Besluit van 23 maart 2022 tot wijziging van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021 in verband met het opnemen van bedragen voor de studietoeslag Participatiewet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 20 januari 2022, nr. 2022-0000005618;

Gelet op artikel 36b, eerste en vijfde lid, van de Participatiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 maart 2022, nr. W12.22.00003/III)

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 21 maart 2022, nr. 2022-0000076552,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. BESLUIT LOONKOSTENSUBSIDIE PARTICIPATIEWET 2021

Het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na paragraaf 4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a. Bedragen studietoeslag

Artikel 7a. bedragen studietoeslag

Het bedrag, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet bedraagt per maand minimaal voor:

  • a. 21-jarigen en ouder: € 300,00;

  • b. 20-jarigen: € 240,00;

  • c. 19-jarigen: € 180,00;

  • d. 18-jarigen: € 150,00;

  • e. 17-jarigen: € 118,50;

  • f. 16-jarigen: € 103,50;

  • g. 15-jarigen: € 90,00.

Artikel 7b. Vrijlating stagevergoeding

Het bedrag, bedoeld in artikel 36b, vijfde lid, van de Participatiewet bedraagt per maand € 180,00.

Artikel 7c. Indexering
  • 1. Met ingang van de dag waarop het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Participatiewet wijzigt, worden de bedragen, genoemd in de artikelen 7a en 7b, gewijzigd met het percentage van die wijziging.

  • 2. De gewijzigde bedragen en de dag waarop de wijzigingen ingaan, worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

B

In artikel 10 wordt na «Besluit loonkostensubsidie» ingevoegd «en minimumbedragen studietoeslag».

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 maart 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Uitgegeven de achtentwintigste maart 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit regelt de bedragen voor de studietoeslag bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet. De regering heeft op 3 maart 2020 een nota van wijziging ingediend1 op het wetsvoorstel «uitvoeren breed offensief» (voorstel tot wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (Uitvoeren breed offensief)). De genoemde nota van wijziging had betrekking op de herziening van de Individuele studietoeslag (IST) waarmee de regering beoogde het instrument studietoeslag in de Participatiewet doeltreffender en doelmatiger te maken. De regering wilde hiermee mensen uit de beoogde doelgroep die als gevolg van een structureel aanwezige ziekte of gebrek – oftewel: een structurele medische beperking – niet in staat zijn om inkomsten te verwerven náást de tijd die aan studie wordt besteed (inclusief alle voorbereidings- en reistijd), eenvoudiger toegang geven tot het instrument studietoeslag op grond van artikel 36b van de Participatiewet. Deze herziening is door de toenmalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een brief aan de Tweede Kamer van 8 juli 2019 aangekondigd.2 Het wetsvoorstel Uitvoeren breed offensief, waarin de aangepaste studieregeling met een centrale normering van de studietoeslag is opgenomen, is door de Tweede Kamer controversieel verklaard.3 Bij de behandeling van het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022 op 11 november 2021, hebben de leden Maatoug (GroenLinks) en Gijs van Dijk (PvdA) een amendement4 ingediend om de herziening van de individuele studietoeslag via de Verzamelwet SZW 2022 te regelen. Dit amendement is gelijkluidend aan het voorstel van de regering bij het wetsvoorstel Uitvoeren breed offensief. Het amendement Maatoug-Gijs van Dijk is op 18 november 2021 met algemene stemmen door de Tweede Kamer aangenomen.

2. Inhoud wijziging

De hoogte van de studietoeslag is per leeftijdscategorie een minimumbedrag per maand dat de regering conform artikel 36b van de Participatiewet in dit besluit vastlegt. Daarbij kiest de regering voor een systematiek waarbij de hoogte van de studietoeslag aan de onderkant wordt begrensd. Hiermee doet de regering recht aan het decentrale karakter van de Participatiewet waar de studietoeslag deel van uit maakt. Indien lokaal wenselijk wordt geacht dan kan het college de hoogte van de studietoeslag per categorie hoger vaststellen dan de minimumbedragen zoals vastgesteld in deze AMvB. Het gaat dus niet om afwijking naar boven in een individueel geval. Bij het hoger vaststellen van de studietoeslag dan de minimumbedragen is voorstelbaar dat – met het oog op de rechtszekerheid voor de student – gemeenten dit vastleggen in de beleidsregels.

