Besluit van 18 juni 2020, houdende implementatie van enkele bepalingen van Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU L 150/109) (Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Milieu en Wonen van 7 april 2020, nr. IENW/BSK-2019/269999, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU L 150/109) en de artikelen 8.40, eerste lid, 9.2.2.1, eerste lid, 9.5.2, eerste lid, 10.29, eerste lid, en 10.41 tot en met 10.43 van de Wet milieubeheer en artikelen 4.3, eerste lid, en 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 mei 2020, nr. W17.20.0101/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 12 juni 2020, nr. IenW/BSK-2020/86006, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, bij de uitvoering van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer, zorg voor gescheiden inzameling van ten minste de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen:

  • a. bioafval;

  • b. papier;

  • c. metaal;

  • d. kunststof;

  • e. glas;

  • f. textiel;

  • g. gevaarlijke afvalstoffen;

  • h. afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

Artikel 2

  • 1. Bij de afvalstoffenverordening kan, in afwijking van artikel 1, worden bepaald dat:

    • a. bioafval niet gescheiden wordt ingezameld indien aan de voorwaarden uit artikel 10, derde lid, onder c of d, van de kaderrichtlijn afvalstoffen is voldaan;

    • b. metaal, kunststof of glas niet gescheiden worden ingezameld indien aan de voorwaarden uit artikel 10, derde lid, onder a, van de kaderrichtlijn afvalstoffen is voldaan.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, is artikel 10.26, tweede lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

  • 1. De gemeenteraad past de afvalstoffenverordening, voor zover noodzakelijk om te voldoen aan artikel 1 en artikel 2, eerste lid, uiterlijk op 1 januari 2021 aan.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2, eerste lid, beoordeelt de gemeenteraad regelmatig of nog aan de voorwaarden uit artikel 2, eerste lid, is voldaan, rekening houdend met goede praktijken op het gebied van de gescheiden inzameling van afvalstoffen en andere relevante ontwikkelingen op het gebied van beheer van afvalstoffen.

Artikel 4

Het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «waarin» ingevoegd «de afgifte geen betrekking heeft op afvalstoffen die behoren tot een in bijlage I aangegeven categorie en»

2. In de aanhef van onderdeel a wordt na «de afgifte» ingevoegd «van bedrijfsafvalstoffen».

3. Onderdeel b komt, onder vervanging van «en» door «of» aan het slot van onderdeel a, te luiden:

  • b. de afgifte van gevaarlijke afvalstoffen geschiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b, van de wet.

B

In artikel 5, tweede lid, wordt «artikel 2, tweede lid, onder a» telkens vervangen door «artikel 2, tweede lid, onder a en b».

C

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

  • 1. Artikel 10.38, derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing in de categorieën van gevallen waarin een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b, van de wet gevaarlijke afvalstoffen binnen de inrichting waar deze zijn ontstaan nuttig toepast of verwijdert.

  • 2. In de categorieën van gevallen, bedoeld in het eerste lid, is artikel 6 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in die gevallen geen afgifte wordt gemeld maar het nuttig toepassen of verwijderen van de gevaarlijke afvalstoffen.

  • 3. Dit artikel berust op artikel 9.5.2, eerste lid, van de wet.

D

Na artikel 6 wordt een paragraaf en een artikel ingevoegd:

§ 3a. Melding stoffen, mengsels of producten

Artikel 6a

Deze paragraaf berust op artikel 9.2.2.1, eerste lid, van de wet.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 2, tweede lid, onder a» vervangen door «artikel 2, tweede lid, onder a en b» en «preparaten» vervangen door «mengsels».

2. Het vierde lid vervalt.

F

In paragraaf 3a wordt na artikel 7 een artikel ingevoegd:

Artikel 7a

  • 1. Elke leverancier van een voorwerp als bedoeld in artikel 3, onderdeel 33, van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen, verstrekt de informatie, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van deze verordening, aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van het eerste lid.

G

In artikel 10, eerste lid, wordt «betrekking heeft op bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b» vervangen door «betrekking heeft op afvalstoffen die behoren tot een in bijlage I aangegeven categorie».

