelijk collegegeld gebruik gemaakt van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Tot 2008 werd het bedrag van het wettelijk collegegeld bepaald op wetsniveau in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In 2008 is er voor gekozen om de hoogte van het wettelijk collegegeld en de wijze waarop dat wordt vastgesteld, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen. De reden hiervoor was dat het bedrag gaandeweg de jaren steeds meer zou afwijken van het in de wet genoemde bedrag, waarmee dit bedrag na verloop van tijd geen realiteitswaarde meer zou hebben.9 Het Uitvoeringsbesluit WHW werd grondig herzien10 en sinds 2008 wordt het wettelijk collegegeld bepaald door de procentuele wijziging in de consumentenprijsindex over de maand april, voorafgaand aan de vaststelling van het wettelijk collegegeld op 1 november ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande jaar.11

De ontwikkelingen van de hoogte van het wettelijk collegegeld in de periode 2008-2022 zijn weergegeven in tabel 1.

Tabel 1: Hoogte wettelijk collegegeld in de periode 2008–2022

Jaar

Wettelijk collegegeld voltijd

Toename

2008/2009

€ 1.565,00

€ 27,00

1,76%

2009/2010

€ 1.620,00

€ 55,00

3.51%

2010/2011

€ 1.672,00

€ 52,00

3,21%

2011/2012

€ 1.713,00

€ 41,00

2,45%

2012/2013

€ 1.771,00

€ 58,00

3,39%

2013/2014

€ 1.835,00

€ 64,00

3,61%

2014/2015

€ 1.906,00

€ 71,00

3,87%

2015/2016

€ 1.951,00

€ 45,00

2,36%

2016/2017

€ 1.984,00

€ 33,00

1,69%

2017/2018

€ 2.006,00

€ 22,00

1,11%

2018/2019

€ 2.060,00

€ 54,00

2,69%

2019/2020

€ 2.083,00

€ 23,00

1,12%

2020/2021

€ 2.143,00

€ 60,00

2,88%

2021/2022

€ 2.168,00

€ 25,00

1,17%

2022/2023

€ 2.209,00

€ 41,00

1,9%

4.2. Gewijzigde systematiek indexering

Het onderhavig besluit wijzigt de wijze waarop het wettelijk collegegeld vanaf studiejaar 2023/2024 geïndexeerd gaat worden. Het collegegeldtarief wordt jaarlijks voor 1 november in het jaar voor de start van het collegejaar aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex.12 De indexatie wordt met dit besluit bepaald door te kijken naar de gemiddelde procentuele wijziging van de consumentenprijsindex van het meest recente jaargemiddelde. Hierbij wordt het jaargemiddelde berekend op basis van de gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april voorafgaand aan de vaststelling van het collegegeld. Het collegegeld wordt uiterlijk 31 oktober van het jaar voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het collegegeld zal gelden, vastgesteld. Het gemiddelde wordt berekend door de consumentenprijsindex voor de betreffende maanden, zoals gerapporteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, op te tellen en te delen door 12.

Door de indexatie van het collegegeldtarief te baseren op een jaargemiddelde werken incidentele (economische) ontwikkelingen beperkt door op het collegegeld. Een (tijdelijke) stijging in de inflatie resulteert na wijziging in een beperkte(re) toename van het collegegeld. Een incidentele daling van de inflatie (of deflatie) zal, op een zelfde wijze, ook gedempt doorwerken in de hoogte van het collegegeld. Deze wijziging komt de voorspelbaarheid en stabiliteit van het collegegeld ten goede omdat de percentages waarmee het wettelijk collegegeld worden geïndexeerd minder volatiel zijn.

De verwachting is dat met deze wijziging de wijze van indexering beter bestand is tegen incidentele fluctuaties van de inflatie. Het is mogelijk dat toekomstige structurele of langdurige trends met betrekking tot de inflatie aanleiding zouden kunnen zijn om de voorgenomen wijziging te herzien.

Voorbeeldberekening indexatie voor collegegeld 2023/2024

– Het collegegeld voor het studiejaar 2023/2024 dient vastgesteld te worden voor 1 november 2022.

