Besluit van 22 augustus 2022, houdende wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met betrekking tot de berekening van de eigen bijdrage, het creëren van de mogelijkheid om af te wijken van de restitutietermijn, de mogelijkheid om een gemeentelijke vrijstelling tot zesendertig maanden te laten terugwerken en enige andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Langdurige Zorg en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 juli 2022, kenmerk 3384602-1031038-WJZ;

Gelet op artikel 3.2.5, eerste en tweede lid, van de Wet langdurige zorg en artikelen 2.1.4a, vijfde lid, onderdeel b, en zevende lid, en 2.1.4b, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 juli 2022, no. W13.22.00082/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Langdurige Zorg en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 augustus 2022, kenmerk 3414010-1033440-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling «grondslag sparen en beleggen: grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;» vervalt.

2. In de alfabetische volgorde wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:

rendementsgrondslag:

rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;.

B

Artikel 3.3.1.2, tweede en derde lid, komen te luiden:

  • 2. De vermogensgrondslag van een persoon is zijn rendementsgrondslag aan het begin van het peiljaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het voor dat jaar van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon in geval artikel 3.3.2.3, tweede lid, artikel 3.3.2.4, tweede lid, of artikel 3.3.2.5 van toepassing is, de te verwachten rendementsgrondslag over het lopende jaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

C

Artikel 3.3.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Onverminderd het zevende lid, wordt voor zover de bevoegdheid tot herziening van de bijdrage over een maand is vervallen op grond van het tweede tot en met zesde lid, de over die periode eerder vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief.

2. Na het zesde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. In afwijking van het tweede lid kan het CAK uit eigen beweging of op aanvraag van de verzekerde een eigen bijdrage herzien en restitueren over meer dan 36 maanden, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien:

    • a. het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en

    • b. de tekortkoming of vertraging, niet aan de verzekerde te wijten is.

  • 8. De aanvraag, bedoeld in het zevende lid, wordt gedaan uiterlijk vijf jaar na het bekend worden bij de verzekerde van een omstandigheid die aanleiding geeft tot herziening van de bijdrage.

D

In artikel 3.3.1.7, tweede lid, wordt na «en 3.3.2.4a, eerste» ingevoegd «, derde».

E

Artikel 3.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid wordt na «waarover een persoonsgebonden budget» ingevoegd «voor beschermd wonen».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. De aanvraag, bedoeld in het negende lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen wordt vastgesteld.

F

In artikel 3.3.2.7 wordt «grondslag sparen en beleggen» telkens vervangen door «rendementsgrondslag».

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling «– grondslag sparen en beleggen: grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;» vervalt.

2. In de alfabetische volgorde wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd, luidende:

rendementsgrondslag :

rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;.

B

Artikel 3.1, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op bijdragen als bedoeld in de artikelen 2.1.4, derde lid, 2.1.4a, eerste lid, 2.1.5, en 8.4, tweede lid, van de wet.

  • 2. Paragraaf 2 is, tenzij paragraaf 3 of 4 van toepassing is, van toepassing op bijdragen voor aangewezen algemene voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid van de wet, maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten.

C

Artikel 3.2, tweede en derde lid, komen te luiden:

  • 2. De vermogensgrondslag van een persoon is zijn rendementsgrondslag aan het begin van het peiljaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het voor dat jaar van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon in geval artikel 3.14, tweede lid, artikel 3.15, tweede lid, of artikel 3.16 van toepassing is, de te verwachten rendementsgrondslag over het lopende jaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

D

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt na «artikel 2.1.4b, tweede lid» ingevoegd «, van de wet».

2. Na het vijfde lid, worden onder vernummering van het zesde tot het achtste lid, twee leden ingevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het tweede lid, kan het CAK uit eigen beweging of op aanvraag van de cliënt, een eigen bijdrage herzien en restitueren over meer dan 36 maanden, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien:

    • a. het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de vaststelling van de gegevens, de gegevensuitwisseling of de verwerking daarvan die noodzakelijk zijn voor het herzien van de bijdrage; en

    • b. de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de verzekerde te wijten is.

  • 7. De aanvraag, bedoeld in het zesde lid, wordt gedaan uiterlijk 5 jaar na het bekend worden bij de cliënt van een omstandigheid die aanleiding geeft tot herziening van de bijdrage.

2. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

  • 8. Onverminderd het zesde lid, wordt voor zover de bevoegdheid tot herziening van de bijdrage over een maand is vervallen op grond van het tweede, vierde of vijfde lid, de over die periode eerder vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief.

E

In artikel 3.8, vierde lid, wordt «voor de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt» vervangen door «meer dan zesendertig maanden voorafgaand aan de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt».

F

In artikel 3.10 wordt «grondslag sparen en beleggen» steeds vervangen door «rendementsgrondslag».

G

Aan artikel 3.12 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De aanvraag, bedoeld in het zesde lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen wordt vastgesteld.

H

In artikel 3.17 wordt «grondslag sparen en beleggen» steeds vervangen door «rendementsgrondslag».

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 augustus 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

Uitgegeven de zevende september 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemene toelichting

1. Aanleiding

In dit besluit wordt een aantal maatregelen vastgesteld op het terrein van de eigen bijdragen voor langdurige zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Dit besluit wijzigt het Besluit langdurige zorg (Blz) en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (UvB Wmo 2015).

