Besluit van 11 juli 2018 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 houdende invoering van het verlaagd wettelijk collegegeld voor eerstejaars studenten in het hoger onderwijs en voor een tweede jaar voor studenten aan een lerarenopleiding

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 30 april 2018, nr. WJZ/1298441 (8833), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 7.45, tweede, vijfde en zesde lid, 7.45a, tweede en vijfde lid, 7.45b, tweede lid, en 7.48, zevende lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 mei 2018, nr. W05.18.0108/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 juli 2018, nr. 1364925 (8833), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 worden in de alfabetische rangschikking vier begripsomschrijvingen ingevoegd, luidende:

associate degree-opleiding:

associate degree-opleiding als bedoeld in artikel 7.3a van de wet;

bacheloropleiding:

bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a van de wet;

masteropleiding:

masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a van de wet;

studiejaar:

studiejaar als bedoeld in de wet;.

B

Voor artikel 2.2 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende:

§ 1. Wettelijk collegegeld

C

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Omvang collegegeld» vervangen door «Omvang volledig wettelijk collegegeld».

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het volledig wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de wet, bedraagt voor het studiejaar 2018–2019 € 2.060.

3. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid.

4. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. De eerste volzin komt te luiden: Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex.

b. De laatste volzin komt te luiden: Het overeenkomstig dit lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het in het eerste lid genoemde bedrag.

5. In het derde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door «tweede lid».

D

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «; en» vervangen door «;».

2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen 2° tot en met 8° vervallen, onder vernummering van onderdeel 9° tot onderdeel 2°.

b. In onderdeel 2° (nieuw) wordt de slotpunt vervangen door «; en».

c. Na onderdeel 2° (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 3°. een associate degree-opleiding Onderwijsondersteuner Educatie en Kennismanagement Groene Sector;.

3. In het eerste lid wordt na onderdeel b een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. een bacheloropleiding pedagogische wetenschappen, onderwijskunde of onderwijswetenschappen in het wetenschappelijk onderwijs, uitsluitend voor zover:

    • 1°. de student gelijktijdig is ingeschreven aan een bacheloropleiding tot leraar basisonderwijs in het hoger beroepsonderwijs; en

    • 2°. de opleidingen, bedoeld in de aanhef en onderdeel 1°, een samenwerking zijn aangegaan en de beide opleidingen voor de student dusdanig op elkaar zijn afgestemd dat voor beide opleidingen een getuigschrift is te behalen in de periode van vier jaar.

E

Na artikel 2.4 worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 2. Gedeeltelijk wettelijk collegegeld

Artikel 2.4a. Omvang gedeeltelijk wettelijk collegegeld
  • 1. Het minimumbedrag van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, tweede lid, van de wet, bedraagt voor het studiejaar 2018–2019 € 1.226.

  • 2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt jaarlijks overeenkomstig artikel 2.2, tweede en derde lid, bij ministeriële regeling aangepast. Het overeenkomstig dit lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het in het eerste lid genoemde bedrag.

§ 3. Verlaagd wettelijk collegegeld

Artikel 2.4b. Omvang verlaagd wettelijk collegegeld
  • 1. Het verlaagd wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, vijfde lid, van de wet bedraagt 50 procent van het bedrag aan collegegeld dat op grond van artikel 6.7, eerste lid, 7.45a, derde of vierde lid, 7.45b, eerste lid, onderscheidenlijk 7.48, zesde lid, van de wet op de student van toepassing is.

  • 2. De bedragen van het verlaagd wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, vijfde lid, van de wet, en het verlaagd minimumbedrag van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 2.4a, eerste lid, worden jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld voor 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarvoor zij zullen gelden. De vast te stellen bedragen worden afgerond op het naastbij gelegen gehele getal.

Artikel 2.4c. Aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld eerstejaars studenten
  • 1. Het verlaagd wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 2.4b, is verschuldigd door een student die:

    • a. behoort tot de categorie studenten die op grond van artikel 7.45a, eerste en tweede lid, van de wet aanspraak maakt op het wettelijk collegegeld;

    • b. blijkens het basisregister onderwijs sinds 1 september 1991 niet eerder ingeschreven is geweest voor een opleiding in het hoger onderwijs aan een instelling; en

    • c. aan een instelling is ingeschreven:

      • 1°. voor het volgen van een bacheloropleiding;

      • 2°. voor het volgen van een associate degree-opleiding; of

      • 3°. voor het volgen van onderwijseenheden aan de Open Universiteit, gericht op een bachelorgraad.

  • 2. De aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld als bedoeld in artikel 2.4b geldt eenmalig gedurende een periode van twaalf maanden. Een onderbreking van de inschrijving schort deze periode van twaalf maanden niet op.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is een student die zich in een periode van ten hoogste twaalf maanden na diens eerste inschrijving in het hoger onderwijs opnieuw laat inschrijven, het resterende aantal maanden van de periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de maand van diens eerste inschrijving, het verlaagd wettelijk collegegeld verschuldigd, bedoeld in artikel 2.4b.

Artikel 2.4d. Aanspraak op extra jaar verlaagd wettelijk collegegeld voor opleidingen op het gebied van onderwijs
  • 1. Het verlaagd wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 2.4b, is verschuldigd door een student die:

    • a. behoort tot de categorie studenten die op grond van artikel 7.45a, eerste en tweede lid, van de wet aanspraak maakt op het wettelijk collegegeld:

    • b. op hetzelfde tijdstip geen aanspraak heeft op verlaagd wettelijk collegegeld op grond van artikel 2.4c; en

    • c. aan een instelling is ingeschreven voor het volgen van een opleiding op het gebied van onderwijs, gericht op:

      • 1°. een graad associate degree of bachelorgraad; of

      • 2°. een mastergraad.

  • 2. De aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld als bedoeld in artikel 2.4b geldt eenmalig gedurende een periode van twaalf maanden die aanvangt op het tijdstip dat het eerste lid voor het eerst van toepassing wordt. Een onderbreking van de inschrijving schort deze periode van twaalf maanden niet op.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder opleiding op het gebied van onderwijs verstaan: een opleiding als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid.

Artikel 2.4e. Aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld in geval van een gelijktijdige tweede inschrijving voor de academische pabo
  • 1. De verplichting tot betaling van het verschil, bedoeld in artikel 7.48, eerste lid, tweede volzin, van de wet, blijft voor een student aan een bacheloropleiding pedagogische wetenschappen, onderwijskunde of onderwijswetenschappen in het wetenschappelijk onderwijs voor die opleiding buiten toepassing indien:

    • a. de student in het jaar waarin hij op grond van artikel 2.4d aanspraak maakt op verlaagd wettelijk collegegeld gelijktijdig is ingeschreven aan een bacheloropleiding tot leraar basisonderwijs in het hoger beroepsonderwijs;

    • b. de opleidingen, bedoeld in de aanhef en onderdeel a, een samenwerking zijn aangegaan en de beide opleidingen voor de student dusdanig op elkaar zijn afgestemd dat voor beide opleidingen een getuigschrift is te behalen in de periode van vier jaar;

    • c. de student voorafgaand aan het jaar, bedoeld in onderdeel a, eveneens was ingeschreven aan een opleiding tot leraar basisonderwijs; en

    • d. de inschrijvingen aan de opleiding tot leraar basisonderwijs, bedoeld in de onderdelen a en c, allebei inschrijvingen waren aan dezelfde instelling.

  • 2. Indien de toepassing van het eerste lid, gelet op het belang dat de voorwaarden uit het eerste lid beogen te dienen, voor een student zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het instellingsbestuur besluiten dat voor de student aanspraak bestaat op verlaagd wettelijk collegegeld als bedoeld in artikel 2.4d en dat de verplichting tot betaling van het verschil, bedoeld in het eerste lid, buiten toepassing blijft.

Artikel 2.4f. Reikwijdte en cohortbepaling verlaagd wettelijk collegegeld
  • 1. Artikel 2.4c is niet van toepassing op studenten met wie op enig moment op grond van artikel 8 van het Besluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs een onderwijsovereenkomst is afgesloten.

  • 2. Artikel 2.4c, derde lid, is niet van toepassing op inschrijvingen aan een instelling voorafgaand aan 1 september 2018.

  • 3. De aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld voor een opleiding als bedoeld in artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, is slechts van toepassing op studenten die blijkens het basisregister onderwijs in de periode van 1 september 1991 tot en met 31 augustus 2018 niet eerder ingeschreven zijn geweest aan een instelling.

  • 4. De aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld voor een opleiding als bedoeld in artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, is slechts van toepassing op een inschrijving vanaf 1 september 2021 voor studenten die blijkens het basisregister onderwijs in de periode van 1 september 1991 tot en met 31 augustus 2018 niet eerder ingeschreven zijn geweest aan een instelling.

  • 5. Indien een student die deelneemt aan het experiment flexstuderen, bedoeld in hoofdstuk 2a van het Besluit experiment flexibel hoger onderwijs, aanspraak maakt op verlaagd wettelijk collegegeld op grond van artikel 2.4d, wordt in artikel 17b, tweede lid, van dat besluit voor «volledig wettelijk collegegeld» gelezen: verlaagd wettelijk collegegeld.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 16 maart 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de introductie van een grondslag voor de verlaging van het wettelijk collegegeld voor groepen van studenten (verlaagd wettelijk collegegeld)(Kamerstukken 34 911) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 11 juli 2018

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de zevenentwintigste juli 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Algemeen

Momenteel is een wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: «WHW») in voorbereiding.1 Met die wijziging wordt een grondslag in de WHW geïntroduceerd op basis waarvan bij algemene maatregel van bestuur (hierna: «amvb») voor bepaalde groepen studenten in het hoger onderwijs het wettelijk collegegeld kan worden verlaagd.2 Deze grondslag maakt het mogelijk het wettelijk collegegeld bij amvb te halveren voor eerstejaars associate degree- of bachelorstudenten en twee jaar voor studenten aan een lerarenopleiding. Met onderhavig wijzigingsbesluit wordt dit geregeld. Daarin wordt geregeld wat reeds is beschreven in de memorie van toelichting bij bovengenoemd wetsvoorstel (hierna: «memorie van toelichting»).3

2. Halvering wettelijk collegegeld

Rekening houdend met de factoren die in het wetsvoorstel zijn genoemd – ruimte in de begrotingswet, de uitvoerbaarheid en het effect van de vaststelling van een verlaagd wettelijk collegegeld op de studiekeuze – wordt in onderhavig wijzigingsbesluit in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 geregeld dat eerstejaars associate degree- of bachelorstudenten in aanmerking komen voor de halvering van het wettelijk collegegeld en dat studenten aan een lerarenopleiding in aanmerking komen voor nog een extra jaar verlaagd wettelijk collegegeld. De wijze waarop dit wordt geregeld is beschreven in de memorie van toelichting:

«2.2 Doelgroepen

2.2.1 Halvering collegegeld voor eerstejaars associate degree- of bachelorstudenten

In [dit besluit wordt] beschreven dat de halvering van het wettelijk collegegeld in het eerste jaar geldt voor alle studenten (voltijd, deeltijd en duaal) die vanaf studiejaar 2018–2019 voor het eerst beginnen aan een opleiding in het bekostigd hoger onderwijs. Daarmee geldt de halvering voor studenten die een associate degree-opleiding of een bacheloropleiding volgen op een bekostigde hogeschool of universiteit. Studenten die een masteropleiding volgen komen niet in aanmerking voor deze halvering van het collegegeld voor eerstejaars studenten. De drempel hoeft alleen te worden verlaagd voor studenten die de drempel nog niet over zijn en die mogelijk nog worstelen met de beslissing om wel of niet door te studeren. De regering wil zorgen dat het bedrag van het collegegeld in die beslissing een zo klein mogelijke rol speelt.

