Besluit van 29 november 2021, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 en de Wet voortgezet onderwijs 2020

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 25 november 2021, nr. WJZ/30021986 (7099), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel XCVI van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 en artikel 14.2 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020

  • 1. De Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 treedt, met uitzondering van de artikelen XXIII, XXVII, XXXIV, XXXVII, XLII, LII, onderdeel H, LIV, onderdeel N, en XC, in werking met ingang van 1 augustus 2022.

  • 2. Artikel XC van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 treedt in werking op het tijdstip waarop het bij geleidende brief van 18 februari 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal (Kamerstukken 35 145), nadat dit tot wet is verheven, in werking treedt.

Artikel 2. Wet voortgezet onderwijs 2020

  • 1. De Wet voortgezet onderwijs 2020 treedt in werking met ingang van 1 augustus 2022, behoudens het bepaalde in het tweede tot en met vierde lid.

  • 2. Van het eerste lid zijn uitgezonderd:

    • a. artikel 1.1, wat betreft de begripsbepaling van het begrip «herregistratiecriteria»;

    • b. artikel 5.18;

    • c. artikel 7.21;

    • d. artikel 7.46;

    • e. artikel 7.54;

    • f. artikel 7.55;

    • g. artikel 7.57, eerste lid, derde lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel a;

    • h. artikel 7.62, eerste lid, en derde lid, onderdeel b;

    • i. artikel 7.63.

  • 3. Wat betreft de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba treedt artikel 2.98 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 in werking met ingang van 1 augustus 2025.

  • 4. Wat betreft de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn van het eerste lid uitgezonderd:

    • a. artikel 5.33;

    • b. hoofdstuk 7, paragraaf 6;

    • c. de artikelen 8.17 en 8.18;

    • d. artikel 11.93, eerste lid, onderdeel e, en tweede tot en met vierde lid.

Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 november 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Uitgegeven de negende december 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt de inwerkingtreding van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020) en van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020. Beide wetten treden grotendeels in werking met ingang van 1 augustus 2022. Hieronder wordt ingegaan op enkele uitzonderingen.

Artikel 1. Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020

Eerste lid

De artikelen XXIII, XXVII, XXXIV, XXXVII en XLII van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 zijn inmiddels overbodig geworden. De in die artikelen genoemde wetten zijn reeds ingetrokken door respectievelijk artikel XLIV, artikel XLV, artikel L, artikel LIII en artikel LVII van de Wet van 12 februari 2020 tot wijziging van de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 2020) (Stb. 2020, 76). De Verzamelwet OCW 2020 is met ingang van 1 april 2020 in werking getreden (Stb. 2020, 98).

Artikel LII van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 betreft enkele wijzigingen van de Wet educatie en beroepsonderwijs. De wijzigingsopdrachten in artikel LII, onderdelen B (artikel 1.3.3), E, (artikel 2.1.3), H (artikel 2.2.5), J (artikel 2.6), HH (artikel 8a.1.3) en LL (artikel 11.1) van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 raken aan artikelen die met de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs (Kamerstukken 35 606) komen te vervallen, opnieuw worden vastgesteld of worden gewijzigd. Beoogd wordt de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs eerder in werking te doen treden dan de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020. Daarmee worden genoemde wijzigingen uit de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 overbodig en zullen deze niet meer uitvoerbaar zijn. Die onderdelen zullen daarom niet meer in werking treden.

Ook artikel LIV, onderdeel N, van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 is inmiddels overbodig geworden en hoeft niet meer in werking te treden. De met dit onderdeel beoogde wijziging van artikel 40 van de Wet medezeggenschap op scholen is met ingang van 1 januari 2021 al doorgevoerd door artikel VIII, onderdeel I, van de Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het onderwijstoezicht en enkele andere wetten in verband met actualisering van de deugdelijkheidseisen, het daarmee samenhangende onderwijstoezicht en vermindering van administratieve verplichtingen in het funderend onderwijs, alsmede reparatie van wetstechnische gebreken (actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs) (Stb. 2020, 235 en 469).

Tweede lid

Artikel XC van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 bevat een samenloopbepaling van de WVO 2020 met het bij geleidende brief van 18 februari 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal (Kamerstukken 35 145). Genoemd wetsvoorstel zelf bevat in artikel VIa een bepaling waarmee artikel XC van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 wordt gewijzigd. Als genoemd initiatiefwetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, dient eerst artikel VIa van die wet toegepast te worden, en pas daarna de wijzigingen die artikel XC van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 aanbrengt in de Wet voortgezet onderwijs 2020.

Artikel 2. WVO 2020

Eerste lid

De huidige Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) bevatten enkele bepalingen die nog niet in werking zijn getreden. Deze bepalingen zijn wel overgeheveld naar de WVO 2020, een deel daarvan kan echter ook op dit moment om verschillende redenen nog niet in werking getreden. In het tweede tot en met vierde lid van dit artikel zijn daarom enkele uitzonderingen opgenomen op de in het eerste lid genoemde inwerkingtreding van de wet met ingang van 1 augustus 2022.