Allereerst wordt in dit besluit geregeld dat de doorwerking van de verhoging van het heffingvrije vermogen in de hoogte van de eigen bijdragen voor de Wlz, beschermd wonen (BW) op grond van de Wmo 2015, en voor cliënten die binnen het Wmo abonnementstarief voor minimabeleid in aanmerking komen, wordt beperkt. Met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing box 3 per 1 januari 2021 is het heffingvrije vermogen verhoogd van € 30.846 naar € 50.000, of met een fiscaal partner van € 61.692 naar € 100.000. Deze bedragen zijn per 1 januari 2022 geïndexeerd. Een aanpassing van de hoogte van het heffingvrije vermogen werkt door in de grondslag sparen en beleggen. Voor diverse inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen is de grondslag sparen en beleggen in box 3 van belang voor het bepalen van het recht op en de hoogte van een toeslag of de hoogte van een eigen bijdrage. Zonder nadere maatregelen werkt een aanpassing van de hoogte van het heffingvrije vermogen door in de grondslag sparen en beleggen en daarmee in deze regelingen. Deze effecten zijn niet beoogd. Daarom bevat de Wet aanpassing box 3 maatregelen om de doorwerking van de verhoging van het heffingvrije vermogen in de genoemde regelingen te voorkomen. Voorliggend besluit geeft nadere uitvoering aan deze maatregelen voor de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage voor de Wlz en Wmo beschermd wonen en minimabeleid. Met deze wijziging wordt de vermogensgrondslag voortaan bepaald aan de hand van de rendementsgrondslag in plaats van de grondslag sparen en beleggen.

Ten tweede krijgt het CAK de bevoegdheid om in bepaalde gevallen af te wijken van de termijn van 36 maanden voor het restitueren van ten onrechte betaalde eigen bijdragen. Uitgangspunt is dat bij een herziening van de eigen bijdrage, de bijdrage wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden. In de praktijk is echter gebleken dat door externe factoren, die niet aan de verzekerde of cliënt te wijten zijn, maar te maken hebben met sectorale wetgeving (bijvoorbeeld voortvloeiend uit fiscale wetgeving) of uitvoeringsprocessen (vertragingen of fouten), soms geen volledige restitutie kan plaatsvinden, door de beperking van 36 maanden. Daarom is in dit besluit de mogelijkheid gecreëerd om hiervan af te wijken.

Ten derde is in dit besluit geregeld dat gemeenten met terugwerkende kracht individuele vrijstellingen voor de eigen bijdrage mogen aanleveren bij het CAK, voor cliënten die maatschappelijke ondersteuning ontvangen. Uit de praktijk blijkt namelijk dat er situaties zijn waarin het wenselijk is om een vrijstelling met terugwerkende kracht in te laten gaan. De gemeentelijke administratie en het doorgeven van de vrijstelling aan het CAK loopt vrijwel altijd achter op de datum van het toekennen van de vrijstelling. Daarnaast blijkt dat een factuur van het CAK voor sommige cliënten aanleiding kan zijn om verder af te zien van Wmo-ondersteuning. Dat is niet wenselijk.

Voorts wordt in artikel 3.3.1.7 van het Blz een grondslag opgenomen om een bedrag bij ministeriële regeling te wijzigen en wordt een artikellid verduidelijkt in artikel 3.3.2.2. Daarnaast wordt in artikel 3.3.2.2, elfde lid, Blz een termijn gesteld aan de aanvraagtermijn bedoeld in het negende lid. In artikel 3.1, eerste lid, van het UvB Wmo 2015 zijn de verwijzingen geactualiseerd en is de tekst verduidelijkt. In artikel 3.6, eerste lid, van het UvB Wmo 2015 is verduidelijkt dat de daarin opgenomen verwijzing, een verwijzing betreft naar de Wmo 2015. In artikel 3.12, zevende lid, UvB Wmo 2015 wordt een vergelijkbare beperking van de aanvraagtermijn opgenomen als in artikel 3.3.2.2, elfde lid, Blz. Dit betreffen kleine wijzigingen die alleen in de artikelsgewijze toelichting wordt toegelicht.

2. Rendementsgrondslag

Het CAK berekent en int de eigen bijdrage voor de Wlz en de Wmo 2015. Bij de berekening van de hoogte van deze eigen bijdrage spelen het inkomen en het vermogen van de verzekerde of de cliënt een belangrijke rol. Met de eigen bijdrage wordt in dit kader de eigen bijdrage bedoeld voor de Wlz, BW op grond van de Wmo 2015, en voor cliënten die binnen het Wmo abonnementstarief voor minimabeleid in aanmerking komen. Om de doorwerking van de verhoging van het heffingvrije vermogen in de hoogte van de eigen bijdrage te beperken, wordt de vermogensgrens die wordt gebruikt voor het berekenen van de vermogensinkomensbijtelling (VIB) gelijk gehouden aan het niveau van voor de verhoging van het heffingvrije vermogen.

2.1 Achtergrond: berekening hoogte eigen bijdrage Wlz en beschermd wonen

De eigen bijdrage bedraagt per maand een gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen.1 Dit bijdrageplichtig inkomen wordt berekend aan de hand van een aantal factoren, waaronder:

  • 1. Het verzamelinkomen. Het verzamelinkomen is het totaal van het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2), en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3), zoals dat wordt berekend voor de aangifte inkomstenbelasting.

  • 2. De vermogensinkomensbijtelling (VIB). De VIB bedroeg voorafgaand aan deze wijziging vier procent van de grondslag sparen en beleggen.

Het vermogen dat gebruikt werd voor de berekening van het verzamelinkomen en de VIB, is de zogenoemde grondslag sparen en beleggen. De grondslag sparen en beleggen is de waarde van het vermogen (bezittingen minus schulden, ook wel: rendementsgrondslag) na aftrek van het heffingvrije vermogen. Hoe hoger het eigen vermogen, hoe hoger het bijdrageplichtig inkomen en de daarop gebaseerde eigen bijdrage.