De halvering geldt zowel voor eerstejaarsstudenten die het volledig wettelijk collegegeld betalen, als voor studenten aan de Open Universiteit (hierna: «OU»), die per onderwijseenheid betalen. De halvering geldt daarnaast ook voor studenten in het kleinschalig en intensief onderwijs (university colleges) die een hoger wettelijk collegegeld (bedrag binnen een in de wet geregelde bandbreedte, veelal circa € 3.000 – € 4.000) betalen. Studenten die instellingscollegegeld betalen behoren niet tot de doelgroep van deze maatregel en komen dan ook niet in aanmerking voor de halvering van het collegegeld. De overheid stelt de hoogte van het instellingscollegegeld niet vast en verstrekt ook geen bekostiging aan instellingen voor studenten die instellingscollegegeld betalen. In de belangenafweging ziet de regering onvoldoende rechtvaardiging om nu in te grijpen in de bevoegdheid van onderwijsinstellingen om zelf dat tarief vast te stellen en dus kan niet worden voorgeschreven dat ook deze studenten in aanmerking kunnen komen voor een halvering. Hetzelfde geldt voor studenten die een opleiding volgen aan een niet bekostigde instelling.

De meeste studenten beginnen per 1 september (start van het collegejaar) voor het eerst aan een opleiding in het hoger onderwijs. Bij sommige opleidingen is het echter ook mogelijk dat studenten op een ander moment instromen, bijvoorbeeld per 1 februari. Studenten die op een ander moment dan 1 september voor het eerst instromen, ontvangen eveneens een jaar halvering van het collegegeld. In [dit besluit] wordt geregeld dat een student recht heeft op een halvering van het collegegeld gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden. Dat betekent dat een student die bijvoorbeeld per 1 februari instroomt in het tweede studiejaar nog een halvering van het collegegeld krijgt gedurende 5 maanden (het resterende aantal maanden).»

In de memorie van toelichting is aldus reeds beschreven hoe in dit besluit uitwerking wordt gegeven aan de aanspraak van studenten op verlaagd wettelijk collegegeld over de jaargrens van een studiejaar heen. Ter verduidelijking daarop nog het volgende. De aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld duurt eenmalig 12 aaneengesloten maanden, gerekend vanaf de eerste inschrijving in het bekostigd hoger onderwijs.4 Het is daarbij niet van belang wanneer die periode start, omdat ook andere instroommomenten dan per 1 september mogelijk zijn. Bij een eventuele onderbreking van de studie geldt dat de student bij een herinschrijving – mits binnen die 12 maanden – weer opnieuw aanspraak heeft op verlaagd wettelijk collegegeld gedurende het resterende aantal maanden.5 Het voorbeeld dat is opgenomen in bovenstaand citaat uit de memorie van toelichting laat zien hoe dit voor een student uitwerkt. Overigens is het niet van belang of de student weer wordt ingeschreven voor dezelfde opleiding als eerder, of dat het gaat om een andere opleiding in het hoger onderwijs die verder aan de voorwaarden voldoet (switchen).6

Studenten die een lerarenopleiding volgen, krijgen nog een aanvullende aanspraak van wederom eenmalig 12 aaneengesloten maanden verlaagd wettelijk collegegeld. Die tweede periode begint direct zodra de student voor het eerst aan de voorwaarden voldoet. Bij een pabo-opleiding is dat doorgaans direct bij aanvang van het tweede jaar. Bij een lerarenopleiding die pas in de masterfase specifiek op het lerarenberoep gericht is, begint die periode zodra de student begint aan de lerarenmaster. Ook voor dit tweede jaar halvering geldt dat studenten die zich binnen de periode van 12 maanden uitschrijven en zich vervolgens ook binnen die periode weer inschrijven bij een lerarenopleiding,7 nog aanspraak maken op halvering gedurende de resterende maanden van de periode van 12 maanden.8

De memorie van toelichting beschrijft verder de relatie tot het experiment vraagfinanciering:

«Experiment vraagfinanciering

Momenteel loopt in het hoger onderwijs het experiment vraagfinanciering.9 Binnen het experiment is sprake van een vrije tariefstelling tot een maximum.

Het is onwenselijk dit experiment te verstoren met een tussentijdse wijziging van de tariefstelling in verband met het verlaagd wettelijk collegegeld. Juist het bijzondere collegegeldregime binnen het experiment is nadrukkelijk onderwerp van het onderzoek naar de vraag of de specifieke regels binnen het experiment leiden «tot een vraaggerichter en aantrekkelijker aanbod van hoger onderwijs van goede kwaliteit tegen redelijke prijzen, voor zowel werkenden, werkgevers als werkzoekenden, en daardoor tot een hogere deelname aan en diplomering in het hoger beroepsonderwijs». Een verandering in het collegegeldregime gedurende de looptijd vertroebelt daarom de uitkomsten van het experiment. Tot slot maakt het doorvoeren van collegegeldverlaging het experiment en de halvering van het collegegeld lastiger uitvoerbaar. In [dit besluit wordt daarom] beschreven dat studenten die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering niet in aanmerking komen voor een halvering van het collegegeld.

Voor studenten die na afloop van hun deelname aan het experiment nog wensen door te studeren in het reguliere bekostigde onderwijs, geldt het volgende. De halvering van het collegegeld voor eerstejaars studenten is dan niet aan de orde omdat deze studenten al zijn toegetreden tot het hoger onderwijs. Zij worden op dat vlak gelijk behandeld met studenten in het reguliere bekostigde onderwijs die ook niet voor een nieuwe onderwijsloopbaan opnieuw voor halvering in aanmerking komen. Studenten die na afloop van hun deelname aan het experiment starten aan een lerarenopleiding kunnen wel nog in aanmerking komen voor een jaar halvering van het collegegeld (de halvering tweede jaar lerarenopleidingen), mits het gaat om studenten die niet eerder dan per studiejaar 2018–2019 zijn toegetreden tot het hoger onderwijs. Studenten die al deelnamen aan het experiment vraagfinanciering vóór studiejaar 2018–2019 komen hiervoor dus niet in aanmerking.»

Met onderhavig wijzigingsbesluit wordt verder geregeld dat studenten die een lerarenopleiding volgen een extra jaar halvering van het wettelijk collegegeld ontvangen. De wijze waarop dit wordt geregeld is eveneens reeds beschreven in de memorie van toelichting:

«2.2.2 Halvering collegegeld voor lerarenopleidingen

Hoofdregel

In [dit besluit wordt] geregeld dat studenten die een lerarenopleiding volgen in totaal maximaal twee jaar een halvering van het wettelijk collegegeld ontvangen. Het jaar waarin de studenten voor het eerst beginnen aan een opleiding in het hoger onderwijs, ontvangen zij net als alle andere eerstejaars studenten en onder dezelfde voorwaarden een jaar halvering van het collegegeld. Studenten die een lerarenopleiding volgen krijgen vervolgens een tweede jaar halvering van het collegegeld. Ook hiervoor geldt dat daarvoor alleen studenten in aanmerking kunnen komen die vanaf studiejaar 2018–2019 voor het eerst beginnen aan een opleiding in het hoger onderwijs. Er zijn verschillende soorten lerarenopleidingen, die worden aangeboden op zowel bachelor als masterniveau en daarmee zijn er verschillende routes binnen het hoger onderwijs om leraar te worden. Het opleidingsaanbod bestaat uit de volgende opleidingen: pabo-opleiding, academische pabo, universitaire pabo en eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen (waaronder de kopopleiding). Al deze lerarenopleidingen kunnen recht geven op een tweede jaar halvering van het collegegeld voor studenten. Voorwaarde is wel dat het gaat om een bekostigde opleiding waarvoor de student het wettelijk collegegeld is verschuldigd. In welke vorm de student de opleiding volgt (voltijd, deeltijd, duaal) is niet relevant.

Geen tweede jaar halvering bij een lerarenopleiding naast een andere opleiding

Wie gelijktijdig aan zijn eerste studie een tweede studie volgt, betaalt slechts één keer collegegeld. Voor de tweede inschrijving is de student namelijk vrijgesteld van betaling.10 Wanneer een student echter twee studies volgt met verschillende tarieven, dan betaalt hij conform de WHW voor de tweede studie bij wat hij nog verschuldigd is. Voorbeeld: bij het gelijktijdig volgen van een voltijd en een deeltijd opleiding betaal je het verschil tussen het volledig wettelijk collegegeld en het gedeeltelijk wettelijk collegegeld bij. Om te voorkomen dat studenten misbruik maken van de mogelijkheid zich óók in te schrijven voor een lerarenopleiding enkel om in aanmerking te komen voor een tweede jaar halvering van het collegegeld, blijft de hoofdregel die in de WHW is vastgelegd in beginsel behouden. Studenten die dus tegelijkertijd een lerarenopleiding en een andere opleiding niet zijnde een lerarenopleiding volgen, profiteren niet van het tweede jaar verlaagd wettelijk collegegeld voor de lerarenopleiding, omdat het verschil in collegegeld tussen beide opleidingen moet worden bijbetaald.[11] De regering ziet geen andere mogelijkheid om misbruik van het verlaagde tarief in het tweede jaar voor studenten aan een lerarenopleiding tegen te gaan. Indien hiertoe geen maatregel zou worden genomen, kunnen studenten zich inschrijven voor een lerarenopleiding, enkel om voor een tweede jaar halvering in aanmerking te komen. Er is geen betrouwbare mogelijkheid om vooraf te bepalen welke studenten te goeder trouw zijn en welke niet. Controles achteraf zijn dermate arbeidsintensief (denk bijvoorbeeld aan studievoortgangscontroles) dat dat niet opweegt tegen het risico dat ook daarmee misbruik niet kan worden uitgesloten.