In genoemde brief van 8 juli 2019 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bedrag van ca. € 300,– per maand als uitgangspunt genoemd. De regering gaat in dit besluit uit van dit bedrag door de studietoeslag voor belanghebbenden van 21 jaar en ouder vast te stellen op minimaal € 300,– netto per maand.5 Bij het vaststellen van het bedrag voor de doelgroep jonger dan 21 jaar kiest de regering voor een lager minimumbedrag voor de studietoeslag dat evenredig is aan de verhouding van het toepasselijke Jeugd-wettelijk minimumloon (WML) ten opzichte van het reguliere WML. De regering acht deze keuze gerechtvaardigd omdat eerder is besloten het jeugd-WML in stand te laten tot 21 jaar.6 Zoals in de toelichting bij de nota van wijziging is aangegeven, heeft de studietoeslag het uitdrukkelijke oogmerk om een compensatie te bieden aan studenten en scholieren die respectievelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming ontvangen op grond van Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) en die vanwege een structurele medische beperking niet in staat zijn inkomsten te verwerven naast de tijdsbelasting die het studeren met zich meebrengt.

Hoogte studietoeslag

Zoals hierboven vermeld stelt de regering de hoogte van de studietoeslag voor belanghebbenden van 21 jaar en ouder op minimaal € 300,– netto per maand vast. De minimumbedragen voor 15- tot en met 20-jarigen worden evenredig vastgesteld aan het toepasselijke Jeugd-WML ten opzichte van het reguliere WML zoals opgenomen in artikel 2, eerste lid van het Besluit minimumjeugdloon. Zoals aangegeven heeft de regering gekozen om de bedragen aan de onderkant de begrenzen. De gemeentebesturen hebben de beleidsvrijheid om binnen hun gemeenten een hoger bedrag aan de studietoeslag te verstrekken per categorie. Een lager bedrag is niet mogelijk noch een hoger bedrag op individuele basis. De staffel voor bedragen is in de onderstaande tabel opgenomen. In de derde kolom staan de netto minimumbedragen per leeftijdscategorie per maand.

Minimumbedragen studietoeslag per leeftijdscategorie per maand

Leeftijd in jaren

Verhouding jeugd WML t.o.v regulier WML

Netto minimumbedragen studietoeslag per maand

21 en ouder

100%

€ 300,–

20

80%

€ 240,–

19

60%

€ 180,–

18

50%

€ 150,–

17

39,5%

€ 118,50

16

34,5

€ 103,50

15

30%

€ 90,–

De bedragen voor de studietoeslag zijn nettobedragen en zullen op dezelfde wijze als waarop de herziening van het netto referentie minimumloon plaatsvindt geïndexeerd worden. De bedragen zijn afgerond op hele centen.

Vrijlating stagevergoeding

De studenten die studietoeslag ontvangen en die in het kader van hun studie inkomsten ontvangen uit een stage, behouden het recht op de studietoeslag. De regering wil een stagevergoeding, van maximaal € 180,– netto per maand vrijlaten7 (exclusief reiskostenvergoeding en/of andere onkostenvergoedingen waar tegenover daadwerkelijk gemaakte kosten staan). Het bedrag wordt in dit besluit vastgelegd en bedraagt bij de inwerkingtreding € 180,–. Wanneer een stagevergoeding het bedrag van maximaal € 180,– netto per maand overschrijdt, wordt deze overschrijding in mindering gebracht op de studietoeslag.

Toevoegen van artikelen over studietoeslag aan Besluit Loonkostensubsidie Participatiewet 2021

Om het aantal algemene maatregelen van bestuur dat zijn grondslag vindt in de Participatiewet niet onnodig te laten toenemen, is ervoor gekozen om de bepalingen over studietoeslag toe te voegen aan het Besluit Loonkostensubsidie Participatiewet 2021. Zowel het instrument loonkostensubsidie, als de individuele studietoeslag zijn gericht op mensen met een beperking. Beide instrumenten hebben als doel om te bevorderen dat mensen met een beperking aan het werk gaan, resp. gaan studeren.