– Het collegegeld voor het studiejaar 2023/2024 wordt geïndexeerd met de procentuele wijziging van de gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei 2021 t/m april 2022 (A) ten opzichte van de gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei 2020 t/m april 2021 (B), waarbij A en B als volgt zijn bepaald:

A. Gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei 2021 t/m april 2022. Deze bedraagt 113,27.

B. Gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei 2020 t/m april 2021. Deze bedraagt 108,15

– Het indexatiepercentage bedraagt 4,73% (113,27 gedeeld door 108,15 minus 1).

5. Gevolgen

5.1. Gevolgen voor studenten

Voor de student betekent de nieuwe systematiek dat het collegegeld 2023/2024 minder stijgt in vergelijking met de huidige systematiek. De stijging zal op basis van de nieuwe wijze van indexeren 4,73% bedragen in plaats van 9,6% indien de huidige situatie wordt gecontinueerd. De nieuwe systematiek heeft geen invloed op de collegegelden die studenten moeten betalen voor het collegejaar 2022/2023.

Opleidingen met het kenmerk kleinschalig en intensief onderwijs kunnen een hoger collegegeld vragen. De instellingen mogen voor deze opleidingen een tarief hanteren dat ten hoogste vijf maal het wettelijk collegegeld bedraagt.13 Dit tarief zal bij een kleinere stijging van het wettelijk collegegeld ook minder stijgen. Wat het effect voor deze studenten precies is, hangt af van de hoogte van het gevraagde collegegeld. Dit kan per instelling verschillen.

Wat betreft de tarieven voor wettelijk collegegeld van studenten aan de Open Universiteit (OU) geldt dat de wijziging van de indexatiewijze met dit besluit ook doorwerkt in deze tarieven.

De WHW kent nog een aantal tarieven voor wettelijk collegegeld die zijn afgeleid van het volledig wettelijk collegegeld. De wijziging van de indexatie werkt ook door in deze tarieven. Voor deze tarieven geldt veelal een bandbreedte die aan het volledig wettelijk collegegeld is gerelateerd; in de wet zijn hier minimum en maximum bedragen voor opgenomen. Het is aan de instellingen om – binnen de nieuwe bandbreedte – de exacte hoogte van het collegegeld voor deze groepen studenten vast te stellen.

De wijziging heeft geen directe invloed op de hoogte van het instellingscollegegeld.14 Dit besluit leidt daarmee niet tot een verandering voor studenten die dit tarief collegegeld betalen.

5.2. Gevolgen voor hogeronderwijsinstellingen

Besluiten over de hoogte van het wettelijk collegegeld hebben invloed op de inkomsten van hogeronderwijsinstellingen. Door bij het indexeren van het collegegeld gebruik te maken van een eenjarig gemiddelde van de consumentenprijsindex zal het collegegeld in 2023/2024 minder toenemen dan bij de huidige systematiek. De inkomsten uit collegegelden worden op € 85 miljoen lager geraamd voor het collegejaar 2023/2024 ten opzichte van een situatie waarbij de huidige systematiek wordt gecontinueerd. De verwachting is dat het wettelijk collegegeld meer zal stijgen in vergelijking met de huidige systematiek in het studiejaar 2024/2025 en 2025/2026. Dit komt doordat de huidige hoge inflatie voor deze jaren nog meeweegt voor de indexering van het wettelijk collegegeld. Voor instellingen houdt het voorgaande in dat zij de gedempte stijging van het wettelijk collegegeld voor 2023/2024 zelfstandig dienen op te vangen. Hoewel de collegegeldinkomsten minder stijgen hoeft dat niet direct tot problemen te leiden, omdat de totale kosten naar verwachting niet met 9,6% stijgen en omdat het collegegeld een beperkt deel van de totale inkomsten van instellingen betreft.

Het financieel effect van € 85 miljoen voor collegejaar 2023/2024 bedraagt circa 0,8% van het macrobudget dat beschikbaar is voor het hoger onderwijs in 2022.

Vanuit de overheid zullen de instellingen in principe loon- en prijspeilcompensatie over de Rijksbijdrage ontvangen in 2023. In 2023 wordt volgens reguliere systematiek besloten of de LPO wordt uitgekeerd en hoe hoog deze zal zijn.

