Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2021, 294 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2021, 294 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 28 januari 2021, nr. IENW/BSK-2020/251277, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PbEU 2019, L 155) en gelet op artikel 9.5.2 van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. W17.21.0036/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 14 juni 2021, nr. IENW/BSK-2021/123817, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PbEU 2019, L 155);
voorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;
voor het eerst beroepsmatig op de markt aanbieden van een product;
materiaal bestaande uit een polymeer als bedoeld in artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, waaraan mogelijk additieven of andere stoffen zijn toegevoegd, en dat als een structureel hoofdbestanddeel van eindproducten kan worden gebruikt, met uitzondering van natuurlijke polymeren die niet chemisch gewijzigd zijn;
product dat geheel of gedeeltelijk van kunststoffen is gemaakt en niet werd bedacht, ontworpen of in de handel gebracht om binnen zijn levensduur meerdere cycli te maken door te worden teruggestuurd naar een producent om opnieuw gevuld te worden of opnieuw gebruikt te worden voor het doel waarvoor het gemaakt was;
in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik;
kunststofmaterialen die additieven bevatten die via oxidatie het kunststofmateriaal afbreken tot microfragmenten of chemisch ontbinden;
1°. elke in Nederland gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, kunststofproducten voor eenmalig gebruik vervaardigt, vult, verkoopt of invoert en in Nederland kunststofproducten voor eenmalig gebruik, gevulde kunststofproducten voor eenmalig gebruik of kunststofhoudend vistuig in de handel brengt, niet zijnde personen die visserijactiviteiten uitvoeren zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 28, van Verordening (EG) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad;
2°. elke in een lidstaat van de Europese Unie of derde land gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig rechtstreeks kunststofproducten voor eenmalig gebruik, gevulde kunststofproducten voor eenmalig gebruik, of kunststofhoudend vistuig in een andere lidstaat verkoopt aan particuliere huishoudens of aan andere gebruikers dan particuliere huishoudens, door overeenkomsten op afstand zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2011/83/EU, niet zijnde personen die visserijactiviteiten uitvoeren zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 28, van Verordening (EG) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad;
richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 2011, 304);
richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151);
tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet;
verpakking als bedoeld in artikel 1 van het Besluit beheer verpakkingen 2014;
verordening (EU) 2017/745 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PbEU 2017, L 117);
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van regels inzake geharmoniseerde markeringsspecificaties voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PbEU 2020, L 428);
elk voorwerp of onderdeel van een werktuig dat wordt gebruikt in de visserij of de aquacultuur om in zee levende organismen af te zonderen, te vangen of te kweken, of dat op het zeeoppervlak drijft en wordt uitgezet met als doel dergelijke in zee levende organismen aan te trekken, te vangen of te kweken;
elk vistuig dat een afvalstof is, met inbegrip van alle afzonderlijke bestanddelen, stoffen of materialen die deel uitmaakten van of bevestigd waren aan dergelijk vistuig toen het werd afgedankt, werd achtergelaten of verloren raakte;
vooraf bevochtigde doekjes voor persoonlijke hygiëne of huishoudelijk gebruik die kunststof bevatten;
Wet milieubeheer.
1. Het is verboden producten vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen en de volgende kunststofproducten voor eenmalig gebruik in Nederland in de handel te brengen:
a. katoenen wattenstaafjes, tenzij dit medische hulpmiddelen zijn als bedoeld in artikel 2, punt 1, van verordening (EU) 2017/745;
b. bestek;
c. borden;
d. rietjes, tenzij dit medische hulpmiddelen zijn als bedoeld in artikel 2, punt 1, van verordening (EU) 2017/745;
e. roerstaafjes voor dranken;
f. stokjes en de mechanismen van die stokjes die worden bevestigd aan ballonnen ter ondersteuning van die ballonnen, niet zijnde ballonnen voor industriële of andere professionele toepassingen.
2. De verkooppunten van rietjes die een medisch hulpmiddel zijn, kunnen in aantal, type of in de wijze van verkoop worden beperkt.
1. Dit artikel is van toepassing op de producent van de volgende kunststofproducten voor eenmalig gebruik:
a. maandverbanden, tampons, inbrenghulzen voor tampons;
b. vochtige doekjes;
c. tabaksproducten met kunststofhoudende filters of kunststofhoudende filters die worden verkocht voor gebruik in combinatie met tabaksproducten.
2. De producent voorziet in overeenstemming met verordening (EU) 2020/2151 de verpakkingen van een product als bedoeld in het eerste lid van markeringen waarmee opvallende, duidelijk leesbare en onuitwisbare informatie wordt verstrekt over:
a. passende en ongepaste manieren om zich van het product te ontdoen, in overeenstemming met de afvalhiërarchie, bedoeld in artikel 10.4 van de wet; en
b. de aanwezigheid van kunststoffen in het product en de negatieve effecten op het milieu van zwerfafval of andere ongepaste manieren om zich van het product te ontdoen.
1. Producenten van vochtige doekjes en van ballonnen die kunststof bevatten, niet zijnde ballonnen voor industriële of andere professionele toepassingen, zijn verantwoordelijk voor het bijdragen aan vermindering van het zwerfafval van die producten in het milieu en het dekken van de kosten van ten minste de volgende maatregelen:
a. het bewust maken van consumenten over:
1°. de beschikbaarheid van herbruikbare alternatieven voor die producten, systemen voor hergebruik en de mogelijkheden en de beste praktijken voor een deugdelijk afvalbeheer;
2°. de effecten op het milieu, met name het mariene milieu, van zwerfafval en onjuiste manieren van afvalverwijdering van die producten; en
3°. de gevolgen van onjuiste manieren van afvalverwijdering op de riolering;
b. het opruimen, het vervoer en de verwerking, door of namens de overheid, van het zwerfafval van die producten.
2. Een in Nederland gevestigde producent die producten als bedoeld in het eerste lid in een andere lidstaat verkoopt, wijst in die andere lidstaat een gemachtigde vertegenwoordiger aan, die verantwoordelijk is voor het naleven van de verplichtingen van de producent die voortvloeien uit de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ter implementatie van EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik in die andere lidstaat.
1. Producenten van tabaksproducten met kunststofhoudende filters en kunststofhoudende filters die worden verkocht voor gebruik in combinatie met tabaksproducten zijn met ingang van 5 januari 2023 verantwoordelijk voor het bijdragen aan vermindering van het zwerfafval van die tabaksproducten in het milieu door de kosten te dekken van de overheidsmaatregelen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a en b, alsmede de kosten voor de openbare inzamelsystemen voor het afval van die producten, het plaatsen en exploiteren daarvan.
2. Producenten als bedoeld in het eerste lid leveren met ingang van het daarvoor vastgestelde kalenderjaar aan Onze Minister gegevens over afval van die producten in overeenstemming met het daarvoor geldende format.
3. Een in Nederland gevestigde producent die producten als bedoeld in het eerste lid in een andere lidstaat verkoopt, wijst in die andere lidstaat een gemachtigde vertegenwoordiger aan, die verantwoordelijk is voor het naleven van de verplichtingen van de producent die voortvloeien uit de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ter implementatie van EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik in die andere lidstaat.
1. Producenten van kunststofhoudend vistuig zijn verantwoordelijk voor de inzameling van een jaarlijks minimumpercentage afval van kunststofhoudend vistuig, dat voor 2022 tenminste 23% bedraagt van door hen in dat jaar in Nederland in de handel gebracht kunststofhoudend vistuig en voor de jaren 2023 tot en met 2027 per jaar 3% hoger ligt.
2. Onze Minister kan het percentage met ten hoogste 10% naar boven of naar beneden bijstellen voor 2022 en dat voor de jaren 2023 tot en met 2027 jaarlijks met ten hoogste 3%, indien de resultaten of verwachtingen van de haalbaarheid daarvan daartoe aanleiding geven.
3. Het jaarlijks minimumpercentage afval van kunststofhoudend vistuig, bedoeld in het eerste lid, geldt na inwerkingtreding van artikel 7 ook als nationaal jaarlijks minimuminzamelingspercentage als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik.
1. De producenten van kunststofhoudend vistuig dekken de kosten van de volgende maatregelen:
a. het bewust maken van gebruikers over:
1°. de beschikbaarheid van herbruikbare alternatieven voor de producten, bedoeld in het eerste lid, systemen voor hergebruik en de mogelijkheden en de beste praktijken voor een deugdelijk afvalbeheer; en
2°. de effecten op het milieu, met name het mariene milieu, van zwerfafval en onjuiste manieren van afvalverwijdering van die producten;
b. het gescheiden inzamelen van afval van kunststofhoudend vistuig dat in overeenstemming met artikel 12b van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen is aangeleverd aan de havenontvangstvoorzieningen of aan gelijkwaardige inzamelsystemen die niet onder de richtlijn havenontvangstvoorzieningen vallen; en
c. het vervoer en de verwerking van het gescheiden ingezamelde afval van kunststofhoudend vistuig.
2. Een in Nederland gevestigde producent die kunststofhoudend vistuig in een andere lidstaat verkoopt, wijst in die lidstaat een gemachtigde vertegenwoordiger aan, die verantwoordelijk is voor het naleven van de verplichtingen van de producent die voortvloeien uit de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ter implementatie van EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik in die andere lidstaat.
3. Producenten van kunststofhoudend vistuig leveren met ingang van het daarvoor vastgestelde kalenderjaar in overeenstemming met het daarvoor geldende format aan Onze Minister de gegevens aan over de door hen jaarlijks in Nederland in de handel gebrachte hoeveelheid kunststofhoudend vistuig en ingezameld afval van dat vistuig door havenontvangstvoorzieningen of door gelijkwaardige inzamelsystemen die niet onder de richtlijn havenontvangstvoorzieningen vallen.
Het Besluit beheer verpakkingen 2014 wordt als volgt gewijzigd.
A
Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid kan volstaan worden met gescheiden inzameling als bedoeld in dat lid van ten minste 85 gewichtsprocent, mits ten minste 5 gewichtsprocent van het totaal van de in de handel gebrachte flessen, doppen en deksels inbegrepen, dat niet geschieden is ingezameld, niet minder potentieel bevatten om voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing te ondergaan en de producten die uit die handelingen voortkomen een vergelijkbare kwaliteit hebben als producten die voortvloeien uit gescheiden ingezamelde flessen.
B
Na artikel 15 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PbEU 2019, L 155);
geharmoniseerde norm als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012;
materiaal bestaande uit een polymeer als bedoeld in artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, waaraan mogelijk additieven of andere stoffen zijn toegevoegd, en dat als een structureel hoofdbestanddeel van eindproducten kan worden gebruikt, met uitzondering van natuurlijke polymeren die niet chemisch gewijzigd zijn;
verpakking die geheel of gedeeltelijk van kunststoffen is gemaakt en niet werd bedacht, ontworpen of in de handel gebracht om binnen zijn levensduur meerdere cycli te maken door te worden teruggestuurd naar een producent of importeur om opnieuw gevuld te worden of opnieuw gebruikt te worden voor het doel waarvoor het gemaakt was;
kunststofmaterialen die additieven bevatten die via oxidatie het kunststofmateriaal afbreken tot microfragmenten of chemisch ontbinden;
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van regels inzake geharmoniseerde markeringsspecificaties voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PbEU 2020, L 428).
Het is verboden verpakkingen vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen en de volgende kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik in Nederland in de handel te brengen:
a. voedselverpakkingen met of zonder deksel, die zijn gemaakt van geëxpandeerd polystyreen voor voedingsmiddelen, niet zijnde zakjes en wikkels met voedingsmiddelen, die:
1°. bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie ter plaatse of om mee te nemen;
2°. typisch uit de verpakking worden geconsumeerd; en
3°. gereed zijn voor consumptie en geen verdere bereiding behoeven;
b. drankverpakkingen gemaakt van geëxpandeerd polystyreen, inclusief doppen en deksels;
c. drinkbekers gemaakt van geëxpandeerd polystyreen, inclusief doppen en deksels.
1. Het is met ingang van 3 juli 2024 verboden kunststof drankverpakkingen en samengestelde drankverpakkingen van ten hoogste 3 liter, voor eenmalig gebruik, inclusief doppen en deksels, in Nederland in de handel te brengen indien deze niet zijn voorzien van doppen en deksels die tijdens het beoogd gebruik bevestigd blijven aan de verpakking.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. glazen of metalen drankverpakkingen met kunststoffen doppen en deksels;
b. drankverpakkingen bestemd en gebruikt voor vloeibare voeding voor specifiek medisch gebruik zoals gedefinieerd in artikel 2, onder g, van verordening (EU) 609/2013; en
c. metalen doppen en deksels met kunststofverzegeling.
3. Drankverpakkingen die overeenstemmen met de in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde geharmoniseerde normen als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik, worden vermoed te voldoen aan het eerste lid.
4. De producent of importeur draagt er zorg voor dat door hem in Nederland in de handel gebrachte kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik van ten hoogste 3 liter, inclusief doppen en deksels, met als hoofdbestanddeel polyethyleentereftalaat, niet zijnde drankverpakkingen als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, met ingang van 2025 ten minste 25% gerecyclede kunststoffen bevatten.
5. De producent of importeur draagt er zorg voor dat door hem in Nederland in de handel gebrachte kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik van ten hoogste 3 liter, inclusief doppen en deksels, niet zijnde drankverpakkingen als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, en vierde lid, met ingang van 2030 ten minste 30% gerecyclede kunststoffen bevatten.
6. De producent of importeur van kunststof drankflessen als bedoeld in het vierde en vijfde lid levert aan Onze Minister de gegevens aan over het gehalte recyclaat in de kunststof drankflessen die door hem met ingang van het daarvoor vastgestelde kalenderjaar jaarlijks in Nederland in de handel zijn gebracht.
7. Producenten of importeurs kunnen gezamenlijk uitvoering geven aan de verplichtingen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, waarbij de percentages, genoemd in het vierde en vijfde lid, worden berekend als gemiddelde van alle drankflessen, bedoeld in die artikelen.
1. De producent of importeur van de volgende kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik, levert met ingang van het daarvoor vastgestelde kalenderjaar in overeenstemming met het daarvoor geldende format aan Onze Minister de gegevens aan over de door hem jaarlijks in Nederland in de handel gebrachte hoeveelheid van die kunststofverpakkingen:
a. voedselverpakkingen, met of zonder deksel, voor voedingsmiddelen die:
1°. bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie ter plaatse of om mee te nemen;
2°. typisch uit de verpakking worden geconsumeerd; en
3°. gereed zijn voor consumptie en geen verdere bereiding behoeven;
b. drinkbekers, inclusief doppen en deksels.
2. Voor het bereiken van een ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering kunnen ter uitvoering van artikel 4, eerste lid, van de EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik met ingang van 1 januari 2023 de volgende maatregelen gelden voor een of meer van de kunststofverpakkingen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b:
a. de verplichting om voor het verstrekken aan de eindgebruiker een bedrag in rekening te brengen;
b. de verplichting om aan de eindgebruiker op verkoop- en uitgiftepunten een herbruikbaar alternatief te verstrekken; of
c. het verbod tot het verstrekken aan de eindgebruiker op bepaalde locaties of bij bepaalde gelegenheden.
De producent of importeur van kunststof drinkbekers voor eenmalig gebruik voorziet in overeenstemming met verordening (EU) 2020/2151 die drinkbekers van markeringen waarmee opvallende, duidelijk leesbare en onuitwisbare informatie wordt verstrekt over:
a. passende en niet passende manieren om zich van de drinkbekers te ontdoen, in overeenstemming met de afvalhiërarchie, bedoeld in artikel 10.4 van de wet;
b. de aanwezigheid van kunststoffen in de drinkbekers en de negatieve effecten op het milieu van zwerfafval of andere ongepaste manieren om zich van de drinkbekers te ontdoen.
1. Dit artikel is met ingang van 5 januari 2023 van toepassing op de producent of importeur die de volgende kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik in Nederland in de handel brengt:
a. voedselverpakkingen met of zonder deksel, voor voedingsmiddelen, niet zijnde zakjes en wikkels, die:
1°. bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie ter plaatse of om mee te nemen;
2°. typisch uit de verpakking worden geconsumeerd; en
3°. gereed zijn voor consumptie en geen verdere bereiding behoeven;
b. zakjes en wikkels gemaakt van flexibel materiaal die voedingsmiddelen bevatten die bedoeld zijn om onmiddellijk uit het zakje of de wikkel te worden geconsumeerd, zonder verdere bereiding;
c. drankverpakkingen en samengestelde drankverpakkingen van ten hoogste 3 liter, inclusief doppen en deksels met uitzondering van glazen of metalen drankverpakkingen met kunststoffen doppen en deksels;
d. drinkbekers, inclusief doppen en deksels;
e. lichte plastic draagtassen als bedoeld in artikel 3, onder 1, quater, van de richtlijn verpakkingen.
2. De producent of importeur dekt de kosten van de volgende maatregelen ter bewustmaking van de consument:
a. de beschikbaarheid van herbruikbare alternatieven voor de verpakkingen, bedoeld in het eerste lid, systemen voor hergebruik en de mogelijkheden en de beste praktijken voor een deugdelijk afvalbeheer;
b. de effecten op het milieu, met name het mariene milieu, van zwerfafval en onjuiste manieren van afvalverwijdering van die verpakkingen; en
c. de gevolgen van onjuiste manieren van afvalverwijdering op de riolering
3. De producent of importeur dekt tevens de kosten van het opruimen van zwerfafval van de door hem in Nederland de handel gebrachte verpakkingen als bedoeld in het eerste lid, het vervoer en de verwerking daarvan door of namens de overheid.
4. Een in Nederland gevestigde producent of importeur die verpakkingen als bedoeld in het eerste lid in een andere lidstaat verkoopt, wijst in die lidstaat een gemachtigde vertegenwoordiger aan, die verantwoordelijk is voor het naleven van de verplichtingen van de producent die voortvloeien uit de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ter implementatie van EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik in die andere lidstaat.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 3 juli 2021. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 2 juli 2021, treedt het besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. In afwijking van het eerste lid:
a. treden de artikelen 6 en 8, onderdeel A, in werking met ingang van 1 januari 2022;
b. treden de artikelen 4 en 7 in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 17 juni 2021
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Uitgegeven de drieëntwintigste juni 2021
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Het Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik (hierna: het Besluit) strekt tot implementatie van richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PbEU 2019, L 155) (hierna: richtlijn 2019/904). De uiterlijke implementatiedatum van deze richtlijn is 3 juli 2021. Het Besluit strekt tot zuivere en zoveel mogelijk lastenluwe implementatie. Het Besluit bevat regels over een aantal in de richtlijn aangewezen kunststofproducten voor eenmalig gebruik, over producten vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen1 en over kunststofhoudend vistuig in verband met de milieuschade van die producten in de afvalfase. De voorschriften van richtlijn 2019/904 ten aanzien van kunststofverpakkingen worden opgenomen in het Besluit beheer verpakkingen 2014 (hierna: Besluit verpakkingen). Het Besluit wijzigt daarom tevens het Besluit verpakkingen 2014. Een aantal bepalingen zal verder worden uitgewerkt in één of meer ministeriële regelingen. Als bijlage bij deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen.
