Besluit van 25 januari 2021 tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag voor verruiming van de koppeling gewerkte uren in verband met COVID-19

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 2020, nr. 2020-0000170809, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane;

Gelet op artikel 1.7, derde en vierde lid, van de Wet kinderopvang;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 januari 2020, No. W12.20.0502/III);

Gezien het nader rapport van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 januari 2021, 2021-000004466, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8b

  • 1. In afwijking van artikel 8a bedraagt voor het berekeningsjaar 2020 het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, voor ieder kind niet meer dan:

    • a. 230 uren per kalendermaand; en

    • b. voor het berekeningsjaar 2020 230 uren per kalendermaand vermenigvuldigd met het aantal maanden waarin de ouder of partner in dat berekeningsjaar:

      • 1°. arbeid heeft verricht als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a, van de wet; of

      • 2°. gebruik heeft gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de wet.

  • 2. Voor het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het aantal maanden van de ouder of partner die in het berekeningsjaar 2020 het minste aantal maanden heeft gewerkt, gebruik heeft gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus heeft gevolgd.

  • 3. Bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder a, en onder b, aanhef en onderdeel 1° wordt indien een ouder of zijn partner in het berekeningsjaar 2020 aanspraak op kinderopvangtoeslag behoudt op grond van artikel 1.6, vijfde of zevende lid, van de wet, uitgegaan van het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking kwam voor de beëindiging van de arbeid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 januari 2021

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, A.C. van Huffelen

Uitgegeven de achtste februari 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

Met dit besluit wordt het Besluit kinderopvangtoeslag voor 2020 gewijzigd. De wijziging is van toepassing op werkende ouders die aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Voor ouders die gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus (de doelgroepers) verandert er niets. Voor werkende ouders wordt in toeslagjaar 2020 de koppeling gewerkte uren (kgu) verruimd. Werkende ouders komen per gewerkte kalendermaand voor ten hoogste 230 uren kinderopvang in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. De aanpassing houdt verband met de (gedeeltelijke) sluiting van de kinderopvang van 16 maart tot en met 7 juni 2020 in verband met de gevolgen van COVID-19.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

De maatregel

In het toeslagjaar 2020 wordt de kgu binnen de kinderopvangtoeslag tijdelijk verruimd. Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt is normaal gesproken gekoppeld aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder. Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag is dan gelijk aan 140% van de gewerkte uren bij dagopvang en gastouderopvang (voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen), en 70% van de gewerkte uren bij buitenschoolse opvang en gastouderopvang (voor kinderen in de leeftijd waarop kinderen naar het basisonderwijs kunnen gaan). Hierbij geldt een maximum van 230 uren kinderopvangtoeslag per kalendermaand. De normen van 140% en 70% worden voor 2020 losgelaten.

In plaats daarvan komen werkende ouders in aanmerking voor kinderopvangtoeslag voor het maximum van 230 uren kinderopvang per kalendermaand voor die maanden waarin zij arbeid verrichten. Deze maatregel is tijdelijk en is alleen van toepassing in berekeningsjaar 2020. In 2021 wordt de reguliere kgu weer van kracht.

Aanleiding

Nederland is door de uitbraak van COVID-19 en de daarmee verband houdende overheidsmaatregelen geconfronteerd met buitengewone omstandigheden die een enorme impact hebben op het maatschappelijk leven en de arbeidsmarkt. Op last van de overheid zijn in het belang van de volksgezondheid maatregelen betreffende de openbare orde genomen en bedrijven en instellingen in een aantal sectoren gesloten. Dit heeft ook impact gehad op de kinderopvangsector. De kinderopvang is in de periode van 16 maart tot en met 7 juni 2020 (gedeeltelijk) gesloten geweest.