Studenten die dus wel tegelijkertijd een lerarenopleiding en een andere opleiding volgen betalen in het tweede jaar aan de lerarenopleiding het gehalveerde collegegeld en aan de andere opleiding het daarvoor verschuldigde collegegeld minus het al aan de lerarenopleiding betaalde collegegeld; netto dus het volledige wettelijk collegegeld. Wie overigens gelijktijdig twee lerarenopleidingen volgt, komt in het tweede jaar wel nog steeds voor halvering in aanmerking. Beide opleidingen vragen het gehalveerde collegegeld, waardoor er geen verschil hoeft te worden bijbetaald.

Wel tweede jaar halvering bij twee studies in geval van academische pabo

Voor studenten die in het tweede jaar dat zij in aanmerking komen voor een halvering van het collegegeld de academische pabo volgen, geldt een afwijkende extra voorwaarde om in aanmerking te komen voor een halvering van het collegegeld. Wat deze studenten bijzonder maakt, is dat zij om de academische pabo te kunnen doen zich moeten inschrijven bij een combinatie van twee opleidingen, bijvoorbeeld naast de pabo-opleiding voor de opleiding pedagogische wetenschappen. Omdat deze route naar de lerarenbevoegdheid gelijk moet worden behandeld met andere routes naar een lerarenbevoegdheid, kan hier niet worden verlangd dat de student volledig wettelijk collegegeld betaalt voor de twee opleidingen die gezamenlijk de academische pabo vormen. Omdat hier echter hetzelfde misbruikrisico speelt als bij andere lerarenopleidingen, wordt in [dit besluit] een aanvullende voorwaarde gesteld. Voor studenten aan de academische pabo [wordt] geregeld dat zij alleen in aanmerking komen voor het tweede jaar halvering collegegeld, indien zij hun pabo-opleiding in het tweede jaar bij dezelfde hogeschool volgen als in het eerste jaar. De inschrijving van de student aan de pabo-opleiding in zowel het eerste als het tweede jaar wordt hiermee gebruikt als mechanisme ter voorkoming van misbruik.

Twee jaar halvering in de praktijk

In onderstaande tabel is een aantal studieroutes opgenomen. De lichtgrijze velden geven aan dat een student in dat studiejaar gehalveerd collegegeld betaalt. Daarmee wordt inzichtelijk in welke gevallen studenten al dan niet in aanmerking komen voor een tweede jaar halvering. In de tabel is te zien dat een student die alleen een lerarenopleiding volgt («lero»), zoals de pabo-opleiding, in het eerste en tweede studiejaar een halvering van het collegegeld krijgt (voorbeeld 1). Studenten die beginnen met een andere opleiding dan een lerarenopleiding – als voorbeeld wordt de opleiding Economie genomen («ec») – en op een later moment een lerarenopleiding gaan volgen, kunnen op dat moment in aanmerking komen voor het tweede jaar halvering. Daarbij kan het gaan om een student die één jaar Economie studeert en vervolgens besluit over te stappen naar een lerarenopleiding (voorbeeld 2). Deze student krijgt op het moment dat hij begint aan die lerarenopleiding nog één jaar halvering en ontvangt daarmee dus in totaal twee jaar halvering. Ook kan het gaan om een student die de wo-bachelor en wo-master Economie heeft afgerond en daarna besluit de universitaire lerarenopleiding te gaan doen. Deze student krijgt in het eerste jaar van zijn bachelor een jaar halvering en een tweede jaar halvering op het moment dat hij begint aan de (universitaire) lerarenopleiding (voorbeeld 3). Hetzelfde geldt voor een student die bijvoorbeeld een hbo-opleiding Economie doet en daarna een kopopleiding (tweedegraads leraar) gaat volgen. Studenten die een lerarenopleiding volgen en in aanmerking komen voor het tweede jaar halvering, maar op dat moment twee studies volgen, verliezen – vanwege het uitsluiten van oneigenlijke dubbele inschrijvingen – hun recht op het tweede jaar halvering (voorbeeld 4).

Tabel 1

Tabel 1

De halvering van het collegegeld wordt automatisch gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk collegegeld dat de student normaal gesproken moet betalen, inclusief de jaarlijkse indexering. Ook dit is reeds beschreven in de memorie van toelichting:12

«2.3 Hoogte van het verlaagd wettelijk collegegeld

In [dit besluit wordt] beschreven dat de halvering van het collegegeld automatisch wordt gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk collegegeld dat de student normaal gesproken moet betalen, inclusief de jaarlijkse indexering. Dit betekent dat de halvering dus altijd 50 procent van dat bedrag bedraagt. Een student die dus het volledig wettelijk collegegeld verschuldigd is, betaalt in zijn eerste studiejaar niet € 2.060, maar € 1.030.13 Daarmee kan de student een jaar, en in geval van een lerarenopleiding twee jaar, tegen een gereduceerd tarief studeren. Ook het hogere wettelijk collegegeld dat verschuldigd is voor kleinschalig en intensief onderwijs, het collegegeld OU en het verlaagd wettelijk collegegeld dat verschuldigd is door studenten die een deeltijdse of duale opleiding volgen, wordt gehalveerd. Schematisch kan de halvering van het collegegeld als volgt worden weergegeven.

Tabel 2

Bedragen verlaagd wettelijk collegegeld studiejaar 2018–2019

 

soort opleiding

vastgesteld in/door

(maximum)bedrag

 

voltijds: bachelor of associate degree

UWHW 2008

• € 1.030

 

deeltijds of duaal: bachelor of associate degree

instellingsbestuur, minimum en maximum in UWHW 2008

• 50% van het reguliere bedrag

• minimaal € 613

• maximaal € 1.030

 

kleinschalig en intensief: bachelor of associate degree

instellingsbestuur

maximum in UWHW 2008

• 50% van het reguliere bedrag

• maximaal € 5.150

 

Open Universiteit: reguliere bachelorstudent

instellingsbestuur

minimum en maximum in UWHW 2008

• 50% van het reguliere bedrag

• minimaal €17 per studiepunt

• maximaal €34 per studiepunt

 

Open Universiteit: bachelorstudent met inkomen < 110% minimumloon

instellingsbestuur

• 50% van het reguliere bedrag

»

De halvering van het collegegeld heeft ook gevolgen voor het bedrag dat studenten maximaal aan collegegeldkrediet dan wel levenlanglerenkrediet kunnen lenen. In de memorie van toelichting is dit reeds beschreven:

«Het recht op studiefinanciering is neergelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: «WSF 2000»). Voor studenten die een opleiding volgen in het hoger onderwijs bestaat studiefinanciering uit de mogelijkheid om te lenen, een aanvullende beurs, het studentenreisproduct en het collegegeldkrediet. Het collegegeldkrediet is een lening bedoeld voor de betaling van het collegegeld. Studenten kunnen het bedrag aan collegegeldkrediet lenen dat zij feitelijk betalen aan collegegeld.14 Wanneer het collegegeld wordt verlaagd, betekent dit automatisch dat de student ook niet meer mag lenen dan het verlaagd wettelijk collegegeld. De hiervoor noodzakelijke aanpassing van de studiefinancieringssystemen bij DUO kan niet worden gerealiseerd voor de start van studiejaar 2018–2019. Dit betekent dat studenten in studiejaar 2018–2019 een hoger bedrag kunnen lenen dan wat zij aan collegegeld verschuldigd zijn. Hetzelfde geldt voor het levenlanglerenkrediet. Studenten hebben echter wel grip op het bedrag dat zij feitelijk lenen en kunnen er online via Mijn DUO voor kiezen om per maand een lager bedrag te lenen. Ook kan het collegegeldkrediet maandelijks worden gewijzigd of stopgezet. Uiteindelijk betalen studenten hun totale studielening na afloop van hun studie terug, inclusief het eventueel in studiejaar 2018–2019 extra geleende bedrag. Studenten zullen hierover worden geïnformeerd, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken. Dit zal onderdeel uitmaken van het communicatieplan. Naar verwachting zal vanaf studiejaar 2019–2020 de noodzakelijke aanpassing van de systemen bij DUO zijn gerealiseerd en kunnen studenten dus, overeenkomstig de WSF 2000, het bedrag aan collegegeldkrediet respectievelijk levenlanglerenkrediet lenen dat zij feitelijk betalen aan collegegeld.»

Voorts wordt deze gelegenheid aangegrepen voor een kleine aanverwante wijziging. Het voorstel is om de lijst met onderwijsopleidingen te actualiseren die binnen het centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) niet zijn opgenomen in het onderdeel onderwijs maar wel leiden tot een onderwijsbevoegdheid. Het gaat dan om de lijst van negen opleidingen die thans is opgenomen in artikel 2.3, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (hierna: UWHW (2008)). Opleidingen op deze lijst geven voor studenten die al een graad hebben behaald aan een niet-onderwijsopleiding voor een tweede studie aanspraak op het wettelijk collegegeld. Ook wordt daar de gelijktijdige tweede inschrijving bij een bacheloropleiding onderwijskunde, onderwijswetenschappen of pedagogische wetenschappen onder gebracht in de situatie waarin een student als tweede studie de academische pabo volgt.

