34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet

Nr. 169 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2019

Aanleiding

In de brief van 18 december 20181 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Inspectie SZW rapport evaluatie individuele studietoeslag in de Participatiewet. Daaruit bleek dat er sprake is van onderbenutting van de individuele studietoeslag doordat gemeenten de doelgroep moeilijk kunnen bereiken, de gemiddelde hoogte van de studietoeslag lager is dan de studieregeling Wajong2010 en doordat aanvullende voorwaarden worden gesteld, zoals het criterium «niet in staat zijn het WML te kunnen verdienen». Voor de verdere inhoud verwijs ik naar bovengenoemd ISZW rapport en Kamerbrief. In deze brief heb ik voorts toegezegd uw Kamer in het voorjaar van 2019 inhoudelijk te kunnen informeren over de maatregelen die ik in dit kader overweeg te nemen.

Tijdens het VAO Participatiewet op 7 februari 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 51, item 5) is vervolgens door het lid Raemakers (D66) een motie ingediend2 om bij de uitwerking en verbetering van de huidige regeling van de individuele studietoeslag ernaar te streven om studenten met een beperking die tijdens hun studie vanwege hun beperking niet kunnen bijverdienen, in aanmerking te laten komen voor een studietoeslag die een vergelijkbare hoogte en criteria kent als de studieregeling in de Wajong2010. Bij deze uitwerking vraagt de motie ook de optie om de individuele studietoeslag door DUO te laten uitkeren mee te nemen. Hierbij moeten de bijkomende voor- en nadelen in kaart worden gebracht. Deze motie is door uw Kamer unaniem aangenomen.

Uitvoeringsopties

Gelet op de conclusies van het Inspectie SZW rapport is er een drietal mogelijkheden om de uitvoering van een aangepaste regeling van de individuele studietoeslag te beleggen. De inhoudelijke afweging van de wijze van invulling van een nieuwe individuele studietoeslag spitst zich toe op beantwoording van de vraag voor welke uitvoeringsoptie (decentraal of centraal) wordt gekozen.

Optie 1 Decentraal via gemeenten

Aanpassing van huidige regeling in de Participatiewet in die zin dat (vergeleken met de huidige regelgeving) een grote mate van uniformering en normering wordt aangebracht. De uitvoering van een op deze wijze aan te passen regeling, valt óók bij deze optie onder het hoofdstuk «Aanvullende inkomensondersteuning» in de Participatiewet. De optie 1 wordt op decentraal niveau belegd bij de gemeenten. De beschikbare middelen (€ 35 miljoen per jaar) blijven in deze optie dan ook (ongeoormerkt) via het Gemeentefonds verdeeld worden.

Personen die jonger zijn dan 27 jaar en uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs kunnen volgen en daarbij aanspraak hebben op studiefinanciering, hebben overigens géén recht op algemene bijstand. Het recht op studiefinanciering wordt in de Participatiewet namelijk beschouwd als een aan de algemene bijstand voorliggende voorziening. In deze optie komen studenten met een medische beperking wél in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van een individuele studietoeslag. De vaststelling van de doelgroep voor de toeslag alsmede de voorwaarden voor, en de hoogte van de toeslag moet dan wel (gelet op de conclusies van het eerder genoemde ISZW-rapport) in belangrijke mate wettelijk geüniformeerd en genormeerd worden, zoals op het punt van de criteria om in aanmerking te komen voor de individuele studietoeslag, het vastleggen van een normtoeslag en nadere voorwaarden (o.a. inlichtingenplicht).

Optie 2 Centraal onder verantwoordelijkheid van SZW

De regeling wordt uit de Participatiewet gehaald en in plaats daarvan wordt een nieuwe SZW-inkomensregeling geïntroduceerd die specifiek gericht is op «studenten met een beperking». De uitvoering, onder beleidsverantwoordelijkheid van SZW, wordt niet op gemeentelijk maar op rijksniveau belegd, bijvoorbeeld via DUO, het UWV of de SVB. De beschikbare middelen (€ 35 miljoen per jaar) komen toe aan SZW en worden niet langer toegevoegd aan het Gemeentefonds.

De individuele studietoeslag wordt dan aangepast tot een specifieke genormeerde en geüniformeerde inkomensregeling van SZW voor studenten die studiefinanciering (Wet studiefinanciering 2000) of een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) ontvangen, maar vanwege hun medische beperking niet in staat worden geacht om naast hun studie bij te verdienen. De regeling wordt aangemerkt als een (los van de Participatiewet en het bijstandsregime staande) genormeerde en uniforme SZW inkomensregeling, die op centraal niveau (DUO, UWV, SVB) en onder beleidsverantwoordelijkheid van SZW wordt uitgevoerd.

Optie 3 Centraal onder verantwoordelijkheid van OCW

De regeling wordt dan uit de Participatiewet gehaald en ondergebracht in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf2000) en/of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) van het Ministerie van OCW. Er wordt een extra instrument aan de Wsf2000 en/of WTOS toegevoegd, specifiek bedoeld voor financiële ondersteuning tijdens de studie voor de doelgroep zoals ook genoemd onder 2. De uitvoering wordt (onder beleidsverantwoordelijkheid van OCW) ondergebracht bij DUO. De beschikbare middelen (€ 35 miljoen per jaar) komen toe aan OCW.