Richtlijn 2019/904 vloeit voort uit het Europese actieplan voor de circulaire economie en de Europese kunststoffenstrategie. De hoeveelheid kunststofzwerfafval in oceanen en zeeën neemt steeds meer toe en hiermee ook de schadelijke effecten voor het milieu en de gezondheid. Tegelijkertijd is er economische schade omdat waardevol materiaal verloren gaat dat terug in de economie gebracht zou kunnen worden. Het zwerfafval is ook nadelig voor activiteiten als toerisme, visvangst en scheepvaart. De Europese Unie (hierna: EU) wil o.a. met richtlijn 2019/904 haar bijdrage leveren aan het voorkomen en verminderen van zwerfafval dat afkomstig is van bronnen op land en op zee en streeft ernaar voor de rest van de wereld de standaard te zetten.
Het toenemende gebruik van kunststof in toepassingen met een korte levensduur, die niet met het oog op hergebruik of recycling zijn ontworpen, heeft ervoor gezorgd dat de bijbehorende productie- en consumptiepatronen steeds minder efficiënt en meer lineair zijn geworden. De maatregelen in richtlijn 2019/904 zijn erop gericht ondernemingen en consumenten te helpen over te stappen op vernieuwende en duurzame alternatieve materialen, producten en bedrijfsmodellen, hetgeen ook een positieve uitwerking kan hebben op de technische en wetenschappelijke vaardigheden en op het industriële concurrentievermogen.
Richtlijn 2019/904 heeft tot doel het voorkomen en verminderen van de effecten op het milieu, in het bijzonder het mariene milieu, en op de menselijke gezondheid, van bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik, producten vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen en kunststofhoudend vistuig. Daarnaast tracht de richtlijn de overgang naar een circulaire economie te bevorderen. Door de aard van de te nemen maatregelen op EU niveau vast te leggen, levert richtlijn 2019/904 ook een bijdrage aan de efficiënte werking van de interne markt.
Richtlijn 2019/904 legt de focus op de kunststofproducten voor eenmalig gebruik die het meest op de stranden van de EU zijn aangetroffen en vistuig2. De kunststofproducten voor eenmalig gebruik die het meest op de stranden van de EU worden gevonden, zijn: (1) kunststof flessen en doppen, (2) kunststofhoudende filters van of voor tabaksproducten, en (3) wattenstaafjes. Vistuig is goed voor 27% van al het zwerfafval op Europese stranden. Al met al vallen ongeveer 86% van alle kunststofproducten voor eenmalig gebruik die in het mariene zwerfafval worden gevonden3, binnen de reikwijdte van de Richtlijn.
Richtlijn 2019/904 tracht de onderliggende oorzaken voor zwerfafval aan te pakken en een stimulans te bieden voor een verschuiving naar duurzame producten. Hiervoor schrijft de richtlijn verschillende maatregelen voor die gericht zijn op de producent, importeurs4 en op de consument.
Producten die zijn vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen worden verboden, ongeacht om welk product het gaat. Daarnaast wordt een aantal kunststofproducten voor eenmalig gebruik5 waarvoor duurzame en minder schadelijke alternatieven voorhanden en betaalbaar zijn, eveneens verboden. Daarbij wordt een uitzondering gemaakt voor wattenstaafjes en rietjes die een medisch hulpmiddel6 zijn. Voor kunststof rietjes die een medisch hulpmiddel zijn, is de inzet van de Staatssecretaris van IenW erop gericht deze beschikbaar te houden voor mensen met een beperking.
Voor producten waarvoor geen alternatieven bestaan, ligt de focus op het terugdringen van het gebruik van die producten door producenten financieel verantwoordelijk te stellen voor de gevolgen voor het milieu van het afval van hun producten en het beter voorlichten van de consument over de milieueffecten en hoe de producten na gebruik weggegooid moeten worden. Verwacht wordt dat dit ook zal bijdragen aan consumptievermindering.
Voor kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik (ook wel voedselverpakkingen voor «on-the-go»-consumptie genoemd) moeten lidstaten van de Europese Unie (hierna: lidstaten) maatregelen treffen waarmee in 2026 een ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering ten opzichte van 2022 wordt bereikt.
Voorlichting is met name van belang voor producten voor eenmalig gebruik zoals maandverband, tampons en inbrenghulzen voor tampons (hierna worden deze producten samengevat als «hygiëneproducten») wattenstaafjes en vochtige doekjes7, omdat deze producten vaak verkeerd worden weggegooid. Hierbij speelt mee dat veel consumenten zich er niet van bewust zijn dat deze producten kunststof bevatten en/of dat ze schadelijke effecten op het milieu kunnen hebben. Deze producten komen daardoor terecht in het riool en kunnen uiteindelijk ook op de Europese stranden terecht komen. Verwijdering via rioleringen kan bovendien aanzienlijke economische schade toebrengen aan de riolering, omdat pompen dichtslibben en buizen geblokkeerd raken. Dit geldt met name voor vochtige doekjes.
De consument dient ook te worden voorgelicht door middel van markeringen die moeten worden aangebracht op de verpakkingen van kunststofproducten voor eenmalig gebruik (hygiëneproducten, vochtige doekjes en tabaksproducten) dan wel op het product (drinkbekers).
Verder zijn er producteisen die inhouden dat doppen en deksels tijdens het gebruik aan de drankverpakkingen bevestigd blijven en verplichten tot een toename van het gehalte recyclaat8 in kunststof drankflessen.
Richtlijn 2019/904 verplicht de lidstaten om in 2025 77% en in 2029 90% van de kunststof drankflessen gescheiden in te zamelen ten behoeve van recycling. Hiermee wordt een verbetering van de kwaliteit van het ingezamelde materiaal en een verbetering van de afvalrecycling beoogd.
Producenten van een aantal kunststofproducten worden door richtlijn 2019/904 verantwoordelijk gesteld voor de gevolgen van door hen in de handel gebrachte producten in de afvalfase. Zij moeten de kosten dekken van maatregelen om consumenten bewust te maken van alternatieve producten, de juiste manier om afval te verwijderen en de effecten van onjuiste verwijdering op het milieu. Dit geldt voor de onder de richtlijn vallende houders voor voedingsmiddelen, zakjes en wikkels die voedingsmiddelen bevatten, drankverpakkingen en -flessen, inclusief doppen en deksels, drinkbekers, vochtige doekjes, ballonnen voor consumenten, tabaksproducten met filters en filters voor tabaksproducten, lichte draagtassen en vistuig.
Richtlijn 2019/904 is binnen enkele maanden tot stand gekomen vanwege de maatschappelijke en politieke urgentie om maatregelen te nemen om kunststoffen in het (mariene) milieu tegen te gaan. Een aantal onderdelen van richtlijn 2019/904 behoeft nog nadere uitwerking door de Europese Commissie, door middel van de volgende richtsnoeren en uitvoeringshandelingen:
• De uitvoeringshandeling voor de berekening van de consumptievermindering van kunststof voedselverpakkingen en drinkbekers voor eenmalig gebruik.
• Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 met markeringen voor vochtige doekjes, maandverband, tampons (en inbrenghulzen voor tampons), tabaksproducten met filters en wegwerpbekers9.
• De richtsnoeren over het dekken van de kosten van het opruimen van zwerfafval.
• De methode voor het berekenen en verifiëren van gescheiden inzameling van kunststof drankflessen van ten hoogste 3 liter.
• De richtsnoeren met een toelichting op de definitie en reikwijdte van «kunststofproducten voor eenmalig gebruik» (PbEU 2021, C 216, d.d. 7.6.2021).
De Europese Commissie zal richtlijn 2019/904 uiterlijk op 3 juli 2027 evalueren. Deze evaluatie wordt gebaseerd op gegevens die door lidstaten worden verzameld tijdens de uitvoering van deze richtlijn. De elementen van de evaluatie staan in artikel 15 van richtlijn 2019/904.
In andere richtlijnen worden reeds enkele regelgevende oplossingen aangeboden die helpen het probleem van (marien) zwerfafval aan te pakken; Het gaat om de volgende richtlijnen: richtlijn 2008/98/EG10 (hierna: kaderrichtlijn afvalstoffen), richtlijn 94/62/EG11 (hierna: richtlijn verpakkingen), richtlijn 2019/88312 (hierna: richtlijn havenontvangstvoorzieningen), richtlijn 2000/60/EG13 (hierna: kaderrichtlijn water), richtlijn 2008/56/EG14 (hierna: kaderrichtlijn mariene strategie) en richtlijn 2014/40/EU15 (hierna: tabaksproductenrichtlijn). Het effect van deze richtlijnen voor het probleem van zwerfafval wordt als ontoereikend ervaren. Richtlijn 2019/904 bouwt voort op de bestaande (afval)wetgeving van de EU. Ze verplicht lidstaten aanvullende maatregelen te nemen ter preventie, bestrijding en opruiming van zwerfafval. De relevantie van deze richtlijnen en de verhouding tot richtlijn 2019/904 wordt hieronder kort toegelicht.
De kaderrichtlijn afvalstoffen voorziet in minimumeisen die gesteld dienen te worden aan regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (hierna: UPV). Deze eisen hebben onder andere betrekking op het innamesysteem van afval, informatieverstrekking aan de afvalhouders, het beschikbaar hebben van voldoende financiële en organisatorische middelen om de verantwoordelijkheden na te komen, het doen van een melding en het toezenden van een verslag en de mogelijkheid tot gezamenlijke uitvoering.
Richtlijn 2019/904 stelt aanvullende voorschriften inzake UPV voor producenten van bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik en kunststofhoudend vistuig, bijvoorbeeld het vereiste dat de kosten voor het opruimen van zwerfafval van die producten voor rekening van de producenten komen.
De richtlijn verpakkingen heeft onder andere tot doel de effecten van verpakkingen en verpakkingsafval op het milieu te voorkomen of beperken. Hiertoe stelt de richtlijn eisen gericht op de preventie van verpakkingsafval en het bevorderen van hergebruik, recycling en andere nuttige toepassing om het weggooien van afval te verminderen. De richtlijn bevat een doelstelling voor recycling die inhoudt dat in 2030 ten minste 70 gewichtsprocent van alle verpakkingsafval wordt gerecycled. Ook worden lidstaten verplicht maatregelen te nemen om het aandeel aan herbruikbare verpakkingen op de markt te verhogen.
Richtlijn 2019/904 levert met de minimumdoelstellingen voor de gescheiden inzameling voor kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik een bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn verpakkingen voor het recyclen van verpakkingsafval.
Verder verbiedt richtlijn 2019/904 het in de handel brengen van drinkbekers, drankverpakkingen en voedselverpakkingen16 van geëxpandeerd polystyreen en schrijft het andere maatregelen voor om het gebruik van kunststofverpakkingen, die het vaakst in het milieu worden aangetroffen, terug te dringen.
De producteisen van richtlijn 2019/904 inzake vastzittende doppen en deksels aan drankverpakkingen en het gehalte aan recyclaat in kunststof drankflessen komen bovenop de essentiële eisen van bijlage II bij de richtlijn verpakkingen over de samenstelling en de herbruikbare en nuttig toe te passen (inclusief recyclebare) aard van verpakkingen.
Richtlijn 2019/904 is behalve een aanvulling op, ook een lex specialis ten opzichte van de richtlijn verpakkingen en de kaderrichtlijn afvalstoffen. Indien één van deze richtlijnen in strijd is met richtlijn 2019/904, gaat richtlijn 2019/904 voor. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het handelsverbod dat op grond van richtlijn 2019/904 geldt voor bepaalde kunststofproducten.
De richtlijn havenontvangstvoorzieningen verbetert de beschikbaarheid en het gebruik van toereikende havenontvangstvoorzieningen voor de afgifte van afval van schepen en regelt dat afval van schepen (inclusief vistuig) gescheiden kan worden ingezameld door de havenontvangstvoorzieningen teneinde hergebruik en recycling te vergemakkelijken. Kunststoffen bestanddelen van vistuig hebben een hoog recyclingpotentieel.
Om de financiële stimulans om scheepsafval op zee te lozen te verminderen en een recht van afgifte te verzekeren, voorziet de richtlijn havenontvangstvoorzieningen in een systeem van indirecte bijdragen. Schepen betalen de indirecte bijdrage ongeacht of afval wordt afgegeven bij een havenontvangstvoorziening. De indirecte bijdragen dienen gezamenlijk voldoende te zijn om de kosten van inzameling, opslag en verwerking van vuilnis en passief opgevist afval voor 100% te dekken.
Richtlijn 2019/904 vormt een aanvulling op de richtlijn havenontvangstvoorzieningen door maatregelen te introduceren om vissers op andere manieren financieel te stimuleren hun vistuigafval aan land te brengen en zo een mogelijke verhoging van de te betalen indirecte afvalbijdrage te vermijden. Zo verplicht richtlijn 2019/904 de lidstaten om in aanvulling op de richtlijn havenontvangstvoorzieningen UPV in te voeren voor kunststofhoudend vistuig en kunststofhoudende bestanddelen van vistuig. Verwacht wordt dat de hoogte van de indirecte financiering zoals voorzien in de richtlijn havenontvangstvoorzieningen omlaag kan, op het moment dat er vanuit de UPV ook kosten van inzameling, opslag en verwerking van vistuigafval worden gefinancierd.
Naar verwachting zullen deze mechanismen en stimulansen ervoor zorgen dat verhoudingsgewijs meer vistuig aan het eind van zijn levensduur zal worden teruggewonnen.
De kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie maken deel uit van de EU-waterwetgeving.
De kaderrichtlijn water geeft een kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Bestrijding en monitoring van (marien) zwerfaval maakt geen onderdeel uit van de kaderrichtlijn water. Daarom voorziet richtlijn 2019/904 daarin.
De kaderrichtlijn mariene strategie verplicht lidstaten ertoe een goede milieutoestand van het mariene milieu te bewerkstellingen en gaat uit van elf elementen op basis waarvan de goede milieutoestand wordt vastgesteld. Eén daarvan is zwerfvuil. De milieudoelen vanuit de kaderrichtlijn mariene strategie zijn gericht op afname van de hoeveelheid zichtbaar zwerfvuil op de kust (strandafval) en op de afname van de hoeveelheid zwerfvuil in mariene organismen (bijvoorbeeld afval in vogelmagen). Een voorbeeld is de inzet voor het verminderen van vispluis in zee. Doel is het vinden van een biologisch afbreekbaar alternatief dat de netten minstens zo goed beschermt tegen slijtage als pluis dat doet. Een praktisch aangrijpingspunt voor het formuleren van maatregelen om deze doelen te bereiken is de top tien van aangespoelde items op het strand. De jarenlange inspanningen die in het kader van de kaderrichtlijn mariene strategie zijn geleverd met het oog op de monitoring van het zwerfvuil op de Europese stranden vormen de wetenschappelijke basis van richtlijn 2019/904. Ook richtlijn 2019/904 draagt met de voorgestelde maatregelen bij aan een vermindering van kunststof in het aquatisch milieu.
De tabaksproductenrichtlijn beoogt de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten teneinde de interne markt voor tabaksproducten en aanverwante producten beter te doen functioneren.
Uit de tabaksproductenrichtlijn volgen regels over de zogenoemde algemene waarschuwing, de informatieve boodschap en de gecombineerde gezondheidswaarschuwing die op verpakkingen van voor roken bestemde tabaksproducten moeten worden aangebracht. Die regels zijn overigens niet uitputtend; er zijn ook nationale regels met betrekking tot verpakkingen, zie daarover hoofdstuk 5 van deze nota van toelichting.
De maatregelen met betrekking tot markeringsvoorschriften en UPV inclusief bewustmakingsmaatregelen van richtlijn 2019/904 zijn aanvullend ten opzichte van de tabaksproductenrichtlijn. Producenten van tabaksproducten moeten ook de kosten dragen van het inzamelen van het afval van die producten door de overheid, de daarvoor benodigde infrastructuur en de werking daarvan alsmede van het vervoer en de verwerking van dat afval. De uitwerking daarvan en het berekenen van de kosten voor het inzamelen van afval zijn onderdeel van de nog uit te werken ministeriële regeling voor UPV. De kosten kunnen ook betrekking hebben op het opzetten van specifieke infrastructuur voor het inzamelen van afval van deze producten, zoals passende afvalcontainers op plekken waar frequent zwerfafval wordt aangetroffen, in het geval de overheid daarvoor kiest. Dit betekent niet dat dit afval ook gescheiden ingezameld moet worden. De Europese Commissie komt nog met een richtsnoer voor de berekening van de kosten van het opruimen van zwerfafval.
Deze maatregelen moeten ertoe leiden dat minder zwerfafval wordt achtergelaten na consumptie van tabaksproducten met kunststofhoudende filters. De markeringen zullen moeten worden aangebracht op dat deel van de verpakkingen dat niet in beslag wordt genomen door de genoemde gezondheidswaarschuwingen die uit de tabaksproductenrichtlijn volgen.
Het Besluit en het Besluit verpakkingen zijn gebaseerd op artikel 9.5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Op grond van dat artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur ter stimulering van hergebruik, preventie, recycling en andere nuttige toepassing, van een doelmatig beheer van afvalstoffen of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, in ontvangst nemen, innemen, nuttig toepassen en verwijderen van bij de maatregel aangewezen stoffen, mengsels of producten of afvalstoffen. Op grond van artikel 9.5.2, zevende lid, van de Wm kunnen nadere regels bij ministeriële regeling worden gesteld.
Het Besluit bevat regels voor producten die zijn gemaakt van oxo-degradeerbare kunststoffen, voor een aantal aangewezen kunststofproducten voor eenmalig gebruik en voor kunststofhoudend vistuig. Daarnaast vult het Besluit het Besluit verpakkingen aan met een nieuwe paragraaf waarin regels over kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik zijn opgenomen, zodat voorschriften voor verpakkingen in één besluit zijn opgenomen.