3. Ontvangen commentaren en adviezen

In het verlengde van het wetsvoorstel uitvoeren breed offensief, zijn geharmoniseerde bedragen voor de studietoeslag nader uitgewerkt in een conceptbesluit waarin ook een methode voor uniforme loonwaardebepaling was opgenomen, evenals een bepaling voor uitbetaling van loonkostensubsidie. Aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Uitvoeringspanel gemeenten, Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen, de Landelijke Cliëntenraad, Inspectie SZW, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) is gevraagd om het besluit te beoordelen. Ook is het besluit voor internetconsultatie uitgezet.8 Vanwege de uitgestelde behandeling van het wetsvoorstel breed offensief door de Tweede Kamer is er voor gekozen om de uniformering van de loonwaardebepaling in het kader van de loonkostensubsidie eerder in werking te laten treden. Deze wijziging was namelijk niet afhankelijk van een nieuwe grondslag in het wetsvoorstel uitvoeren breed offensief. Deze wijziging is vastgelegd in het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021 dat op 1 juli 2021 in werking is getreden. Besloten is de bedragen voor de studietoeslag bij separaat besluit vast te leggen zodra de grondslag in de formele wet gerealiseerd zou zijn.9

Onderhavig besluit geeft hier gevolg aan en regelt de bedragen voor de studietoeslag en de vrijlating stagevergoeding. De regering gaat hieronder in op de reacties die betrekking hebben op de bedragen voor de studietoeslag.

Uitvoeringspanel gemeenten

Het Uitvoeringspanel (UP) vraagt wat betreft de studietoeslag waarom hierbij gekozen is voor brutobedragen. Naar de mening van het panel kunnen de bedragen ook van het netto wettelijk minimumloon worden afgeleid. Zoals hierboven uiteengezet werd eerder ten onrechte uitgegaan van een brutobedrag voor de studietoeslag, dit is aangepast.

Het UP heeft de wens uitgesproken voor het ontvangen van informatie vanuit DUO over de beëindiging van de studiefinanciering of WTOS van betrokkene. Het UP vraagt aandacht voor tijdige beschikbaarheid van deze informatie. Ter ondersteuning van gemeenten bij de uitvoering van de studietoeslag vindt de regering het gewenst dat gemeenten via het Inlichtingenbureau een signaal ontvangen als de studiefinanciering of WTOS wordt beëindigd. Vermelding verdient dat gemeenten – net als bij de uitvoering van de huidige individuele studietoeslag – de regeling rechtmatig kunnen uitvoeren, ook als de signalering via het Inlichtingenbureau niet (tijdig) gereed is. De ontvangers van de studietoeslag hebben een inlichtingenverplichting en dienen alle feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op de studietoeslag aan het college melden. Ook hebben colleges de mogelijkheid in individueel geval het Suwinet te raadplegen.

Gevraagd is of 15-, 16- en 17-jarigen tot de doelgroep behoren. Indien een minderjarige studiefinanciering (in geldelijke zin) ontvangt en aan de overige voorwaarden voor de studietoeslag voldoet, behoort zij of hij tot de doelgroep. Een reisvoorziening op grond van artikel 2.3 onder a en artikel 4.6 onder b van de wet op de studiefinanciering 2000 wordt in dit kader niet als studiefinanciering beschouwd.

Aangezien bij de studietoeslag het vereiste dat de ontvanger 18 jaar of ouder is vervalt, werd gevraagd of de minderjarige student zelf de aanvraag in kan dienen of dat de ouder dat moeten doen. Hoofdregel bij minderjarigen is dat de ouder of voogd de aanvraag namens de minderjarige student doet. Indien de minderjarige tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat kan worden geacht kan de aanvraag echter ook door hemzelf ingediend worden.10

Het UP mist de periode waarop studietoeslag betrekking heeft (week, maand, jaar?). Naar aanleiding hiervan is in de artikelen geëxpliciteerd dat het om maandbedragen gaat. De vraag is of de studietoeslag met het WML tegelijk geïndexeerd wordt. Doordat de indexeringsgrondslag voor het WML van overeenkomstige toepassing wordt verklaard wordt het bedrag tegelijkertijd met het WML geïndexeerd.

