Besluit van 3 juli 2020, houdende tijdelijke regels voor de toekenning van een specifieke uitkering aan gemeenten en provincies ten behoeve van innovatie in de digitale dienstverlening (Tijdelijk besluit specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 mei 2020, nr. 2020-0000213201;

Gelet op artikel 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 juni 2020, nr. W04.20.0132/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2020, nr. 2020-0000375197;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

hoofdaanvrager:

een gemeente of provincie die mede namens een of meer andere overheidsorganisaties een aanvraag indient.

Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2. Specifieke uitkering

Onze Minister kan op aanvraag aan een gemeente of provincie een specifieke uitkering verstrekken, ten behoeve van een activiteit die gericht is op de doorontwikkeling van de generieke digitale infrastructuur, of op innovatie binnen de digitale overheid, ter verbetering van de digitale dienstverlening aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Onze Minister beslist niet op de aanvraag voor een specifieke uitkering, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, genoemd in artikel 6.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

Onze Minister stelt jaarlijks vast tot welk bedrag ten hoogste verplichtingen kunnen worden aangegaan voor het verstrekken van specifieke uitkeringen.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Een hoofdaanvrager kan een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen bij Onze Minister.

  • 2. Een aanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. de namen van de overheidsorganisaties namens wie de aanvraag mede is ingediend;

    • b. een plan van aanpak; en

    • c. een begroting van de te ondernemen activiteit.

  • 3. Het plan van aanpak omvat:

    • a. een beschrijving van de te ondernemen activiteit;

    • b. een beschrijving van de betrokkenheid van elk van de gemeenten of provincies bij de activiteit;

    • c. de doelstelling van de activiteit;

    • d. de te verwachten resultaten van de activiteit;

    • e. de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.

  • 4. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door Onze Minister ter beschikking gesteld formulier.

  • 5. De aanvraag wordt ingediend vóór 1 april van een kalenderjaar.

Artikel 5. Beoordeling van aanvragen

  • 1. De aanvragen worden gerangschikt op basis van de navolgende criteria:

    • a. de mate waarin de activiteit en het doel van de aanvraag innovatief zijn en bijdragen aan het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen;

    • b. de manier waarop de doelgroep van de dienstverlening blijkens het plan van aanpak wordt betrokken bij de uitvoering van de activiteit;

    • c. indien het probleemgebied verband houdt met een levensgebeurtenis: de wijze waarop het doel, de activiteit en de aanvragers georganiseerd zijn rondom die levensgebeurtenis;

    • d. de te verwachten uitvoerbaarheid van de activiteit;

    • e. de mate waarin de activiteit herbruikbaar en schaalbaar is voor andere overheidsorganisaties; en

    • f. indien van toepassing: de mate waarin Onze Minister verwacht dat de resultaten van de activiteit na afronding van de uitvoering doorontwikkeld en onderhouden zullen worden.

  • 2. Bij het opstellen van een rangschikking als bedoeld in het eerste lid kan rekening worden houden met:

    • a. regionale spreiding;

    • b. de samenstelling van de groep aanvragers; of

    • c. het type activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 6. Selectiecommissie

  • 1. Er is een selectiecommissie die tot taak heeft Onze Minister op zijn verzoek te adviseren over het te nemen besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.

  • 2. De commissie bestaat uit minimaal vijf en maximaal negen leden, waarvan er een voorzitter is. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3. De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4. In het secretariaat van de commissie wordt door Onze Minister voorzien.

  • 5. Op de commissie zijn de bepalingen uit afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7. Werkwijze selectiecommissie

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 2. De commissie kan de indiener van de aanvraag om een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2 om nadere informatie verzoeken omtrent de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens.

Artikel 8. Besluit tot verlening

  • 1. Het besluit tot verlening vermeldt in ieder geval het bedrag van de te verlenen specifieke uitkering dat ten hoogste zal worden verleend.

  • 2. Een specifieke uitkering ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat in die begroting voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 3. Aan een uitkering kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 9. Besluit tot weigering

De aanvraag voor een uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de aanvraag niet mede namens een of meer andere overheidsorganisaties is ingediend;

  • b. de activiteit waarvoor een uitkering wordt aangevraagd geen activiteit is in de zin van artikel 2 van dit besluit;

  • c. Onze Minister het onaannemelijk acht dat de activiteit binnen een jaar kan worden voltooid;

  • d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder specifieke uitkering zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e. de aanvraag onvoldoende informatie bevat om deze te beoordelen;

  • f. door verlening van de uitkering het uitkeringsplafond zou worden overschreden.