Bovenstaande uitvoeringsopties hebben verschillende voor- en nadelen. Nadeel van optie 1 waarbij de uitvoering bij gemeenten wordt verbeterd is dat harmonisatie van het normbedrag en de toekenningscriteria een inperking van gemeentelijke beleidsvrijheid met zich mee brengt. Bovendien moeten gemeenten een verbeterslag maken hoe zij de doelgroep gaan bereiken. De ene gemeente is daartoe beter in staat dan de andere. Optie 2 en 3 waarbij de uitvoering centraal geregeld wordt door SZW resp. door DUO heeft als nadeel dat een reeds ingezet decentralisatieproces wordt teruggedraaid terwijl gemeenten nog maar enkele jaren met deze regeling te maken hebben. Bovendien komen gemeenten door andere decentralisaties in het Sociaal domein nu steeds meer in contact met de doelgroep van de regeling. Bij (re-)centralisatie via optie 2 zou SZW bovendien beleidsverantwoordelijk blijven terwijl financiële ondersteuning tijdens de studie als verantwoordelijkheid van OCW gezien zou kunnen worden. Bovendien moet dan (los van de Participatiewet) een geheel nieuwe wet worden opgetuigd. Bij uitvoering door UWV of SVB is het bovendien de vraag of zij beter dan gemeenten in staat zijn om de doelgroep te bereiken. Optie 3 heeft als voordeel dat de regeling onder te brengen is in de reeds bestaande structuur van de Wsf2000 en/of WTOS. Echter ook OCW zou dan moeten gaan vormgeven welke student met een beperking wel in aanmerking komt en welke student niet. Daar komt bij dat de Minister van OCW tijdens het AO over studenten met een beperking in mbo en ho van 24 april jl. aan uw Kamer te kennen heeft gegeven dat het op korte termijn niet mogelijk is om DUO te belasten met de uitvoering van een nieuwe regeling. Gegeven de huidige situatie bij DUO heeft onderhoud en vervanging de komende periode prioriteit om de continuïteit en kwaliteit van de huidige dienstverlening aan studenten en scholen en contact met studenten te garanderen. Het formuleren van de doelgroep, het wijzigen van de Wsf2000 en de WTOS en de beschikbare capaciteit bij DUO zorgen ervoor dat de inwerkingtreding niet eerder dan 2022 is te voorzien, indien daartoe zou worden besloten.

Conclusie

Omdat vanwege decentralisaties gemeenten meer bevoegdheid en verantwoordelijkheid hebben voor integraal beleid in het sociale domein, ben ik van mening dat hierbij past de uitvoering van de individuele studietoeslag te verbeteren door gemeenten zelf. Ik verwacht ook dat dit het draagvlak vergroot bij gemeenten om in afwachting van wetswijziging van de individuele studietoeslag in de Participatiewet per 2021 nu al actief aan de slag te gaan met verbetering van de uitvoering. Daar komt bij dat gegeven de beschikbare capaciteit bij DUO implementatie van een eventuele uitvoering van de individuele studietoeslag door DUO (waarbij ook wet- en regelgeving moet worden aangepast) op zijn vroegst pas per 2022 is te realiseren. Deze verschillende tijdpaden waarbij de uitvoering door gemeenten wel al op korte termijn kan worden verbeterd zijn voor mij (in samenspraak met de VNG) doorslaggevend de verbetering van de uitvoering van de individuele studietoeslag via gemeenten te realiseren.

Na afstemming met mijn collega’s van BZK en OCW, met de VNG en met enkele gemeenten, alsmede in overleg met belangenorganisaties als het Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) en de Landelijke Studentenvakbond (LSvB) bereid ik daarom een wetsvoorstel voor om de uitvoering van de individuele studietoeslag te verbeteren binnen de Participatiewet. Uitgangspunt is dan harmonisatie van het normbedrag van circa 300 euro per maand. Dit is een vergelijkbare hoogte als bij de studieregeling in de Wajong2010 en is ook in lijn met de motie van het lid Raemakers (Kamerstuk 34 352, nr. 147). Daarnaast worden ook de afbakening en de toelatingscriteria geharmoniseerd. De Participatiewet wordt hierop aangepast. Ik streef ernaar om deze herziening mee te nemen als nota van wijziging bij het wetsvoorstel van het Breed offensief.

Anticiperend op dit wetgevingstraject pas ik bij Verzamelwet SZW het criterium «niet in staat het WML te verdienen» aan tot «door een medische beperking naast de studie structureel niet kunnen bijverdienen». Daarbij omschrijf ik in Gemeentenieuws SZW-5 op welke wijze de wetgever dit wetsartikel heeft bedoeld, zodat gemeenten de uitvoering op dit punt aanpassen aan de bedoeling van de wetgever en niet gehouden zijn om eerst de loonwaarde van de aanvrager vast te stellen, maar gegeven de medische beperking redelijkerwijs kunnen vaststellen dat iemand niet in staat is om naast de studie bij te verdienen. Daarnaast werk ik samen met de VNG aan het verbeteren van de communicatie tussen de doelgroep en gemeenten zodat zij elkaar beter weten te vinden en de bekendheid van het bestaan van de individuele studietoeslag, alsmede waar en op welke wijze deze is aan te vragen, wordt vergroot.

Gegeven bovenstaande aanpassingen voor een nieuwe regeling van de individuele studietoeslag meen ik recht te doen aan de aanbevelingen van het ISZW-rapport en geef ik invulling aan de motie van het lid Raemakers. Ik houd uw Kamer op de hoogte van dit proces en de voortgang van de uitvoering van de individuele studietoeslag.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstuk 34 352, nr. 139

X Noot
2

Kamerstuk 34 352, nr. 147

Naar boven