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

DUO is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het wetsvoorstel en onderhavige amvb. DUO heeft een bijdrage geleverd aan de impactanalyse en heeft een uitvoeringstoets uitgebracht, waaraan ook de Inspectie van het onderwijs en de Auditdienst Rijk een bijdrage hebben geleverd. DUO heeft op basis van de amvb aangegeven dat de deze voor DUO uitvoerbaar is per studiejaar 2018–2019. De corresponderende beperking van het collegegeldkrediet en levenlanglerenkrediet in het kader van de WSF 2000 kan worden ingevoerd per het studiejaar 2019/2020. De incidentele kosten voor DUO bedragen € 0,5 miljoen in 2018 en € 0,5 in 2019. De structurele uitvoeringskosten zijn mede afhankelijk van overleg tussen de ketenpartners over de aanpassing van het proces voor de tussentijdse instroom. Deze kosten blijven naar verwachting binnen het geraamde bedrag van € 1 miljoen.

In de genoemde impactanalyse is gekeken naar de gevolgen die de halvering van het wettelijk collegegeld heeft voor de gehele onderwijsketen. Over deze impactanalyse is in de memorie van toelichting het volgende opgenomen:

«Er is een impactanalyse uitgevoerd en daarbij is gekeken naar de gevolgen die de halvering van het wettelijk collegegeld heeft voor de gehele hoger onderwijsketen, bestaande uit OCW, DUO, Studielink en de bekostigde instellingen.15 Voor verschillende uitvoeringsvarianten is de impact op het huidige werkproces in beeld gebracht. Uit deze impactanalyse blijkt dat de betrokken partijen een sterke voorkeur hebben voor directe aanpassing in het huidige werkproces in plaats van tijdelijk te werken met andere uitvoeringsvarianten (variant 1). Deze variant biedt verschillende voordelen ten opzichte van de andere varianten. In deze variant zijn geen extra tijdelijke processen nodig en hoeft geen extra informatie te worden uitgewisseld. Wanneer gekozen zou worden voor variant 2, 3 of 4 zou voor de halvering in studiejaar 2018–2019 een tijdelijk proces ingericht moeten worden bij instellingen of bij DUO en was uitwisseling van extra gegevens tussen DUO en instellingen noodzakelijk. Een belangrijk bijkomende voordeel van variant 1 is dat de studenten in deze variant meteen bij de start van het collegejaar het gehalveerde collegegeld betalen. Uit gedragswetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk dat een korting vooraf beter werkt dan een korting op een later moment (een bedrag dat later wordt terugbetaald).16 Om een effect te bereiken is het daarom van belang de korting vooraf te verstrekken. In de andere varianten zou de student eerst het volledig wettelijke collegegeld moeten betalen en pas op een later moment tijdens zijn studie het te veel betaalde bedrag terugkrijgen.

Uit de analyse is gebleken dat de aanpassingen in deze voorkeursvariant technisch haalbaar zijn voor alle partijen in de keten. Op basis van de impactanalyse is daarom met de Vereniging van Universiteiten (hierna: «VSNU») en de Vereniging Hogescholen («VH») afgesproken met de voorkeursvariant te gaan werken. De belangrijkste randvoorwaarden voor tijdige implementatie die in de impactanalyse worden genoemd zijn dat zo weinig mogelijk aanpassingen in het huidige proces (techniek) nodig zijn en dat de aangepaste systemen tijdig en gelijktijdig worden getest. Ook is het van belang dat er snel duidelijkheid is over de definities.»

4. Financiële gevolgen

De financiële gevolgen van dit besluit worden als volgt geraamd:

Tabel 21
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023/struc

Maatregel

68

163

163

168

168

173

Bedragen in miljoenen euro’s

X Noot
1

De kosten in deze tabel zijn inclusief de uitvoeringskosten.

Bovenstaande financiële reeks is gebaseerd op geraamde aantallen eerstejaarsstudenten die per 2018–2019 nieuw beginnen in een bacheloropleiding in het hoger onderwijs. Voor lerarenopleidingen zijn ook aantallen tweedejaarsstudenten in 2019/2020 geraamd. Instellingen ontvangen hierdoor minder collegegeld van studenten. De gevolgen voor de instellingen hiervan worden gecompenseerd via de bekostiging die is geregeld in de Regeling financiën hoger onderwijs.

Voor de student betekent het een netto korting van € 1.030 op het wettelijk collegegeld (naar de maatstaf van 1 september 2018), of twee keer dat bedrag (€ 2.060 naar de maatstaf van 1 september 2018) voor studenten aan een lerarenopleiding (verdeeld over twee jaar). Opleidingen met het kenmerk kleinschalig en intensief onderwijs kunnen een hoger collegegeld vragen. Studenten die dit hogere collegegeld betalen hebben ook recht op een halvering, waardoor de korting hoger uitkomt. Wat dit bedrag precies is, hangt af van de hoogte van het gevraagde collegegeld. Dit kan per instelling verschillen. Voor studenten aan de OU geldt dat zij ook een korting ontvangen in het eerste jaar van hun opleiding. Hoeveel deze korting bedraagt hangt af van het aantal studiepunten van de onderwijseenheden (modules) die zij in het eerste jaar volgen.

5. Gevolgen voor de regeldruk

Bij de voorbereiding van onderhavig besluit is nagegaan of sprake is van gevolgen voor regeldruk. OCW heeft deze gevolgen in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel voor de regeldruk.

  • De incidentele toename van regeldruk voor instellingen wordt geraamd op € 1 miljoen euro in 2018. Het gaat dan om invoeringskosten; deze zijn geraamd in de impactanalyse.17 Gemiddeld komen de kosten voor instellingen en Studielink uit op € 825.000 in 2018.

  • De structurele toename van regeldruk voor instellingen na implementatie van het voorstel worden geraamd op € 170.000 euro per jaar vanaf 2018. Het gaat dan met name om de kosten voor specifieke processen zoals de tussentijdse instroom en controles in verband met anti-misbruik maatregelen.

Om de noodzakelijke lasten zoveel mogelijk te beperken zijn bij de vormgeving alternatieven overwogen en is, gegeven de noodzaak om een informatieverplichting op te leggen, voor het minst belastende alternatief gekozen. Tevens zijn de uitvoerings- en toezichtslasten minimaal gegeven het doel van het beleid.

Het ontwerpbesluit is voorgelegd voor toetsing op regeldruk aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR).18 De ATR heeft vier adviezen gegeven. Het eerste advies is om in de toelichting concreet te vermelden in welke mate de maatregel naar verwachting de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zal verbeteren en het lerarentekort zal terugdringen. Het tweede advies betreft het uitwerken van een terugvaloptie voor het geval de keten niet voor 1 mei 2018 alle processen heeft kunnen aanpassen. Daarnaast adviseert de ATR de impactanalyse openbaar te maken. Tevens constateert de ATR dat de gevolgen voor de regeldruk door het ministerie volledig in beeld zijn gebracht, berekend en onderbouwd. Ze vormden echter geen onderdeel van de consultatie eind december. Het college adviseert daarom de gevolgen voor de regeldruk in de toelichting op te nemen.

De adviezen van de ATR zijn verwerkt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, alsmede in de paragrafen 2 en 3 van onderhavige toelichting. De impactanalyse is op 12 januari 2018 door het onderzoeksbureau gepubliceerd.19

6. Gevolgen voor in de gegevensverwerking

Voor de uitvoering van de verlaging van het collegegeld wordt gebruik gemaakt van de reguliere infrastructuur. Over de gegevensverwerking is in de memorie van toelichting het volgende opgenomen:

«Voor de uitvoering van de verlaging van het collegegeld kan gebruik gemaakt worden van de reguliere infrastructuur die is ingericht voor de geautomatiseerde inschrijving van studenten en vaststelling van de hoogte van het verschuldigde collegegeld via studielink. Daarmee wordt een nieuwe gegevensstroom voorkomen en worden geen wijzigingen aangebracht aan gegevens die worden uitgewisseld, partijen waarmee wordt uitgewisseld of de wijze van beveiliging van en toezicht op de gegevensverwerking.

Naar aanleiding van het wetgevingsadvies van de Autoriteit Persoonsgegevens van 23 februari 2018 wordt hieronder uitvoeriger ingegaan op de bestaande en gewijzigde uitvoeringspraktijk in relatie tot de gegevensverwerking. De autoriteit adviseerde het wetsvoorstel niet in te dienen dan nadat de privacyparagraaf een betere invulling heeft gekregen en aandacht is besteed aan de eisen die het EU-Handvest van de grondrechten (artikel 8) het EU-Werkingsverdrag (artikel 16), het EVRM (artikel 8) en de Grondwet (artikel 10) stellen aan de bescherming van persoonsgegevens.

Vooropgesteld wil de regering benadrukken dat bij het ontwerp van onderhavig wetsvoorstel uiteraard goed en grondig is stilgestaan bij de bescherming van persoonsgegevens. Doordat echter de hierna beschreven gegevensverwerking geen betekenisvolle gevolgen heeft voor de bescherming van persoonsgegevens, achtte de regering het voldoende om daar in de onderhavige toelichting slechts kort bij stil te staan, hetgeen ook in lijn is met de Aanwijzingen voor de regelgeving (4.43). Het voorstel brengt geen verandering in de rechten van betrokkenen en de plichten van de verwerkingsverantwoordelijken, bijvoorbeeld op het vlak van bewaartermijnen, beveiliging, transparantie en dataminimalisatie.

De huidige gegevensverwerking is gebaseerd op de artikelen 7.31a tot en met 7.31f van de WHW. Voor het gebruik van gegevens uit het basisregister onderwijs (bron) in het kader van de aanmelding en inschrijving van studenten bevat hoofdstuk 6a van de Wet op het onderwijstoezicht de grondslag; in het bijzonder de artikelen 24b, eerste lid, onder e, en 24f, lid 1a. Voor de juiste vaststelling van de hoogte van het voor een student geldende wettelijk collegegeld, wordt na de invoering van het verlaagd wettelijk collegegeld aan het berichtenverkeer tussen DUO en de instellingen een nieuwe letter toegevoegd aan wat de «ICS» wordt genoemd, de indicatie soort collegegeld. Naast de «W» die staat voor wettelijk collegegeld en de «I» die staat voor instellingscollegegeld, wordt ook de «V» vermeld wanneer een student volgens de gegevens waar DUO over beschikt in aanmerking komt voor verlaagd wettelijk collegegeld. De toevoeging van dit gegeven aan de bestaande processen is de minst ingrijpende uitvoeringsvariant die noodzakelijk is voor een juiste toepassing van de verschillende collegegeldtarieven, wat bovendien in het belang is van de student die zich via deze geautomatiseerde processen gemakkelijk kan aanmelden en inschrijven. Nu de verwerking aldus bij wet is voorzien, proportioneel is en voldoet aan het subsidiariteitsvereiste, voldoet het voorstel aan de bovengenoemde (internationale) grondrechten.