Artikel 10. Voorschot

Onze Minister verstrekt de hoofdaanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

Artikel 11. Coördinatie

De hoofdaanvrager coördineert:

  • a. de uitvoering van het plan van aanpak, waaronder de verdeling van middelen en de rapportage aan Onze Minister over de voortgang van de uitvoering van de activiteiten en de besteding van middelen;

  • b. de verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering met het oog op de vaststelling;

  • c. de evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden, bedoeld in artikel 15.

Artikel 12. Verplichtingen van de ontvanger van de uitkering

  • 1. De hoofdaanvrager maakt een publiekssamenvatting van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend op een algemeen toegankelijke wijze openbaar. Bij ministeriële regeling kan hiervoor een internetadres worden aangewezen.

  • 2. De hoofdaanvrager evalueert de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend. Deze evaluatie en, indien van toepassing, bijbehorende onderzoeksresultaten worden uiterlijk binnen de in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet genoemde termijn op een algemeen toegankelijke wijze openbaargemaakt. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13. Informatieplicht

De hoofdaanvrager doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 14. Vaststelling

  • 1. De hoofdaanvrager van de uitkering legt verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de activiteiten zijn afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 2. Nadat Onze Minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, heeft ontvangen, neemt Onze Minister binnen 22 weken na die ontvangst een beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 3. Onze Minister stelt een uitkering overeenkomstig de verlening vast, tenzij:

    • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; of

    • b. niet is voldaan aan de aan de uitkering gebonden verplichtingen.

  • 4. Intrekking of wijziging van een verlening van een uitkering werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is verleend, tenzij bij intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 15. Ambtshalve vaststelling

In afwijking van artikel 14, derde lid, kan Onze Minister een uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien de beschikking tot verlening van de uitkering of tot vaststelling van de uitkering wordt ingetrokken of ten nadele van de gemeente of provincie waaraan de uitkering is verleend wordt gewijzigd.

Artikel 16. Onverschuldigde betaling

Onze Minister kan onverschuldigd uitgekeerde bedragen terugvorderen.

Artikel 17. Evaluatie van dit besluit

  • 1. De hoofdaanvrager die op grond van deze regeling een eenmalige specifieke uitkering ontvangt, werkt mee aan een door Onze Minister ingestelde evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing op de overheidsorganisaties als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a.

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2020.

  • 2. Dit besluit vervalt op 1 januari 2024, met uitzondering van de artikelen 14 tot en met 17. De artikelen 14 tot en met 17 blijven van toepassing op aanvragen die op basis van deze regeling zijn ingediend.

Artikel 19. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 juli 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Uitgegeven de tiende juli 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Dit besluit voorziet in het verstrekken van tijdelijke specifieke uitkeringen aan gemeenten en provincies om hun digitale dienstverlening te kunnen verbeteren.

Inleiding

Ter bevordering van de digitale overheid is de Agenda Digitale Overheid vastgesteld en heeft de Minister van BZK op de begroting een Investeringspost Digitale Overheid opgenomen. In de presentatie van de Agenda Digitale Overheid is aangekondigd dat de overheid op een andere manier gaat werken.1 Innovatief: door te experimenteren, ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en connecties aan te gaan met nieuwe partijen. Om dit te bewerkstelligen wordt in de periode 2019–2021 vanuit de Investeringspost Digitale Overheid 18 miljoen euro vrijgemaakt voor het Innovatiebudget Digitale Overheid. Het innovatiebudget ondersteunt deze nieuwe manier van werken en jaagt innovaties op het gebied van digitale overheid aan. Het biedt een steun in de rug van innovatieve ideeën die het in de publieke organisatie vaak moeten afleggen tegen andere prioriteiten. Het gaat hierbij om vernieuwende pilots en testen met een korte looptijd. Geselecteerde initiatiefnemers krijgen vanuit het Innovatiebudget niet alleen financiële ondersteuning, maar ook publiciteit en desgewenst inhoudelijk advies vanuit BZK.

Aanleiding

De projecten van gemeenten en provincies die op dit moment vanuit het Innovatiebudget Digitale Overheid financieel worden ondersteund, worden gefinancierd door middel van een zogenoemde decentralisatie-uitkering. Dit heeft als nadeel dat er geen mogelijkheid is om een eindrapportage of andere vormen van verantwoording te verlangen, terwijl hier wel behoefte aan bestaat. Bij specifieke uitkeringen kan dat wel. Met deze algemene maatregel van bestuur wordt daarom voorzien in een grondslag om vanuit het Innovatiebudget Digitale Overheid specifieke uitkeringen in de zin van artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet (hierna: Fvw) te verstrekken aan provincies en gemeenten.