De artikelen van het Besluit en de nieuwe paragraaf in het Besluit verpakkingen zijn gericht tot producenten en bevatten de eisen, waaraan de producten die zij in de handel brengen moeten voldoen, zoals producteisen en markeringsvoorschriften. Voor sommige producten geldt een verbod om ze in de handel te brengen. De artikelen over UPV verplichten de producenten tot het dragen van de kosten van daarvoor te treffen maatregelen. Per artikel wordt bepaald op welke kunststofproducten dat artikel van toepassing is. Niet alle voorschriften zijn van toepassing op alle producten. Deze opzet sluit aan bij de opbouw van richtlijn 2019/904 waarin per artikel de eisen zijn opgenomen en met een verwijzing naar de onderdelen van de bijlage bij die richtlijn is aangegeven op welke producten die eisen van toepassing zijn.
De meeste artikelen van richtlijn 2019/904 zijn één op één in dit Besluit overgenomen. De inhoud van deze artikelen betreft strikte implementatie. Dit betreft het handelsverbod, productvereisten, markeringsvoorschriften en de verplichting voor producenten van bepaalde kunststofproducten om de kosten te dekken van bewustmaking van consumenten, van het inzamelen, vervoeren en verwerken van afval en van het opruimen, vervoeren en verwerken van zwerfafval. Deze UPV-verplichtingen zullen waar nodig bij ministeriële regeling verder worden uitgewerkt waarbij proportionaliteit van de lasten voor het bedrijfsleven centraal staat. Bij ministeriële regeling wordt verder bepaald op welke wijze de kosten van de te treffen maatregelen worden vastgelegd. Die kosten bedragen niet meer dan noodzakelijk om die maatregelen kostenefficiënt te kunnen treffen en worden op een transparante manier vastgelegd. Overwogen wordt of voor het opruimen van zwerfafval gekozen wordt voor een financiële bijdrage in de vorm van meerjarige vaste bedragen.
Richtlijn 2019/904 bevat ook bepalingen die wel beleidsruimte bieden. Zo vereist de richtlijn dat lidstaten maatregelen nemen om een ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering van wegwerpbekers en -voedselverpakkingen te realiseren in 2026 ten opzichte van 2022. Hiertoe zijn in het Besluit maatregelen opgenomen voor het beprijzen van wegwerpbekers en/of -voedselverpakkingen, het verplicht aanbieden van herbruikbare alternatieven in specifieke situaties en een verbod op het verstrekken van wegwerpbekers en/of -voedselverpakkingen op bepaalde locaties of bij bepaalde gelegenheden. Een of meer maatregelen kunnen met ingang van 1 januari 2023 gaan gelden door middel van uitwerking van die maatregelen in een ministeriële regeling. Daarin zal onder andere worden bepaald welke maatregelen voor welke verpakkingen gaan gelden.
Het besluit bevat de bevoegdheid om bij ministeriële regeling een nader te bepalen beperking op te nemen voor de verkooppunten voor rietjes die een medisch hulpmiddel zijn. Het doel van deze beperking is om de rietjes voor medisch gebruik voor de doelgroep, waaronder mensen met een fysieke beperking, zo laagdrempelig als mogelijk beschikbaar te houden, zonder dat deze laagdrempelige beschikbaarheid de reguliere verkoop en consumptie in stand houdt. Daarom is de verwachting dat enige beperking van en nadere bepalingen voor de verkoop van rietjes voor medisch gebruik nodig zijn. De beperking kan bijvoorbeeld een beperking zijn van de verkoop via apotheken, drogisterijen en/of supermarkten achter een verkoopbalie. Het doel van deze beperking is om te voorkomen dat de rietjes, die bedoeld zijn voor medisch gebruik, ook zodanig laagdrempelig voor regulier gebruik beschikbaar zijn dat het doel van het handelsverbod op rietjes, het verminderen van de impact op het milieu door het uit de handel halen van de plastic rietjes, niet wordt bereikt. Een dergelijke beperking kan pas worden doorgevoerd als deze niet strijdig is met het Europese recht, zoals het vrij verkeer van goederen. De beperking zal evenredig, proportioneel en niet discriminerend moeten zijn.
Richtlijn 2019/904 bouwt voort op andere Europese richtlijnen (zie hoofdstuk 3). Sommige maatregelen in het Besluit zijn nieuw zoals het handelsverbod, de producteisen, de markeringsvoorschriften en de verplichting tot realiseren van consumptievermindering. Bestaande regelingen voor UPV zijn er voor verpakkingen, waaronder lichte plastic draagtassen. Nieuwe regelingen voor UPV zijn verplicht gesteld voor tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten, ballonnen, vochtige doekjes en vistuig. Voor zowel nieuwe en bestaande regelingen voor UPV zijn (aanvullende) voorschriften in het Besluit opgenomen.
Op 1 juli 2020 is de wet tot wijziging van de Wm in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/85117 (Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen 2018)18 in werking getreden. In deze wijzigingsrichtlijn is, voor zover voor de implementatie van richtlijn 2019/904 relevant, een verplichting neergelegd voor het opstellen van regelingen voor UPV. Deze verplichting is geïmplementeerd in artikel 9.5.2 van de Wm en in het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid19. De minimumeisen voor regelingen voor UPV die daarin zijn opgenomen, gelden voor alle producten waarvoor een regeling voor UPV op grond van artikel 9.5.2 van de Wm bestaat en gaan dus ook gelden voor producten die onder het Besluit vallen. Richtlijn 2019/904 stelt extra eisen aan de UPV-regelingen, namelijk het dragen van de kosten voor het opruimen van zwerfafval en voor meer specifieke maatregelen ter bewustmaking van de consument. De voorschriften die in het Besluit worden gesteld aan regelingen voor UPV zijn daarmee een aanvulling op de geldende minimumeisen van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
In het Besluit verpakkingen zijn producenten van verpakte producten verantwoordelijk gesteld voor de inzameling van door hen op de markt gebrachte verpakkingen. Deze producentenverantwoordelijkheid geldt voor alle verpakkingen. Het Besluit verpakkingen20 wordt naar aanleiding van richtlijn (EU) 2018/85221, een wijziging van de richtlijn verpakkingen, aangepast en wordt in lijn gebracht met het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Het Besluit vult het Besluit verpakkingen voor de aangewezen kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik vervolgens aan met de eis van het betalen van de kosten voor het opruimen van zwerfafval en voor meer specifieke bewustmakingsmaatregelen voor consumenten.
De eis van gescheiden inzameling van kunststof drankflessen van ten hoogste drie liter, inclusief doppen en deksels in richtlijn 2019/904 is reeds geïmplementeerd in het Besluit verpakkingen, zoals gewijzigd met het Besluit van 6 maart 202022. In dat besluit wordt voorgeschreven dat het percentage gescheiden in te zamelen drankflessen in 2022 al 90% moet zijn terwijl richtlijn 2019/904 voorschrijft 77% in 2025 en 90% in 2029. Het Besluit bevat een afwijkingsmogelijkheid op grond waarvan volstaan kan worden met 85% gescheiden inzameling op voorwaarde dat 5% van de niet gescheiden inzameling aan bepaalde eisen voldoet.
Voor tabaksproducten met filters is de Tabaks- en rookwarenwet en onderliggende regelgeving relevant. In hoofdstuk 3 van deze nota van toelichting is beschreven dat de tabaksproductenrichtlijn regels stelt aan de verpakkingen van tabaksproducten, waaronder tabaksproducten met filters. Wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm van verpakkingen zijn regels geïmplementeerd in het Tabaks- en rookwarenbesluit in combinatie met de daaronder liggende ministeriële regeling, waarmee wordt voorgeschreven dat verpakkingseenheden en buitenverpakkingen van voor roken bestemde tabaksproducten een algemene waarschuwing, een informatieve boodschap en een gecombineerde gezondheidswaarschuwing bevatten.
In aanvulling op de Europese regels zijn nationale regels gesteld over de 35% van de oppervlakte die niet in beslag wordt genomen door die gezondheidswaarschuwingen. Voor sigarettenverpakkingen zijn op grond van artikel 3.4 van het Tabaks- en rookwarenbesluit met ingang van 1 oktober 2020 zogenoemde neutrale verpakkingen voorgeschreven.23 Dat wil – kortweg – zeggen dat verpakkingen van sigaretten er enkel nog zo uit mogen zien als voorgeschreven in paragraaf 3 van de Tabaks- en rookwarenregeling. Markeringen op de verpakkingen, anders dan beschreven in dat artikel, zijn verboden. Aan die regeling zal worden toegevoegd dat dit geldt onverminderd artikel 3 van het Besluit. Op die wijze zijn de regels over markeringsvoorschriften die voortvloeien uit het Besluit een aanvulling op de regels over neutrale verpakkingen uit de Tabaks- en rookwarenregelgeving.
Het Besluit verplicht tot het aanbrengen van markeringen zoals voorgeschreven in richtlijn 2019/904 op de verpakkingen van tabaksproducten met filters.
De implementatie van richtlijn 2019/904 is onderdeel van een samenhangend beleid om het onnodig en problematisch gebruik van kunststof te beperken, kunststof beter in te zamelen, te recyclen en te hergebruiken. Richtlijn 2019/904 sluit aan bij bestaande beleidsacties, beleidsprogramma’s en instrumenten gericht op het terugdringen van kunststof en vult deze aan.
Het Besluit maakt een verplichting en enkele verboden mogelijk ten aanzien van kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik, waaronder het verbod op het gratis verstrekken daarvan. Dit is naar analogie van het verbod op het gratis verstrekken van lichte plastic draagtassen in winkels. Uit een evaluatie van 2019 door Rijkswaterstaat blijkt dat sinds 2015 het aantal plastic draagtassen in het zwerfafval met ongeveer 60% is gedaald. Verwacht wordt dat een verbod op het gratis verstrekken van kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik een vergelijkbaar effect kan hebben.
Naast bestaande vrijwillige afspraken met het bedrijfsleven zijn voor het terugdringen van kunststof ook nieuwe niet-wettelijke maatregelen mogelijk. Als voorbeeld hiervan kan het Plastic Pact24 worden genoemd, waarbij in 2020 110 ondertekenaars zich hebben gecommitteerd aan de doelstelling van 20% reductie van kunststoffen in 2025 (ten opzichte van 2017). In dit nationale Plastic Pact zijn vrijwillige afspraken gemaakt met producenten om het onnodig gebruik van kunststof verder en sneller terug te dringen, het ontwerp van producten te verbeteren, het aandeel recyclaat te verhogen en de inzameling, sortering en recycling van kunststof te verbeteren en op te schalen. In het verlengde daarvan is op 6 maart 2020 ook een Europees Plastic Pact25 gesloten waarin grensoverschrijdende samenwerking tot een extra impuls van innovatie en opschaling van circulaire initiatieven kan leiden en normen, standaarden en monitoring verder geharmoniseerd worden.
Daarnaast heeft de werkgroep Reductie & Hergebruik van het Plastic Pact een actieplan26 opgeleverd met voorstellen om genoemde reductiedoelstelling dichterbij te brengen, waaronder ook activiteiten om herbruikbare drinkbekers en voedselverpakkingen te stimuleren. In het najaar van 2020 zijn de eerste pilots in Utrecht van start gegaan. Enkele partijen van het Plastic Pact hebben zich verenigd in het Platform Mission Reuse27 om de pilots uit te voeren en de kennisontwikkeling bij marktpartijen en het draagvlak onder consumenten te versnellen en op te schalen.
Een ander voorbeeld is de Green Deal Circulaire Festivals28 die festivalorganisatoren bij nieuwe en ambitieuze initiatieven ondersteunt op het gebied van circulariteit voor het jaar 2025. Daarbij ligt de focus op afvalvrije festivals en herbruikbare drinkbekers. Bij de Green Deal is de overheid een van de deelnemende partijen.
De festival- en evenementenorganisatoren hebben ook een eigen initiatief; de Plastic Promise29. Dit is een initiatief vanuit de sector zelf waarbij partijen binnen drie jaar minimaal 50% van alle plastic wegwerpartikelen – zoals bekers, borden, bestek en rietjes – vervangen door herbruikbare producten of hoogwaardig recyclen.
Ook andere sectoren zullen, in navolging van de festivals, worden gevraagd om met vrijwillige doelstellingen en maatregelen te komen, bijvoorbeeld de meeneem- en bezorgsector, fastfood gelegenheden en strandpaviljoens.
De wettelijke maatregelen en de bestaande30 en nieuw te maken vrijwillige afspraken met sectoren die tot een ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering van kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik moeten leiden, zullen uiterlijk op 3 juli 2021 aan de Europese Commissie worden meegedeeld en openbaar gemaakt (ter uitvoering van artikel 4 van richtlijn 2019/904). De lidstaten monitoren in de periode 2022–2026 de in de handel gebrachte wegwerpdrinkbekers en -voedselverpakkingen evenals de maatregelen voor consumptiereductie. Na evaluatie daarvan door de Europese Commissie zal er uiteindelijk een bindende kwantitatieve doelstelling voor consumptievermindering op Europees niveau worden vastgesteld.
Het instrument UPV is een essentieel onderdeel van efficiënt afvalbeheer. Producenten van verpakkingen zijn op dit moment al financieel of organisatorisch verantwoordelijk voor het beheer van de afvalfase van de producten die zij in de handel hebben gebracht. Verwacht wordt dat als producenten van kunststofhoudende producten verantwoordelijk worden voor het opruimen van zwerfafval van hun producten dit de hoeveelheid zwerfafval van deze producten zal terugdringen. Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten die voor hun rekening komen betrekking hebben op specifieke producten en taken.
Richtlijn 2019/904 sluit verder aan op het landelijk zwerfafvalbeleid dat in Nederland breder is dan het scala aan producten in richtlijn 2019/904. In Nederland wordt uitgegaan van een brede aanpak waarbij verschillende partijen bijdragen aan het voorkomen (door een goede inzameling) en opruimen van zwerfafval.
Gemeenten en andere gebiedsbeheerders (o.a. provincies, waterschappen en Rijkswaterstaat) zijn verantwoordelijk voor het schoonhouden van hun gebieden. Het is aan hen hoe zij deze verantwoordelijkheid invullen. De richtlijn verandert de rol van de gebiedsbeheerders niet. Het Rijk biedt ondersteuning door het beschikbaar stellen van de kennis en kunde van Rijkswaterstaat en neemt systeemverantwoordelijkheid door alle ketenpartijen bij elkaar te brengen in een integrale aanpak. Voorts hebben gemeenten de bevoegdheid om lokaal verbodsbepalingen op te stellen, bijvoorbeeld voor het oplaten van ballonnen, of voor het gebruik van wegwerpproducten (kunststof bekers) bij evenementen.
De Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–202231 geeft invulling aan de inspanningen die gemeenten, het verpakkende bedrijfsleven en het Rijk hierbij plegen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid. In deze Raamovereenkomst tussen het verpakkend bedrijfsleven en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is overeengekomen dat het verpakkende bedrijfsleven jaarlijks 20 miljoen euro ter beschikking stelt aan gemeenten voor de aanpak van zwerfafval afkomstig van verpakkingen. Daarmee is het vanuit de producenten van verpakte producten vergoeden van publieke opruimkosten voor zwerfafval, reeds een in Nederland bestaande praktijk, die ook breder wordt ingevuld dan de reikwijdte van richtlijn 2019/904 voor zover die verpakkingen betreft. De Raamovereenkomst loopt eind 2022 af. In aanloop naar 2023 wordt met betrokken partijen besproken of verlenging van de afspraken over zwerfafval en/of aanpassing van de daarin opgenomen financiële bijdrage mogelijk en nodig is.
Ook bedrijven hebben een verantwoordelijkheid ten aanzien van het voorkomen van zwerfafval, bijvoorbeeld door het ontwerp van producten te richten op meermalig gebruik en preventie van zwerfafval. De zogenaamde 25-meter regel bepaalt dat ondernemingen zwerfafval afkomstig van het eigen bedrijf in een straal van 25 meter rondom de inrichting moeten opruimen.32.
Ook zijn er ondernemers die minder verpakkingen aanbieden, hun klanten vragen om schoon-gedrag en hun bedrijfsomgeving schoonhouden. NGO’s organiseren opruimacties en motiveren hun achterban en andere organisaties tot ander gedrag. Het Rijk zet daarnaast in op preventie, bijvoorbeeld met het invoeren van statiegeld voor kleine plastic flesjes (zie noot 23) en het tweesporenbeleid voor blikjes33, maar ook met de maatregelen onder de kaderrichtlijn mariene strategie.
Om tot een effectieve aanpak van zwerfafval te komen, is de inzet nodig van al deze partijen met de instrumenten die zij tot hun beschikking hebben. Er is ruimte om de samenwerking en afstemming tussen deze partijen nog verder te verbeteren, zodat integraal wordt samengewerkt aan het zwerfafvalprobleem. Vanuit de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk voor de aanpak van zwerfafval wil het Rijk dit faciliteren. Daarbij moet zowel aandacht zijn voor preventie, als voor het opruimen van zwerfafval.
Zoals in hoofdstuk 3 aangegeven, is richtlijn 2019/904 een aanvulling op de kaderrichtlijn mariene strategie die gericht is op bescherming, behoud en herstel van het mariene milieu (een goede milieutoestand) waarbij tevens een duurzaam gebruik van de Noordzee wordt gegarandeerd. Aangrijpingspunt voor het formuleren van maatregelen op het gebied van zwerfafval is de top tien van aangespoelde items op het strand. Dit leidt tot een maatregelenpakket bestaande uit zes clusters: agendering en bewustwording, stranden (zoals green deal schone stranden34), stroomgebieden (zoals Ophaalregeling zwerfafval van Rijkswaterstaat35), zeevaart (zoals implementatie van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen), visserij (zoals Green Deal Visserij voor een Schone Zee36), en kunststofproducten (zoals vrijwillige vermindering van emissies van microplastics in cosmeticaproducten).
De verschillende bepalingen in richtlijn 2019/904 dragen gezamenlijk bij aan het terugdringen van zwerfafval en de beoogde verschuiving naar duurzame producten.
In haar effectbeoordeling37 concludeert de Europese Commissie dat de in richtlijn 2019/904 gekozen aanpak de hoeveelheid marien zwerfaval significant zal verminderen. Voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik, gemeten in tellingen, is de verwachte vermindering ongeveer de helft. Naar verwachting leidt dit tot een besparing van 2,6 miljoen ton CO2-equivalent in 2030.
Verwacht wordt dat het handelsverbod van een aantal kunststofproducten leidt tot een vermindering van deze producten in het zwerfafval. Verder stimuleert het handelsverbod bedrijven om te investeren in innovatie en productontwikkeling met een verschuiving naar producten voor meermalig gebruik en duurzamere alternatieve producten voor eenmalig gebruik. Naar verwachting zal er meer aandacht uitgaan naar circulariteit, naar het verlagen van de milieu-impact door investeringen in duurzame oplossingen zoals afbreekbare materialen en naar meer recyclebare grondstoffen.