Tijdens de COVID-19 crisis is nog duidelijker geworden dat kinderopvang een belangrijke randvoorwaarde is voor het goed kunnen combineren van arbeid en zorgtaken voor kinderen. Het goed kunnen combineren van arbeid en zorgtaken is een belangrijke randvoorwaarde voor het draaiende houden van de economie. Ook voor de ontwikkeling van kinderen is de stabiliteit van de kinderopvangsector voor de toekomst van groot belang. In deze bijzondere situatie heeft het kabinet ouders gevraagd de rekening van de kinderopvang te blijven betalen en het gebruik van de kinderopvang niet aan te passen. Het door laten lopen van de reguliere betaling door ouders had verschillende voordelen. Ouders behielden op deze manier de plek voor hun kinderen op de kinderopvang toen de kinderopvang weer regulier open ging. De kinderopvangtoeslag bleef gewoon doorlopen waardoor er niet grootschalig ingegrepen hoefde te worden in het lopende toeslagensysteem. Een belangrijk voordeel was verder dat de kinderopvang op deze manier gefinancierd bleef en zo in staat was goede noodopvang te verzorgen. De sector bleef op deze manier zo stabiel mogelijk waardoor de terugkeer naar de reguliere situatie zo makkelijk mogelijk werd gemaakt.

Om te voorkomen dat ouders hierbij betaalden voor een dienst die niet werd geleverd, heeft het kabinet in samenspraak met de kinderopvangsector besloten om ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen tijdens de (gedeeltelijke) sluiting van de kinderopvang tegemoet te komen in de eigen bijdrage (tot de maximum uurprijs) voor kosten voor de kinderopvang.1 Dit had als doel om ouders te stimuleren de eigen bijdrage aan de kinderopvangorganisaties ook daadwerkelijk door te blijven betalen. Ook kinderopvangtoeslag ontvangende ouders die gebruik maakten van de noodopvang ontvangen de vergoeding voor de gehele periode van sluiting.

Doel van de maatregel

Het kabinet heeft tijdens de sluiting van de kinderopvang ingezet op reguliere betaling van de factuur en stabiliteit in de kinderopvangtoeslag. De Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO werd in het leven geroepen om te voorzien in een vergoeding voor de eigen bijdrage (tot de maximum uurprijs) die ouders betalen aan de kinderopvang. Omdat ouders de volledige factuur van de kinderopvang tijdens de sluiting hebben doorbetaald is het van belang dat zij niet worden gekort op de kinderopvangtoeslag tijdens deze periode.

Aangezien het recht op kinderopvangtoeslag mede afhankelijk is van het aantal gewerkte uren, heeft een daling van het aantal gewerkte uren (bijvoorbeeld voor ouders die door het coronavirus thuis zaten en minder uren konden werken) een daling van de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag tot gevolg. In dat geval zou het financieel lastiger zijn geweest voor ouders om de factuur van de kinderopvang door te blijven betalen. Om ouders maximaal te faciliteren om de kinderopvangfactuur te blijven betalen, is daarom aangegeven dat voor de kinderopvangtoeslag zal worden uitgegaan van een ongewijzigd aantal gewerkte uren tijdens de sluiting van de kinderopvang. Hierdoor bleef de aanspraak van ouders op de kinderopvangtoeslag in stand en konden ouders de factuur van de kinderopvang door blijven betalen.

Het doel van dit besluit is om ervoor te zorgen dat ouders niet achteraf worden gestraft voor het doorbetalen van de opvang door terugvorderingen op grond van de kgu.

Doelgroep

Het overgrote deel van de ouders die gebruik maken van kinderopvang, betaalt deze opvang met behulp van de kinderopvangtoeslag. Kinderopvangtoeslag ontvangende ouders is verzocht om tijdens de sluiting van de kinderopvang de factuur door te blijven betalen. Naderhand ontvingen deze ouders een tegemoetkoming in de eigen bijdrage tot de maximum uurprijs.

Het besluit heeft gevolgen voor werkende ouders. Voor ouders die gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus volgen (zogenaamde doelgroeper) verandert er niets. Specifiek heeft dit besluit als doelgroep de ouders die vanwege COVID-19 minder uren konden werken, maar wel de reguliere factuur van de kinderopvang doorbetaalden. Door de maatregel in dit besluit worden zij niet geconfronteerd met terugvorderingen op grond van de kgu.

Motivering instrumentkeuze

Over de maatregel is via de webpagina van de Rijksoverheid gecommuniceerd via veelgestelde vragen van ouders over het coronavirus en kinderopvang:

«Door het coronavirus zit ik thuis en werk ik minder uren. Heeft dit invloed op de hoogte van mijn kinderopvangtoeslag? Deze is immers afhankelijk van mijn gewerkte uren.

Nee. Voor de komende periode blijven uw gewerkte uren ongewijzigd en blijft het aantal uur waarvoor u aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag in stand.