Het Tijdelijk besluit specifieke uitkering innovatie digitale dienstverlening voorziet dus in een grondslag waarmee de digitale overheid verbeterd kan worden op een wijze waarbij de verstrekker van uitkeringen om verantwoording kan vragen.

Voorwaarden voor toekenning

Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend door een samenwerkende groep overheidsorganisaties, onder regie van een gemeente of provincie. De aanvragen worden inhoudelijk beoordeeld. Daarbij worden selectiecriteria gebruikt. De in dit besluit opgenomen selectiecriteria stimuleren de doorontwikkeling van de digitale overheid in lijn met de Agenda Digitale Overheid. Zo wordt integrale dienstverlening bevorderd door de eis dat indieners partnerschappen vormen en de indiener duidelijk maakt hoe het voorstel bijdraagt aan dienstverlening voor de Nederlandse burger of ondernemer. Daarnaast wordt het gezamenlijk werken aan open, herbruikbare en schaalbare IT aangemoedigd en wordt er expliciet beoordeeld op de mate waarin de gebruiker centraal wordt gesteld.

Het centraal zetten van de eindgebruiker leidt ertoe dat digitale diensten van de overheid gebruiksvriendelijker en toegankelijker worden voor de eindgebruiker (doorgaans de burger/ondernemer). Door de nadruk te leggen op open en herbruikbare digitale producten en diensten maken we het voor overheden makkelijker om samen te werken en producten te delen en voorkomt men een «vendor lock-in».

Tot slot wordt het toekomstplan van het project meegenomen in de beoordeling. Dit om te bevorderen dat succesvolle pilots ook daadwerkelijk opgeschaald kunnen worden en er steun is binnen de organisaties.

Bij de beoordeling van de aanvragen wordt de minister geadviseerd door een selectiecommissie. In de selectiecommissie zitten verschillende experts die, elk vanuit hun eigen expertise en achtergrond, de aanvragen beoordelen. De experts kunnen bijvoorbeeld kennis hebben van specifieke beoordelingscriteria, zoals gebruikersgericht werken, of ervaring hebben met succesvolle opschaling van pilots. Daarnaast kunnen perspectieven uit bijvoorbeeld decentrale overheden, de wetenschap en het bedrijfsleven in de commissie worden vertegenwoordigd. Daarmee is de minister beter in staat afgewogen besluiten te nemen.

Grondslag

Ingevolge artikel 17, derde lid, Fvw kunnen tijdelijke specifieke uitkeringen geregeld worden bij algemene maatregel van bestuur. Krachtens deze maatregelen kan de verdeling van de uitkering nader worden bepaald.

In artikel 17 Fvw is aangegeven dat specifieke uitkeringen niet zonder meer kunnen worden ingesteld, maar slechts in bijzondere gevallen. Met de formulering wordt aangegeven dat bekostiging van gemeentelijke taken bij voorkeur gebeurt uit ten eerste de eigen middelen van gemeenten of ten tweede de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Deze voorkeursvolgorde geeft aan dat er een motiveringsplicht ligt wanneer taken van de lokale overheid niet uit eigen inkomsten of uit de algemene uitkering kunnen worden bekostigd.

Een specifieke uitkering is hier het geschikte middel omdat het karakter van een algemene uitkering hier niet passend is. Zo gaat het om specifieke digitaliseringsprojecten waarbij algemene factoren zoals het aantal inwoners niet relevant zijn. Ook zijn de te financieren projecten niet van het type dat gemeenten uit eigen middelen bekostigen. Zo betreft het hier digitaliseringsprojecten met een interbestuurlijk belang die de eigen belangen overstijgen.

Naar verwachting zal er in de komende jaren een nieuwe Fvw tot standkomen. Verwacht wordt dat deze een passend instrument zal bieden om in de verdere toekomst rechtmatig uit te keren aan gemeenten en provincies. Tot deze nieuwe Fvw van kracht is, bestaat de noodzaak om middels deze AMvB een rechtmatige grondslag te creëren. De uitkering heeft derhalve een tijdelijk karakter.

Regeldruk

Deze algemene maatregel van bestuur heeft geen gevolgen voor de regeldruk bij burgers, bedrijven of professionals. Op grond hiervan heeft de ATR besloten geen formeel advies uit te brengen over dit besluit. Het vragen van verantwoording en evaluatie van gemeente- en provinciebesturen die hun aanvraag gefinancierd hebben gekregen vanuit het Innovatiebudget Digitale Overheid zal voor de aanvrager mogelijk kosten met zich meebrengen. Eventuele kosten voor verantwoording van de beschreven uitkeringen kunnen door aanvragers worden opgenomen in de in te dienen begrotingen.