De regelingen voor UPV dragen naar verwachting bij aan een vermindering van zwerfafval doordat producenten financieel en organisatorisch verantwoordelijk worden voor onder andere het opruimen van het zwerfafval van hun producten en maatregelen ter bewustmaking van de consument. Dit kan verder een stimulans zijn voor bedrijven om producten te ontwikkelen die minder snel zwerfafval worden.
De markeringen en bewustmakingsmaatregelen zorgen ervoor dat consumenten zich beter bewust zijn van de gevolgen van hun gedrag. Dit kan leiden tot een vermindering van het gebruik van kunststofproducten of tot beter afvalbeheer waardoor de producten minder snel in het milieu terechtkomen.
In hoofdstuk 2 is al aangegeven dat kunstproducten voor eenmalig gebruik, die via de riolering in het oppervlaktewater terecht komen, problemen veroorzaken in de rioleringsstelsels. De jaarlijkse schade van deze producten in het riool wordt geschat op €30 miljoen. Dit bleek in het verleden een hardnekkig probleem. Verwacht wordt dat bewustmakingsmaatregelen en markeringen tot minder schade leiden.
De producteisen zorgen ervoor dat doppen en deksels van kunststof niet meer los in het milieu terecht kunnen komen. Verwacht wordt dat de vraag naar recyclaat verder toeneemt als gevolg van de eis van het percentage recyclaat in kunststof drankverpakkingen.
Het Besluit heeft gevolgen voor producenten van aangewezen kunststofverpakkingen en kunststofproducten voor eenmalig gebruik, voor producenten van kunststofhoudend vistuig, en voor producenten van producten en verpakkingen die zijn vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen. Verder heeft de richtlijn gevolgen voor handelaren en de horeca.
Doordat voor alle lidstaten dezelfde regels gelden, kunnen bedrijven in de lidstaten van schaalvoordelen profiteren en beter concurreren op de snelgroeiende mondiale markt voor duurzame producten. Verder kan het zoeken naar duurzamere oplossingen bedrijven een technologisch voordeel opleveren ten opzichte van hun internationale concurrenten. Het opzetten van doeltreffende systemen voor hergebruik kan leiden tot een stabielere aanvoer van materiaal van hoge kwaliteit.
Volgens de effectbeoordeling van de Europese Commissie voorkomt richtlijn 2019/904 milieuschade (equivalent van € 11 miljard). De nalevingskosten voor bedrijven zijn ongeveer € 2 miljard en voor afvalbeheer € 510 miljoen.
Hierna wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste verplichtingen met een inschatting van de financiële gevolgen voor de regeldruk. Omdat de gevolgen voor een deel afhangen van de verdere uitwerking van de verschillende bepalingen van het Besluit – met name de regelingen voor UPV – in een ministeriële regeling en de keuzes die producenten maken, konden niet van alle bepalingen de effecten volledig in beeld worden gebracht. Verder hangen de gevolgen deels af van nog op te stellen richtsnoeren en uitvoeringshandelingen van de Europese Commissie. Deze nota van toelichting geeft desondanks een indicatie van de financiële gevolgen en de structurele lasten. De nalevingskosten zullen in de toelichting van de ministeriële regeling nader worden uitgewerkt.
Voor producenten betekent het handelsverbod dat zij hun producten moeten vervangen of aanpassen waarbij zij de eisen voor voedselveiligheid en voedselhygiëne in acht moeten nemen. Deze vereisten zijn niet nieuw en producenten zijn hier dus reeds van op de hoogte. De impact is het grootst voor producenten waarvan het grootste deel van het productievolume bestaat uit producten die verboden worden. Opties zijn het vervangen van kunststof in producten door alternatieve materialen of het vervangen door producten die geschikt zijn voor meermalig gebruik. Dit kan leiden tot producten die zijn gemaakt van alternatieve materialen, die geacht worden minder belastend te zijn voor het milieu. Hiertoe moeten producenten de productielijnen aanpassen. Het handelsverbod leidt naar verwachting tot ca. € 4 miljoen aan eenmalige nalevingskosten voor producenten.
Voor importeurs, handelaren en horecaondernemers is de impact beperkter. Het handelsverbod geldt alleen voor producten die met ingang van 3 juli 2021 voor het eerst in Nederland op de markt worden gebracht, hetgeen betekent dat voorraden die voor 3 juli 2021 bij handelaren en andere ondernemers aanwezig zijn nog wel mogen worden verkocht. Het handelsverbod betekent dat zij zich moeten oriënteren op het nieuwe aanbod van alternatieve (bijvoorbeeld herbruikbare) producten. Daarbij zullen zij afwegen wat de voor- en nadelen zijn, wat het beste past bij hun onderneming en of de alternatieve producten voldoen aan de verwachtingen van de klanten. Het handelsverbod leidt naar verwachting tot ca. € 16 miljoen aan eenmalige nalevingskosten voor importeurs van kunststofproducten, handelaren en de horeca. Er wordt niet verwacht dat het verbod effecten heeft voor de structurele regeldruk.
Een verbod dat met ingang van 1 januari 2023 kan gaan gelden voor horecaondernemers om kunststof drinkbekers en/of voedselverpakkingen voor eenmalige gebruik gratis te verstrekken, biedt de mogelijkheid om vervangende producten aan te bieden of klanten te stimuleren hun eigen drinkbekers en/of voedselcontainers mee te nemen en hiervoor korting te geven. De gevolgen zullen afhangen van de gemaakte keuzes. De keuzes hebben wederom gevolgen voor de vraag naar producten bij (groot)handelaren en importeurs. De vraag van kunststofverpakkingen verschuift naar verwachting deels naar alternatieve verpakkingen. Verder zou de totale vraag naar verpakkingen kunnen dalen, wanneer consumenten vaker een eigen beker of voedselcontainer meenemen. Bedrijven die een extra bedrag in rekening brengen zien naar verwachting een (gering) positief effect op hun omzet.
Dit verbod kan leiden tot eenmalige regeldruk. Het gaat daarbij om de tijd en kosten voor het aanpassen van het kassasysteem, het voorlichten van medewerkers en/of het oriënteren op alternatieven. Een structureel effect is dat de (kost)prijzen van de vervangende verpakkingen voor een deel van de bedrijven hoger wordt ten opzichte van de huidige situatie. Het verbod op het gratis verstrekken leidt naar verwachting tot eenmalige nalevingskosten van ca. € 7 miljoen.
De internetconsultatie heeft geleid tot twee aanvullende maatregelen om consumptievermindering te bereiken die met ingang van 1 januari 2023 van kracht kunnen worden. Hierbij gaat het ten eerste om de verplichting tot het aanbieden van herbruikbare drinkbekers en/of voedselverpakkingen. Ten tweede gaat het om het verbod om drinkbekers en/of voedselverpakkingen op bepaalde locaties of bij bepaalde gelegenheden aan te bieden. Deze twee maatregelen zijn niet meegenomen in de bedrijfseffectentoets die voorafgaand aan de internetconsultatie heeft plaatsgevonden. In het kader van de uitwerking bij ministeriële regeling zal alsnog een bedrijfseffectentoets plaatsvinden.
De producteisen vergen een aanpassing van de productieprocessen. Doppen en drankflessen worden meestal niet door dezelfde producenten geproduceerd en doppen worden vrijwel niet in Nederland geproduceerd. Investeringen om nieuwe doppen en deksels te ontwikkelen, vinden dan ook in het buitenland plaats. Naar verwachting zal de prijs van doppen hierdoor initieel stijgen. De aanpassing zal echter geen effect hebben op de kostprijs op de lange termijn.
Naar schatting leidt de verplichting tot het produceren van drankverpakkingen waaraan de doppen en deksels tijdens het gebruik bevestigd blijven tot ca. € 4 miljoen aan eenmalige nalevingskosten voor bedrijven (die doppen inkopen).
Verwacht wordt dat de producenten gezamenlijk al voldoen aan de eisen van recyclaat in petflessen. Voor petflessen die nog niet aan de eisen voldoen, geldt dat de kostprijs omhoog gaat. Gerecycled pet is namelijk kostbaarder dan nieuwe kunststof. Het prijsverschil wordt voor een deel veroorzaakt door de lage beschikbaarheid. Verwacht wordt dat de prijs van gerecycled pet verder toeneemt. Daar staat tegenover dat de invoering van statiegeld op petflessen van minder dan een liter ertoe kan leiden dat het aanbod van pet-recyclaat groter wordt. Indien een samenwerkingsverband wordt gestart, zijn de structurele nalevingskosten naar verwachting beperkt. Indien producenten de vereisten individueel gaan naleven, leidt de verplichting tot het gebruiken van recuclaat in flessen naar verwachting tot structurele nalevingskosten vanaf 2025 van minimaal ca. € 3 miljoen en maximaal ca. € 9 miljoen per jaar en vanaf 2030 minimaal ca. € 4 miljoen en maximaal ca. € 10 miljoen per jaar.
Producenten van hygiëneproducten, vochtige doekjes en tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten moeten markeringen aanbrengen op de verpakkingen van die producten. Voor drinkbekers moet de markering op de beker zelf worden aangebracht hetgeen betekent dat per type beker een aangepaste mal moet worden gemaakt. Dit vereist een eenmalige aanpassing.
Volgens een voorlopige indicatie leiden markeringsvoorschriften naar verwachting tot minimaal € 10 miljoen en maximaal € 40 miljoen aan eenmalige nalevingskosten. Het gaat daarbij om kosten om mallen aan te passen (drinkbekers) en bedrukkingskosten (verpakkingen overige producten) en kosten voor het grafisch ontwerp.
Voor verpakkingen (inclusief lichte plastic draagtassen) is in het Besluit verpakkingen al een regeling voor UPV opgenomen als gevolg waarvan producenten van verpakkingen verplicht zijn tot het inzamelen van het afval van hun verpakkingen en tot het nemen van bewustmakingsmaatregelen.
Producenten van vochtige doekjes, ballonnen en tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten worden met nieuwe regelingen voor UPV verantwoordelijk voor het bijdragen aan de vermindering van afval van deze producten in het milieu. Producenten van vochtige doekjes en ballonnen dienen de kosten te dekken van bewustmakingsmaatregelen, het opruimen, vervoer en verwerking van zwerfafval. Producenten van tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten mogen zelf geen maatregelen treffen, maar dekken de kosten van maatregelen die door of namens de overheid worden getroffen.
Producenten van kunststofhoudend vistuig zijn verantwoordelijk voor de kosten van het gescheiden inzamelen van kunststofhoudend vistuigafval en de kosten voor daaropvolgend vervoer en verwerking ervan, alsmede voor de kosten van bewustmakingsmaatregelen.
Op basis van beschikbare databronnen is een geïnformeerde inschatting gemaakt van de huidige situatie en op basis daarvan is een jaarlijks (met 3%) oplopende doelstelling geformuleerd. In de komende jaren zal meer inzicht worden verkregen in de staat van inzameling van oude visnetten, onder andere op basis van monitoringsgegevens. Deze inzichten kunnen toegepast worden in het eventueel bijstellen van de oplopende inzameldoelstelling naar 2027 toe: voor 2022 bedraagt het minimumpercentage 23%, dat voor dat jaar met ten hoogste 10% naar boven of beneden kan worden bijgesteld. In de jaren daarna is bijstelling met ten hoogste 3% mogelijk. Op deze manier kan een doelstelling worden bepaald die streeft naar een gefaseerde verhoging en goed aansluit bij de actuele situatie. In het meest ambitieuze scenario zou daarmee voor 2027 een doelstelling van 63% worden ingezameld en in het minst ambitieuze scenario wordt 38% ingezameld, Het huidige inzamelingspercentage wordt geschat op 20%. In de tabel hieronder zijn de verschillende scenario’s in beeld gebracht.
Scenario 1 (geen gebruik maken van 10% aan het begin, daarna met 3% per jaar laten stijgen) |
Scenario 2 (gebruik maken van 10% na het eerste jaar, daarna met 3% laten stijgen) |
Scenario 3 (eerste jaar met 10% laten stijgen, daarna met 3%+3% = 6% laten stijgen) |
|
---|---|---|---|
2022 |
23 |
33 |
33 |
2023 |
26 |
36 |
39 |
2024 |
29 |
39 |
45 |
2025 |
32 |
42 |
51 |
2026 |
35 |
45 |
57 |
2027 |
38 |
48 |
63 |
Uiterlijk in 2027 zal de richtlijn geëvalueerd worden. De Europese Commissie is van plan om dan bindende kwantitatieve inzameldoelstellingen op EU-niveau vast te stellen.
Daarnaast dienen alle producenten een gemachtigd vertegenwoordiger in een andere lidstaat aan te wijzen waarin ze niet zijn gevestigd. Deze is verantwoordelijk voor het nakomen van de verplichtingen voor UPV.
De gevolgen van de verplichtingen zullen onder meer afhangen van de keuzes die producenten maken. Richtlijn 2019/904 biedt een stimulans om duurzame alternatieve producten te ontwikkelen en producten die geschikt zijn voor hergebruik. Nederlandse wetgeving voor voedselveiligheid van voedselcontactmaterialen is strenger dan in andere EU-landen. Aan de ene kant kan dit een beperkende factor zijn. Aan de andere kant kan dit een stimulans zijn om alternatieve producten te ontwikkelen met een hoge kwaliteit.
Op dit moment kunnen de financiële effecten van de verplichtingen van de UPV niet in kaart worden gebracht. Zoals eerder aangegeven zijn deze afhankelijk van de verdere uitwerking van de bepalingen van het Besluit in een ministeriële regeling en de nog te publiceren richtsnoeren van de Europese Commissie. Verder gelden aanvullende verplichtingen ten opzichte van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en het Besluit verpakkingen en gelden niet altijd dezelfde eisen voor alle producten. Dit betekent dat de kosten van de regelingen voor UPV per productgroep zullen verschillen. Zoals eerder opgemerkt, zal dit in de ministeriële regeling nader worden uitgewerkt.
Het Besluit heeft gevolgen voor ongeveer 68.000 bedrijven. Het merendeel daarvan betreft MKB-bedrijven. De verschillende rapportageverplichtingen leiden tot administratieve lasten. Producenten dienen onder andere gegevens te verzamelen en te rapporteren over de hoeveelheid jaarlijks in Nederland in de handel gebrachte producten en over het afval dat afkomstig is van hun producten (voor een overzicht van de rapportageverplichtingen zie hoofdstuk 7). Voor producenten van vochtige doekjes, ballonnen en tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten wordt ervan uitgegaan dat zij nog geen gegevens verzamelen over het afval dat afkomstig is van hun producten. Door het verpakkend bedrijfsleven worden al wel gegevens bijgehouden. Daar waar dit niet het geval is moeten producenten een nieuw systeem opbouwen. Dit kan gaan om individuele systemen of een collectief systeem. Hoe dit eruit komt te zien en welke kosten dit met zich meebrengt, zal afhangen van de manier en het detailniveau waarop de gegevens zullen moeten worden aangeleverd en in hoeverre dat aansluit op de eigen administratie. Verder zal dit afhangen van het rapportageformat van de Europese Commissie en de specifieke informatie die gerapporteerd moet worden. Producenten die in meerdere landen gevestigd zijn kunnen voordeel ervaren van een dergelijk geharmoniseerd rapportageformat waarmee lidstaten informatie aan de Europese Commissie moeten aanleveren, als lidstaten dat format ook verplicht stellen voor producenten.
Bedrijven (producenten, handelaren en horeca) moeten eenmalig tijd besteden aan de kennisname van het Besluit. De geschatte totale kosten voor kennisname bedragen ca. € 6 miljoen. Dit betreft een globale inschatting van de eenmalige kosten voor kennisname.
De extra kosten aan de zijde van de producent zullen mogelijk aan de consument worden doorberekend. In hoeverre de producent deze kosten (zichtbaar) in zijn prijzen aan zijn afnemer of consument verdisconteert, is aan de producent.
Ook zullen burgers bepaalde keuzemogelijkheden in consumptie en gedrag voorgelegd krijgen, op basis waarvan hun gedrag al dan niet wordt beïnvloed en het gebruik van kunststofproducten voor eenmalig gebruik soms extra kosten met zich mee kan gaan brengen. Extra kosten kunnen ontstaan door het moeten wassen van herbruikbare producten. Daar staat tegenover dat de consument geld kan besparen door het minder kopen van producten voor eenmalig gebruik.
Aan het verzamelen, beoordelen en aan de Europese Commissie rapporteren van gegevens zijn kosten verbonden. Die kosten komen voor rekening van de rijksoverheid. Deze gegevens zullen door de producenten moeten worden aangeleverd aan de overheid. De kosten daarvan komen voor rekening van de producenten. Voorts zullen er kosten voortvloeien uit markttoezicht en handhaving. De precieze omvang hiervan zal afhangen van de nadere uitwerking van de bepalingen van het Besluit in een ministeriële regeling. Voor hygiëneproducten moeten bewustmakingsmaatregelen worden getroffen, maar omdat daarvoor geen uitgebreide producentenverantwoordelijkheid geldt, komen de kosten daarvan voor rekening van de overheid.
Een reductie in zwerfafval zal op den duur kunnen leiden tot minder opruimkosten voor zowel bedrijven als overheden. Ook kan meer hergebruik leiden tot vermindering van de hoeveelheid afval en hierdoor tot reductie van de kosten. Daarnaast vallen de kosten voor waterzuivering lager uit als er minder verstorende producten in het riool en het oppervlaktewater terecht komen.
Het Besluit leidt tot veranderingen in de uitvoeringspraktijk van bedrijven. Daarop is in hoofdstuk 6 uitvoerig ingegaan.
Voor het bedrijfsleven is het van belang dat niet alle voorschriften op hetzelfde moment in werking treden. Zo gaan producteisen pas vanaf 3 juli 2024 gelden. Het handelsverbod en de markeringsvoorschriften gelden vanaf 3 juli 2021. Vanaf die data moet aan deze voorschriften worden voldaan.
Met de inwerkingtredingsdata wordt een zo uniform mogelijke toepassing in de lidstaten beoogd. Deze voorschriften mogen niet eerder in werking treden dan vanaf de genoemde data.
Met andere afwijkende inwerkingtredingsdata is er meer tijd om aan de voorschriften te voldoen. Zo moeten de voorschriften voor UPV uiterlijk met ingang van 31 december 2024 gaan gelden, met uitzondering van de regelingen voor UPV voor tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten. Die voorschriften moeten uiterlijk met ingang van 5 januari 2023 in werking treden. Ook reeds vóór 4 juli 2008 vastgestelde regelingen voor UPV (zoals die voor verpakkingen) moeten uiterlijk op 5 januari 2023 aan de voorschriften over UPV voldoen. In het Besluit is ervoor gekozen om de voorschriften voor UPV die uiterlijk met ingang van 31 december 2024 in werking moeten treden eventueel op een eerder moment in werking te laten treden.