Indien u uw baan verliest, geldt dat tot drie maanden na het verliezen van uw baan recht blijft bestaan op kinderopvangtoeslag. Dit zodat niet direct gestopt hoeft te worden met het gebruik van kinderopvang en de plek bij de kinderopvang niet direct verloren hoeft te gaan.»2

Bij de uitwerking van de maatregel is rekening gehouden met verschillende factoren:

  • a) De maatregel moet aansluiten bij de communicatie richting ouders die had plaatsgevonden.

  • b) De maatregel moet voor de Belastingdienst uitvoerbaar zijn.

  • c) Het beoogde doel van de maatregel moet worden gerealiseerd.

Het doel van de maatregel is om ervoor te zorgen dat ouders niet achteraf worden gestraft voor het doorbetalen van de opvang door terugvorderingen op grond van de kgu. Er is gekeken naar een mogelijke maatregel die dit bewerkstelligt. Die maatregel moet ervoor zorgen dat kinderopvangtoeslag ontvangende ouders die tijdens de sluiting van de kinderopvang minder uren werken dan voor corona, hun recht op kinderopvangtoeslag behouden. Dit betekent dat een verruiming van de kgu nodig is tijdens de periode van sluiting van de kinderopvang.

Er is overwogen om de kgu te «bevriezen» op het niveau van voor de sluiting van de kinderopvang. Deze optie bleek uitvoeringstechnisch niet haalbaar te zijn, omdat het lastig en complex is om het niveau vast te stellen waarop het aantal gewerkte uren bevroren moet worden. Voor verschillende groepen ouders kan dit verschillend uitpakken. Ook ontstaan er daardoor mogelijk complexe uitzonderingssituaties. Bovendien is het recht op kinderopvangtoeslag een jaarrecht, waardoor het opknippen van het jaar in drie verschillende periodes zorgt voor ingewikkelde berekeningen van het jaarrecht die moeilijk uitlegbaar zijn aan ouders. Dit wordt als onwenselijk gezien.

Als alternatief voor bevriezen van de kgu is ervoor gekozen om voor het hele berekeningsjaar 2020 de koppeling gewerkte uren te verruimen. Met deze maatregel kunnen werkende ouders gedurende het hele toeslagjaar 2020 aanspraak maken op 230 uren opvang per gewerkte kalendermaand. Dit is gelijk aan het recht van ouders die studeren, re-integreren of een traject naar werk volgen (de zogenoemde doelgroepers, bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de Wet kinderopvang). Dit is tevens het huidige maximale recht op kinderopvangtoeslag voor werkende ouders. Door de maximering op 230 uren per kalendermaand blijft het jaarrecht voor ouders gelijk of neemt het toe. Ouders die door corona minder uren kunnen werken, worden hierdoor niet gekort op de kinderopvangtoeslag. Wel zullen ouders voor alle uren kinderopvang die ze afnemen, hun eigen bijdrage moeten blijven betalen (m.u.v. de periode van sluiting van de opvang, waarvoor zij een vergoeding ontvingen voor de eigen bijdrage tot de maximum uurprijs) en blijft de arbeidseis onverminderd van kracht. Daarnaast komen alleen afgenomen betaalde uren voor kinderopvangtoeslag in aanmerking.

Omdat het voor de uitvoering complex is om gedurende verschillende periodes in een berekeningsjaar te werken met verschillende grondslagen, is ervoor gekozen om de maatregel gedurende het gehele toeslagjaar van kracht te laten zijn, in plaats van alleen tijdens de sluiting van de kinderopvang. Hierdoor neemt voor alle ouders het recht op aantal uren opvang toe. Bovendien maakt dit de maatregel beter uitlegbaar aan ouders.

3. Gevolgen voor de hoogte van de aanspraak

De verruiming van de koppeling gewerkte uren heeft gevolgen voor kinderopvangtoeslag ontvangende ouders. Voor kinderopvangtoeslag ontvangende ouders geldt dat de wijziging van het besluit leidt tot een stijging van het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt. Normaal gesproken is het aantal uren dat in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag gekoppeld aan het aantal gewerkte uren. In 2020 wordt de kgu verruimd en kunnen ouders die werken aanspraak maken op 230 uren kinderopvangtoeslag per gewerkte maand. Hierdoor worden ouders niet geconfronteerd met terugvorderingen op grond van de kgu.