Door het verhogen van het heffingvrije vermogen daalt voor verzekerden c.q. cliënten met vermogen niet alleen de grondslag sparen en beleggen, maar ook het verzamelinkomen en de VIB en daarmee het bijdrageplichtig inkomen. Hierdoor zou zonder aanvullend beleid ook de eigen bijdrage dalen. Dit is een niet beoogd effect van de verhoging van het heffingvrije vermogen.

Om dat effect te voorkomen bedraagt de VIB vanaf 1 januari 2023 vier procent van de rendementsgrondslag boven het voor het peiljaar van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.2 Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. De eigen bijdrage wordt berekend aan de hand van het inkomen en vermogen van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de cliënt de zorg of ondersteuning ontvangt. Dit is de zogenaamde t-(minus)2 – systematiek. Voor de beschikking van de eigen bijdrage in 2023 wordt dus gebruik gemaakt van de inkomensgegevens over 2021. Voor 2021 bedraagt de VIB vier procent van de rendementsgrondslag boven de € 31.340 en bij fiscale partners boven de € 62.680. Het CAK kan pas vanaf 2023 de gegevens met betrekking tot de rendementsgrondslag boven de € 31.340 c.q. € 62.680 (niveau 2021) ontvangen van de Belastingdienst. Het gehanteerde bedrag sluit goed aan bij het bedrag van het heffingvrije vermogen van € 30.846 of bij fiscale partners van € 61.692 (niveau 2020).

Op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 nodigt de belastingdienst elke belastingplichtige met een vermoedelijke rendementsgrondslag hoger dan een bedrag van € 31.340 (niveau 2021) of bij fiscale partners hoger dan € 62.680 (niveau 2021) uit, om aangifte te doen. De inspecteur doet de vaststelling van de rendementsgrondslag en vermeldt deze in de beschikking van de aanslag inkomstenbelasting. Het CAK maakt gebruikt van deze aanslag bij de vaststelling van de eigen bijdrage.3

De doorwerking van het verhogen van het heffingvrije vermogen in het verzamelinkomen wordt ongemoeid gelaten, waardoor de verhoging van het heffingvrije vermogen voor verzekerden of cliënten met een vermogen boven de € 31.340 (bij fiscale partners € 62.680) een klein positief effect heeft op de hoogte van de eigen bijdrage.

2.2 Minimabeleid Wmo abonnementstarief

Voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie geldt een maximale eigen bijdrage van € 19,– per maand per huishouden (het abonnementstarief). Gemeenten kunnen ervoor kiezen om cliënten met een inkomen onder een bij verordening vastgesteld bedrag vrij te stellen van deze eigen bijdrage.

Het CAK berekent bij cliënten uit gemeenten die minimabeleid hanteren of hun inkomen lager is dan de grens die de gemeente heeft vastgesteld. Het inkomen dat het CAK hiervoor gebruikt is het bijdrageplichtig inkomen, dat bestaat uit het verzamelinkomen en de VIB. Ook voor deze groep cliënten zal de berekening van het vermogen met betrekking tot de VIB vanaf 2023 op de rendementsgrondslag vermogenstoets in box 3 worden gebaseerd.

2.3 Peiljaarverlegging en eigen bijdrage cliënten in de leeftijd 19 en 20 jaar

De eigen bijdrage wordt berekend aan de hand van het inkomen en vermogen van het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde of de cliënt de zorg of ondersteuning ontvangt. Ingeval cliënten er in de tussenliggende periode ernstig in inkomen op achteruit gaan, kan de eigen bijdrage aan de hand van het inkomen over het lopende kalenderjaar (jaar t) worden berekend. Dit is een zogenaamde peiljaarverlegging.

Voor verzekerden en cliënten die in het jaar 2021 of 2022 een peiljaarverlegging aanvragen, wordt de eigen bijdrage berekend op basis van de huidige grondslag sparen en beleggen, omdat het dan nog niet mogelijk is om van de Belastingdienst de rendementsgrondslag vermogenstoets te ontvangen.

Voor verzekerden en cliënten in de leeftijd van 18, 19 en 20 jaar, wordt voor de berekening van de eigen bijdrage gebruikgemaakt van inkomens- en vermogensgegevens op basis van t en t-1. Cliënten in deze leeftijd ontvangen in 2021 en 2022 een beschikking waarbij de eigen bijdrage is berekend op basis van de grondslag sparen en beleggen. Vanaf het jaar 2023 wordt de eigen bijdrage ook voor hen berekend op basis van de rendementsgrondslag vermogenstoets.

3. Verlenging restitutietermijn

Het Blz en het UvB Wmo 2015 noemen omstandigheden die kunnen leiden tot een herziening van een eigen bijdrage. Uitgangspunt is dat in dat geval de bijdrage is verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de cliënt is verzonden. Per 1 januari 20204 kan het CAK in geval van verschuldiging, in afwijking van de standaardtermijn van 36 maanden onder voorwaarden de herzieningstermijn van de eigen bijdrage verkorten of de betreffende maanden niet meer verschuldigd verklaren.