Tweede lid

Uitzondering op de inwerkingtreding betreft allereerst een deel van de bepalingen met betrekking tot het lerarenregister.1 De Wet van 22 februari 2017 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal (Stb. 2017, 85) is namelijk nooit in zijn geheel in werking getreden. Met artikel 2, tweede lid, onderdelen a en c tot en met i, van dit inwerkingtredingsbesluit worden de overeenkomstige bepalingen in de WVO 2020 uitgezonderd van inwerkingtreding. Het betreft met name bepalingen in hoofdstuk 7, paragraaf 10, van de WVO 2020. Overigens is onlangs in de Eerste Kamer een (initiatief)wetsvoorstel tot afschaffing van het lerarenregister (Kamerstukken 35 145) aangenomen. Als die wet in werking treedt, dan komen de paragrafen 10 en 11 van hoofdstuk 7 van de WVO 2020 in zijn geheel te vervallen (zie artikel XC van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020).

Ook artikel 5.18 wordt uitgezonderd van inwerkingtreding. Met de Wet van 25 februari 2021 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (Stb. 2021, 171; hierna: Wet vereenvoudiging bekostiging PO) wordt de bekostiging van de samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs vereenvoudigd. Het onderscheid tussen personele en materiële bekostiging vervalt en wordt vervangen door bekostiging voor de lichte en zware ondersteuning die samenwerkingsverbanden verzorgen. Dat is straks geregeld in de artikelen 5.13 en 5.15 (nieuw) WVO 2020. De bepalingen over personele en materiële bekostiging (artikel 5.13 en 5.18 (oud) WVO 2020) zouden moeten komen te vervallen, Abusievelijk wordt artikel 5.18 nog niet ingetrokken met de samenloopbepaling in artikel XII van de Wet vereenvoudiging bekostiging PO. Daarom is artikel 5.18 uitgezonderd in dit inwerkingtredingsbesluit. Deze bepaling zal met een later wetsvoorstel worden ingetrokken.

Derde en vierde lid

De WVO BES bevat enkele bepalingen die nog niet in werking zijn getreden. In artikel 2, derde en vierde lid, van dit inwerkingtredingsbesluit zijn daartoe wat betreft de inwerkingtreding van de WVO 2020 enkele uitzonderingen opgenomen met betrekking tot Caribisch Nederland.

Artikel 60 van de WVO BES, met betrekking tot het leerlingenstatuut, is nog niet in werking getreden. Deze bepaling is als artikel 2.98 opgenomen in de WVO 2020. In Europees Nederland moeten scholen al langer een leerlingenstatuut opstellen, maar voor Caribisch Nederland betreft het een nieuw voorschrift. Om de scholen voldoende tijd te geven om zich hierop voor te bereiden, zal dit artikel voor Caribisch Nederland pas met ingang van 1 augustus 2025 in werking treden.

Artikel 5.33 van de WVO 2020 vervangt het huidige artikel 96n van de WVO. Er is geen parallel van deze bepaling in de WVO BES. In hoofdstuk 11 van de WVO 2020 is deze bepaling echter niet expliciet uitgezonderd van toepassing in Caribisch Nederland. Wel is in artikel 9.28 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 bepaald dat artikel 6.4 van dat besluit niet van toepassing is op Caribisch Nederland. Artikel 6.4 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 geeft invulling aan artikel 5.33 van de WVO 2020. Feitelijk is artikel 5.33 WVO 2020 daarmee niet van toepassing op Caribisch Nederland. Voor de duidelijkheid treedt artikel 5.33 WVO 2020 slechts voor het Europese deel van Nederland in werking.

Hoofdstuk 7, paragraaf 6 (de artikelen 7.26 tot en met 7.33), van de WVO 2020 heeft betrekking op regels over de zij-instroom in het beroep van leraar. In de WVO BES betreft dit de artikelen 89 en 196 tot en met 205, die tot op heden nog niet in werking getreden zijn, omdat ze in Caribisch Nederland in de praktijk niet uitvoerbaar zijn. Deze bepalingen uit de WVO 2020 worden voor Caribisch Nederland daarom nu uitgezonderd van inwerkingtreding.

De artikelen 8.17 en 8.18 van de WVO 2020 treden voor Caribisch Nederland nog niet in werking. Deze artikelen komen overeen met de artikelen 179 en 182 van de WVO BES, die ook nog niet in werking getreden zijn. Ze hebben betrekking op het gebruik van het persoonsgebonden nummer door het bevoegd gezag en door het openbaar lichaam. De uitzondering van artikel 11.93, eerste lid, onderdeel e, en tweede tot en met vierde lid, WVO 2020 hangt hier eveneens mee samen. Dat komt overeen met de onderdelen van artikel 65 WVO BES die ook nog niet in werking zijn getreden.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Onder andere de artikelen 41b, 41k, 41l, 41n, eerste lid, derde lid, onderdeel b, en zesde lid, onderdeel a, 41s, eerste lid, en derde lid, onderdeel b, en 41t, van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn nog niet in werking getreden.

Naar boven