De uitvoeringsaspecten voor de overheid houden verband met monitoring en rapportage. Lidstaten zijn verplicht de gevraagde gegevens aan te leveren in overeenstemming met een daarvoor door de Europese Commissie opgesteld format dat vergezeld moet gaan van een kwaliteitscontroleverslag. Om aan deze verplichting te kunnen voldoen, dienen producenten de benodigde gegevens aan de overheid aan te leveren. Welke gegevens moeten worden aangeleverd en welke instantie de gegevens gaat verzamelen, zal nader uitgewerkt worden. Ook zal worden bezien hoe de rapportage aan de overheid in te richten. Dat zal bij ministeriële regeling worden uitgewerkt.
Het betreft de volgende gegevens over:
a) de in de handel gebrachte kunststof voedselverpakkingen en drinkbekers;
b) maatregelen die lidstaten genomen hebben om de consumptievermindering van de voedselverpakkingen en drinkbekers onder a) mogelijk te maken;
c) de gescheiden ingezamelde kunststof drankflessen;
d) de in de handel gebrachte en het ingezamelde kunststofhoudend vistuig;
e) het gehalte aan recyclaat in drankflessen;
f) gegevens over ingezameld afval na consumptie van tabaksproducten.
Richtlijn 2019/904 zal gevolgen hebben voor markttoezicht met name wat betreft het verbod op het in de handel brengen, productvereisten, markeringsvoorschriften en UPV. Ook dienen alternatieve producten te voldoen aan de eisen van voedselveiligheid. De toezichthouder is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT kan de hulp inroepen van andere instanties, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit of gemeenten. Bezien zal worden of het nodig is andere instanties te mandateren om toezicht uit te oefenen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5 Wm (artikel 18.2b Wm). Die taak is toebedeeld aan de ILT. Hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing en stelt regels over de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de Wm (artikel 18.1a, eerste lid, Wm). De bevoegdheden van de toezichthouder (i.c. de ILT) zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Besluit en het Besluit verpakkingen zijn gebaseerd op titel 9.5 van de Wm, zodat de ILT belast is met het toezicht op de naleving en de handhaving van beide besluiten.
De strafrechtelijke handhaving is geregeld in artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de Economische delicten, waarin overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 9.5.2 van de Wm worden aangemerkt als economische delicten.
Deze overtredingen kunnen gestraft worden met een hechtenis van zes maanden of een taakstraf of geldboete van de vierde categorie (maximaal €20.750).
Voor zover deze delicten opzettelijk zijn gedaan, zijn het misdrijven en kunnen dan gestraft worden met een gevangenisstraf van 2 jaren of een taakstraf of geldboete van de vierde categorie.
Gedurende de voorbereiding van het ontwerp van het Besluit heeft overleg plaatsgevonden met verschillende stakeholders, zoals kennisinstellingen en universiteiten, brancheorganisaties (waaronder VNO-NCW/MKB) maar voorts ook met specifiekere brancheorganisaties (zoals die voor levensmiddelen, horeca, verpakkingen, Stichting Afvalfonds Verpakkingen, Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie, Plastics Europe), een aantal algemene en specifieke NGO’s, gemeenten, andere stakeholders (zoals onderwijsinstellingen, ontwerpers, strandpaviljoens, producenten, chemische bedrijven) en voorlichtingsorganisaties voor consumenten.38
Toets door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR-toets):
Voor de internetconsultatie heeft een pre-consultatie door het ATR plaatsgevonden. Daarna is het ontwerp van het Besluit nogmaals ter toetsing voorgelegd aan het ATR.
Het ATR heeft op 29 juli 2020 advies uitgebracht waarin het college adviseert om aan te geven hoe eventuele verschuivingseffecten (o.a. door producentenkeuze voor minder duurzame materialen) gemitigeerd worden. Daarbij wordt ook aandacht voor de werkbaarheid en uitvoerbaarheid voor producenten bij de definitieve implementatie gevraagd.39
Aanleiding voor richtlijn 2019/904 is het kunststof afval in zee met als doelstelling het terugdringen van marien zwerfafval. Maatregelen zijn erop gericht zowel producenten als consumenten te stimuleren richting duurzame alternatieven, met name hergebruik. Hiermee wordt getracht om verschuivingen naar andere, niet duurzame producten voor eenmalig gebruik te voorkomen omdat dit niet in lijn is met een van de doelstellingen van de richtlijn; een overgang naar een circulaire economie met innovatieve en duurzame producten. Deze toelichting is aangepast om nader te verduidelijken hoe de richtlijn tracht deze doelstelling te bereiken. Echter, niet geheel kan worden voorkomen dat producenten wegwerpproducten in de handel brengen die minder duurzaam zijn of producten aanpassen zodat deze niet onder de richtlijn vallen. Ook zal het gedrag van consumenten niet in één keer veranderen.
Het risico op verschuivingseffecten, als gevolg van de uitfasering van bepaalde kunststof toepassingen is bekend. Om negatieve effecten op het milieu zoveel mogelijk te mitigeren, wordt regelmatig onderzoek gedaan naar het effect van nieuwe maatregelen.40 In verband met de zuivere en tijdige implementatie van richtlijn 2019/904 is het alleen mogelijk om op basis van artikel 4 van de richtlijn (consumptievermindering) aanvullende mitigerende maatregelen te nemen. In het Besluit is daartoe de mogelijkheid van enkele verboden en een verplichting ten aanzien van kunststof drinkbekers en/of voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik opgenomen. Tevens zal worden nagegaan of het mogelijk is om ook drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik te beprijzen die niet uit kunststof bestaan. Deze laatste maatregel valt buiten de reikwijdte van richtlijn 2019/904. Daarbij wordt opgemerkt dat de problematiek van een mogelijke verschuiving van kunststof naar andere materialen verder gaat dan richtlijn 2019/904 en in aanpalende (Europese) wetgeving geregeld dient te worden.
Hieronder volgt een reactie op de andere onderdelen van het advies van het ATR:
• Na publicatie van de richtsnoeren en uitvoeringshandelingen door de Europese Commissie zal de inhoud daarvan beschikbaar worden gesteld.
• Het is zeer ongewenst om af te wijken van de voorgeschreven inwerkingtredingdata van de richtlijn 2019/904, omdat het afbreuk doet aan de uniformiteit binnen de lidstaten. De noodzaak van de afwijking zou onderbouwd moeten worden en gemotiveerd zou moeten worden dat die afwijking niet in strijd is met het EU-recht. Bij enkele «uiterlijke-data» kan wel worden afgeweken door de maatregelen te vervroegen, maar daarbij moet rekening gehouden worden met voldoende voorbereidingstijd voor producenten.
• Tijdens de voorbereiding van het ontwerpbesluit is een bedrijfseffectentoets uitgevoerd. Daarbij is getracht de eenmalige en structurele regeldrukeffecten van rapportageverplichtingen en de regeldrukeffecten voor de UPV-regelingen te kwantificeren. Op basis van de huidige informatie bleek dit niet mogelijk. Wel zijn de kwalitatieve effecten in kaart gebracht. Op basis van de eerdere bedrijfseffectentoets en de ontbrekende informatie heeft een kwantitatieve bandbreedte op dit moment geen meerwaarde. De regeldrukeffecten zullen bij de implementatie in lagere regelgeving nader worden uitgewerkt.
Conform het verzoek van het ATR zal de ministeriële regeling betreffende UPV-regelingen voor advies aan het ATR worden voorgelegd.
Bij het opstellen van het ontwerpbesluit heeft een toetsing plaatsgevonden van de verwerking van persoonsgegevens. Daaruit bleek dat het opstellen van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (privacy impact assessment (PIA)) in verband met richtlijn 2019/904 niet nodig is. Het Besluit schrijft het aanleveren van gegevens door producenten voor. Er worden enkel en uitsluitend bedrijfsgegevens gevraagd. Wel bestaat de mogelijkheid dat een persoonsgegeven wordt meegezonden. Het gaat dan bijvoorbeeld om een naam of e-mailadres van een contactpersoon. De regelgeving ziet niet op het verwerken van persoonsgegevens. Eventuele verwerking van persoonsgegevens is louter een feitelijk logisch gevolg in de praktijk. Het risico op ongeoorloofde gegevensverwerking wordt daarom klein geacht. Daarnaast is in de toelichting op richtlijn 2019/904 niets opgemerkt over gegevensbescherming. Ook daaruit is af te leiden dat hiervoor door de Europese Commissie geen risico’s gezien worden.
In de voorbereiding van het ontwerpbesluit is een bedrijfseffectentoets uitgevoerd41. De uitkomsten hiervan zijn verwerkt in hoofdstuk 6.
Internetconsultatie:
Van 25 juni tot en met 9 augustus 2020 vond internetconsultatie plaats. Op alle onderdelen van het ontwerpbesluit en de nota van toelichting kon worden gereageerd. De consultatie stond open voor iedereen en heeft 165 reacties opgeleverd. De reacties zijn afkomstig van particulieren, overheden, NGO’s, bedrijven en branches. Een samenvatting van de reacties en een nota van antwoord van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn gepubliceerd op de website van de internetconsultatie42. Hieronder wordt op hoofdlijnen ingegaan op de reacties.
In een aantal reacties werd gevraagd om een andere of bredere beleidsaanpak dan voorzien in richtlijn 2019/904. In verband met de zuivere implementatie is dit nu niet mogelijk. Het Besluit gaat daarom niet verder dan de richtlijn die inzet op specifieke producten. Daar waar richtlijn 2019/904 beleidsruimte biedt wordt nagegaan of het nodig is om aanvullende maatregelen te treffen. De beleidsruimte betreft o.a. de invulling van de verplichting tot consumptievermindering van kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik.
Naar aanleiding van deze reacties is het Besluit aangepast. De aanpassingen betreffen:
1. Enkele tekstuele aanpassingen waardoor de formulering beter aansluit op de formulering van richtlijn 2019/904.
2. Aan artikel 2 is een lid toegevoegd waarin het op de markt brengen van rietjes, die een medisch hulpmiddel zijn, kan worden beperkt. Die beperking zal dan bij ministeriële regeling worden uitgewerkt.
3. In artikel 6, eerste lid, is beperkt tot en met 2027.
4. Artikel 15d biedt de mogelijkheid voor het opleggen van een verplichting tot het aanbieden aan de eindgebruiker van een herbruikbaar alternatief voor kunststofvoedselverpakkingen en/of -drinkbekers voor eenmalig gebruik en van een verbod op het aanbieden van die verpakkingen en/of drinkbekers op bepaalde plaatsen en bij bepaalde gelegenheden.
Tevens is naar aanleiding van reacties deze toelichting op verschillende plaatsen aangepast. De belangrijkste aanpassingen betreffen:
1. Voor kunststof rietjes is toegevoegd dat de inzet zal zijn om kunststof rietjes beschikbaar te houden voor mensen met een beperking.
2. Toegevoegd is dat vochtige doekjes in richtlijn 2019/904 zijn aangemerkt als kunststofproduct voor eenmalig gebruik en bij onjuiste verwijdering kunnen worden aangemerkt als zwerfafval als ze in de riolering terechtkomen.
3. Ten aanzien van tabaksproducten met filters en filters die worden verkocht voor gebruik in combinatie met tabaksproducten is verduidelijkt dat zwerfafval van die producten niet gescheiden ingezameld hoeft te worden.
4. Voor het aanbrengen van markeringen op drinkbekers is opgemerkt dat het van belang is dat de markering niet ten koste gaat van de recyclebaarheid.
5. Verduidelijkt is dat maatregelen voor consumptievermindering alleen betrekking hebben op kunststof drinkbekers en/of voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik.
6. Over UPV-regelingen is nader uitgelegd hoe het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, het Besluit verpakkingen en onderhavig Besluit zich tot elkaar verhouden.
7. Over het jaarlijks minimum inzamelingspercentage afval van kunststofhoudend vistuig is een nadere toelichting opgenomen.
8. De informatie over de aanpak van zwerfafval is uitgebreid. Daarbij wordt ingegaan op de integrale samenwerking en het feit dat richtlijn 2019/904 niets verandert aan de invulling door gemeenten en gebiedsbeheerders van hun verantwoordelijkheid. Ook wordt over de regelingen voor UPV vermeld dat de kosten betrekking hebben op specifieke producten en taken.
Na instemming met het ontwerp van het Besluit door de ministerraad is het ontwerpbesluit voor advies aan geboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Omdat in het Besluit sprake is van zuivere implementatie heeft geen voorhang bij de beide kamers der Staten-Generaal plaatsgevonden en is het ontwerpbesluit ook niet voorgepubliceerd in de Staatscourant met het oog op inspraak (artikel 21.6, vierde lid, van de Wm in samenhang met artikel 1:8 van de Awb). Het Besluit is wel naar de beide kamers der Staten-Generaal gestuurd in het kader van de nahangprocedure (artikel 21.6, vijfde lid, van de Wm), maar zonder de daarin genoemde vier weken termijn toe te passen conform artikel 7a van de Bekendmakingswet.
MKB-toets:
In verband met de COVID-19-crisis heeft geen MKB-toets kunnen plaatsvinden. Via MKB Nederland en Ondernemend Nederland zijn tijdens deze crisis geen ondernemers bereid gevonden om deel te nemen.
Wel heeft een korte online survey plaatsgevonden via Ondernemend Nederland onder 54 respondenten, waarvan 13 ondernemers, die met de uitvoerbaarheid van de richtlijn te maken hebben. Daaruit kwam het beeld naar voren dat voor 55% van de ondernemers de uitvoerbaarheid met extra kosten en capaciteit gepaard gaat en het een groot/gemiddeld effect zal hebben op de bedrijfsvoering. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn voor handelaren van producten die onder de richtlijn vallen en horecagelegenheden die ook wegwerpproducten gebruiken voor bijvoorbeeld «on-the-go»-consumptie van dranken en maaltijden. Voor de uitwerking van specifieke maatregelen van het Besluit in een ministeriële regeling zal opnieuw een MKB-toets worden geïnitieerd.
Handhaafbaarheids-, Uitvoerbaarheids- en Fraudebestendigheidstoets (HUF-toets):
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een toets uitgevoerd naar de (neven)effecten voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het ontwerp van het Besluit en heeft geleid tot de volgende bevindingen.
De ILT stelt dat een concrete uitwerking van (delen van) de regels nog zal plaatsvinden in uitvoeringshandelingen en Regeling(en). Omdat deze er nog niet zijn, zijn handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid voor die onderdelen uit het Besluit nog niet goed te beoordelen. Zodra de uitvoeringshandelingen in regelingen zijn verwerkt, zullen deze opnieuw aan de ILT worden voorgelegd. Het gaat daarbij om de uitvoeringshandelingen genoemd in artikelen 4, 7, 8, 9 en 12 van richtlijn 2019/904.
Verder wijst de ILT op een aantal specifieke zaken voor de handhaving, zoals het hebben van een normadressant voor de vereisten en een laagdrempelige uitwisseling van gegevens tussen ILT en normadressaat en het hebben van heldere criteria voor het onderscheid tussen eenmalig of meermalig gebruik. Met de ILT wordt nadere afspraken gemaakt over deze punten.
Het ontwerp van het Besluit is genotificeerd volgens Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbbEU 2015, L 241). Notificatie (2021/0088/NL) heeft plaatsgevonden vanwege artikel 2, tweede lid, waarin een bevoegdheid is opgenomen om de verkoop te beperken van kunststof rietjes die niet onder het verbod van artikel 5 van richtlijn 2019/904 vallen omdat zij een medisch hulpmiddel zijn en vanwege artikel 15d, tweede lid, dat maatregelen bevat ter uitvoering van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2019/904: het bereiken van een ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering van kunststof voedselverpakkingen en drinkbekers voor eenmalig gebruik. Naar aanleiding van de notificatie zijn enkele opmerkingen van de Europese Commissie ontvangen. Dit heeft geleid tot de volgende reactie en enkele aanpassingen.
In de artikelen 4 en 5 zouden de zwerfvuilkosten en de kosten voor het verzamelen en rapporteren van gegevens niet zijn vermeld (zoals vereist door artikel 8, derde lid, onderdelen b en c, van richtlijn 2019/904).
De kosten voor het opruimen, vervoer en verwerking van zwerfafval komen voor rekening van de producenten en is geregeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b en in artikel 5, eerste lid, waarin een verwijzing is opgenomen naar artikel 4, eerste lid, onderdeel b.
De kosten voor het rapporteren van de gegevens komen ook voor rekening van de producenten, hetgeen is geregeld in de artikelen 4 en 5 van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, en is toegelicht op bladzijde 9 van de nota van toelichting bij dat besluit. Dat besluit strekt tot implementatie van artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Het nogmaals opnemen van die verplichting in het Besluit is overbodig en is dan ook niet gedaan. Dat is toegelicht op bladzijde 37. Artikel 8, derde lid, onderdeel c, van richtlijn 2019/904 is vanwege de verwijzing in dat onderdeel naar artikel 8 bis, eerste lid, onderdeel c, van de kaderrichtlijn afvalstoffen geïmplementeerd in de artikelen 4 en 5 van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
Aanpassing van het Besluit is derhalve niet nodig. Wel is in de transponeringstabel de implementatie van artikel 8, derde lid, onderdeel c, van richtlijn 2019/904 in aparte onderdelen opgenomen met verwijzingen naar de artikelen 4 en 5 van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
Aan de opmerking van de Commissie dat een nationaal minimum inzamelingspercentage van kunststofhoudend vistuigafval ontbreekt is tegemoet gekomen door het opnemen van een nieuw derde lid in artikel 6 waarin het voor producenten geldende minimum inzamelingspercentage vanaf het moment dat de UPV in artikel 7 van kracht wordt, tevens wordt aangemerkt als het nationaal minimuminzamelingspercentage als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van richtlijn 2019/904. De transponeringstabel is overeenkomstig aangevuld.
Artikel 17 van richtlijn 2019/904 bepaalt dat artikel 8 van richtlijn 2019/904 uiterlijk met ingang van 31 december 2024 in werking treedt. Dat geeft lidstaten de bevoegdheid artikel 8 eerder toepassing van toepassing te laten zijn, waarvoor is gekozen door artikel 6 met ingang van 1 januari 2022 in werking te laten treden. Bij koninklijk besluit zal worden bepaald wanneer de UPV in artikel 7 in zal gaan. Dat zal uiterlijk met ingang van 31 december 2024 zijn, zoals is beschreven in de toelichting op artikel 9.