Het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, wordt in 2020 als volgt bepaald:

  • Om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag moet worden voldaan aan de arbeidseis.3 Hiermee wordt bedoeld dat de ouder en zijn partner arbeid moeten hebben verricht.

  • In 2020 is het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt afhankelijk van het aantal maanden waarin de ouder of partner arbeid heeft verricht.

  • Daarbij wordt uitgegaan van het aantal gewerkte maanden van de minst werkende ouder.

  • Per kalendermaand waarin de ouder of partner arbeid heeft verricht, kan er aanspraak worden gemaakt op ten hoogste 230 uren kinderopvangtoeslag. Indien een ouder en zijn partner 12 maanden hebben gewerkt kan aanspraak worden gemaakt op 2.760 uren (12 maanden x 230 uren per maand) kinderopvangtoeslag.

  • Daarbij geldt dat alleen daadwerkelijk afgenomen en betaalde uren voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen. Ook geldt dat ouders voor alle afgenomen uren een eigen bijdrage dienen te betalen (m.u.v. de periode van sluiting van de opvang, waarvoor zij een vergoeding ontvingen voor de eigen bijdrage tot de maximum uurprijs).

  • Indien een ouder of zijn partner werkloos wordt gedurende het toeslagjaar 2020, behoudt de ouder nog gedurende drie kalendermaanden4 aanspraak op kinderopvangtoeslag voor ten hoogste 230 uren per kalendermaand.

  • Indien een ouder tijdens de sluiting van de kinderopvang vanwege COVID-19 tijdelijk niet wordt ingezet (bijvoorbeeld een ouder met een 0-uren contract) of tijdelijk geen opdrachten uitvoert (bijvoorbeeld een ZZP’er), maar het verrichten van de arbeid niet is beëindigd (artikel 1.6, vijfde of zevende lid, van de Wet kinderopvang, is niet van toepassing) houdt de ouder aanspraak op kinderopvangtoeslag voor ten hoogste 230 uren kinderopvang per maand gedurende die periode.

4. Gevolgen regeldruk

Voor de regeldruk voor ouders zijn de gevolgen naar verwachting beperkt. Sommige ouders kunnen door de maatregel meer aanspraak op uren kinderopvangtoeslag maken dan het aantal uren waarvoor zij toeslag hadden aangevraagd. Indien zij hiervan gebruik willen maken, zullen zij zelf de toeslagaanvraag moeten aanpassen. In de voorschotfase is daarom sprake van een lichte stijging van de regeldruk. In de toekenningsfase is sprake van een afname van de regeldruk, omdat geen bewijsstukken ten aanzien van gewerkte uren verstrekt hoeven te worden. In plaats daarvan moet worden aangetoond in welke maanden gewerkt is. Hoeveel uren per maand is gewerkt, is niet relevant voor de aanspraak. Daarnaast is sprake van kennisnamekosten, omdat ouders zichzelf moeten informeren over de wijziging in de grondslagen. De wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag heeft geen gevolgen voor de regeldruk van bedrijven en uitvoerende professionals. De ATR deelt deze conclusie

De maatregel heeft een tijdelijke onderbreking van de gebruikelijke systematiek binnen de kinderopvangtoeslag tot gevolg. De verruiming van de koppeling gewerkte uren geldt alleen voor 2020. In 2021 wordt de reguliere kgu weer van kracht. Gelet op de uitzonderlijke situatie (vanwege de gevolgen van COVID-19) en het begunstigende karakter van de maatregel, wordt de tijdelijke onderbreking als aanvaardbaar beschouwd.

5. Financiële gevolgen

De financiële gevolgen van het verruimen van de kgu bedragen incidenteel ongeveer € 4 miljoen. De verruiming van de koppeling gewerkte uren in toeslagjaar 2020 leidt tot minder terugvorderingen op grond van de kgu. Dit leidt tot minder terugontvangsten gespreid over de eerstvolgende jaren (ca. € 1 miljoen per jaar).