Een herziening van de eigen bijdrage kan echter ook leiden tot restituties. De mogelijkheid om te restitueren was beperkt tot maximaal 36 maanden. In de praktijk is gebleken dat door externe factoren, die niet aan de verzekerde of cliënt te wijten zijn maar te maken hebben met sectorale wetgeving (bijvoorbeeld voortvloeiend uit fiscale wetgeving) of uitvoeringsprocessen (vertragingen of fouten), soms geen volledige restitutie kan plaatsvinden. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid dat inkomensgegevens pas na enige jaren definitief correct worden vastgesteld vanwege ruimere behandeltermijnen bij de Belastingdienst. Een ander voorbeeld is dat de verzekerde of cliënt rechtsmiddelen inzet waardoor het kan voorkomen dat een definitieve gerechtelijke uitspraak ter correctie van de inkomensgegevens langer kan duren dan de periode van 36 maanden op basis waarvan herziening mogelijk is. Bij gemeenten kan het gaan om vrijstellingen die met vertraging of onjuist zijn doorgegeven aan het CAK of juist dat gegevens door het CAK incorrect of met vertraging zijn verwerkt.

Met deze wijziging krijgt het CAK de mogelijkheid om de eigen bijdrage te restitueren over een langere periode dan 36 maanden, indien er sprake is van omstandigheden die niet aan de verzekerde of cliënt te wijten zijn. Bij omstandigheden die ook aan de verzekerde of cliënt te wijten zijn kan worden gedacht aan te laat ingediende bezwaren bij de Belastingdienst die alsnog ambtshalve beoordeeld worden of als een aangifteplichtige verlate aangifte doet bij de Belastingdienst. Het CAK kan uit eigen beweging de termijn verlengen, maar dit kan ook op aanvraag van de cliënt. Het CAK handelt uit eigen beweging als het CAK bijvoorbeeld door informatie vanuit een gemeente of vanuit het zorgkantoor al voldoende aanleiding heeft om de restitutietermijn van 36 maanden te verlengen. Zodra het CAK bekend is met de omstandigheid die aanleiding geeft tot de herziening, moet het CAK zo spoedig mogelijk overgaan tot herziening. Dit volgt uit het eerste lid van het gewijzigde artikel. Daarom is voor de ambtshalve herziening over meer dan 36 maanden geen termijn opgenomen waarbinnen de herziening moet plaatsvinden. Het CAK zal echter niet altijd de omstandigheden kennen of in staat zijn om dit te allen tijde vooraf te beoordelen. In dat geval kan de verzekerde of cliënt altijd een aanvraag indienen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een verzekerde erachter komt dat het zorgkantoor de verkeerde soort zorg heeft doorgegeven aan het CAK, waardoor er door het CAK een onjuiste eigen bijdrage is opgelegd. De aanvraag kan worden ingediend tot vijf jaar nadat de omstandigheid bekend is geworden bij de verzekerde of cliënt. Het is vervolgens ook aan het CAK om de situatie van de cliënt te beoordelen en de restitutietermijn al dan niet te verlengen.

4. Gemeentelijke individuele vrijstellingen aanleveren met terugwerkende kracht

Gemeenten kunnen op basis van het UvB Wmo 2015 cliënten in bepaalde situaties vrijstellen van de eigen bijdrage, bijvoorbeeld indien het college van oordeel is dat er onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt om de eigen bijdrage te betalen, of bij cliënten die ten gevolge van een psychische beperking zorg mijden.

Deze vrijstelling mocht niet met terugwerkende kracht worden gegeven. Destijds is hiertoe besloten omdat de vrijstellingen zijn bedoeld om te voorkomen dat mensen ondersteuning mijden vanwege de eigen bijdrage. Ondersteuning die al geconsumeerd is, kan niet gemeden worden. Gemeenten konden daarom de vrijstelling niet met terugwerkende kracht aanleveren bij het CAK. Ervaring met de uitvoering van het abonnementstarief leert echter dat er situaties zijn waarin het wel wenselijk is om een vrijstelling met terugwerkende kracht in te laten gaan. Allereerst loopt de gemeentelijke administratie en het doorgeven van de vrijstelling aan het CAK vrijwel altijd achter op de datum van het toekennen van de vrijstelling. In de praktijk blijkt het voor een gemeente vaak niet haalbaar om de vrijstelling aan te leveren op dezelfde dag als het toekennen van de vrijstelling. Daarnaast blijkt dat een factuur van het CAK voor sommige cliënten aanleiding kan zijn om verder af te zien van Wmo-ondersteuning. Om te voorkomen dat de cliënt zorg gaat mijden of om schulden te voorkomen, kan een vrijstelling met terugwerkende kracht wenselijk zijn. Kort gezegd biedt de mogelijkheid om een vrijstelling aan te leveren met terugwerkende kracht gemeenten meer beleidsvrijheid om kwetsbare burgers te ondersteunen.

De vrijstelling kan tot 36 maanden terug worden aangeleverd door gemeenten. Hiermee wordt aangesloten bij de hoofdregel dat een termijn tot 36 maanden kan worden herzien. Op deze manier worden gemeenten maximaal ondersteund bij het bieden van maatwerk.

5. Uitvoerbaarheid

5.1 Rendementsgrondslag

Het CAK heeft het gebruik van de rendementsgrondslag voor het berekenen van het vermogen met betrekking tot de VIB uitvoerbaar bevonden. In de uitvoeringstoets geeft het CAK aan dat hoewel de impact van de maatregel op de verzekerde of de cliënt relatief klein is, er extra aandacht nodig zal zijn voor de uitlegbaarheid. Het CAK zal voor de communicatie aansluiten bij de Belastingdienst en gebruikmaken van animaties, blogs en video’s. Wat betreft de risico’s moet extra rekening gehouden worden met de afhankelijkheid van de Belastingdienst om, via de bestaande ICT, tijdig uitvoering te kunnen geven aan de wijziging.

5.2 Verlenging restitutietermijn

Het CAK heeft aangegeven dat gezien het gering aantal gevallen waar de herzieningstermijn van 36 maanden te kort is, er geen weerslag is op de uitvoering van de restitutie door het CAK.