Evaluatie

Het Ministerie van BZK zal in het derde of vierde kwartaal van 2021 een evaluatie van het Innovatiebudget Digitale Overheid laten uitvoeren. In de eerste helft van 2021 zal zij bekend maken wie deze evaluatie zal uitvoeren. Tijdens de evaluatie zal ook deze AMvB geëvalueerd worden.

Advies en consultatie

Deze algemene maatregel van bestuur geeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid om specifieke uitkeringen te verstrekken aan gemeenten en provincies ter bevordering van de innovatie in de digitale dienstverlening door decentrale overheden. Omdat de VNG en het IPO nauw betrokken zijn bij de uitvoering van het Innovatiebudget Digitale Overheid, is van formele consultatie afgezien.

Inwerkingtreding en looptijd

Dit besluit treedt in werking op de dag na de dagtekening van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2020. Op deze manier is verzekerd dat gemeenten en provincies in staat worden gesteld om in boekjaar 2020 nog een specifieke uitkering te ontvangen en te besteden. In aanloop naar de totstandkoming van dit besluit kunnen al aanvragen worden ingediend. Nadat het besluit tot stand is gekomen zal een besluit genomen worden op deze aanvragen. Op grond van artikel 17, vierde lid, van de Financiële-verhoudingswet dient deze algemene maatregel van bestuur na vier jaar te vervallen. Omdat de definitieve vaststelling van de uitkering telkens in het jaar nadat de uitkering is verleend plaatsvindt, is ervoor gekozen de artikelen 12 tot en met 15 langer in werking te houden.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt een «hoofdaanvrager» gedefinieerd als een gemeente of provincie die mede namens een of meer andere overheidsorganisaties een aanvraag indient. Het kan bijvoorbeeld gaan om twee of meer gemeenten, twee of meer provincies, maar ook om een gemeente of provincie die een zelfstandig bestuursorgaan als mede-indiener heeft. Het samen indienen van een aanvraag, impliceert dat alle aanvragers betrokken zijn bij de uit te voeren activiteiten.

Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

In dit artikel is bepaald voor welke activiteiten een specifieke uitkering kan worden verstrekt. De activiteiten moeten strekken tot verbetering van de digitale dienstverlening door gemeenten en provincies aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Slechts gemeenten en provincies komen in aanmerking voor een specifieke uitkering.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

De begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt telkens voor één jaar vastgesteld. Bij ministeriële regeling wordt bepaald hoe hoog het uitkeringsplafond van deze regeling is. In een jaar waarin er geen geld beschikbaar is, dient het uitkeringsplafond op nul euro te worden vastgesteld.

Artikel 4. Aanvraag

Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend door een zogenoemde «hoofdaanvrager». Dit begrip is gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit. Een aanvraag kan middels een digitaal formulier worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Het tweede lid geeft een opsomming van gegevens en bescheiden die in ieder geval aangeleverd moeten zijn, wil een aanvraag in behandeling genomen kunnen worden. Het betreft: de namen van de overheidsorganisaties waarvoor de hoofdaanvrager tevens de aanvraag indient, een plan van aanpak en een begroting van de te ondernemen activiteit. De woorden «in ieder geval» impliceren dat ook andere gegevens en bescheiden overgelegd mogen worden, voor zover de hoofdaanvrager vindt dat deze gegevens belangrijk zijn voor de minister om de aanvraag te kunnen beoordelen. Indien de aanvraag onvolledig is, wordt de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Indien de definitieve aanvraag onvolledig blijkt, kan de minister de aanvraag buiten behandeling laten.

Omdat de aanvragen inhoudelijk worden beoordeeld, is in het vijfde lid voorgeschreven dat een aanvraag vóór 1 april van een kalenderjaar ontvangen moet zijn.

Artikel 5. Beoordeling van aanvragen

De aanvragen worden gerangschikt. Allereerst worden de aanvragen inhoudelijk beoordeeld. De inhoudelijke selectiecriteria zijn opgenomen in het eerste lid. Een levensgebeurtenis laat zich definiëren als een moment waarop een burger een formeel contactmoment heeft met de Nederlandse overheid. Voorbeelden zijn: geboorte, verhuizing, meerderjarig worden en een onderneming starten. Ziet de activiteit op een levensgebeurtenis, dan wordt bij de beoordeling ook betrokken op welke wijze het doel, de activiteit en de aanvragers georganiseerd zijn rondom die levensgebeurtenis.