De verwachting is dat de maatregel slechts in beperkte mate zal leiden tot extra gebruik van de kinderopvang. Ouders moeten namelijk nog steeds een eigen bijdrage voor de kinderopvang betalen (m.u.v. de periode van sluiting van de opvang, waarvoor zij een vergoeding ontvingen voor de eigen bijdrage tot de maximum uurpijs). Bovendien is de maatregel tijdelijk. In 2021 wordt de reguliere kgu weer van kracht. Hierdoor wordt geen grootschalig en structurele gedragsverandering verwacht en dus ook geen structurele hogere kosten voor kinderopvangtoeslag.

6. Uitvoering en handhaving

De Belastingdienst/Toeslagen is uitvoerder van de kinderopvangtoeslag. De maatregel leidt tot een tijdelijke versimpeling in de grondslagen voor de kinderopvangtoeslag. In vergelijking met andere overwogen opties (zoals bevriezing van de kgu) is deze maatregel minder complex. Bij de uitwerking van de maatregel is er bovendien voor gekozen om de maatregel tijdens het gehele toeslagjaar van kracht te laten zijn. Voor de uitvoering zou het opsplitsen van het jaar in meerdere periodes waarin verschillende regels gelden, leiden tot extra complexiteit. Dit zou voor de uitvoerder niet handhaafbaar zijn en leidt bovendien mogelijk tot lastig herleidbare en moeilijk uitlegbare terugvorderingen voor ouders.

Door de verruiming van de koppeling gewerkte uren hoeft Belastingdienst/Toeslagen bij de definitieve toekenning niet te controleren hoeveel uren er gewerkt zijn. Het toezicht op de naleving van het maximum op 230 uren opvang per kalendermaand is al ingericht bij de Belastingdienst/Toeslagen. Daarmee leidt de maatregel tot een beperkte besparing op behandelcapaciteit. Wel zal de Belastingdienst in plaats daarvan per maand moeten controleren of er gewerkt is. In de reguliere situatie wordt alleen op jaarbasis gecontroleerd of aan de arbeidseis wordt voldaan.

De voorwaarden voor kinderopvangtoeslag worden tijdelijk minder stringent. Bovendien is het maximum van 230 uren zeer ruim. Weinig ouders vragen voor meer dan 200 opvanguren per maand kinderopvangtoeslag aan. Het overgrote deel van de ouders zal daarom ook voldoen aan deze eis. In het risicogerichte handhavingspalet van Belastingdienst/Toeslagen worden aanvragen met dergelijke hoge uren bovengemiddeld vaak gecontroleerd op rechtmatigheid. Dit zal niet veranderen met deze maatregel.

7. Uitvoeringstoets Belastingdienst

De Belastingdienst/Toeslagen heeft de wijziging uit de onderhavige regeling met een uitvoeringstoets beoordeeld. De Belastingdienst/Toeslagen verwacht dat de impact van de maatregelen beperkt is en acht de maatregel uitvoerbaar.

De Belastingdienst/Toeslagen noemt in haar toets wel enkele aandachtspunten voor wat betreft de communicatie richting ouders. De gevolgen op de interactie met burgers/bedrijven zijn middelgroot. Één aandachtspunt is de communicatie over deze regeling. Aanpassing van de website, rekenhulpen en portalen van de Belastingdienst/Toeslagen zijn nodig. Hierbij geldt ook dat de maatregel tijdelijk is en dat in 2021 de gewerkte uren weer meetellen als criterium voor het recht op KOT.

Verder merkt de Belastingdienst/Toeslagen op dat er twee groepen ouders zijn waar extra aandacht voor nodig is in de communicatie. Ten eerste de groep ouders waarbij eerder dit jaar, op basis van de kgu in het huidige besluit het aantal opgegeven uren is verlaagd. En de groep ouders die zelf hun uren hebben verlaagd omdat ze uitgingen van de kgu in het huidige besluit. De eerste groep zal persoonlijk worden benaderd (per brief of telefonisch) en de tweede groep ouders wordt generiek benaderd (via de website en tijdens de aangiftecampagne), omdat deze groep niet volledig in beeld te brengen is.

Deze twee groepen van ouders worden aangespoord om de toeslagaanvraag te wijzigen. Indien zij meer uren opvang hebben afgenomen dan waarvoor kinderopvangtoeslag is aangevraagd, kunnen zij het aantal uren opvang in de aanvraag naar boven bijstellen. Ouders die de toeslagaanvraag niet aanpassen, maar wel meer uren opvang hebben afgenomen dan waarvoor zij kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd, komen bij definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag in aanmerking voor een nabetaling.