Landelijke Cliëntenraad (LCR)

De LCR verbaast zich dat de studietoeslag voor studenten en leerlingen met een beperking in de Participatiewet blijft en niet wordt opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000. De regering antwoordt dat gemeenten de individuele studietoeslag nu al uitvoeren. Zij staan het dichtst bij de burger en kunnen via lokale netwerken de doelgroep beter vinden en hen ook na de studie vanuit de gemeentelijke verantwoordelijk de nodige begeleiding geven bij het zoeken naar een baan. Het helpt gemeenten als zij de doelgroep via de studietoeslag al in beeld hebben.

De LCR stelt voor om het budget ten behoeve van de studietoeslag geoormerkt aan gemeenten beschikbaar te stellen en de «kan-bepaling» die beleidsvrijheid voor gemeenten biedt in artikel 36b, eerste lid te schrappen. De regering is van opvatting dat een geoormerkte financiering niet bij het decentrale karakter past. Op de vraag van LCR of er ook sprake is van de kostendelersnorm bij de studietoeslag, antwoordt de regering dat de studietoeslag een individueel recht betreft.

De LCR merkt op dat de gemiddelde inkomsten uit een bijbaan minimaal 33% van het WML bedraagt en stelt voor het normbedrag te verhogen naar 35% van het WML. Ook stelt de LCR voor om het bedrag voor de vrijlating van de stagevergoeding te verhogen waarbij reiskostenvergoeding en andere onkostenvergoedingen niet verrekend worden met de studietoeslag. De regering merkt op dat de studietoeslag een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning betreft op grond van de Participatiewet. Deze toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een compensatie te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven naast een voltijd studie. De regering is van opvatting dat een hoger minimumbedrag of een hogere vrijlating van stagevergoeding niet past in het compenserende karakter van de studietoeslag. Een reiskostenvergoeding of andere onkostenvergoedingen waar tegenover daadwerkelijk gemaakte kosten staan worden dit kader niet als stagevergoeding beschouwd.

Tot slot vraagt de LCR aandacht voor adequate en actieve voorlichting door DUO, onderwijsinstellingen, UWV (als er voorzieningen voor studeren worden aangevraagd) en gemeenten (burgerlijke stand) waarbij rekening wordt gehouden met het doenvermogen van studenten. De regering is met de LCR van opvatting dat adequate en actieve voorlichting door onder meer de genoemde actoren cruciaal is om de doelgroep van de studietoeslag beter te bereiken. In het kader van flankerend beleid wil de regering zich inzetten om dit doel te bereiken.

Internetconsultatie

Het conceptbesluit heeft vijf weken opengestaan voor consultatie. De consultatie heeft 28 reacties opgeleverd waarvan vier niet-openbaar. Burgers, ervaringsdeskundigen en professionals hebben gereageerd, evenals bij het breed offensief betrokken partijen zoals Iederin, Divosa, Schulinck, Cedris, BOW, de Ondernemersorganisatie in de schoonmaakbranche (OSB), en er was een gezamenlijke reactie van de werkgeversorganisaties VNO/NCW, MKB, AWVN, DNZ. De regering wil een ieder bedanken voor de inbreng. Hierna gaat de regering in op belangrijke punten ten aanzien van de studietoeslag.

Enkele respondenten, waaronder Ieder(in) vragen zich af waarom de studietoeslag lager is dan de studieregeling in de Wajong en pleiten voor een hoger normbedrag voor de studietoeslag. Ook wordt door enkelen aandacht gevraagd voor een hogere vrijlating van de stagevergoeding. De regering merkt op dat de studietoeslag een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning betreft op grond van de Participatiewet. Deze toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een compensatie te bieden aan studenten die – in tegenstelling tot personen in de Wajong – wel arbeidsvermogen hebben maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven naast een voltijd studie. Het betreft dus wezenlijk een andere doelgroep dan personen in de Wajong. De regering is voorts van opvatting dat een hoger minimumbedrag of een hogere vrijlating van stagevergoeding niet past in het compenserende karakter van de studietoeslag. Overigens heeft de regering dit besluit zodanig aangepast zodat gemeenten – indien lokaal wenselijk wordt geacht – de hoogte van de studietoeslag hoger kunnen vaststellen dan de minimumbedragen uit dit besluit.