Tot slot de vraag of het wetsvoorstel in overeenstemming is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het wetsvoorstel brengt (vrijwel) geen veranderingen aan in de bestaande en wettelijk geregelde verwerking van persoonsgegevens. Het gaat zoals beschreven uitsluitend om een toevoeging van de indicatie «V» aan de bestaande processen, waarbinnen nog altijd met hetzelfde wettelijk doel en binnen hetzelfde wettelijk kader gegevens worden verwerkt. Nu het dus gaat om een noodzakelijke, proportionele verwerking die voldoet aan het subsidiariteitsvereiste, die is voorzien bij wet en een duidelijke (ongewijzigde) doelbinding kent, is de regering van mening dat onderhavig voorstel voldoet aan de eisen die de AVG stelt.»

7. Gevolgen voor Caribisch Nederland

De wijzigingen hebben niet direct gevolgen voor Caribisch Nederland. Wel zullen studenten afkomstig uit Caribisch Nederland die in Europees Nederland een opleiding in het hoger onderwijs gaan volgen onder dezelfde voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor de verlaging van het collegegeld als alle andere studenten.

8. Gevoerd overleg en advies

Van 21 december 2017 tot en met 12 januari 2018 is een conceptversie van dit besluit, tegelijkertijd met het wetsvoorstel openbaar gemaakt voor internetconsultatie. Belangstellenden konden hun reactie geven op de conceptwet en de memorie van toelichting en het ontwerpbesluit en de nota van toelichting. De internetconsultatie heeft in totaal 96 reacties opgeleverd. Zowel burgers als instellingen en studentenbonden hebben gereageerd op het voorstel. Over de in de internetconsultatie gemaakte opmerkingen is in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel het volgende opgenomen:

«Op hoofdlijnen zijn de reacties onder te verdelen in een viertal categorieën.

Ten eerste zijn er verschillende aanmoedigende reacties binnengekomen. Vooral aankomend studenten zijn positief over de maatregel.

Ten tweede zijn er opmerkingen gemaakt over de noodzaak en de doelmatigheid van het voorstel. Daarbij zijn ook alternatieven voorgesteld, zoals de verruiming dan wel verhoging van de aanvullende beurs. De regering heeft ervoor gekozen het collegegeld te halveren voor nieuwe eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs en een extra jaar halvering voor studenten die kiezen voor een lerarenopleiding. Zoals in met name paragrafen 1 en 2 van deze memorie is beschreven is het doel van deze maatregel enerzijds de drempel om te gaan studeren voor alle studenten te verlagen en anderzijds het stimuleren van studenten om te kiezen voor een lerarenopleiding. Een wijziging binnen het studiefinancieringsstelsel, zoals de verhoging van de aanvullende beurs, zou alleen voor een specifieke doelgroep de drempel om te gaan studeren verlagen en draagt daarnaast niet bij aan de daling van het lerarentekort.

Verder zijn er reacties ontvangen waarin kritiek wordt geuit op het voorstel om alleen studenten die voor het eerst beginnen aan een opleiding in het hoger onderwijs in aanmerking te laten komen voor de halvering van het collegegeld. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht gevraagd voor de groep studenten die valt onder de Wet studievoorschot hoger onderwijs (studenten die gestart zijn in de studiejaren 2015/2016, 2016/2017 en 2017/2018). Alle studenten die al voor invoering van dit voorstel zijn begonnen aan een opleiding in het hoger onderwijs hoeven niet meer gestimuleerd te worden om te gaan studeren. Dit is de reden waarom huidige studenten naar het oordeel van de regering niet in aanmerking hoeven te komen voor de halvering van het collegegeld. Anders dan sommigen in reactie op de internetconsultatie stellen, hebben studenten in de genoemde cohorten wel degelijk ook baat bij de investeringen in het hoger onderwijs die mogelijk zijn geworden dankzij de invoering van het studievoorschot. Instellingen hebben voorinvesteringen gedaan20 en deze studenten krijgen bij afstuderen een voucher van € 2.000. Deze voucher kunnen ze tussen de 5 tot 10 jaar na hun afstuderen gebruiken om nogmaals scholing te volgen. In reactie op opmerkingen over de grondwettelijkheid van dit voorstel, is in paragraaf 9 van deze toelichting ingegaan op het (grond)wettelijk kader en internationaal recht.

Ten slotte hebben de instellingen opmerkingen gemaakt over de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het voorstel. Een aantal instellingen vraagt aandacht voor de tijdige invoering van de maatregel. Om de maatregel per studiejaar 2018–2019 te kunnen invoeren zijn wijzigingen in de gehele onderwijsketen nodig, waaronder bij de instellingen. Op basis van de impactanalyse is gekozen voor een directe aanpassing in het huidige werkproces per studiejaar 2018–2019. Deze aanpassingen worden technisch haalbaar geacht door alle partijen in de keten. Uit de reacties in de internetconsultatie blijkt echter dat een aantal individuele instellingen zich er wel zorgen over maken.

Daarnaast geven instellingen aan dat het feit dat de aanspraak gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden geldt, tot problemen in de uitvoering kan leiden. Dit geldt in het geval van studenten die op een ander moment dan per 1 september (start studiejaar) instromen. Deze studenten krijgen volgens het voorstel eerst een aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld voor het resterende aantal maanden van het lopende studiejaar. Vanaf september van het daaropvolgende studiejaar krijgen zij dan nog aanspraak op verlaagd collegegeld voor het resterende aantal maanden. De rest van dat studiejaar betalen zij vervolgens het reguliere bedrag. De indicatie soort collegegeld (ISC) die de instellingen van DUO ontvangen loopt vanaf het moment van inschrijven tot het einde van het studiejaar. Dit betekent dat instellingen voor studenten die tussentijds instromen in het nieuwe studiejaar deels zelf moeten bijhouden hoe lang er nog recht bestaat op verlaagd collegegeld. Het is voor studiejaar 2018–2019 niet mogelijk de geautomatiseerde processen in de gehele keten zo in te richten dat de instellingen ook voor het nieuwe studiejaar (2019–2020) de juiste ISC krijgen van DUO en kunnen verwerken. Dit speelt voor het eerst in studiejaar 2019–2020. DUO zal samen met de ketenpartners in het komende jaar de mogelijkheden verkennen om dit proces efficiënter in te richten waarmee zo min mogelijk uitvoeringslasten bij de instellingen belanden.

Verder voorzien instellingen een toename van het aantal bezwaar- en beroepzaken. Enkele instellingen stellen voor de afhandeling hiervan door DUO te laten doen. De indicatie soort collegegeld die DUO afgeeft aan de instellingen is echter geen besluit (geen beslissing gericht op rechtsgevolg), maar een dienstverlening van DUO aan de instellingen. Het is uiteindelijk aan de instelling om de juiste hoogte van het collegegeld vast te stellen. Studenten die het daarmee oneens zijn zullen daartegen bij de instelling bezwaar moeten maken. Het is dan ook niet mogelijk de afhandeling van de bezwaar- en beroep bij DUO onder te brengen. Wel is het van belang om (aankomend) studenten goed te informeren over de aanspraak op verlaagd collegegeld. Daartoe zal door OCW een communicatieplan worden opgesteld.

Ook wordt door de instellingen aangegeven dat niet duidelijk is op welke wijze instellingen worden gecompenseerd voor de halvering van het collegegeld. Over de verdeling van de compensatie van de collegegeldderving tussen hbo en wo worden afspraken gemaakt met de VSNU en de VH. Tevens worden over de methode van compensatie via de bekostiging ook nadere afspraken gemaakt met de VSNU en VH. De varianten die thans worden besproken vergen geen van allen een wijziging van de WHW of het UWHW 2008, waardoor die uitwerking niet is opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel.

De OU vraagt ten slotte te regelen dat eerstejaarsstudenten aan de OU voor de eerste 60 studiepunten aanspraak krijgen op halvering van het collegegeld in plaats van gedurende een periode van 12 aaneengesloten maanden. Studenten aan de OU schrijven zich in per onderwijseenheid van bijvoorbeeld 5 of 10 studiepunten. Doorgaans volgen zij in het eerste jaar minder dan 60 studiepunten. De regering kiest ervoor om alle eerstejaarsstudenten gedurende een periode van 12 maanden aanspraak te geven op een halvering van het collegegeld. Dat geldt zowel voor studenten die een studie in voltijd doen als in deeltijd of duaal. Aangezien er geen juridisch relevant verschil is tussen deeltijdstudenten aan de OU en deeltijdstudenten elders wordt voor studenten aan de OU hier niet van afgeweken.»

Bij brief van 23 februari 2018 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens – gebruik makend van de mogelijkheid om ongevraagd advies te geven over ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur – een wetgevingsadvies gegeven op basis van de internetconsultatieversie van onderhavig wijzigingsbesluit. Dat advies is verwerkt in paragraaf 6 van deze nota van toelichting.

9. (Grond)wettelijk kader en internationaal recht

In de consultatie en via petities21 is verschillende keren al dan niet impliciet aandacht gevraagd voor het discriminatieverbod.22 Deze opmerkingen zijn in het bijzonder gericht op de cohortgewijze invoering van het verlaagd wettelijk collegegeld. Studenten die in de afgelopen jaren zijn gaan studeren onder het regime van de Wet studievoorschot hoger onderwijs en dus geen basisbeurs genieten stellen dat zij niet uitgesloten zouden mogen worden van de aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld. Er is echter geen sprake van gelijke gevallen die gelijk zouden moeten worden behandeld. De halvering van het wettelijk collegegeld wordt voorgesteld voor alle studenten die niet eerder dan voorafgaand aan de invoering van onderhavig besluit aan een hogeschool of universiteit hebben gestudeerd. De halvering is nadrukkelijk alleen voor die groep bedoeld, omdat de doelstelling van het verlaagd wettelijk collegegeld is de drempel voor de toegang tot het hoger onderwijs te verlagen. Studenten die al begonnen zijn, zijn die drempel al over. Het gaat daarom dus niet om (juridisch) gelijke gevallen.

10. Communicatie

(Aankomend) studenten, instellingen en andere betrokkenen zullen tijdig op de hoogte worden gesteld van de voorgenomen halvering van het collegegeld. Daartoe zal door OCW een communicatieplan worden opgesteld. Het belang van de communicatie zit met name in de afbakening van de doelgroep.