5.3 Gemeentelijke individuele vrijstellingen aanleveren met terugwerkende kracht

Het CAK heeft het met terugwerkende kracht verwerken van gemeentelijke vrijstellingen uitvoerbaar bevonden. Het CAK heeft het systeem zo aangepast dat er technisch gezien geen beperkingen zijn om de individuele vrijstellingen achteraf te verwerken.

Indien een cliënt de eigen bijdrage al heeft betaald als er met terugwerkende kracht een vrijstelling wordt aangeleverd door de gemeente, ontvangt de cliënt via het CAK de teveel betaalde eigen bijdrage terug.

6. Financiële gevolgen

6.1 Rendementsgrondslag

Het gebruik van de rendementsgrondslag bij de berekening van de eigen bijdrage heeft geen financiële gevolgen voor verzekerden of cliënten met een vermogen onder de € 31.340 (bij fiscale partners € 62.680) (niveau 2021). Doordat de doorwerking van het verhogen van het heffingsvrije vermogen in het verzamelinkomen ongemoeid wordt gelaten, ervaren verzekerden of cliënten met een vermogen boven de € 31.340 beperkte positieve financiële gevolgen. Zij gaan iets minder eigen bijdrage per maand betalen. Dit gaat om maximaal enkele tientallen euro’s per maand.

6.2 Peiljaarverlegging en cliënten in de leeftijd 19 en 20 jaar

Zoals hierboven is uitgelegd wordt de eigen bijdrage voor verzekerden of cliënten die in het jaar 2021 of 2022 een peiljaarverlegging aanvragen, berekend op basis van de huidige grondslag sparen en beleggen. Dit betekent dat zij in 2021 en 2022 te maken krijgen met een hoger heffingvrij vermogen, en dus met een lagere VIB. Hun eigen bijdrage is over die jaren – bij een ongewijzigd inkomen en vermogen – daardoor lager dan in het jaar 2020 en in de jaren 2023 en verder. Het feit dat in 2021 en 2022 wordt gerekend met het hogere heffingvrij vermogen is op zichzelf staand onvoldoende om voor een peiljaarverlegging in aanmerking te komen.

Voor verzekerden of cliënten in de leeftijd van 19 en 20 jaar geldt ook dat zij bij een ongewijzigd inkomen en vermogen in 2021 en 2022 te maken krijgen met een lagere eigen bijdrage dan in de jaren 2023 en verder.

De uitvoering van de maatregel heeft daarnaast financiële impact op het CAK. De totale implementatiekosten bedragen € 997.000. De structurele beheerskosten zullen per 1 januari 2023 toenemen met € 48.000.

6.3 Verlenging restitutietermijn

Voor bijna alle verzekerden en cliënten volstaat de restitutietermijn van maximaal 36 maanden, en het CAK heeft aangegeven dat gezien het geringe aantal gevallen er geen extra uitvoeringskosten zijn als gevolg van de verlenging van de restitutietermijn.

Dat het gaat om een gering aantal gevallen betekent ook dat de verlenging van de restitutietermijn nauwelijks effect heeft op de hoogte van de afdracht van de eigen bijdrage aan gemeenten en het Fonds langdurige zorg (Flz). Het financieel effect op gemeenten en het Flz is hiermee verwaarloosbaar. Voor de verzekerde of cliënt die in aanmerking komt voor een verlenging van de restitutietermijn, heeft deze maatregel wel positieve financiële gevolgen.

De Hoge Raad heeft op 24 december 20215 geoordeeld dat de met ingang van 1 januari 2017 geldende vermogensrendementsheffing in de inkomstenbelasting in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Eerste Protocol, in het geval iemand door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. De uitspraak van de Hoge Raad is van invloed op het verzamelinkomen. Het verzamelinkomen wordt gebruikt bij de berekening van de eigen bijdragen Wlz en Wmo beschermd wonen intramuraal. De exacte financiële doorwerking is nog niet te geven. Voor eventuele restitutie over het inkomensjaar 2017 (zorgjaar 2019) en verder, kan het CAK ook gebruik maken van de verlengde restitutietermijn.

6.4 Gemeentelijke individuele vrijstellingen aanleveren met terugwerkende kracht

Voor de gemeentelijke vrijstelling geldt dat deze maatregel positieve financiële gevolgen voor cliënten heeft die te maken krijgen met een vrijstelling met terugwerkende kracht. Voor aanbieders en het CAK heeft deze maatregel geen financiële gevolgen. De uitvoering van de maatregel heeft ook voor gemeenten geen financiële gevolgen, omdat het aanleveren van vrijstellingen geen nieuwe taak betreft. Indien een gemeente door deze maatregel vaker en over een langere periode vrijstellingen inzet, betekent dit wel dat de gemeente minder eigen bijdrage afgedragen krijgt van het CAK. Deze financiële gevolgen worden als verwaarloosbaar beschouwd en gemeenten hebben zelf controle over de financiële gevolgen, omdat zij de vrijstellingen aanleveren bij het CAK.

7. Gevolgen voor regeldruk

7.1 Rendementsgrondslag

Het gebruik van de rendementsgrondslag bij de berekening van de eigen bijdrage heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor verzekerden of cliënten. Verwezen wordt hiervoor naar de Memorie van Toelichting bij de Wet aanpassing box 36: «De maatregelen die zijn aan te merken als tariefmaatregelen (wijziging van het belastingtarief en verhoging van het heffingvrije vermogen) hebben in het geheel geen invloed op de regeldruk.»»

7.2 Verlenging restitutietermijn

Het verlengen van de termijn voor restituties heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor verzekerden of cliënten.