Een aantal respondenten vraagt zich af waarom er gekozen is voor leeftijdsafhankelijke studietoeslag tot 21 jaar terwijl studenten jonger dan 21 jaar met vergelijkbare kosten te maken hebben. Deze respondenten vragen hetzelfde bedrag voor alle studenten ongeacht de leeftijd. De regering vindt de keuze voor een lagere norm – navenant van het jeugd-WML – voor studenten tot 21 jaar gerechtvaardigd omdat eerder is besloten het jeugd-WML in stand te laten.11 Zoals bij de toelichting van de nota van wijziging is aangegeven heeft de studietoeslag het uitdrukkelijke oogmerk om een compensatie te bieden voor het niet in staat zijn van het – naast de te volgen scholing of studie -verwerven van de inkomsten die een student in vergelijkbare omstandigheden zonder structurele medische beperking wel kan verwerven. Om deze reden ligt het in de rede om eenzelfde onderscheid te maken voor de studietoeslag.

Een respondent vraagt zich af de gedeeltelijk leeftijdsafhankelijke normbedragen een verlaging betekent van de toeslag die studenten thans op grond van de huidige individuele studietoeslag krijgen. De regering heeft dit besluit zodanig aangepast zodat gemeenten de hoogte van de studietoeslag hoger kunnen vaststellen dan de minimumbedragen uit dit besluit. In de overgang naar het nieuwe systeem van studietoeslag is voorzien in overgangsrecht.12 Indien het college besluit om de hoogte van de studietoeslag te verlagen tot aan minimumbedragen op grond van dit besluit dan gelden de regels van het overgangsrecht. Wanneer bij beschikking van een college bijvoorbeeld voor de duur van de studie een individuele studietoeslag is toegekend én dit tot een hoger bedrag heeft geleid dan het bedrag dat op grond van de nieuwe studietoeslag minimaal kan worden verkregen, houdt een belanghebbende dit toegekende recht. Wanneer echter de beschikking bijvoorbeeld voor een jaar is verleend, dan zal de belanghebbende gedurende de rest van de studie na aanvraag van een studietoeslag onder het nieuwe regime vallen en tenminste het minimale normbedrag krijgen, ook wanneer dit lager zal zijn dan de onder de huidige regeling toegekende individuele studietoeslag. Wanneer een bij beschikking toegekende individuele studietoeslag echter lager is, heeft belanghebbende recht op het hogere minimumbedrag van de studietoeslag.

Verder is door een respondent de vraag gesteld of het ontvangen van de studietoeslag gevolgen heeft voor het recht op studiefinanciering. Het antwoord van de regering hierop is ontkennend. De studietoeslag is een aanvullende inkomensondersteuning en heeft geen gevolgen voor het recht op studiefinanciering of WTOS.

Schulinck merkt op dat stagevergoeding geen onkostenvergoeding is zoals in de toelichting wordt aangegeven en dat de toelichting tot verwarring kan leiden. Naar aanleiding hiervan is de toelichting aangepast.

4. Regeldruk

De inhoudelijke nalevingskosten voor burgers, bedrijven en professionals en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het besluit is daaraan getoetst.

De lastendruk voor gemeenten ten aanzien van de studietoeslag neemt per saldo niet toe in vergelijking met de huidige individuele studietoeslag. Door de herziening van de studietoeslag worden geharmoniseerde bedragen geïntroduceerd die afhankelijk zijn van de leeftijd van betrokkene. Deze geharmoniseerde systematiek vergt een eenmalige aanpassing in gemeentelijke systemen. Tegelijkertijd wordt de vermogenstoets voor de studietoeslag geschrapt. Dit heeft een significante lastenverlichting tot gevolg voor zowel gemeenten als burgers.