Om te voorkomen dat studenten het collegegeld voor het tweede en latere studiejaren zullen ervaren als een verdubbeling van het collegegeld, in plaats van het eerste jaar ervaren als een halvering, is het van belang in de voorlichting te benadrukken dat het feitelijk gaat om een halvering van het bedrag voor het eerste jaar. Door in voorlichtingsmateriaal de welbekende «van: € 2.060 voor: € 1.030» te gebruiken, kan dat zoveel mogelijk worden voorkomen.

11. Monitoring en evaluatie

Zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven zullen de effecten van de maatregel halvering collegegeld worden gemonitord via de jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs. Deze monitor verschijnt in de eerste helft van 2019. Daarin zal in ieder geval aandacht worden besteed aan motieven en intenties van aspirant-studenten om wel of niet door te stromen naar het hoger onderwijs en aan de effecten op de instroomcijfers, zowel generiek als voor de lerarenopleidingen.

Conform artikel IIA van het wetsvoorstel zal binnen drie jaar een wetsevaluatie worden gedaan waarin de maatregel wordt geëvalueerd.23 De informatie uit de jaarlijkse monitor kan daarbij worden benut.

12. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit besluit is gekoppeld aan het tijdstip waarop de wet in werking treedt. De inwerkingtreding van de wet, beoogd op 1 september 2018, wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.

II. Artikelsgewijs

Grondslagen

  • Artikel 7.45, tweede lid, is de grondslag voor het actualiseren van het bedrag van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld en het herschikken van hoofdstuk 2, afdeling 2, van het besluit.

  • Artikel 7.45, vijfde lid (nieuw), is opgenomen in de Wet verlaagd wettelijk collegegeld. Op grond daarvan wordt de hoogte van het verlaagd wettelijk collegegeld vastgesteld.

  • Artikel 7.45, zesde lid (nieuw), is thans nog het vijfde lid. Op grond hiervan wordt de wijze van indexeren van het verlaagd wettelijk collegegeld vastgelegd.

  • Artikel 7.45a, tweede lid, is de grondslag voor de wijziging van de lijst met opleidingen in artikel 2.3 (opleidingen op het gebied van onderwijs).

  • Artikel 7.45a, vijfde lid (nieuw), is opgenomen in de Wet verlaagd wettelijk collegegeld. Op grond daarvan worden de doelgroep en reikwijdte van het verlaagd wettelijk collegegeld bepaald.

  • Artikel 7.45b, tweede lid (nieuw), is opgenomen in de Wet verlaagd wettelijk collegegeld. Voor studenten aan de Open Universiteit worden op grond daarvan de hoogte, en de doelgroep en reikwijdte van het verlaagd wettelijk collegegeld vastgesteld.

  • Artikel 7.48, zevende lid, is opgenomen in de Wet verlaagd wettelijk collegegeld. Op grond daarvan worden voorwaarden gesteld op basis waarvan aan aanvullende betaling bij een dubbele inschrijving in combinatie met verlaagd wettelijk collegegeld achterwege kan blijven.

Een voordracht voor de vaststelling van het verlaagd wettelijk collegegeld kan blijkens artikel 7.50a van de WHW, dat wordt ingevoegd bij het wetsvoorstel verlaagd wettelijk collegegeld, pas worden gedaan nadat een voorhangprocedure bij de beide Kamers der Staten-Generaal is doorlopen. In de toelichting bij het amendement waarmee deze voorhangprocedure in het wetsvoorstel is opgenomen, is echter de mogelijkheid geboden de betreffende voorhangverplichting pas na de eerste vaststelling in werking te laten treden.24 De regering maakt van die mogelijkheid gebruik en stelt het onderhavige besluit vast zonder eerst een voorhangprocedure te hebben doorlopen. De reden daarvoor is dat anders de beoogde invoeringsdatum van 1 september 2018 niet meer gehaald zou kunnen worden.

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.1 UWHW 2008)

In de begripsbepaling wordt een aantal begrippen toegevoegd dat meer dan eens in het besluit wordt gebruikt. Voor de leesbaarheid van het besluit is het nuttig om deze begrippen te definiëren.

Artikel I, onderdeel B (hoofdstuk 2, afdeling 2, §1 UWHW 2008)

In afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het UWHW 2008 wordt een paragraafindeling doorgevoerd om de bepalingen over de verschillende categorieën wettelijk collegegeld te ordenen. Paragraaf 1 bevat bepalingen over de aanspraak op wettelijk collegegeld en de hoogte en indexering van het bedrag van het volledig wettelijk collegegeld. De artikelen 2.3 en 2.3a uit deze paragraaf werken wat betreft de afbakening van de doelgroep van het wettelijk collegegeld door in de paragrafen 2 en 3 en artikel 2.4 geldt eveneens ook voor het gedeeltelijk wettelijk collegegeld en het verlaagd wettelijk collegegeld.

Artikel I, onderdeel C (artikel 2.2)

Onder 1. In het opschrift van artikel 2.2 wordt tot uitdrukking gebracht dat het artikel na verwerking van onderstaande wijzigingen nog uitsluitend het bedrag van het volledig wettelijk collegegeld regelt.

Onder 2 en 3. In het eerste lid wordt het bedrag van het volledig wettelijk collegegeld geactualiseerd op basis van het reeds bij ministeriële regeling vastgestelde bedrag voor studiejaar 2018–2019.25 In het bedrag van € 2.060 is de laatste jaarlijkse verhoging van € 22 bovenop de reguliere indexering verwerkt. Die reeks met jaarlijkse verhogingen is per studiejaar 2018–2019 uitgewerkt. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om dat «op te ruimen».

Het tweede lid vervalt en komt weer terug in paragraaf 2 over het gedeeltelijk wettelijk collegegeld.

Onder 4 en 5. De verwijzing naar de jaarlijkse verhoging met € 22 vervalt en verder worden de verwijzingen aangepast naar aanleiding van het schrappen van het tweede en derde lid.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.3)

Onder 2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt geactualiseerd. Het gaat om de lijst met opleidingen die in het CROHO niet onder het onderdeel onderwijs vallen, maar die wel in geval van een tweede studie tegen wettelijk collegegeld mogen worden gevolgd. De actualisatie is enerzijds nodig omdat een deel van de opleidingen niet meer bestaat (nummers 2 tot en met 8). Anderzijds wordt een associate degree-opleiding aan de lijst toegevoegd die thans als associate degree-programma binnen een «groene» opleiding van de lijst (onderdeel b, onder 1°) wordt aangeboden en als zodanig nu reeds onder de regeling voor wettelijk collegegeld voor een tweede studie valt. Nu de associate degree-programma’s als zelfstandige opleidingen verder gaan,26 behoort deze opleiding ook afzonderlijk in de lijst te worden genoemd. Met deze opleiding kunnen gediplomeerden aan de slag als onderwijsondersteuner. Het gaat om de Ad Onderwijsondersteuner Educatie en Kennismanagement Groene Sector (isat-code 80064).

Onder 3. In het nieuwe onderdeel c wordt geregeld dat studenten die de academische pabo volgen als tweede studie, ook daadwerkelijk kunnen profiteren van het feit dat ze een onderwijsopleiding volgen en daarmee in aanmerking komen voor een tweede studie tegen wettelijk collegegeld (in plaats van het hogere instellingscollegegeld). Omdat de academische pabo bestaat uit twee verschillende bacheloropleidingen, één op hbo- en één op wo-niveau, kan de student deze opleidingen thans in de praktijk niet tegen wettelijk collegegeld volgen. Hoewel de hbo-opleiding binnen de academische pabo in het CROHO is opgenomen binnen het onderdeel onderwijs en dus recht geeft op studeren tegen wettelijk collegegeld, geldt dat niet voor de betrokken wo-opleidingen (onderwijskunde, onderwijswetenschappen of pedagogische wetenschappen). In de combinatie met de opleiding tot leraar basisonderwijs levert de academische pabo echter wel een onderwijsbevoegdheid op waardoor het wenselijk is dat ook deze combinatie van twee opleidingen tegen wettelijk collegegeld gevolgd kan worden. De instelling kan op grond van het gewijzigde artikel 2.3 UWHW voor studenten die als tweede studie aan de bacheloropleidingen onderwijskunde, onderwijswetenschappen of pedagogische wetenschappen worden ingeschreven, het wettelijk collegegeld hanteren wanneer die studenten gelijktijdig worden ingeschreven aan de opleiding tot leraar basisonderwijs waar de instelling voor het verzorgen van de academische pabo mee samenwerkt en wanneer de studenten daadwerkelijk instromen voor de academische pabo.

Artikel I, onderdeel E (paragrafen 2 en 3, artikelen 2.4a tot en met 2.4f)

Paragraaf 2, artikel 2.4a

Paragraaf 2 bevat een bepaling over de minimale hoogte van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld. Dat bedrag was opgenomen in artikel 2.2, tweede lid, en wordt omwille van de ordening van deze afdeling over de verschillende soorten wettelijk collegegeld in een afzonderlijke paragraaf en artikel geplaatst.

Artikel 2.4a bevat inhoudelijk hetzelfde als wat in artikel 2.2, tweede lid, was geregeld. Het bedrag wordt geactualiseerd op basis van het bedrag dat reeds voor 2018–2019 is vastgesteld in de Regeling financiën hoger onderwijs.27

Paragraaf 3

Paragraaf 3 bevat bepalingen over de omvang en doelgroep van het verlaagd wettelijk collegegeld, alsmede de voorwaarden waaronder een student in afwijking van artikel 7.48, eerste lid, van de WHW geen bijbetaling hoeft te doen voor een tweede studie.

Artikel 2.4b

Eerste lid. Het eerste lid stelt dat het verlaagd wettelijk collegegeld jaarlijks wordt vastgesteld op de helft van het bedrag dat voor studenten geldt die niet voor de halvering in aanmerking komen.

Op basis daarvan gelden de volgende vijf collegegeldregimes voor studenten die aanspraak hebben op verlaagd wettelijk collegegeld:

  • artikel 6.7 van de WHW: instellingsbestuur stelt voor een student met aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld het bedrag vast op de helft van het bedrag dat voor overige studenten voor de kleinschalige en intensieve opleiding in kwestie is vastgesteld.