Door de maatregel wordt in 2020 anders omgegaan met de kgu binnen de kinderopvangtoeslag dan normaal gesproken het geval is. Hierdoor is sprake van samenloop van jaren waarin de controle op de gewerkte uren op een andere wijze is ingericht. Hierdoor is sprake van een lichte toename in complexiteit.

De noodzakelijke kosten voor uitvoering van de maatregel zijn beperkt en bedragen € 80.000.

8. Uitkomsten internetconsultatie

Het onderhavige besluit is vier weken opengesteld voor internetconsultatie. De consultatie heeft geleid tot drie reacties.

In twee van de reacties wordt aangegeven dat er geen kgu zou moeten zijn in de kinderopvangtoeslag. Eén van de respondenten geeft aan dat ouders niet of nauwelijks onnodig gebruik van de kinderopvang zullen maken, omdat zij ook een eigen bijdrage betalen. Deze reacties hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit. De maatregel om in 2020 de kgu te verruimen, wordt genomen vanwege de tijdelijke sluiting van de kinderopvang in 2020 als gevolg van COVID-19. Daarmee houdt de maatregel verband met uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van onvoorziene ontwikkelingen. De maatregel is tijdelijk van aard. In 2021 is de reguliere kgu weer van kracht. Het onderhavige besluit is niet bedoeld om structurele veranderingen in de voorwaarden voor de kinderopvangtoeslag door te voeren.

Het is het kabinet wel bekend dat de kgu als knelpunt kan worden ervaren door ouders. Daarom heeft het kabinet recent besloten om de kgu te verruimen voor de buitenschoolse opvang (BSO) vanaf 2022. Ouders hebben voor de BSO recht op kinderopvangtoeslag voor maximaal 70% van het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. Dit percentage is lager dan voor de dagopvang (140%), omdat ervan uitgegaan wordt dat de gewerkte uren deels samenvallen met de schooluren. Dat is niet altijd het geval, bijvoorbeeld bij ouders die in de avond/nacht of het weekend werken. Om dit knelpunt weg te nemen zal het kabinet daarom per 2022 de kgu voor de BSO op gelijke hoogte brengen met de kgu voor dagopvang.

Eén reactie ligt buiten de scope van dit besluit. Deze reactie gaat over het wel of niet doorbetalen van de factuur van gastouderopvang bij sluiting van een opvanglocatie in verband met corona (bijvoorbeeld vanwege een coronatest). De maatregel in dit besluit heeft enkel betrekking op de kgu binnen de kinderopvangtoeslag.

9. Resultaten voorhangprocedure

Een ontwerp van dit besluit is op 11 december 2020 aangeboden5 aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer voor de op grond van artikel 3.4 van de Wet kinderopvang voorgeschreven voorhangprocedure. Met toepassing van artikel 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, is dit ontwerpbesluit één week voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer. Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer zijn vragen gesteld door de leden van de SP-fractie. Deze vragen zijn op 17 december 2020 beantwoord en hebben niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit.

10. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2020. De maatregel houdt verband met de ingrijpende gevolgen van COVID-19 op de kinderopvangsector. Deze maatregelen waren voor aanvang van het toeslagjaar niet voorzien. De maatregel heeft een begunstigende werking voor ouders. Gelet hierop worden geen bezwaren gezien voor inwerkingtreding van dit besluit met terugwerkende kracht.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Omdat vanwege COVID-19 de berekening van het recht op kinderopvangtoeslag in het berekeningsjaar 2020 afwijkt van de wijze waarop deze toeslag normaal gesproken wordt berekend, is ervoor gekozen om hiervoor een apart artikel op te nemen in dit besluit. Op het berekeningsjaar 2020 is dus artikel 8b van toepassing en niet artikel 8a.