De begripsomschrijving van «vistuig» is letterlijk overgenomen van de begripsomschrijving van artikel 3, vierde lid, van richtlijn 2019/904. Aangezien de begripsomschrijving van «vistuig» niet afwijkt van de begripsomschrijving in richtlijn 2019/904 is aanpassing niet nodig.
Het Besluit treedt in werking met ingang van 3 juli 2021, conform de datum waarop richtlijn 2019/904 moet zijn geïmplementeerd, dan wel met ingang van de dag na datum van publicatie van het Besluit in het Staatsblad, indien de publicatie plaatsvindt na 2 juli 2021. Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimum invoeringstermijn. Dit is gerechtvaardigd omdat het implementatie van een bindende Europese richtlijn betreft.43
Voor sommige artikelen geldt een afwijkende inwerkingtredingsdatum. Dit is toegelicht in hoofdstuk 7 (Uitvoering) en in de artikelsgewijze toelichting op artikel 9.
In artikel 1 is een aantal begrippen en begripsomschrijvingen van artikel 3 van richtlijn 2019/904 overgenomen. Voor zover nodig worden die hieronder toegelicht.
Een havenontvangstvoorziening is in artikel 2, punt 6, van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen gedefinieerd als: elke vaste, drijvende of mobiele voorziening die in staat is om als dienstverlening het afval van schepen in ontvangst te nemen . Voor de definitie van havenontvangstvoorziening wordt in het Besluit verwezen naar de definitie in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.
De begripsomschrijving van «in de handel brengen» moet worden gelezen in samenhang met de begripsomschrijving van «producent» die hierna wordt toegelicht.
De begripsomschrijving van «in de handel brengen» in de Tabaks- en rookwarenwet wijkt enigszins af van de begripsomschrijving in artikel 1. Dit is relevant omdat het onderhavige besluit regels stelt over tabaksproducten.
In artikel 1, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet wordt hieronder verstaan: de terbeschikkingstelling van producten aan consumenten in de Europese Economische Ruimte, al dan niet tegen betaling, inclusief via de verkoop op afstand, ongeacht de plaats van productie ervan; in geval van grensoverschrijdende verkoop op afstand wordt het product geacht in de handel te zijn gebracht in Nederland indien de consument zich in Nederland bevindt.
Deze begripsomschrijving is niet in strijd met de begripsomschrijving in artikel 1. Het element van «verkoop op afstand» komt in dit besluit voor in de begripsomschrijving van «producent».
In de definitie van «kunststof» wordt verwezen naar de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH-verordening). Sommige natuurlijke polymeren kunnen echter ook onder deze definitie vallen, hetgeen niet de bedoeling is. Natuurlijke polymeren zijn daarom in de begripsomschrijving van «kunststof» in richtlijn 2019/904 uitgezonderd; een kunststof is een materiaal, bestaande uit een polymeer, dat chemisch gewijzigd is en niet van nature voorkomt.
Oxo-degradeerbare kunststoffen komen van nature niet voor, en vallen dus in geen geval onder de uitzondering.
Een «kunststofproduct voor eenmalig gebruik» is een eindproduct en valt onder richtlijn 2019/904 indien een product gedeeltelijk uit kunststof bestaat en de kunststof als structureel bestanddeel van dat product functioneert. Hiermee wordt bedoeld dat de kunststof in het product nodig is voor de functie van het product. Een voorbeeld hiervan is een papieren drinkbeker die voorzien moet zijn van een kunststof coating, anders is de drinkbeker onbruikbaar. Deze drinkbeker valt daardoor onder richtlijn 2019/904.
De begripsomschrijving van «producent» is tweeledig.
In het eerste onderdeel gaat het om een natuurlijke of rechtspersoon die in Nederland is gevestigd en in die lidstaat kunststofproducten voor eenmalig gebruik of kunststofhoudend vistuig in die lidstaat in de handel brengt, ongeacht de gebruikte verkooptechniek.
In het tweede onderdeel gaat het om een natuurlijke of rechtspersoon die in een lidstaat of een derde land is gevestigd en die kunststofproducten voor eenmalig gebruik of kunststofhoudend vistuig door overeenkomsten op afstand (zoals online verkoop) direct aan gebruikers in een andere lidstaat verkoopt.
Onder «overeenkomst op afstand» wordt verstaan; iedere overeenkomst die tussen de handelaar en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij, tot op en met inbegrip van het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand (artikel 2, punt 7, van de richtlijn consumentenrechten).
In beide onderdelen worden personen die visserijactiviteiten uitvoeren uitgezonderd. Deze personen zijn vissers en de ambachtelijke producenten van kunststofhoudend vistuig. De volgende activiteiten vallen niet onder het toepassingsgebied van het Besluit: het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten.
Tabaksproducten zijn gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van de tabaksproductenrichtlijn. Deze definitie is overgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet en luidt: producten die geconsumeerd kunnen worden en die, al is het slechts ten dele, bestaan uit tabak, ook indien genetisch gemodificeerd. In dit besluit wordt naar de definitie in de Tabaks- en rookwarenwet verwezen.
Richtlijn 2019/904 is slechts van toepassing op bepaalde tabaksproducten, namelijk die tabaksproducten waarin zich kunststof bevindt. Dat zijn tabaksproducten met filters. Zo is shagtabak wel een tabaksproduct, maar valt niet onder richtlijn 2019/904 omdat het geen filter met kunststof bevat. Daarnaast is richtlijn 2019/904 van toepassing op kunststofhoudende filters voor gebruik met tabaksproducten. Die losse filters zijn zelf geen tabaksproducten.
De volgende begrippen in artikel 3 van richtlijn 2019/904 zijn al in de Wm gedefinieerd, werken door in onderliggende regelgeving en hoeven daarom in het Besluit niet opnieuw te worden gedefinieerd: afval, regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, inzameling, gescheiden inzameling en verwerking.
Het begrip biologisch afbreekbare kunststoffen is wel gedefinieerd in richtlijn 2019/904, maar komt er verder niet in voor en is daarom niet in dit besluit opgenomen.
Het handelsverbod is van toepassing op producten die zijn vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen (eerste lid). Het handelsverbod van verpakkingen vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen is geregeld in paragraaf 6a (nieuw) van het Besluit verpakkingen.
Het verbod op het in de handel brengen van kunststofproducten voor eenmalig gebruik treft verder de volgende producten waarvoor geschikte, duurzamere en betaalbare alternatieven beschikbaar zijn:
– Katoenen wattenstaafjes. Hiervan zijn uitgezonderd wattenstaafjes die een medisch hulpmiddel zijn als bedoeld in verordening (EU) 2017/745, waaraan uitvoering is gegeven in de Wet medische hulpmiddelen. De richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG, die in richtlijn 2019/904 worden genoemd, zijn met verordening (EU) 2017/745 ingetrokken. Daarom wordt in het Besluit verwezen naar verordening (EU) 2017/745.
– Bestek. Hieronder vallen: vorken, messen, lepels en eetstokjes. Ook een zogenaamde «spork» (een combinatie van een lepel en een vork) valt onder het handelsverbod indien het gaat om een kunststofproduct voor eenmalig gebruik.
– Rietjes. Evenals voor katoenen wattenstaafjes is het verbod van artikel 2 niet van toepassing op rietjes die kunnen worden aangemerkt als medisch hulpmiddel.
– Stokjes en de mechanismen daarvan om te bevestigen aan en ter ondersteuning van ballonnen. Het verbod is alleen van toepassing op stokjes en mechanismen daarvan voor ballonnen voor consumenten en geldt niet voor stokjes en mechanismen voor ballonnen voor industriële of professionele toepassingen. Het verbod is ook niet van toepassing op de ballonnen zelf.
Het tweede lid regelt de mogelijkheid om marktbeperkingen in te stellen voor de verkoop van kunststof rietjes voor eenmalig gebruik die een medisch hulpmiddel zijn. Indien deze rietjes overal beschikbaar zijn, wordt afbreuk gedaan aan het terugdringen van kunststof rietjes voor eenmalig gebruik. Tegelijkertijd moeten deze rietjes beschikbaar blijven voor mensen met een beperking die ervan afhankelijk zijn, ook gelet op het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169). Om die reden wordt in overleg met belangenorganisaties gezocht naar een manier om de verkoop te beperken tot bijvoorbeeld specifieke verkooppunten zonder daarbij te grote hindernissen op te werpen voor personen met een beperking. In een ministeriële regeling op grond van artikel 9.5.2, zevende lid, van de Wm kunnen de verkoopbeperkingen worden geconcretiseerd.
Dit artikel verplicht producenten van maandverband, tampons en inbrenghulzen voor tampons (hygiëneproducten), van vochtige doekjes voor persoonlijke hygiëne en huishoudelijk gebruik en van tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten, markeringen aan te brengen op de verpakking.
Voor sigarenverpakkingen zijn deze voorschriften in het Besluit een aanvulling op de regels over verpakkingen van sigaren die filters hebben, zoals opgenomen in paragraaf 3 van de Tabaks- en rookwarenregeling. Zie hierover de toelichting in paragraaf 5.2.
Filters die worden verkocht voor gebruik in combinatie met tabaksproducten, de zogenaamde losse filters, zijn geen tabaksproduct in de zin van de tabaksproductenrichtlijn en vallen niet onder de tabaks- en rookwarenwetgeving maar onder artikel 3 van het Besluit.
De Europese Commissie heeft uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 opgesteld met de geharmoniseerde specificaties voor markeringen die op de verpakkingen van deze producten moeten worden aangebracht. Op basis daarvan zal de markering zowel op de verkoop- als op de verzamelverpakking moeten worden aangebracht. Deze verordening is rechtstreeks toepasselijk. Daarom is in dit artikel volstaan met een verwijzing naar deze verordening.
Dit artikel heeft geen betrekking op vistuig. Markeringsvoorschriften voor vistuig gelden reeds op grond van verordening (EG) nr. 1224/2009 (PbEU 2009, L 343) tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen.
Dit artikel regelt de verantwoordelijkheid voor de producenten van vochtige doekjes en voor de producenten van ballonnen voor consumenten die kunststof bevatten. Het artikel ziet niet op producenten van ballonnen voor industriële of professionele toepassingen.
De verplichtingen die in dit artikel zijn opgenomen vullen de verplichtingen aan die in het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn opgenomen. In laatstgenoemd besluit is artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen geïmplementeerd en is in artikel 6 geregeld dat aan de UPV ook uitvoering mag worden gegeven door de producenten gezamenlijk. Uitvoering mag per productgroep plaatsvinden.
In het eerste lid is de doelstelling van de UPV opgenomen voor de producenten van vochtige doekjes en ballonnen voor consumenten, die inhoudt dat producenten verantwoordelijk zijn voor een bijdrage aan de vermindering van het zwerfafval van die producten in het milieu en dat zij de kosten dekken van de maatregelen, bedoeld in de onderdelen a en b, die zij daarvoor treffen.
In onderdeel a gaat het om maatregelen ter bewustmaking van consumenten. Het gaat om specifieke bewustmakingsmaatregelen van artikel 10 van richtlijn 2019/904 die extra zijn ten opzichte van dergelijke maatregelen in artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Daarbij wordt opgemerkt dat genoemde maatregelen wellicht niet allemaal relevant zijn voor de producten waarop artikel 4 ziet.
Onderdeel b bevat een extra eis ten opzichte van artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen, namelijk het dekken van de kosten van het opruimen, het vervoer en de verwerking, door of namens de overheid, van het zwerfafval van die producten. Het begrip «zwerfafval» is in richtlijn 2019/904 niet gedefinieerd. Ook vochtige doekjes die in de riolering komen kunnen worden aangemerkt als zwerfafval. De kosten van het opruimen, vervoer en de verwerking van vochtige doekjes komen voor rekening van de producenten.
Artikel 8, derde lid, onderdeel c, van richtlijn 2019/904 bevat een verplichting om gegevens te verzamelen en te rapporteren overeenkomstig artikel 8 bis, eerste lid, onderdeel c, van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Deze verplichting volgt al uit de artikelen 4 en 5 van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en is daarom niet opgenomen in het onderhavige besluit.
Ook de verplichting tot het betalen voor het inzamelen van afval van ballonnen en vochtige doekjes is om dezelfde reden niet in richtlijn 2019/904 geregeld.
Bij uitwerking in een ministeriële regeling zal worden bekeken of het nodig is om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 8, derde lid, van richtlijn 2019/904 biedt om de producenten kosten te laten dragen voor andere dan de in dat lid genoemde maatregelen.
In het tweede lid wordt de verplichting aan een in Nederland gevestigde producent opgelegd om in iedere andere lidstaat waarin hij ballonnen of vochtige doekjes verkoopt een gemachtigd vertegenwoordiger aan te wijzen op wie de verplichtingen rusten voor de UPV die voortvloeien uit richtlijn 2019/904 in die andere lidstaat. Het spiegelbeeld van dit lid, waarin het een producent die is gevestigd in een andere lidstaat wordt toegestaan in Nederland een vertegenwoordiger aan te wijzen op wie de verplichtingen van de UPV van artikel 4 rusten, behoeft geen implementatie.
Het eerste lid bepaalt de verantwoordelijkheid van producenten van tabaksproducten met kunststofhoudende filters en kunststofhoudende filters voor gebruik met tabaksproducten met een verwijzing naar artikel 4. Deze producenten mogen de maatregelen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a en b, van het Besluit niet zelf nemen maar dragen wel de kosten ervan. Dit geldt ook voor de kosten voor de openbare inzamelsystemen voor het afval van die producten, het plaatsen en exploiteren daarvan. Dit is een gevolg van artikel 5 van de Tabaks- en rookwarenwet dat elke vorm van reclame of sponsoring met betrekking tot tabaksproducten of aanverwante producten verbiedt. Het reclameverbod heeft daarbij een zeer brede werking. Om te voorkomen dat producenten van tabaksproducten de genoemde bepalingen gebruiken om toch reclame voor deze producten te maken, dragen de producenten slechts de kosten van deze maatregelen en het openbare inzamelsysteem, het plaatsen en exploiteren daarvan. Er is voor gekozen dit ook van toepassing te laten zijn op filters voor gebruik met tabaksproducten vanwege het feit dat deze filters worden gebruikt in combinatie met tabaksproducten waarop het reclameverbod van toepassing is.
Het tweede lid legt een verplichting op aan producenten van tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten om jaarlijks gegevens aan te leveren over afval van die producten na consumptie. Die verplichting is opgenomen opdat de overheid kan voldoen aan zijn rapportageverplichting van artikel 13, eerste lid, onder f, van richtlijn 2019/904. Het eerste verslagjaar is 2023. Om welke gegevens het gaat is nog niet duidelijk. Naar verwachting zal het gaan over de hoeveelheid ingezameld afval.
In het derde lid wordt de verplichting aan een in Nederland gevestigde producent opgelegd om in iedere andere lidstaat waarin hij tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten, verkoopt een gemachtigd vertegenwoordiger aan te wijzen op wie de verplichtingen rusten voor de UPV die voortvloeien uit richtlijn 2019/904 in die andere lidstaat.
Voor de UPV voor tabaksproducten met filters en filters die worden gebruikt met tabaksproducten geldt hetgeen in de toelichting bij artikel 4 is opgemerkt over de wijze waarop de kosten van de te treffen maatregelen worden vastgelegd.
In het eerste lid is de doelstelling van de UPV opgenomen. Producenten van kunststofhoudend vistuig dienen jaarlijks een minimumpercentage aan afval van kunststofhoudend vistuig in te zamelen, te berekenen op basis van de hoeveelheid vistuig dat in dat jaar op de markt is gebracht. Voor 2022 is dat 23%. Dat percentage is gebaseerd op schattingen en wordt elk volgend jaar met 3% verhoogd. Daarmee komt het percentage in 2027, het jaar dat de Europese Commissie richtlijn 2019/904 gaat evalueren, in beginsel uit op 38%. Indien de minister constateert dat een stijging van 3% niet haalbaar is of dat naar verwachting meer vistuigafval ingezameld kan worden, kan de minister het percentage voor 2022 met ten hoogste 10% aanpassen. Op basis van de monitoringsdata die in 2021 worden gegenereerd, kan er aanleiding zijn om de doelstelling aan te laten sluiten op eventuele nieuwe inzichten die uit de monitoring voortvloeien. Het kan zijn dat hiervoor (eenmalig) een marge groter dan 3% nodig is. Voor de jaren 2023 tot en met 2027 kan de minister het percentage jaarlijks met ten hoogste 3% aanpassen (tweede lid). In het derde lid is bepaald dat het voor producenten geldende minimum inzamelingspercentage vanaf het moment dat de UPV in artikel 7 van kracht wordt, tevens wordt aangemerkt als het nationaal minimuminzamelingspercentage als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van richtlijn 2019/904.
Dit artikel regelt de uitgebreide verantwoordelijkheid voor de producenten die kunststofhoudend vistuig in Nederland in de handel brengen.
De verplichtingen die in dit artikel zijn opgenomen zijn aanvullend ten opzichte van de verplichtingen die in het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn opgenomen.
In het eerste lid is bepaald dat de producenten de kosten dekken van de te treffen maatregelen, bedoeld in de onderdelen a, b en c.
In onderdeel a gaat het om maatregelen ter bewustmaking van gebruikers. Het gaat om specifieke bewustmakingsmaatregelen die extra zijn ten opzichte van artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Voor het bewustmaken van gebruikers over hergebruikbare alternatieven kan bij kunststofhoudend vistuig gedacht worden aan voorlichting die zich richt op kunststofvrije alternatieven, daar vistuig van zichzelf al herbruikbaar is.
In onderdeel b betreft het gescheiden inzamelen van afval van kunststofhoudend vistuig dat in overeenstemming met de richtlijn havenontvangstvoorzieningen is aangeleverd aan de havenontvangstvoorzieningen of daaraan gelijkwaardige inzamelsystemen.
Onderdeel c bevat een extra eis ten opzichte van artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen, namelijk het vervoer en de verwerking van het gescheiden ingezamelde afval van kunststofhoudend vistuig.
In het tweede lid wordt de verplichting aan een in Nederland gevestigde producent opgelegd om in iedere andere lidstaat waarin hij kunststofhoudend vistuig verkoopt een gemachtigd vertegenwoordiger aan te wijzen op wie de verplichtingen rusten voor de UPV die voortvloeien uit richtlijn 2019/904 in die andere lidstaat.