Ingevolge het tweede lid kan bij het verlenen van specifieke uitkeringen aanvullend rekening worden gehouden met een drietal andere aspecten. Het eerste aspect is de «regionale spreiding». Mochten de kansrijke aanvragen buitengewoon vaak uit één Nederlandse regio komen, dan kan op deze grond extra gewicht worden toegekend uit een project uit een andere regio. Het tweede aspect is de «samenstelling van de groep aanvragers». Er kan gekeken worden of een aanvraag is ingediend door een groep gemeenten, een groep provincies of een (meer) heterogene groep van gemeenten en provincies. Het derde en laatste aspect waar aanvullend rekening mee kan worden gehouden bij de beoordeling van aanvragen is het «type activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd», zoals bijvoorbeeld: onderzoek, experimenten of implementatie.

Artikel 6. Selectiecommissie

In deze bepaling is een selectiecommissie ingesteld. De selectiecommissie beoordeelt de aanvragen die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen en brengt een advies uit over de rangschikking van aanvragen als bedoeld in artikel 5. De commissie heeft minimaal vijf en maximaal negen leden, waaronder een voorzitter. De leden van de commissie worden door de minister benoemd op grond van hun deskundigheid, hebben op persoonlijke titel zitting in de commissie en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak. Omdat het echter niet uitgesloten is dat een of meer leden op het departement werkzame ambtenaren zijn, is in het vijfde lid expliciet bepaald dat afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht op de selectiecommissie van toepassing is.

Artikel 7. Werkwijze selectiecommissie

De toetsingscommissie stelt haar eigen werkwijze vast. Als de toetsingscommissie informatie mist om een goede beoordeling te kunnen maken, dan kan zij op grond van het tweede lid de indiener om nadere toelichting verzoeken omtrent de indieningsgegevens.

Artikel 9. Besluit tot weigering

In artikel 9 zijn een aantal weigeringsgronden opgenomen. Deze weigeringsgronden zijn imperatief geformuleerd, inhoudende dat als een weigeringsgrond zich voordoet de minister de aanvraag moet afwijzen.

Artikel 10. Voorschot

Als de minister besluit tot verlening van een specifieke uitkering, dan ontvangt de hoofdaanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

Artikel 11. Coördinatie

De hoofdaanvrager coördineert de aanvraag en de afwikkeling van de procedure met betrekking tot de specifieke uitkering. Dit betekent dat ook de vaststellings- (onderdeel B) en verantwoordingsprocedure (onderdeel C) wordt gecoördineerd door de hoofdaanvrager van de specifieke uitkering. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hierdoor één vast aanspreekpunt voor alles wat de specifieke uitkering betreft.

Artikel 12. Verplichtingen van de ontvanger van de uitkering

Deze bepaling bevat de verplichtingen die op de hoofdaanvrager van een specifieke uitkering rusten als de uitkering wordt verleend. Het eerste lid bevat een verplichting om een voor een breed publiek geschreven toegankelijke samenvatting te geven van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is ontvangen. Het tweede lid bevat de verplichting om de activiteiten te evalueren en de bevindingen daarvan openbaar te maken. Hetzelfde geldt voor zover van toepassing voor de verkregen onderzoeksresultaten.

Artikel 13. Informatieplicht

In deze bepaling is voorgeschreven dat de hoofdaanvrager de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zo spoedig mogelijk in kennis stelt van alle omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Het kan daarbij gaan om een situatie waarin bij de uitvoering van de activiteiten afgeweken wordt van het eerder, ter verkrijging van de specifieke uitkering, ingediende plan, omdat bij de uitvoering daarvan is gebleken dat de met dat plan beoogde doelen op een andere manier beter verwezenlijkt kunnen worden. Een ander voorbeeld van een situatie waarin de hoofdaanvrager de minister dient te informeren doet zich voor als de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verleend niet allemaal binnen de gestelde termijn voltooid kunnen worden.

Artikel 14. Vaststelling

De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 17a Fvw via de jaarrekening van de gemeente of provincie die hoofdaanvrager is en de systematiek van «single information, single audit» (SiSa-systematiek). Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) teruggevorderd worden. Deze financiële verantwoording bestaat naast de mogelijkheid voor de minister om informatie te vragen aan gemeenten en provincies over de voortgang van de activiteiten, in het kader van het monitoren van het effect van deze regeling.

Artikel 17. Evaluatie van dit besluit

In deze bepaling is geregeld dat de ontvangers van een uitkering de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de informatie verschaffen die deze nodig heeft om het effect van dit besluit te kunnen evalueren.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/18, 26 643, nr. 549.

Naar boven