5.3. Nalevingskosten en administratieve lasten

Bij de uitvoering van dit besluit worden geen grote administratieve gevolgen voor de hogeronderwijsinstellingen voorzien. Zoals ook nu het geval is zullen instellingen voor aanvang van het studiejaar 2023/2024 de wettelijke collegegeldtarieven moeten communiceren richting (aspirant-)studenten.

Bij de voorbereiding van onderhavig besluit is nagegaan of sprake is van gevolgen voor regeldruk. De gevolgen zijn in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel voor de regeldruk. (Aankomend) studenten, instellingen en andere betrokkenen zullen tijdig op de hoogte worden gesteld van de voorgenomen wijzigingen van de wijze van indexering.

Voor instellingen heeft onderhavig besluit gevolgen voor de collegegeldinkomsten. Dit betekent dat instellingen financiële prognoses van collegegeldinkomsten moeten gaan aanpassen. Het betreft in totaal 54 hogeronderwijsinstellingen. De totale regeldruk na implementatie van dit besluit bedraagt circa € 21.600 eenmalig. De berekening van de regeldruk ziet voornamelijk op de kennisneming van de nieuwe systematiek en de nodige aanpassingen, c.q. berekeningen van de inkomsten uit collegegeld.

Voor studenten worden geen additionele regeldruk kosten verwacht. Studenten zullen goed moeten worden geïnformeerd over de geldende tarieven, zoals ook nu het geval is.

Het ontwerpbesluit is voorgelegd voor toetsing op regeldruk aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR). Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5.4. Doenvermogen en gendergelijkheid

Dit besluit heeft zeer beperkte gevolgen voor het doenvermogen van aspirant-studenten. De studenten worden reeds in november voorafgaand aan het studiejaar geïnformeerd over het tarief van het wettelijk collegegeld.

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de gendergelijkheid.

5.5. Gevolgen voor Caribisch Nederland

Dit besluit heeft geen directe gevolgen voor het Caribisch deel van Nederland. De wijziging heeft een vergelijkbare impact op studenten afkomstig uit Caribisch Nederland die in Europees Nederland een opleiding in het hoger onderwijs (gaan) volgen als voor andere studenten die het wettelijk collegegeld tarief betalen. Zie hiervoor paragraaf 5.1.

6. Uitvoering en handhaving

Op het onderhavige besluit is door de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) een uitvoeringstoets verricht. DUO heeft geconcludeerd dat het onderhavige besluit uitvoerbaar is binnen het door DUO geschetste kader.

Er zijn voor DUO uitsluitend gevolgen voor het vaststellen van de hoogte van het collegegeldkrediet in het kader van de WSF 2000. Het hanteren van een andere norm voor de bepaling van de hoogte van het collegegeldkrediet is iets wat elk jaar plaatsvindt en behoort tot de reguliere werkzaamheden. Dit brengt dan ook geen extra kosten met zich, als DUO bij het vaststellen van de toelagen voor het kalenderjaar 2023 tijdig over de juiste norm beschikt. De wijze waarop de norm wordt vastgesteld is voor DUO daarbij niet van belang. DUO heeft aangegeven uiterlijk op 14 oktober 2022 over de definitieve normen te moeten beschikken. OCW zal DUO uiterlijk 14 oktober 2022 informeren over de nieuwe bedragen van het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024.

7. Financiële gevolgen

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting. Studenten betalen het wettelijk collegegeld rechtstreeks aan de hogeronderwijsinstelling.

8. Advies en consultatie

Bij dit besluit is afgezien van internetconsultatie. Dit besluit heeft een puur technisch karakter. Het lost het acute probleem op dat de huidige wijze van indexeren kan veroorzaken, namelijk dat hoge pieken en dalen in de inflatie zonder demping doorwerken in de indexering van het wettelijk collegegeld.

Wel heeft gerichte consultatie plaatsgevonden met de Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL). Daarbij is gesproken over de optie van indexatie op basis van een jaargemiddelde van de cpi en op basis van een driejaargemiddelde van de cpi. UNL heeft ambtelijk aangegeven voorkeur te hebben voor een jaargemiddelde. De VH heeft ambtelijk aangegeven het liefst de huidige systematiek te handhaven, maar indien de regering de systematiek wil aanpassen dan heeft de VH een duidelijke voorkeur voor een jaargemiddelde. In onderhavig besluit is gekozen de nieuwe indexatiesystematiek te baseren op een jaargemiddelde.