Het derde lid legt een verplichting op aan producenten van vistuig om gegevens aan te leveren over de door hen jaarlijks in Nederland in de handel gebrachte hoeveelheid kunststofhoudend vistuig en het ingezamelde afval van dat vistuig. Die verplichting is opgenomen opdat de overheid kan voldoen aan zijn rapportageverplichting van artikel 13, eerste lid, onder d, van richtlijn 2019/904. De producenten zullen de informatie over het ingezamelde vistuig moeten opvragen bij de inzamelaars van het vuilnis en passief opgevist afval (havenontvangstvoorzieningen of gelijkwaardige inzamelsystemen die niet onder de richtlijn havenontvangstvoorzieningen vallen). Deze verplichting is niet rechtstreeks aan de inzamelaars van vistuigafval opgelegd omdat de verantwoordelijkheid bij de producenten ligt en zij ook verantwoordelijk zijn voor het achterhalen van de gegevens over de inname van afval. Het eerste verslagjaar is 2022.
In onderdeel A wordt een nieuw lid toegevoegd aan artikel 6a van het Besluit verpakkingen (zie noot 23). In dat artikel is bepaald dat de producent of importeur die drank in een kunststof fles met een inhoud van 3 liter of minder in Nederland in de handel brengt, er zorg voor draagt dat per kalenderjaar ten minste 90 gewichtsprocent van het totaal van deze door hem in dat kalenderjaar in Nederland in de handel gebrachte flessen, doppen en deksels inbegrepen, gescheiden wordt ingezameld.
Artikel 9, eerste lid, laatste volzin, van richtlijn 2019/904 biedt lidstaten de mogelijkheid om gebruik te maken van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 10, derde lid, onder a, van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Daarvan is gebruik gemaakt in het artikel 6a, tweede lid (nieuw). Daarmee is het producenten en importeurs toegestaan om per kalenderjaar, in plaats van minimaal 90 gewichtsprocent, minimaal 85 gewichtsprocent kunststof flessen van het totaal van de in dat kalenderjaar in de handel gebrachte kunststof flessen, doppen en deksels inbegrepen, gescheiden in te zamelen, indien minimaal 5 gewichtsprocent op een niet gescheiden manier wordt ingezameld, mits deze niet gescheiden ingezamelde flessen, doppen en deksels ingegrepen, niet minder potentieel bevatten om voorbereiding voor hergebruik of recycling te ondergaan en de producten die uit die handelingen voortkomen een vergelijkbare kwaliteit hebben als producten die voortvloeien uit gescheiden inzameling. In de praktijk worden kunststof flessen gescheiden ingezameld door middel van een statiegeldsysteem. Deze vorm van gescheiden inzameling levert een kunststof recyclaat op dat geschikt is om te worden toegepast in voedselcontactmaterialen, als bedoeld in verordening (EG) nr. 282/2008 (PbEU 008, L 86). In het kader van de verslaglegging over het voldoen aan de norm voor gescheiden inzameling zal de producent moeten aantonen dat meegetelde flessen die niet middels statiegeld zijn ingezameld, een recyclingproces doorlopen dat een kunststofrecyclaat oplevert dat geschikt is voor toepassing in voedselcontactmaterialen.
In het Besluit verpakkingen wordt voor de implementatie van richtlijn 2019/904, voor zover die verpakkingen zijn vervaardigd uit oxo-degradeerbare kunststoffen en de in de hiernavolgende artikelen genoemde kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik, een nieuwe paragraaf 6a opgenomen.
Artikel 15a (nieuw) is een aanvulling op artikel 1 van het Besluit verpakkingen.
Dat betekent dat begrippen die worden gedefinieerd in richtlijn 2019/904 door middel van een verwijzing naar de richtlijn verpakkingen niet zijn opgenomen in artikel 15a. Die begrippen zijn al in artikel 1 van het Besluit verpakkingen opgenomen en gelden ook voor paragraaf 6a (nieuw). Een voorbeeld daarvan is het begrip «verpakking» waarvoor in artikel 3 van richtlijn 2019/904 wordt verwezen naar de definitie van «verpakking» in artikel 3, punt 1, van de richtlijn verpakkingen. Dat begrip is al in artikel 1 van het Besluit verpakkingen opgenomen.
De richtlijn verpakkingen bevat geen definitie van «producent». In richtlijn 2019/904 staat een tweeledige definitie van «producent» (inclusief importeur) die anders is, maar inhoudelijk overeenkomt met de definitie van «producent of importeur» in het Besluit verpakkingen.
Voor een aantal andere begrippen geldt dat die al in de Wm zijn gedefinieerd en doorwerken in het Besluit verpakkingen. Ook die begrippen zijn niet opgenomen in artikel 15a.
Alleen nieuwe begrippen zijn opgenomen in artikel 15a (nieuw), waarvan de meeste ook in artikel 1 van het Besluit zijn opgenomen. Voor zover de begrippen relevant zijn voor de wijzigingen van het Besluit verpakkingen en voor zover die begrippen in artikel 1 van het onderhavige besluit al zijn toegelicht, wordt verwezen naar de toelichting van die begrippen. Dat geldt ook voor het begrip «kunststofverpakking voor eenmalig gebruik» omdat de begripsomschrijving daarvan inhoudelijk overeenkomt met het begrip «kunststofproduct voor eenmalig gebruik». Hieronder wordt volstaan met het geven van voorbeelden van kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik.
Voorbeelden van voedselverpakkingen die als kunststofproducten voor eenmalig gebruik moeten worden beschouwd binnen de reikwijdte van de richtlijn zijn de volgende voedselverpakkingen: fastfoodverpakkingen of maaltijd-, broodjes-, wrap- en saladedozen met koude of warme voedingsmiddelen, of voedselverpakkingen voor verse of verwerkte voedingsmiddelen waarvoor geen verdere bereiding nodig is zoals fruit, snackgroenten en desserts.
De volgende verpakkingen vallen buiten de reikwijdte van de richtlijn: voedselverpakkingen met droge voedingsmiddelen of voedingsmiddelen die koud verkocht worden en verder moeten worden bereid, voedselverpakkingen die meer dan één eenpersoonsportie bevatten of voedselverpakkingen die verkocht worden in meerdere eenheden van eenpersoonsporties.
Drinkbekers worden in richtlijn 2019/904 aangemerkt als een afzonderlijke categorie kunststofproducten voor eenmalig gebruik, maar een drinkbeker is wel aan te merken als een kunststofverpakking voor eenmalig gebruik.
Het verbod op het in de handel brengen van kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik betreft verpakkingen waarvoor geschikte, duurzamere en betaalbare alternatieven beschikbaar zijn.
Het verbod betreft alle verpakkingen die zijn gemaakt van oxo-degradeerbare kunststoffen en de volgende verpakkingen die zijn gemaakt van geëxpandeerd polystyreen:
a. voedselverpakkingen waaruit het voedsel direct kan worden geconsumeerd, zoals verpakkingen voor fastfood. Zakjes en wikkels met voedingsmiddelen vallen buiten de reikwijdte van «voedselverpakkingen» zoals bedoeld in onderdeel a.
b. drankverpakkingen: voorbeelden van drankverpakkingen die als kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik moeten worden beschouwd zijn drankflessen of samengestelde drankverpakkingen voor bier, wijn, water, frisdranken, sappen en nectars, instant dranken of melk.
c. drinkbekers: drinkbekers vallen wel onder het begrip «verpakking» maar zijn als afzonderlijke categorie opgenomen in richtlijn 2019/904.
De producteisen in dit artikel richten zich tot de producent of importeur van gevulde kunststof drankverpakkingen en drankflessen en niet tot de producent of importeur van de ongevulde fles.
Voor kunststof drankverpakkingen en samengestelde drankverpakkingen van ten hoogste 3 liter voor eenmalig gebruik, geldt dat deze voorzien moeten zijn van doppen en deksels die tijdens de fase van het beoogd gebruik bevestigd blijven aan de verpakking.
In het tweede lid is bepaald dat van deze producteis zijn uitgezonderd glazen of metalen drankverpakkingen met kunststoffen doppen en deksels en drankverpakkingen die bestemd zijn en gebruikt worden voor vloeibare voeding voor specifiek medisch gebruik. Metalen doppen en deksels met kunststofverzegeling zijn ook uitgezonderd, omdat het niet aannemelijk is dat ze van kunststof zijn gemaakt. De Europese Commissie heeft Europese normalisatieorganisaties verzocht geharmoniseerde normen voor de producteis van het eerste lid te ontwikkelen. De drankverpakkingen waarop die producteis van toepassing is en die voldoen aan de geharmoniseerde normen, worden verondersteld ook te voldoen aan de producteis (derde lid).
Om het circulaire gebruik van kunststoffen te waarborgen, is het nodig de aanvaarding door de markt van gerecyclede materialen te promoten. Daarom bevatten het vierde en vijfde lid doelstellingen ten aanzien van de hoeveelheid recyclaat in petflessen van 25% met ingang van 2025 (vierde lid) en in andere kunststof drankflessen van 30% met ingang van 2030 (vijfde lid). De producenten en importeurs dienen deze doelstelling te bereiken voor de door hen in Nederland in de handel gebrachte drankflessen. Zij kunnen ook gezamenlijk uitvoering geven aan deze verplichtingen (zevende lid).
De Europese Commissie zal reken- en verificatiemethoden vaststellen voor het berekenen en verifiëren van de doelstellingen voor recyclaat.
De ingangsdatum van de verplichting in het vierde en vijfde lid, om een bepaalde minimum hoeveelheid recyclaat toe te passen in kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik van ten hoogste 3 liter, inclusief doppen en deksels, hangt af van het hoofdbestanddeel van de fles. Vanaf 2030 moeten al die flessen 30% gerecycled materiaal bevatten. Is het hoofdbestanddeel echter polyethyleentereftalaat (b.v. PET flessen), dan geldt met ingang van 2025 reeds een minimum van 25% gerecycled materiaal. Deze leden hebben een directe relatie met de verplichting tot gescheiden inzameling van artikel 9 van richtlijn 2019/904. Dat artikel is geïmplementeerd in artikel 6a van het Besluit verpakkingen (zie noot 23). Gescheiden inzameling zal een directe, positieve uitwerking hebben op de inzamelingspercentages, de kwaliteit van het ingezamelde materiaal en de kwaliteit van het recyclaat.
Het zesde lid legt een verplichting op aan producenten en importeurs van gevulde kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik van ten hoogste 3 liter om jaarlijks (vanaf 2023) gegevens aan te leveren over het gehalte aan recyclaat in die drankflessen. Die verplichting is opgenomen opdat de overheid kan voldoen aan zijn rapportageverplichting van artikel 13, eerste lid, onder e, van richtlijn 2019/904.
Producenten van de kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik die zijn opgenomen in artikel 15d, eerste lid, (nieuw) leveren met ingang van het daarvoor vastgestelde kalenderjaar (2022) aan de Minister de gegevens aan over de door hen jaarlijks in Nederland in de handel gebrachte hoeveelheid van die kunststofverpakkingen. Die verplichting is opgenomen opdat de overheid kan voldoen aan zijn rapportageverplichting van artikel 13, eerste lid, onder a, van richtlijn 2019/904.
De informatie die op grond van het eerste lid wordt verkregen is van belang voor de uitvoering van artikel 4 van richtlijn 2019/904. De tendensen van toenemende consumptie moeten in aanzienlijke mate ombuigen en een meetbare kwantitatieve vermindering opleveren. Voor het verkrijgen van inzicht is het nodig dat producenten van de aangewezen verpakkingen informatie aanleveren over de door hen jaarlijks in Nederland in de handel gebrachte hoeveelheid van die kunststofverpakkingen (eerste lid). Met ingang van 1 januari 2023 kunnen één of meer van de maatregelen in het derde lid, onderdelen a, b of c worden getroffen. De maatregelen kunnen gelden voor kunststof drinkbekers en/of voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik. Dat zijn de producten waarop artikel 4 van richtlijn 2019/904 van toepassing is. Bij ministeriële regeling zal worden bepaald om welke verpakkingen het gaat en kunnen nadere regels worden gesteld indien één of meer maatregelen gaan gelden. Uiteraard kunnen geen kunststofverpakkingen worden aangewezen waarvoor het handelsverbod van artikel 15b (nieuw) geldt.
De maatregel in onderdeel a houdt in dat voor het verstrekken van kunststofvoedselverpakkingen en/of -bekers voor eenmalig gebruik aan de eindgebruiker een bedrag in rekening moet worden gebracht en dus niet meer gratis mogen worden verstrekt. In dat geval zal in de ministeriële regeling worden bepaald welk bedrag voor die verpakkingen in rekening moet worden gebracht.
De maatregel in onderdeel b bevat een verplichting om bij verkoop aan de eindgebruiker herbruikbare varianten van kunststofvoedselverpakkingen en /of -bekers voor eenmalig gebruik aan te bieden. Met deze verplichting wordt indirect de productie van herbruikbare alternatieven gestimuleerd.
De maatregel in onderdeel c bevat een verbod voor het aanbieden op bepaalde locaties of bij bepaalde gelegenheden van kunststofvoedselverpakkingen en/of -bekers voor eenmalig gebruik. Bij locaties kan gedacht worden aan overheidsinstellingen of bij consumptie ter plaatse in de horeca en bij gelegenheden kan gedacht worden aan festivals en evenementen.
Dit artikel verplicht producenten van kunststof drinkbekers voor eenmalig gebruik markeringen daarop aan te brengen. De markering moet consumenten informeren over de beste manier om drinkbekers te verwijderen of over de wijze waarop men de drinkbekers niet moet verwijderen. De markering moet ook informatie bevatten over de aanwezigheid van kunststoffen daarin en over de negatieve gevolgen van zwerfafval van drinkbekers voor het milieu.
De Europese Commissie heeft uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 opgesteld met de geharmoniseerde specificaties voor markeringen die op drinkbekers moeten worden aangebracht. Deze verordening is rechtstreeks toepasselijk. Daarom is in dit artikel volstaan met een verwijzing naar deze verordening.
Dit artikel regelt de UPV voor de producenten van kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik. Het gaat om voedselverpakkingen, zoals verpakkingen voor fastfood, zakjes en wikkels waaruit het voedsel direct kan worden geconsumeerd. Daarnaast geldt de UPV voor drankverpakkingen en samengestelde drankverpakkingen van ten hoogste 3 liter, drinkbekers en lichte plastic draagtassen.
Voor deze verpakkingen bestaat al een UPV. De verplichtingen die in artikel 15f (nieuw) zijn opgenomen zijn aanvullend ten opzichte van de al eerder opgenomen verplichtingen in het Besluit verpakkingen.
In dit artikel is geen doelstelling voor de UPV opgenomen. Die doelstellingen staan al in de artikelen 2, derde lid, en 6 van het Besluit verpakkingen. In artikel 2, derde lid, is bepaald dat verpakkingen zodanig worden ontworpen en vervaardigd dat het ontstaan van zwerfafval zoveel mogelijk wordt voorkomen. In artikel 6 gaat het om het behalen van recyclingdoelstellingen voor kunststofverpakkingen. Op grond van richtlijn 2019/904 dekken producenten, in aanvulling op de reeds bestaande UPV, de kosten van meer specifieke bewustmakingsmaatregelen. Het gaat om specifieke bewustmakingsmaatregelen die extra zijn ten opzichte van de bewustmakingsmaatregelen in artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen.
Het derde lid betreft de kosten voor het opruimen van zwerfafval. Het bevat een extra eis ten opzichte van artikel 8 bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen, namelijk het dragen van de kosten voor het opruimen, het vervoer en de verwerking, door of namens de overheid, van het zwerfafval van die verpakkingen.
Artikel 8, tweede lid, van de richtlijn 2019/904 bevat geen verplichte verslaglegging voor producenten van verpakkingen. Dat is geregeld in het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (implementatie van artikel 8 bis, eerste lid, onder c, in samenhang met onderdeel b, van de kaderrichtlijn afvalstoffen).
In het vierde lid wordt de verplichting aan een in Nederland gevestigde producent opgelegd om in iedere andere lidstaat waarin hij kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik verkoopt een gemachtigd vertegenwoordiger aan te wijzen op wie de verplichtingen rusten voor de UPV die voortvloeien uit richtlijn 2019/904 in die andere lidstaten.
Richtlijn 2019/904 moet uiterlijk op 3 juli 2021 zijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Over de artikelen 2 en 15b (nieuw) (handelsverbod) en de artikelen 3 en 15e (nieuw) (markeringsvoorschriften) die met ingang van 3 juli 2021 in werking treden wordt opgemerkt dat ze niet eerder in werking mogen treden omdat uniforme toepassing daarvan binnen de EU van belang is.
Voor een aantal artikelen gelden afwijkende data zoals bepaald in artikel 17 van richtlijn 2019/904.
In het tweede lid, onderdeel a, is bepaald dat artikel 6 betreffende het minimum inzamelingspercentage van vistuig met ingang van 1 januari 2022 in werking zal treden. Dat hangt samen met het minimum inzamelingspercentage van vistuig dat met ingang van 2022 voor producenten is voorgeschreven.
In artikel 2, onderdeel a, is ook bepaald dat artikel 6a, tweede lid, (nieuw) van het Besluit verpakkingen met ingang van 1 januari 2022 in werking zal treden. Artikel 6a, eerste lid, (nieuw) treedt ingevolge het besluit van 6 maart 2020 (zie noot 23) eveneens met ingang van die datum in werking.
In het tweede lid, onderdeel b, is geregeld dat de inwerkingtreding van de artikelen 4 en 7 (UPV) op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zal plaatsvinden. Dat tijdstip zal op een eerder moment dan 31 december 2024 worden vastgesteld indien dat uitvoerbaar is, maar dat was op het moment van schrijven van deze toelichting nog niet duidelijk, maar uiterlijk met ingang van 31 december 2024.
Daarnaast zijn in andere artikelen data opgenomen waarop die artikelen van toepassing worden.
Zo is in artikel 5, eerste lid, (UPV voor tabaksproducten met filters en filters voor gebruik met tabaksproducten) geregeld dat dat artikel gaat gelden met ingang van 5 januari 2023.
Ook is in artikel 15f, eerste lid, (nieuw) (UPV voor verpakkingen) geregeld dat dat artikel met ingang van 5 januari 2023 zal gaan gelden. Deze datum geldt voor regelingen voor UPV die reeds vóór 4 juli 2018 bestonden. Voor verpakkingen bestaat al een regeling voor UPV in het Besluit verpakkingen.
In artikel 15c, eerste lid, (nieuw) (producteisen voor drankverpakkingen van ten hoogste 3 liter) is geregeld dat die producteisen met ingang van 3 juli 2024 van kracht worden. Ook voor producteisen is uniforme toepassing binnen de EU van belang.