Voor de vaststellening van het vermogen dienen burgers die op dit moment gebruik maken van de individuele studietoelagen bewijstukken aan te leveren over hun vermogens- en schuldenpositie. Na de herziening van de regeling is dat niet meer aan de orde wat een verlaging van de regeldruk met zich meebrengt. Bij invoering van de studietoeslag is rekening gehouden met een structureel gebruik van ongeveer 10.000 studenten. De jaarlijkse instroom is lager dan 10.000, omdat studenten gemiddeld meer dan een jaar studeren. Uitgaande van een instroom van ongeveer 4.000 studenten per jaar en gemiddeld ongeveer twee uur besparing door het vervallen van de vermogenstoets, zou de verlaging van de regeldruk rond de € 0,1 miljoen liggen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I. Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021

Artikel 7a. bedragen studietoeslag

In dit artikel wordt gevolg gegeven aan artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. De bedragen zijn minimumbedragen. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven wordt voor de minimumbedragen aangesloten bij het jeugd-WML. Opgemerkt wordt dat dit bedragen zijn die gelden tenzij de student een stage volgt waar een stagevergoeding tegenover staat die boven het vrijgelaten bedrag genoemd in artikel 7b van dit besluit uitkomt. In dat geval wordt het deel dat boven de vrijlating uitkomt in mindering gebracht op de hoogte van de studietoeslag.

Artikel 7b. Vrijlating stagevergoeding

Op grond van artikel 36b, vijfde lid, van de Participatiewet wordt een stagevergoeding in mindering gebracht op de studietoeslag. Dit artikel bepaalt dat deze vrijlating € 180,– per maand bedraagt.

Artikel 7c. Indexering

Aangezien de minimumbedragen voor de studietoeslag, zoals neergelegd in artikel 7a, zijn ontleend aan het (jeugd-)WML ligt het in de rede dat deze bedragen meebewegen met de ontwikkeling van het WML. In dit artikel is dan ook neergelegd dat de bedragen voor de studietoeslag op overeenkomstige wijze als de bijstandsnormen op grond van de verandering van het netto minimumloon worden herzien. Dit betekent dat de bedragen twee maal per jaar kunnen veranderen, per 1 januari en 1 juli. Het is aannemelijk dat de gemiddelde stagevergoeding zich grosso modo op dezelfde wijze zal ontwikkelen als de lonen. Daarom wordt de vrijlating voor de stagevergoeding op dezelfde wijze herzien. Net als de wijziging van bedragen in de Participatiewet, worden de gewijzigde bedragen in de Staatscourant medegedeeld.

Artikel 10. Citeertitel

De citeertitel van het Besluit loonkostensubsidie 2021 wordt aangepast waardoor deze de inhoudelijke uitbreiding van het besluit reflecteert.

Artikel II. Inwerkingtreding

Het besluit treedt op een koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking. Met dat besluit zal zowel artikel 36b Participatiewet, zoals dat is gewijzigd in de Verzamelwet SZW 2022 en waar dit besluit de grondslag in vindt, als dit besluit in werking treden. Conform de wens van de Tweede Kamer wordt, in afwijking van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn, beoogd dit artikel op 1 april 2022 in werking te laten treden. De VNG ziet geen belemmering om het artikel op 1 april 2022 in werking te laten treden.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr.5

X Noot
2

Kamerstuk II 2018/2019, 34 352, nr.169.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 718, nr. 43.

X Noot
4

Kamerstukken II 2021/2022, 35 897, nr. 16.

X Noot
5

In de toelichting bij de nota van wijziging werd abusievelijk over brutobedragen gesproken (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 5, p. 7), in lijn met de Participatiewet, worden in het besluit netto bedragen vermeld.

X Noot
6

Kamerstukken II 2016/17, 34 573, nr. 3.

X Noot
7

Dit bedrag is gebaseerd op een gemiddelde MBO stagevergoeding van 4 dagen.

X Noot
9

Zie: Stb. 201,113, p. 6.

X Noot
10

Zie mutatis mutandis artikel 8:21, tweede lid, Awb.

X Noot
11

Kamerstukken II 2016/17, 34 573, nr. 3.

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/2022, 35 897, nr. 24.

Naar boven