7.3 Gemeentelijke individuele vrijstellingen aanleveren met terugwerkende kracht

De mogelijkheid om vrijstellingen met terugwerkende kracht aan te leveren heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor gemeenten, omdat het niet gaat om een verplichting of om een nieuwe bevoegdheid. Voor cliënten die door deze maatregel met terugwerkende kracht worden vrijgesteld van de eigen bijdrage betekent het dat zij niet meer worden geconfronteerd met een factuur die zij niet kunnen betalen of waardoor zij zorg gaan mijden.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat naar het oordeel van het Adviescollege de gevolgen voor de regeldruk toereikend in beeld zijn gebracht.

8. Fraudetoets

8.1 Rendementsgrondslag

Het gebruik van de rendementsgrondslag vermogenstoets biedt geen mogelijkheden tot fraude voor verzekerden of cliënten, omdat de Belastingdienst en het CAK verantwoordelijk zijn voor respectievelijk het ophalen van de benodigde gegevens en het berekenen en opleggen van de eigen bijdrage. Hiermee ligt de maatregel buiten de beïnvloedingssfeer van de verzekerde of cliënt. Voor de aanbieder heeft deze maatregel geen effect op de mogelijkheden tot fraude, omdat er geen financieel gewin voor de aanbieder te behalen valt.

8.2 Verlenging restitutietermijn

Het verlengen van de restitutietermijn biedt geen mogelijkheden tot fraude voor verzekerden of cliënten, omdat het CAK verantwoordelijk is voor de uitvoering van deze maatregel. De maatregel ligt buiten de beïnvloedingssfeer van de verzekerde of cliënt. Voor de aanbieder heeft deze maatregel geen effect op de mogelijkheden tot fraude, omdat er geen financieel gewin voor de aanbieder te behalen valt.

8.3 Gemeentelijke individuele vrijstellingen aanleveren met terugwerkende kracht

De mogelijkheden tot fraude voor cliënten zijn verwaarloosbaar als gevolg van de mogelijkheid voor gemeenten om met terugwerkende kracht een vrijstelling aan te leveren. Cliënten kunnen weliswaar een financieel voordeel behalen doordat de vrijstelling voortaan ook met terugwerkende kracht kan worden toegepast, maar gemeenten en het CAK zijn verantwoordelijk voor respectievelijk het aanleveren en verwerken van de vrijstelling. Hierdoor wordt de mogelijkheid tot fraude voor cliënten beperkt. Voor de aanbieder heeft de maatregel geen effect op de mogelijkheden tot fraude, omdat er geen financieel gewin te behalen is.

9. Doenvermogen

De wijzigingen in dit besluit hebben betrekking op cliënten en verzekerden die al dan niet een eigen bijdrage moeten betalen. Het is van belang om rekening te houden met het doenvermogen van deze groep mensen. In aanloop naar de inwerkingtreding zal in overleg met de betrokken instanties worden bezien op welke manier cliënten en verzekerden van de wijzigingen op de hoogte kunnen worden gesteld.

Wat betreft de wijziging met betrekking tot de aanpassing van de Blz en het Uvb Wmo 2015 ter uitvoering van de Wet aanpassing box 3 (rendementsgrondslag) bevatte de memorie van toelichting bij deze wet een passage over het doenvermogen van de burger. Alles overwegende achtte het kabinet de druk op het doenvermogen in totaliteit aanvaardbaar.7 Onderhavig voorstel stelt wat betreft de uitvoering van de Wet aanpassing box 3 geen aanvullende eisen of acties van burgers.

De wijziging met betrekking tot de verlenging van de restitutietermijn geeft het CAK de mogelijkheid om de eigen bijdrage te restitueren over een langere periode dan 36 maanden indien er sprake is van omstandigheden die niet aan de verzekerde of cliënt te wijten zijn. Het CAK kan uit eigen beweging de termijn verlengen, maar dit kan ook op aanvraag van de cliënt. De aanvraag kan worden ingediend tot vijf jaar nadat de omstandigheid bekend is geworden. Het doen van een aanvraag bij het CAK vergt een actie van de betrokken cliënt of verzekerde. Dit is echter noodzakelijk in gevallen dat het CAK niet op de hoogte is van de omstandigheden die aanleiding geven voor een herziening en de cliënt of verzekerde wel.

De wijziging met betrekking tot de gemeentelijke individuele vrijstelling vergt geen extra actie van de burger en heeft daarom geen effect op het doenvermogen van de burger.

10. Consultatie

Het ontwerpbesluit is van 22 december 2021 tot en met 31 januari 2022 voorgelegd voor internetconsultatie. Hierop zijn vier reacties ontvangen. Eén van deze reacties ging niet over de inhoud van dit besluit en wordt daarom buiten beschouwing gelaten. De twee andere reacties gingen onder meer over de begrijpelijkheid van de tekst. Naar aanleiding van deze reacties is de tekst op een aantal punten verduidelijkt.

Daarnaast ging één reactie in op de financiële gevolgen van de wijziging met betrekking tot de rendementsgrondslag. De toelichting was naar de mening van de indiener onvoldoende helder. Naar aanleiding hiervan is opgenomen dat de positieve gevolgen die verzekerden of cliënten met een vermogen boven de € 31.340 kunnen ervaren, beperkt is tot maximaal enkele tientallen euro’s per maand.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A, B en F

In deze onderdelen worden artikelen in het Blz gewijzigd waarin de grondslag sparen en beleggen is vervangen door de rendementsgrondslag, in verband met de wijziging van de berekening van de eigen bijdrage. In artikel 1.1.1 vervalt de definitie van «grondslag sparen en beleggen» omdat die overbodig is geworden. Er is een definitie opgenomen van «rendementsgrondslag».