In artikel 8b, eerste lid, wordt geregeld dat in het berekeningsjaar 2020 het recht op kinderopvangtoeslag voor alle huishoudens met recht op kinderopvangtoeslag wordt gemaximeerd op 230 uren per gewerkte kalendermaand. Dat betekent dat de koppeling tussen het aantal gewerkte uren en het recht op kinderopvangtoeslag -waarin artikel 8a voorziet- niet geldt voor het jaar 2020. Wel blijft de arbeidseis van kracht. In artikel 8b, eerste lid, onder b, onderdeel 1°, wordt om die reden verwezen naar artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a, van de wet, waarin is bepaald wanneer er wordt voldaan aan de arbeidseis. Het derde lid van artikel 1.6 van de wet dient in combinatie te worden gelezen met het zesde lid van dat artikel. In het zesde lid wordt namelijk aangegeven wanneer het derde lid niet van toepassing is.

Het recht op kinderopvang voor het berekeningsjaar 2020 voor de zogenoemde doelgroepers, bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de Wet kinderopvang, is opgenomen in artikel 8b, eerste lid, onder b, onderdeel 2°. Omdat voor doelgroepers normaal gesproken de koppeling gewerkte uren (kgu) niet geldt, is deze bepaling gelijk aan artikel 8a, eerste lid, onder b, onderdeel 3°.

Het tweede lid van artikel 8b regelt dat voor het berekeningsjaar 2020, voor het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, niet wordt uitgegaan van het aantal uren van de minst werkende ouder – zoals in artikel 8a, tweede lid –, maar van het aantal gewerkte maanden van de minst werkende ouder. Het aantal uren dat per gewerkte maand voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt is namelijk steeds 230. Daarom wordt gekeken naar het aantal maanden dat de minst werkende ouder in 2020 heeft gewerkt.

Artikel 8b, derde lid, gaat over de werkloosheidstermijn. Ouders houden gedurende drie maanden recht op kinderopvangtoeslag vanaf de eerste dag na de dag waarop de arbeidsverhouding of het verrichten van arbeid in de onderneming van de partner is geëindigd. Dat regelt artikel 1.6, vijfde en zevende lid, van de Wet kinderopvang. De hoogte van deze aanspraak is op grond van artikel 8a, vierde lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag gebaseerd op het aantal uren kinderopvangtoeslag waarop de ouders aanspraak hadden voor beëindiging van de arbeid. Ook hier geldt dat voor ouders die zich in het berekeningsjaar 2020 op deze bepaling beroepen geen koppeling met de gewerkte uren wordt gemaakt. De ouder komt dus in aanmerking voor 230 uren kinderopvangtoeslag per maand. Hierbij geldt dat ouders voor alle uren kinderopvang die ze afnemen, hun eigen bijdrage moeten blijven betalen. Daarnaast komen alleen afgenomen betaalde uren voor kinderopvangtoeslag in aanmerking.

Voor situaties waarin het tijdvak van de werkloosheidstermijn na beëindiging van de arbeid deels in 2020 en deels in 2021 valt, wordt voor het aantal uren dat de ouder in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag uitgegaan van het aantal uren dat de ouder voor beëindiging van de arbeid in 2020 voor kinderopvangtoeslag in aanmerking kwam, te weten 230 uren per kalendermaand. Voor situaties waarin het tijdvak van drie maanden na beëindiging van de arbeid deels in 2019 en deels in 2020 valt, wordt voor het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag dus uitgegaan van het aantal uren arbeid dat een ouder of zijn partner verrichte voorafgaand aan de beëindiging van de arbeid in 2019. Dan is artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag van toepassing. Het doel van deze AMvB is het voorkomen van terugvorderingen op grond van de koppeling gewerkte uren in 2020. Dit is van belang omdat ouders tijdens de sluiting van de kinderopvang is gevraagd de reguliere factuur te blijven doorbetalen, ook als ze door corona tijdelijk minder uren konden werken waardoor minder recht op kinderopvangtoeslag zou ontstaan. In dat verband is er geen noodzaak voor het verruimen van de koppeling gewerkte uren voor ouders die in 2019 werkloos werden. Voor deze ouders wordt het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag vastgesteld op basis van het aantal uren arbeid dat de ouder of zijn partner verrichte voorafgaand aan de beëindiging van de arbeid in 2019.

Artikel II

Voor een toelichting op de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt verwezen naar paragraaf 10 van het algemeen deel van de toelichting.

Deze toelichting is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondertekend mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Via de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO.

X Noot
3

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a, van de Wet kinderopvang

X Noot
4

Dit is de reguliere uitlooptermijn bij werkloosheid.

X Noot
5

Kamerstuk 31 322, nr. 420.

Naar boven