Verder hebben zowel de VH als UNL aangegeven het van belang te vinden dat de nieuwe indexatiesystematiek structureel wordt doorgevoerd zodat deze niet ieder jaar opnieuw gewijzigd dient te worden. Daarin voorziet onderhavig besluit.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (artikel 2.2 UWHW 2008)

De derde volzin van artikel 2.2, tweede lid, UWHW 2008 wordt aangepast om te regelen dat de indexering van het wettelijk collegegeld gebeurt aan de hand van de gemiddelde procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over een periode van mei tot en met april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriele regeling, heeft ondergaan ten opzichte van dezelfde periode in het daaraan voorafgaande jaar. Het wettelijk collegegeld blijft hiermee volgens de consumentenprijsindex geïndexeerd worden. Door naar de gemiddelde inflatie van het meest recente jaar te kijken in plaats van alleen de inflatie van de maand april ten opzichte van de maand april van het voorafgaande jaar, zal het de indexering van het wettelijk collegegeld naar verwachting minder abrupt stijgen of dalen.

Zie voor een rekenvoorbeeld paragraaf 4.2.

Artikel II (Inwerkingtreding)

Dit besluit treedt uiterlijk met ingang van 30 oktober 2022 in werking. De tarieven wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 kunnen dan door middel van de nieuwe indexeringswijze worden vastgesteld voor 1 november 2022.

Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten in minimuminvoeringstermijn. Voor studiejaar 2023/2024 zou de huidige wijze van indexering betekenen dat het collegegeld met 9,6% zou stijgen. De verwachting is dat dit niet in verhouding staat tot de stijging van de kosten van de hoger onderwijsinstellingen. Dit wil de regering voorkomen door de indexatiewijze van het wettelijk collegegeld voor 1 november aanstaande te wijzigen. Zo kan het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 met de nieuwe indexatiemethode worden berekend, wat leidt tot een minder hoge stijging.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Stb. 2015, 50.

X Noot
2

Stb. 2018, 226.

X Noot
3

Stb. 2021, 322 en Kamerstukken II 2020/21, 35 836, nr. 3, paragraaf 3.

X Noot
4

Artikel 7.45, zesde lid, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).

X Noot
5

Artikel 2.2 Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (UWHW).

X Noot
6

De huidige regelgeving schrijft voor dat het tarief voor het wettelijk collegegeld voor 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste collegegeld zal gelden, dient te worden vastgelegd. De tarieven voor het studiejaar 2022-2023 zijn reeds op 1 november 2021 vastgelegd en bekendgemaakt. Zie artikel 2.2, eerste en tweede lid, UWHW in samenhang met artikel 9 Regeling financiën hoger onderwijs.

X Noot
7

Zie Kamerstukken II 1997/98, 26 024, nr. 10 (Kabinetsformatie 1998); K amerstukken II 1998/99, 26 418, nr. 3, p. 1.

X Noot
8

Kamerstukken II 1998/99, 26 418, nr. 3, p. 2.

X Noot
9

Kamerstukken II 2008/09, 31 821, nr. 3, p. 15.

X Noot
10

Besluit van 16 april 2008, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW in verband met het samenvoegen van dat besluit met het Bekostigingsbesluit WHW en in verband met de wijziging van de bepalingen inzake de algemene berekeningswijze van de rijksbijdrage voor de instellingen voor hoger onderwijs, Stb. 2008, 146.

X Noot
11

Zie artikel 2.2. Uitvoeringsbesluit WHW 2008.

X Noot
12

Voor studiejaar 2023/2024 is dit november 2022.

X Noot
13

Artikel 6.7, vierde lid, WHW.

X Noot
14

Zie artikel 7.46 WHW. Dit artikel bepaalt dat het instellingscollegegeld door het instellingsbestuur wordt vastgesteld op ten minste de hoogte van het wettelijk collegegeld.

Naar boven