Hiermee wordt voldaan aan artikel 17 van richtlijn 2019/904.
Gebruikte afkortingen:
Besluit: Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik
Besluit UPV: Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
Besluit verpakkingen: Besluit beheer verpakkingen 2014 zoals gewijzigd met het Besluit
UPV: uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
UPV-amvb: Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (in ontwerp)
Wed: Wet op de economische delicten
Wm: Wet Milieubeheer
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 (doelstellingen) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 2 (toepassingsgebied) |
Artikelen 2 t/m 8 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 1 (definities) |
Artikel 1 Besluit en artikel 15a Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 2 (definities) |
Artikel 1 Besluit en artikel 15a Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 3 (definities), |
Artikel 1 Besluit en artikel 15a Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 4 (definities) |
Artikel 1 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 5 (definities) |
Artikel 1 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 6 (definities) |
Artikel 1 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 7 (definities) |
Artikel 1 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 8 (definities) |
Artikel 15a Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 9 (definities) |
Artikel 1.1, eerste lid, Wm |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 10 (definities) |
Artikel 1.1, eerste lid, Wm |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 11 (definities) |
Artikel 1 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 12 (definities) |
Artikel 1.1, eerste lid, Wm |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 13 (definities) |
Artikel 1.1, eerste lid, Wm |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 14 (definities) |
Artikel 1.1, eerste lid, Wm |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 15 (definities) |
Artikel 1 Besluit en artikel 1 Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 16 (definities) |
Behoeft geen implementatie; begrip komt verder niet voor in richtlijn 2019/904 |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 17 (definities) |
Artikel 1 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 3, punt 18 (definities) |
Artikel 1 Besluit |
Geen |
– |
Artikel 4, eerste lid, eerste alinea (consumptievermindering) jo. bijlage onderdeel A |
Artikel 15d, tweede lid, Besluit verpakkingen en eventueel niet-wettelijke maatregelen. |
Maatregelen moeten proportioneel en niet-discriminerend zijn. |
Grondslag voor bij regeling aan te wijzen verpakkingen die niet om niet mogen worden verstrekt, verplichting tot aanbieden van herbruikbare verpakkingen en verbod aanbieden kunststofverpakkingen op bepaalde locaties/bij bepaalde gelegenheden. (algemeen deel, nota van toelichting, hoofdstuk 4, blz. 15 en 16) |
Artikel 4, eerste lid, tweede alinea (consumptievermindering) jo. bijlage, onderdeel A |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; feitelijke handelingen |
Geen |
– |
Artikel 4, eerste lid, derde alinea (consumptievermindering) jo. bijlage, onderdeel A |
Zoals bij artikel 4, eerste lid, eerste alinea, richtlijn 2019/904 |
Zoals bij artikel 4, eerste lid, eerste alinea, richtlijn 2019/904 |
Zoals bij artikel 4, eerste lid, eerste alinea, richtlijn 2019/904 |
Artikel 4, eerste lid, vierde alinea (consumptievermindering) jo. bijlage, onderdeel A |
Zoals bij artikel 4, eerste lid, eerste alinea, richtlijn 2019/904 |
Zoals bij artikel 4, eerste lid, eerste alinea, richtlijn 2019/904 |
Zoals bij artikel 4, eerste lid, eerste alinea, richtlijn 2019/904 |
Artikel 4, eerste lid, vijfde alinea (consumptievermindering) jo. bijlage, onderdeel A en jo. artikel 13, eerste lid, onder a |
Artikel 15d, eerste lid, Besluit verpakkingen, en feitelijke handelingen |
Geen |
– |
Artikel 4, tweede lid, (consumptievermindering) jo. bijlage, onderdeel A |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 5 (handelsbeperking) jo. bijlage onderdeel B |
Artikel 2 Besluit en artikel 15b Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 6, eerste en tweede lid (productvereisten) jo. bijlage onderdeel C |
Artikel 15c, eerste en tweede lid, Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 6, derde lid (productvereisten) jo. bijlage onderdeel C |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 6, vierde lid (productvereisten) jo. bijlage onderdeel C |
Artikel 15c, derde lid, Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 6, vijfde lid, eerste alinea, onder a en b, (productvereisten) jo. bijlage onderdeel F |
Artikel 15c, vierde, vijfde en zevende lid, Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 6, vijfde lid, tweede alinea (productvereisten) jo. bijlage onderdeel F |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 7, eerste lid (markeringsvoorschriften) jo. bijlage onderdeel D |
Artikel 3 Besluit en artikel 15e Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 7, tweede lid (markeringsvoorschriften) jo. bijlage onderdeel D |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 7, derde lid (markeringsvoorschriften) jo. bijlage onderdeel D |
Behoeft geen implementatie; verwijst naar bestaand recht |
Geen |
– |
Artikel 8, eerste lid (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, Besluit en artikel 15f, eerste tot en met derde lid, Besluit verpakkingen |
Bepalen doelstelling UPV |
Voor artikel 15f aangesloten bij bestaande doelstellingen in artikelen 2, derde lid, en 6 Besluit verpakkingen (artikelsgewijze toelichting op artikel 15f, blz. 43, bovenaan) |
Artikel 8, tweede lid (UPV) jo. bijlage onderdeel E, afdeling I |
Artikel 15f, tweede en derde lid, Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 8, derde lid, eerste alinea, onderdelen a en b (UPV) jo. bijlage onderdeel E, afdeling II |
Artikel 4, eerste lid, Besluit |
Producenten kosten laten dragen voor andere zaken dan in de onderdelen a t/m c |
Bij ministeriële regeling te bepalen |
Artikel 8, derde lid, eerste alinea, onderdeel c (UPV) jo. bijlage onderdeel E, afdeling II |
Artikelen 4 en 5 van het Besluit UPV |
Producenten kosten laten dragen voor andere zaken dan in de onderdelen a t/m c |
Bij ministeriële regeling te bepalen |
Artikel 8, derde lid, eerste alinea, onderdelen a en b (UPV) jo. bijlage onderdeel E, afdeling III |
Artikel 5, eerste lid, Besluit |
Producenten kosten laten dragen voor andere zaken dan in de onderdelen a t/m c |
Bij ministeriële regeling te bepalen |
Artikel 8, derde lid, eerste alinea, onderdeel c (UPV) jo. bijlage onderdeel E, afdeling III |
Artikelen 4 en 5 van het Besluit UPV |
Producenten kosten laten dragen voor andere zaken dan in de onderdelen a t/m c |
Bij ministeriële regeling te bepalen |
Artikel 8, derde lid, tweede alinea (UPV) jo. bijlage onderdeel E, afdeling III |
Artikel 5, eerste lid, Besluit |
Als alternatief voor openbare inzamelsystemen kan de overheid kiezen voor een specifieke inzamelstructuur voor afval van tabaksproducten. |
Bij ministeriële regeling te bepalen |
Artikel 8, vierde lid, eerste alinea, m.u.v. laatste zin (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Op grond van artikel 9.5.2, zevende lid, Wm, in een ministeriële regeling regelen |
Bepalen op welke wijze deze kosten worden vastgelegd |
Bij ministeriële regeling te bepalen |
Artikel 8, vierde lid, eerste alinea, laatste zin (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Eventueel op grond van artikel 9.5.2, zevende lid, Wm, in een ministeriële regeling regelen |
Mogelijkheid keuze voor een passende meerjarige vaste bijdrage |
Bij ministeriële regeling te bepalen |
Artikel 8, vierde lid, tweede alinea (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 8, vijfde lid, eerste alinea (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Bestaand recht in Hoofdstuk 10 Wm en artikel 2, eerste lid, artikel 4, tweede lid, onder d, en derde lid, onder a, artikel 6, Besluit UPV |
Geen |
– |
Artikel 8, vijfde lid, tweede alinea (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Behoeft geen implementatie; Bestaand recht in artikel 9 Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 8, zesde lid, (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Behoeft geen implementatie; feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 8, zevende lid, (UPV) jo. bijlage onderdeel E |
Artikelen 4, tweede lid, 5, derde lid, en 7, tweede lid, Besluit en artikel 15f, vierde lid, Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 8, achtste lid, eerste en tweede alinea (UPV) |
Artikel 6, eerste en tweede lid, Besluit |
Vaststellen jaarlijks minimum inzamelingspercentage voor producenten |
Oplopend percentage, met bevoegdheid minister tot jaarlijkse bijstelling. Algemeen deel van de nota van toelichting, blz. 24 en 25. |
Artikel 8, achtste lid, tweede alinea (UPV) |
Artikel 6, derde lid, Besluit |
Vaststellen nationaal jaarlijks minimum inzamelingspercentage |
Na inwerkingtreding artikel 7 is het nationaal percentage gelijk aan het percentage in artikel 6, tweede lid. |
Artikel 8, achtste lid, derde alinea, jo. artikel 13, eerste lid, onder d (UPV) |
Artikel 7, derde lid, Besluit en feitelijke handelingen |
Geen |
– |
Artikel 8, negende lid, eerste alinea (UPV) |
Artikel 7, eerste lid, van het Besluit |
Geen |
– |
Artikel 8, negende lid, tweede alinea (UPV) |
Behoeft geen implementatie: verwijst naar bestaand recht. |
Geen |
– |
Artikel 8, negende lid, derde alinea (UPV) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 9, eerste lid, m.u.v. de laatste zin (gescheiden inzameling) jo. bijlage onderdeel F |
Behoeft geen implementatie; wordt al geïmplementeerd in artikel 6a (nieuw) Besluit verpakkingen |
Keuze van maatregelen om de voorgeschreven hoeveelheid gescheiden inzameling van drankflessen van max. 3 liter te behalen. |
Zie artikel 6a (nieuw) Besluit verpakkingen (toegelicht bij (Besluit maatregelen kunststof drankflessen) (Stb. 2020, 122) |
Artikel 9, eerste lid, de laatste zin (gescheiden inzameling) jo. bijlage onderdeel F |
Artikel 6a, tweede lid, (nieuw), Besluit verpakkingen |
Uitzondering niet gescheiden inzamelen (artikel 10, derde lid, onder a, van de kaderrichtlijn afvalstoffen). |
Gebruik wordt gemaakt van de uitzondering in artikel 10, derde lid, onder a, van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Artikelsgewijze toelichting op artikel 8, onderdeel A, blz. 39. |
Artikel 9, tweede en derde lid (gescheiden inzameling) jo. bijlage onderdeel F |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 10 jo. bijlage G, nrs. 1-8, jo. artikel 8 |
Artikelen 4, eerste lid, onder a, 5, eerste lid, en 7, eerste lid, onder a, Besluit en 15f, tweede lid, Besluit verpakkingen. |
Geen |
– |
Artikel 10 jo. bijlage G, nr. 9 |
Behoeft geen implementatie; feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 11, eerste alinea (coördinatie van maatregelen) |
Behoeft geen implementatie; indien handelen vereist is, worden plannen en programma’s aangepast. |
Geen |
– |
Artikel 11, tweede alinea (coördinatie van maatregelen) |
Behoeft geen implementatie. Onderhavig besluit is niet in strijd met de wetgeving inzake voedselveiligheid en -hygiëne. |
Geen |
– |
Artikel 12, eerste alinea (specificaties en richtsnoeren inzake kunststofproducten voor eenmalig gebruik) |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 12, tweede alinea (specificaties en richtsnoeren inzake kunststofproducten voor eenmalig gebruik) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 13, eerste lid, onderdeel a, jo. artikel 4, eerste lid, vijfde alinea (informatiesystemen en rapportage) |
Artikel 15d, eerste lid, Besluit verpakkingen, en feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 13, eerste lid, onderdeel b, jo artikel 4, eerste lid, vijfde alinea (informatiesystemen en rapportage) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 13, eerste lid, onderdeel c, jo. artikel 9, eerste lid (informatiesystemen en rapportage) |
Behoeft geen implementatie; wordt al geïmplementeerd in artikel 6a (nieuw) Besluit verpakkingen en feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 13, eerste lid, onderdeel d, jo. artikel 8, achtste lid, derde alinea (informatiesystemen en rapportage) |
Artikel 7, derde lid, Besluit, en feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 13, eerste lid, onderdeel e, jo. artikel 6, vijfde lid (informatiesystemen en rapportage) |
Artikel 15c, zesde en zevende lid, Besluit verpakkingen, en feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 13, eerste lid, onderdeel f, jo. artikel 8, derde lid (informatiesystemen en rapportage) |
Artikel 5, tweede lid, Besluit, en feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 13, eerste lid, tweede en derde alinea (informatiesystemen en rapportage) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 13, tweede lid, (informatiesystemen en rapportage) |
Behoeft geen implementatie; gericht tot de lidstaat |
Geen |
– |
Artikel 13, derde en vierde lid, (informatiesystemen en rapportage) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie; gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 14 (sancties) |
Artikel 1a, onder 2°, van de Wed jo. artikel 9.5.2 Wm |
Geen |
– |
Artikel 15 (evaluatie en toetsing) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie: gericht tot de Commissie |
Geen |
– |
Artikel 16 (comitéprocedure) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 17, eerste lid (omzetting) |
Artikelen 5, eerste lid, en 9 Besluit en artikelen 15c, eerste lid, 15f, eerste lid, Besluit verpakkingen |
Geen |
– |
Artikel 17, tweede lid (omzetting) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie: feitelijke handeling |
Geen |
– |
Artikel 17, derde lid (omzetting) |
Behoeft geen implementatie |
Overeenkomsten in plaats van een wettelijke regeling |
Hier wordt geen gebruik van gemaakt |
Artikel 18 (inwerkingtreding) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 19 (adressaten) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Oxo-degradeerbare kunststoffen worden steeds meer gebruikt voor onder andere kunststof bekers en schaaltjes voor eenmalig gebruik en daarnaast voor toepassingen zoals lichte plastic draagtassen. Aan de materialen zijn chemische additieven toegevoegd. Hierdoor wordt de kunststof sneller afgebroken als het in aanraking komt met UV-licht, zuurstof of warmte. De kunststof valt uiteen in minuscule deeltjes, wat bijdraagt aan de vorming van microplastics.
De definitie van vistuig en vistuigafval is vrij ruim. Hieronder vallen ook onderdelen van vistuig, zoals vispluis, de kunststof draden die de bodemvisserij gebruikt ter bescherming van sleepnetten.
Het betreft een grote verscheidenheid aan producten met een korte levensduur: houders voor voedingsmiddelen, drinkbekers, wattenstaafjes, bestek, borden, roerstaafjes, rietjes, ballonstokjes, ballonnen, zakjes en wikkels, drankverpakkingen en –flessen, inclusief doppen en deksels, filters van tabaksproducten, vochtige doekjes, hygiëneproducten, lichte draagtassen en vistuig.
Waar in het vervolg van deze toelichting producenten worden genoemd, worden daaronder ook importeurs begrepen.
Houders voor voedingsmiddelen, drankverpakkingen en drinkbekers inclusief doppen en deksels, van geëxpandeerd polystyreen, wattenstaafjes, bestek, borden, roerstaafjes, rietjes, ballonstokjes.
Medisch hulpmiddel wordt in artikel 1 van de Wet medische hulpmiddelen (Stb. 2019, 400), als volgt gedefinieerd: medisch hulpmiddel als gedefinieerd in artikel 2, onderdeel 1, van Verordening (EU) 2017/745 een instrument, toestel of apparaat, software, implantaat, reagens, materiaal of ander artikel dat of die door de fabrikant is bestemd om alleen of in combinatie te worden gebruikt bij de mens voor een of meer van de volgende specifieke medische doeleinden: (...) diagnose, monitoring, behandeling, verlichting of compensatie van een letsel of een beperking.
Vochtige doekjes zijn vooraf bevochtigde doekjes voor persoonlijke hygiëne, zoals baby- en gezichtsdoekjes, en huishoudelijke doekjes zoals schoonmaakdoekjes.
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van regels inzake geharmoniseerde markeringsspecificaties voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PbEU 2020, L 428)
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008, L 312).
Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG 1994, L 365).
Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2000, L 327).
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PbEU 2008, L 164).
Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PbEU 2014, L 127).
Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU 2018, L 150).
Besluit van 18 september 2020, houdende regels voor een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen (Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid) (Stb. 2020, 375).
Voorpublicatie tot wijziging van het Besluit beheer verpakkingen 2014 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/852 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval en in verband met het per 1 januari 2023 van toepassing worden van algemene regels betreffende regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (Stcrt. 2020, 54640).
Richtlijn (EU) 2018/852 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEU 2018, L150).
Besluit van 6 maart 2020 tot wijziging van het Besluit beheer verpakkingen 2014 in verband met het opnemen van een doelstelling voor gescheiden inzameling van kunststof drankflessen en het aanpassen van de artikelen over statiegeld op drankverpakkingen (Besluit maatregelen kunststof drankflessen) (Stb. 2020, 122).
Zoals genoemd in artikel 24, tweede lid, van richtlijn 2014/40/EU, zie het Besluit van 14 maart 2020, houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit in verband met de invoering van standaardverpakkingen voor sigaretten en shagtabak (Stb. 2020, 109) en de Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 april 2020, kenmerk 1668603-203750-WJZ, houdende wijziging van de Tabaks- en rookwarenregeling in verband met de invoering van standaardverpakkingen voor sigaretten en shagtabak (Stcrt. 2020, 24728).
Plastic Pact en Green Deal Circulaire festivals zullen worden gemeld aan de Europese Commissie.
Het betreft een vergelijkbaar tweesporenbeleid zoals dat voor de kleine plastic flessen is gevolgd. Doel is een reductie van 70 tot 90% minder blikjes in het zwerfafval, alsmede 90% gescheiden inzameling van blikjes te realiseren in het najaar 2021. Indien in het najaar 2021 blijkt dat deze doelen niet worden gehaald, wordt in 2022 óók statiegeld op blikjes ingevoerd.
Bij (internet) consultatie is rekening gehouden met artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Dat betekent dat reacties afkomstig van organisaties uit de tabaksindustrie, organisaties die belang hebben bij de verkoop van tabaksproducten en organisaties die actief zijn in de elektronische sigarettenbranche niet worden meegenomen voor zover het beleidskeuzes betreft. Opmerkingen over de technische uitvoerbaarheid van het voorstel worden wel betrokken in de verdere besluitvorming.
Zo heeft TNO eerder onderzoek gedaan naar de milieu- en verschuivingseffecten van het niet meer gratis aanbieden van lichte plastic draagtassen. Daarnaast biedt de overheid ook ondersteuning door te helpen bij duurzaam productontwerp.
De quickscan bedrijfseffectentoets is als bijlage toegevoegd aan de internetconsultatie «Ontwerpbesluit single use plastics». Deze is in te zien op www.internetconsultatie.nl.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-294.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.