In artikel 3.3.1.2, tweede en derde lid, is de «grondslag sparen en beleggen» vervangen door de rendementsgrondslag. De vermogensgrondslag, die wordt gebruikt bij het bepalen van het vermogen van een persoon, bedraagt hierdoor de rendementsgrondslag van een persoon voor zover die hoger is dan het voor het peiljaar geldende bedrag dat volgt uit artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, eerste zinsnede, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In paragraaf 2 van het algemene deel is toegelicht waarom hierbij wordt aangesloten. In het geval iemand een partner heeft, is de vermogensgrondslag de gezamenlijke rendementsgrondslag van die persoon en zijn partner aan het begin van het peiljaar voor zover het meer bedraagt dan het voor het peiljaar geldende bedrag dat volgt uit artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, tweede zinsnede, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De genoemde bedragen worden op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 jaarlijks geïndexeerd. Daarom is ervoor gekozen een verwijzing op te nemen naar die wet, zodat de indexatie automatisch doorwerkt in de vermogensgrondslag.

In artikel 3.3.2.7 is de grondslag sparen en beleggen eveneens vervangen door rendementsgrondslag.

Onderdeel C

Artikel 3.3.1.6 Blz biedt de mogelijkheid aan het CAK om in afwijking van de standaardtermijn van 36 maanden onder voorwaarden de herzieningstermijn van de eigen bijdrage te verlengen in geval van restitutie. Hiervoor moet voldaan zijn aan twee voorwaarden: ten eerste moet het verzuim om de bijdrage te herzien het gevolg zijn van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage. Ten tweede moet de tekortkoming of vertraging niet aan de verzekerde te wijten zijn.

Het CAK kan uit eigen beweging een restitutie toekennen over een periode van langer dan 36 maanden. Het kan echter ook zo zijn dat het CAK niet bekend is met de omstandigheden die aanleiding geven voor een dergelijke herziening. In dat geval kan hiervoor een aanvraag worden gedaan. De procedure voor een aanvraag en het besluit dat hierop volgt, wordt beheerst door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een aanvraag kan worden gedaan tot vijf jaar na het kenbaar worden van de omstandigheid die aanleiding geeft tot een herziening. In het vierde lid is opgenomen dat de vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief wordt nadat de bevoegdheid tot herziening van de eigen bijdrage over een maand is vervallen op grond van het tweede tot met zesde lid. De bevoegdheid tot herziening in gevallen bedoeld in het zevende lid, blijft echter in stand.

Onderdeel D

Met deze wijziging wordt het mogelijk gemaakt om het bedrag, genoemd in artikel 3.3.2.4a, derde lid, bij ministeriële regeling te wijzigen. Dit artikel ziet op de berekening van de eigen bijdrage. Het derde lid bepaalt dat de uitkomst van de berekening van het bijdrageplichtig inkomen in het eerste lid, wordt vermeerderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn vermogen, minder dan € 20.540 (2021) bedraagt. Dit laatstgenoemde bedrag, kan nu bij ministeriële regeling worden gewijzigd. Deze mogelijkheid gold al voor de andere bedragen in dit artikel.

Onderdeel E

Door het toevoegen van de zinsnede «voor beschermd wonen» in het achtste lid wordt verduidelijkt dat voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in artikel 3.3.2.2, zevende lid, alleen perioden meetellen waarover een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend. Hiermee wordt voorkomen dat dit lid ook kan worden uitgelegd, als dat alle perioden waarover een persoonsgebonden budget is verleend, moeten worden meegeteld. Dat zou een onjuiste uitleg zijn. Daarmee wordt het artikellid ook in overeenstemming gebracht met artikel 3.12, vijfde lid, Uvb Wmo 2015.

Indien verzekerden voldoen aan één van de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.2.2, negende lid, Blz, wat betreft de hoogte van hun inkomen of het niet ontvangen van een uitkering, kunnen zij een aanvraag doen om geen eigen bijdrage te hoeven betalen. Wordt de bijdrage opgelegd in een van de laatste maanden van het jaar, dan ligt het in de rede dat zo’n aanvraag net na afloop van het kalenderjaar wordt gedaan. In de praktijk worden dergelijke verzoeken echter ook maanden of jaren later gedaan met de hoop dat de bijdrage dan alsnog niet verschuldigd is. Dat is belastend voor de uitvoering. Er mag vanuit gegaan worden dat als een aanvraag pas na een lange tijd gedaan wordt, er geen financiële noodzaak was van de uitzondering gebruik te maken. Daarom wordt met deze wijziging geregeld dat een dergelijke aanvraag uiterlijk vier maanden gedaan wordt na de aanvang van het volgende kalenderjaar. Het kan ook voorkomen dat het CAK de bijdrage verlaat vaststelt. In dat geval kan de verzekerde tot vier maanden na de vaststelling een aanvraag doen. Dit is geregeld door een lid toe te voegen aan artikel 3.3.2.2 Blz.

Artikel II

Onderdeel A, C, F en H

In deze onderdelen worden artikelen gewijzigd in het UvB Wmo 2015, waarbij de grondslag sparen en beleggen is vervangen door de rendementsgrondslag, in verband met de wijziging van de berekening van de eigen bijdrage op basis van de rendementsgrondslag. In artikel 1.1 vervalt de definitie van «grondslag sparen en beleggen» omdat die overbodig is geworden. Er is een nieuwe definitie opgenomen van «rendementsgrondslag».

In artikel 3.2, tweede en derde lid, is de «grondslag sparen en beleggen» vervangen door de rendementsgrondslag. De nadere toelichting bij Artikel I, onderdelen A, B en F, geldt ook voor dit onderdeel.