  • artikel 7.45a, derde lid, van de WHW: studenten die voltijds worden ingeschreven aan een reguliere opleiding waar het volledig wettelijk collegegeld voor geldt, betalen de helft van het volledig wettelijk collegegeld, welk bedrag is vastgesteld in artikel 2.2 van dit besluit.

  • artikel 7.45a, vierde lid, van de WHW: studenten die deeltijds of duaal worden ingeschreven voor een opleiding waar het volledig wettelijk collegegeld voor geldt, betalen als minimumbedrag de helft van het bedrag dat in artikel 2.4a is vastgesteld en als maximumbedrag de helft van het volledig wettelijk collegegeld dat in artikel 2.2 is vastgesteld.

  • artikel 7.45b, eerste lid, van de WHW: studenten die worden ingeschreven voor onderwijseenheden aan de Open Universiteit, betalen ten minste één zestigste van de helft van het volledig wettelijk collegegeld per studiepunt en ten hoogste één dertigste van de helft van het volledig wettelijk collegegeld.

  • artikel 7.48, zesde lid, van de WHW: de Open Universiteit stelt voor studenten met een toetsingsinkomen onder de 110% van het belastbaar minimumloon de bedragen van het collegegeld OU vast op de helft van het reguliere bedrag dat voor deze studenten is vastgesteld.

Zie ook de schematische weergave van de bedragen die voor verschillende doelgroepen zullen gelden in de tabel die is opgenomen in paragraaf 2 van de algemene toelichting.

Tweede lid. De bedragen worden omwille van de duidelijkheid jaarlijks in de Staatscourant gepubliceerd, tezamen met de bedragen van het volledig wettelijk collegegeld en het gedeeltelijk wettelijk collegegeld (artikel 9 van de Regeling financiën hoger onderwijs). Dat is een publicatie zonder rechtsgevolg omdat het bedrag reeds is af te leiden uit het eerste lid van dit artikel, in combinatie met de laatste volzin van het tweede lid (afronding).

Artikel 2.4c

Eerste lid. In het eerste wordt geregeld dat een student die aan alle drie de voorwaarden voldoet, aanspraak heeft op het verlaagd wettelijk collegegeld.

  • Onder a wordt beschreven dat enkel de studenten die op grond van artikel 7.45a, eerste of tweede lid, van de WHW aanspraak hebben op wettelijk collegegeld in aanmerking komen voor het verlaagd wettelijk collegegeld.

  • Onder b wordt beschreven dat een student die eerder ingeschreven is geweest in het bekostigd hoger onderwijs28 niet in aanmerking komt voor het verlaagd wettelijk collegegeld. De grens van 1 september 1991 is opgenomen in verband met de gegevens die zijn opgenomen in het basisregister. Die gegevens gaan niet verder terug dan tot 1 september 1991.

  • Onder c wordt beschreven dat de student in het bekostigd onderwijs ingeschreven dient te worden voor een bachelor- of associate degree-opleiding (onder 1° en 2°). Ook de inschrijving voor onderwijseenheden aan de Open Universiteit geeft aanspraak (onder 3°). Een inschrijving aan een masteropleiding geeft dus geen aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld. De lerarenopleidingen vormen daarop een uitzondering, zie artikel 2.4d.

Tweede lid. Die aanspraak geldt gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden. Voor het gros van de studenten betekent dat dat zij gedurende hun eerste studiejaar (1 september t/m 31 augustus) verlaagd wettelijk collegegeld betalen. Voor studenten die echter op een ander instroommoment instromen in hun opleiding (bijvoorbeeld de 1-februari-instroom), betekent dat in eerste instantie een aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld tot en met augustus van het lopende studiejaar. Vanaf september krijgen zij dan nog aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld voor het resterende aantal maanden; de rest van dat studiejaar betalen zij vervolgens het reguliere bedrag.

Hoewel reeds uit het eerste lid, onderdeel b, volgt dat de periode van twaalf maanden eenmalig kan worden toegepast, wordt dit voor de duidelijkheid expliciet gemaakt in het tweede lid.

Derde lid. Voor studenten die switchen naar een andere opleiding met aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld wordt gedurende de eerste twaalf maanden van hun studietijd een uitzondering gemaakt op de regel dat je niet eerder ingeschreven mag zijn geweest. Wanneer dat binnen het eerste studiejaar – of bij een ander instroommoment binnen de eerste twaalf maanden die dan beginnen – gebeurt, behoudt de student zijn aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld voor het resterende aantal maanden als hij zich voor een tweede keer laat inschrijven. Een onderbreking van de studie schort de periode van twaalf maanden niet op. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Artikel 2.4d

Eerste lid. In het eerste lid zijn voor het verlaagd wettelijk collegegeld voor opleidingen op het gebied van onderwijs, kortweg ook wel lerarenopleidingen, een aantal voorwaarden opgenomen. Het gaat om een extra jaar halvering van het collegegeld bovenop het eerste jaar dat voor iedereen geldt. In totaal geeft dit besluit dus voor studenten aan een lerarenopleiding maximaal twee jaar recht op verlaagd wettelijk collegegeld; één jaar samen met alle eerstejaars studenten en één jaar specifiek voor studenten aan een lerarenopleiding. De voorwaarden zijn als volgt:

  • onderdeel a: het gaat om studenten die aanspraak hebben op wettelijk collegegeld. Dit kunnen dus ook studenten zijn die een tweede studie volgen in de categorie onderwijs.

  • onderdeel b: studenten aan een lerarenopleiding krijgen de halvering van het wettelijk collegegeld niet toegekend in het jaar dat zij halvering krijgen voor het eerste jaar. Gelezen in samenhang met het tweede lid, ontstaat de aanspraak dus direct het jaar daarna of in ieder geval zodra een student voor het eerst een lerarenopleiding gaat volgen.

  • onderdeel c, onder 1°: dit onderdeel beschrijft de studenten die een bacheloropleiding of associate degree-opleiding op het gebied van onderwijs volgen en op grond daarvan in aanmerking komen voor verlaagd wettelijk collegegeld voor een tweede jaar. Gelezen in samenhang met artikel 2.4f, derde lid, geldt dit voor het eerst voor studenten die in studiejaar 2018–2019 voor het eerst instromen in het bekostigde hoger onderwijs en in 2019–2020 voor een lerarenopleiding worden ingeschreven.

  • onderdeel c, onder 2°: dit onderdeel beschrijft de studenten die na afronding van hun bacheloropleiding kiezen voor een leraren-masteropleiding en die nog niet eerder een tweede jaar halvering hebben gehad voor een lerarenopleiding. Voor deze groep geldt de cohortbepaling in artikel 2.4f, vierde lid.

Tweede lid. De aaneengesloten periode van twaalf maanden waarin een student aan een lerarenopleiding aanspraak maakt op verlaagd wettelijk collegegeld begint direct zodra de student aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet. Deze periode begint dus ofwel direct aansluitend op het eerste jaar van diens studie, of als de student later pas een lerarenopleiding gaat volgen, direct wanneer dat het geval is. Bij een masteropleiding begint de periode van de aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld direct vanaf de inschrijving aan die masteropleiding. De aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld kan dus niet worden bewaard voor «het beste moment». Voorts is nog nadrukkelijk bepaald dat een onderbreking van de inschrijving de periode van twaalf maanden niet opschort. Dat wil zeggen dat een pabostudent die in Utrecht stopt en kort daarna vanwege verhuizing naar Deventer daar verder studeert, aanspraak houdt op verlaagd wettelijk collegegeld. «Eenmalig» ziet dus op de periode van 12 maanden en niet op de aanspraak als zodanig. Binnen de periode van 12 maanden kan een student zich nog een keer laten inschrijven en ook voor die tweede inschrijving aanspraak maken op verlaagd wettelijk collegegeld gedurende de resterende maanden binnen die periode.

Derde lid. In het derde lid wordt de definitie gegeven van de lerarenopleidingen die aanspraak geven op een tweede jaar verlaagd wettelijk collegegeld. Met deze definitie wordt aangesloten bij de groep opleidingen die nu reeds de indicatie wettelijk collegegeld opleveren in geval van een tweede studie op het gebied van onderwijs.

Artikel 2.4e

In artikel 2.4e wordt op grond van artikel 7.48, zevende lid, van de WHW – dat is opgenomen in de Wet verlaagd wettelijk collegegeld – geregeld dat de student die aan de academische pabo is ingeschreven vrijgesteld wordt van de bijbetaling van het collegegeld voor de opleiding onderwijskunde, onderwijswetenschappen of pedagogische wetenschappen.

Eerste lid. De voorwaarde die daarvoor is gesteld, is dat de student in het tweede jaar bij dezelfde instelling aan de pabo-opleiding moet zijn ingeschreven als in het eerste jaar. Daarnaast moet de student gelijktijdig zijn ingeschreven aan een wo-opleiding onderwijskunde, onderwijswetenschappen of pedagogische wetenschappen. De combinatie van opleidingen moeten een samenwerking hebben (voor de academische pabo) en dusdanig op elkaar zijn afgestemd dat voor beide opleidingen afzonderlijk in vier jaar een diploma is te behalen.

Tweede lid. In bepaalde gevallen is de onverkorte toepassing van de regel dat de student zijn pabo-deel van de academische pabo in het tweede jaar voortzet aan dezelfde instelling, buitengewoon onbillijk. Het doel van de voorwaarden uit het eerste lid is dat studenten geen misbruik kunnen maken van een dubbele inschrijving om zo het verlaagd collegegeld te krijgen. Wanneer een student echter volledig te goeder trouw verhuist van Utrecht naar Leiden en om die reden zijn pabo-opleiding – als onderdeel van de academische pabo – in het tweede jaar in Leiden voortzet, zou hij geen aanspraak kunnen maken op verlaagd wettelijk collegegeld, ondanks dat hij zijn studie in Utrecht had mogen vervolgen in het tweede jaar en zonder de verhuizing aan de voorwaarden zou voldoen. Voor dergelijke situaties is de hardheidsclausule uit het tweede lid bedoeld.