In artikelen 3.10 en 3.17 is de grondslag sparen en beleggen eveneens vervangen door rendementsgrondslag.

Onderdeel B

In het eerste lid van artikel 3.1 stond abusievelijk nog een verwijzing naar de Wmo 2015 zoals die luidde voor inwerkingtreding van de Wet van 24 april 2019 tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 inzake de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening (Stb. 2019, 185). De verwijzing naar artikel 2.1.4, eerste lid, onderdeel b, dat zag op de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, wordt daarom vervangen door een verwijzing naar het huidige artikel 2.1.4a, eerste lid. Inhoudelijk is daarmee geen wijziging beoogd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verhouding tussen dit eerste lid en de wet redactioneel helderder tot uitdrukking te brengen. Immers, uit de artikelen 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.5, en 8.4 van de wet vloeit reeds voort dat de bijdrage is verschuldigd. Voorgesteld wordt daarom dit in het eerste lid niet nogmaals te herhalen en daarin slechts te bepalen dat hoofdstuk 3 van toepassing is op de in artikel 3.1 genoemde bijdragen. Tevens is in het tweede lid van artikel 3.1, de verwijzing naar artikel 8.3, zesde lid, van de Wmo 2015 geschrapt. Dit artikel betreft een overgangsbepaling voor verzekerden die een indicatiebesluit hadden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Artikel 8.3 van de Wmo 2015 is inmiddels uitgewerkt.

Onderdeel D

In het eerste lid is de zinsnede «van de wet» toegevoegd. Hiermee wordt de Wmo 2015 bedoeld. Met deze wijziging wordt dat verduidelijkt.

Daarnaast wordt net als in artikel I, onderdeel C, de mogelijkheid gecreëerd voor het CAK om in afwijking van de standaardtermijn van 36 maanden onder voorwaarden de herzieningstermijn van de eigen bijdrage te verlengen naar ten hoogste 60 maanden in geval van restitutie, indien aan de twee genoemde voorwaarden is voldaan. Het CAK kan uit eigen beweging een restitutie toekennen of op aanvraag. In het achtste lid is opgenomen dat de vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief wordt nadat de bevoegdheid tot herziening van de eigen bijdrage over een maand is vervallen op grond van het tweede, vierde of vijfde lid. De bevoegdheid tot herziening in gevallen bedoeld in het zesde lid, blijft echter in stand.

Onderdeel E

In artikel 3.8, vierde lid, UvB Wmo 2015, wordt de mogelijkheid gecreëerd om een gemeentelijke vrijstelling met terugwerkende kracht vast te stellen. Voorheen was expliciet opgenomen dat de ingangsdatum van de maand waarover geen bijdrage verschuldigd was, niet mocht worden gesteld op een datum die was gelegen voor de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt. Deze zinsnede is vervangen door een zinsnede dat de ingangsdatum van de maand waarover geen bijdrage verschuldigd is niet mag worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan zesendertig maanden voorafgaand aan de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt.

Onderdeel G

Indien cliënten voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.12, zesde lid, Uvb Wmo 2015 wat betreft de hoogte van hun inkomen of het niet ontvangen van een uitkering, kunnen zij een aanvraag doen om geen eigen bijdrage te hoeven betalen. Wordt de bijdrage opgelegd in een van de laatste maanden van het jaar, dan ligt het in de rede dat zo’n aanvraag net na afloop van het kalenderjaar wordt gedaan. In de praktijk worden dergelijke verzoeken echter ook maanden of jaren later gedaan met de hoop dat de bijdrage dan alsnog niet verschuldigd is. Dat is belastend voor de uitvoering. Er mag vanuit gegaan worden dat als een aanvraag pas na een lange tijd gedaan wordt, er geen financiële noodzaak was van de uitzondering gebruik te maken. Daarom wordt met deze wijziging geregeld dat een dergelijke aanvraag uiterlijk vier maanden gedaan wordt na de aanvang van het volgende kalenderjaar. Het kan ook voorkomen dat het CAK de bijdrage verlaat vaststelt. In dat geval kan de cliënt tot vier maanden na de vaststelling een aanvraag doen. Dit is geregeld door een lid toe te voegen aan artikel 3.12, Uvb Wmo 2015.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder


X Noot
1

Zie hiervoor artikel 3.11 en 3.12 van het UvB Wmo 2015 en artikel 3.3.2.1 en 3.3.2.2 Blz.

X Noot
2

Hier kunnen in bepaalde gevallen nog enkele vermogensbestanddelen van worden afgetrokken op grond van artikel 3.2, eerste lid UvB Wmo 2015 en artikel 3.3.1.2, eerste lid Blz.

X Noot
3

De bevoegdheid hiervoor volgt uit respectievelijk artikel 3.3.1.3, vierde lid, onderdeel a, Blz en artikel 3.3, vierde lid, onderdeel a, UvB Wmo 2015.

X Noot
4

Besluit van 4 oktober 2019, houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor de verdere doorvoering van het abonnementstarief voor maatschappelijke ondersteuning, de aanpassing van de bijdragesystematiek voor persoonsgebonden budgetten voor beschermd wonen en het regelen van een bevoegdheid voor het inkorten van de termijn waarover de bijdrage wordt geïnd of kwijtschelden van een bijdrage in het geval een verzuim in het opleggen daarvan niet aan de verzekerde of cliënt te wijten is, Staatsblad 2019, 319.

X Noot
5

HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963

X Noot
6

Kamerstukken 2020/21, 35 577, nr. 3, p. 10.

X Noot
7

Kamerstukken 2020/21, 35 577, nr. 3, p. 10–11.

Naar boven