Artikel 2.4f

Eerste lid. Het verlaagd wettelijk collegegeld is op grond van artikel 2.4f niet van toepassing op studenten die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering of die daaraan hebben deelgenomen. Voor studenten die na afloop van hun deelname aan het experiment nog wensen door te studeren in het reguliere bekostigde onderwijs, geldt het volgende. De halvering van het collegegeld voor eerstejaars studenten is dan niet aan de orde omdat deze studenten al zijn toegetreden tot het hoger onderwijs. Zij worden op dat vlak gelijk behandeld met studenten in het reguliere bekostigde onderwijs die ook niet voor een nieuwe onderwijsloopbaan opnieuw voor halvering in aanmerking komen. Studenten die starten aan een lerarenopleiding kunnen wel nog in aanmerking komen voor een halvering van het collegegeld voor een jaar van die opleiding, mits het gaat om studenten die niet eerder dan per studiejaar 2018–2019 zijn toegetreden tot het hoger onderwijs.

Tweede lid. In het tweede lid wordt beschreven dat de uitzondering voor switchers, die is opgenomen in artikel 2.4c, derde lid, niet van toepassing is op inschrijvingen voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige besluit: 1 september 2018. Daarmee geldt het verlaagd wettelijk collegegeld uitsluitend voor studenten die op of na 1 september 2018 voor het eerst toetreden tot het bekostigd hoger onderwijs.

Derde lid. Het verlaagd wettelijk collegegeld voor leraren-bacheloropleidingen geldt uitsluitend voor studenten die niet eerder dan per studiejaar 2018–2019 ingeschreven zijn (geweest) aan een opleiding in het hoger onderwijs.

Vierde lid. Het verlaagd wettelijk collegegeld – ook dat voor het tweede jaar voor lerarenopleidingen, zoals beschreven in artikel 2.4d – is bedoeld voor alle nieuwe studenten die per studiejaar 2018–2019 of later voor het eerst instromen in het hoger onderwijs. Nu de reguliere route naar een leraren-masteropleiding ten minste drie jaar duurt, is geregeld dat studenten die instromen in een leraren-masteropleiding op zijn vroegst per studiejaar 2021–2022 aanspraak maken op verlaagd wettelijk collegegeld.

Vijfde lid. Op grond van het experimenteerbesluit waarin het experiment flexstuderen is geregeld kan een student uitsluitend deelnemen aan dat experiment wanneer hij volledig wettelijk collegegeld verschuldigd is. Voor dat experiment is de hoogte van het collegegeld echter geen belangrijke determinant. Het is daarom onwenselijk dat studenten die aanspraak hebben op verlaagd wettelijk collegegeld voor een lerarenopleiding niet zouden deelnemen aan het experiment omdat ze dan de halvering van het wettelijk collegegeld mis zouden lopen. Het omgekeerde zou ook zeer ongewenst zijn: dat studenten die graag willen «flexstuderen» niet kiezen voor een lerarenopleiding omdat ze daar binnen het experiment toch geen halvering voor krijgen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/18, 34 911, nr. 2.

X Noot
2

Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de introductie van een grondslag voor de verlaging van het wettelijk collegegeld voor groepen van studenten (verlaagd wettelijk collegegeld).

X Noot
3

Kamerstukken II 2017/18, 34 911, nr. 3.

X Noot
4

Omdat voor eerstejaars studenten ook als voorwaarde is opgenomen dat een student niet eerder ingeschreven mag zijn geweest in het hoger onderwijs, wordt in artikel 2.4c, derde lid, aangegeven dat die voorwaarde niet geldt wanneer het gaat om een herinschrijving binnen die periode van 12 maanden. Voor de lerarenopleidingen is die eis er niet, dus een vergelijkbare uitzondering voor herinschrijvingen is daar (in artikel 2.4d) niet nodig.

X Noot
5

Het woord «eenmalig» ziet dus op de periode van 12 maanden, niet op de inschrijving als zodanig.

X Noot
6

Dit geldt zowel voor studenten die overstappen naar een andere opleiding aan dezelfde instelling als voor studenten die overstappen naar een opleiding aan een andere instelling. Bij die andere instelling kunnen ze dan met hun Bewijs Betaald Collegegeld (BBC) van de eerste opleiding aantonen dat zij nog steeds het resterende jaar van de halvering kunnen genieten. De instelling van de eerste inschrijving beschikt reeds over die informatie.

X Noot
7

Ook hier is niet van belang of de student zich opnieuw inschrijft voor dezelfde opleiding of switcht naar een andere, in dit geval lerarenopleiding die aan de voorwaarden voldoet.

X Noot
8

Ook hier ziet het woord «eenmalig» dus op de periode van 12 maanden, niet op de inschrijving als zodanig.

X Noot
9

Binnen het experiment krijgen de bekostigde hogescholen meer ruimte om flexibel te werken. Zo kunnen studenten worden geworven en ingeschreven voor losse modules van opleidingen (30 studiepunten per keer, in plaats van voor een hele opleiding). Ook krijgen hogescholen vrijheid van vestigingsplaats. De bekostigde instellingen zien in een systeem van vraagfinanciering af van de reguliere bekostiging. In plaats daarvan worden vouchers gefinancierd door OCW en kunnen studenten kiezen bij welke bekostigde of niet-bekostigde instelling zij deze inzetten. De rest van de kosten worden gedekt door de student en eventueel de werkgever. Hierdoor is er meer ruimte om maatwerk te leveren bij gelijke financieringsvoorwaarden voor publieke en private opleidingen. Aan dit experiment nemen alleen deeltijdse- en duale studenten deel.

X Noot
10

Artikel 7.48, eerste lid, van de WHW.

X Noot
11

Voor een tweede inschrijving aan een bekostigde ho-instelling in het eerste jaar is dat anders, omdat het tarief ook voor de tweede opleiding verlaagd is. De student heeft immers gedurende 12 maanden aanspraak op verlaagd wettelijk collegegeld en die aanspraak geldt voor alle bachelor- en associate degree-opleidingen in het hoger onderwijs. Van bijbetalen op grond van artikel 7.48, eerste lid, tweede volzin, van de WHW is dan geen sprake omdat het verschil tussen twee maal verlaagd wettelijk collegegeld nul is. Dat is alleen anders wanneer de student gelijktijdig wordt ingeschreven voor een opleiding met het predicaat «kleinschalig en intensief» waar een hoger wettelijk collegegeld voor geldt, of wanneer de student een combinatie van een voltijdse en een deeltijdse of duale opleiding volgt waardoor het verschil tussen het gehalveerde gedeeltelijk wettelijk collegegeld en het gehalveerde volledig wettelijk collegegeld bijbetaald moet worden.

X Noot
12

Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.4b voor de doorwerking van deze halvering in de verschillende collegegeldregimes.

X Noot
13

Bedragen volledig wettelijk collegegeld voor studiejaar 2018–2019.

X Noot
14

Het bedrag wat studenten kunnen lenen is gemaximeerd tot vijf keer het volledig wettelijk collegegeld. Deze bepaling is met name van belang voor studenten die instellingscollegegeld betalen.

X Noot
15

Andersson Elffers Felix, Eindrapportage Een goed begin is het halve werk, Impactanalyse van de maatregel Collegegeldverlaging in het hoger onderwijs, 18 december 2017 <https://aefbucket.s3.amazonaws.com/uploads/ckeditor/attachments/196/Eindrapportage_Impactanalyse_maatregel_collegegeldverlaging.pdf>.

X Noot
16

Onderzoek naar de relatieve waarde van een korting op verschillende momenten in de tijd (liever een korting nu of een (grotere) korting later) toont aan dat actuele kortingen hoger worden gewaardeerd dan toekomstige kortingen; Frederick, Loewenstein en O’Donoghue, «Time Discounting and Time Preference: A Critical Review», Journal of Economic Literature juni 2002. Dit wordt doorgaans onderzocht door proefpersonen vragen te stellen als: zou je liever vandaag een bedrag willen ontvangen van € 100 of liever € 120 over een maand? Of met de vraag: wil je liever € 100 ontvangen over een jaar, of liever € 120 over een jaar en een maand? In de nabije toekomst wachten mensen liever op het hogere bedrag, maar volgens de «hyperbolic discounting theory» neemt dat effect zeer snel af wanneer de (hogere) korting verder in de toekomst ligt; Laibson, «Golden Eggs and Hyperbolic Discounting», Quarterly Journal of Economics 1997.

X Noot
17

Andersson Elffers Felix, Eindrapportage Een goed begin is het halve werk, Impactanalyse van de maatregel Collegegeldverlaging in het hoger onderwijs, 18 december 2017, p. 21. <https://aefbucket.s3.amazonaws.com/uploads/ckeditor/attachments/196/Eindrapportage_Impactanalyse_maatregel_collegegeldverlaging.pdf>.

X Noot
18

Door de ATR uitgebrachte adviezen over voorgenomen wetgeving worden gepubliceerd op www.atr-regeldruk.nl/adviezen/voorgenomen-adviezen/.

X Noot
19

Andersson Elffers Felix, Eindrapportage Een goed begin is het halve werk, Impactanalyse van de maatregel Collegegeldverlaging in het hoger onderwijs, 18 december 2017 <https://aefbucket.s3.amazonaws.com/uploads/ckeditor/attachments/196/Eindrapportage_Impactanalyse_maatregel_collegegeldverlaging.pdf>.

X Noot
20

Zie ook de het onderzoek van de Algemene Rekenkamer «Voorinvesteringen en medezeggenschap hoger onderwijs» en de beleidsreactie daarop.

X Noot
21

Aangeboden aan de Vaste commissie voor OCW van de Tweede Kamer op 5-12-2017, vindplaats: www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2017A03571.

X Noot
22

Neergelegd in artikel 1 van de Grondwet en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

X Noot
23

Amendement van het lid Tielen c.s., Kamerstukken II 2017/18, 34 911, nr. 11.

X Noot
24

Amendement van de leden Futselaar en Özdil, Kamerstukken II 2017/18, 34 911, nr. 15.

X Noot
25

Stcrt. 2017, 31794, artikel 9, eerste lid.

X Noot
26

Als gevolg van de Wet invoering associate degree-opleiding.

X Noot
27

Stcrt. 2017, 31794, artikel 9, tweede lid.

X Noot
28

Studenten die eerder in het niet-bekostigd onderwijs hebben gestudeerd, kunnen dus wel alsnog in aanmerking komen voor verlaagd wettelijk collegegeld. Om die grens te trekken wordt in de tekst van het besluit telkens de formulering «aan een instelling» gebruikt. Het begrip «instelling» is in artikel 1.1 gedefinieerd als een bekostigde instelling voor hoger onderwijs.

Naar boven