H

Bijlage I komt te luiden:

Bijlage I, behorende bij artikel 2, tweede lid, aanhef

Categorieën van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef:

  • 1. afvalstoffen die binnen een inrichting zijn ontstaan en binnen die inrichting nuttig worden toegepast of worden verwijderd;

  • 2. afvalstoffen afgegeven door een persoon die buiten Nederland is gevestigd en ten aanzien waarvan een kennisgeving op grond van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen is gedaan;

  • 3. onbeheerd aangetroffen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, die door of vanwege een bestuursorgaan worden opgeruimd;

  • 4. bedrijfsafvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte;

  • 5. ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, voor zover zij uitsluitend worden overgeslagen;

  • 6. bedrijfsafvalstoffen naar soort en aard vergelijkbaar met huishoudelijke afvalstoffen, voor zover zij uitsluitend worden overgeslagen;

  • 7. veegvuil, marktafval, drijfafval en RKG-slib, voor zover zij uitsluitend worden overgeslagen.

Artikel 5

Het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.8a wordt «1 januari 2021» vervangen door «het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt»

B

In artikel 2.12, tweede lid, wordt «redelijkerwijs kan worden gevergd» vervangen door »gelet op de hoeveelheden en de manier van vrijkomen van deze afvalstoffen en de kosten van het gescheiden houden en gescheiden afgeven op grond van het Landelijk afvalbeheerplan kan worden gevergd».

Artikel 6

Artikel 1, eerste lid, onderdeel 18, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen komt te luiden:

  • 18. bioafval;

Artikel 7

In artikel 1, tweede lid, onder e, en paragrafen 2.4 tot en met 2.6 en 5.2 van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart wordt «afvalbeheersbijdrage» telkens vervangen door «afvalbeheerbijdrage».

Artikel 8

In artikel 9, tweede en derde lid, en artikel 10, eerste lid, van het Besluit beheer verpakkingen 2014 wordt «afvalbeheersbijdrage» telkens vervangen door «afvalbeheerbijdrage».

Artikel 9

De beschrijving van categorie 13 in bijlage II van het Besluit activiteiten leefomgeving komt te luiden:

bioafval als bedoeld in de Wet milieubeheer en daarmee vergelijkbaar biologisch afbreekbaar bedrijfsafval, met uitzondering van groenafval.

Artikel 10

In artikel 2 van het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd «of het omgevingsplan».

Artikel 11

  • 1. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen in werking treedt. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de dag dat de voorgenoemde wet in werking treedt, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 1, onderdelen f en g, met ingang van 1 januari 2025 in werking en treedt artikel 4, onderdeel F, met ingang van 5 januari 2021 in werking.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, treden artikelen 9 en 10 op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 juni 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Dit besluit en de wijzigingen van andere besluiten die hierin zijn opgenomen strekken tot implementatie van de artikelen 9, eerste lid, aanhef en onder i, 10, eerste en tweede lid, 11, eerste lid, tweede en derde alinea, 20 tot en met 22 en 35 van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (hierna: kaderrichtlijn afvalstoffen), zoals gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018.1 Dit betreft de bepalingen ten aanzien van gescheiden inzameling van afvalstoffen en registratie- en meldplichten met betrekking tot stoffen, mengsels, producten en afvalstoffen. Richtlijn (EU) 2018/851 dient uiterlijk op 5 juli 2020 in de Nederlandse wetgeving te zijn geïmplementeerd.2

2. Implementatiewetgeving

De te implementeren wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen is onderdeel van het pakket van de Europese Commissie ter bevordering van de circulaire economie, onder meer bestaande uit zes wijzigingen van andere richtlijnen, waaronder de kaderrichtlijn afvalstoffen.

Dit besluit implementeert de volgende bepalingen uit de kaderrichtlijn afvalstoffen:

  • Verplichting tot gescheiden inzamelen van de afvalstromen bioafval, papier, metaal, kunststof, glas, textiel en gevaarlijke afvalstoffen, waaronder afgewerkte olie, en de afwijkingsmogelijkheden hiervan (artikelen 10, eerste en tweede lid, 11, eerste lid, tweede en derde alinea, 20 tot en met 22 kaderrichtlijn afvalstoffen) (paragraaf 3.1 van de toelichting);

  • Registratie- en meldplichten met betrekking tot stoffen, mengsels, producten en afvalstoffen (paragraaf 3.2 van de toelichting):

    • Verplichting om gegevens over gevaarlijke afvalstoffen en gegevens over producten die ontstaan uit afval geregistreerd en gemeld worden aan het Landelijk meldpunt afvalstoffen (LMA), voor zover dit op dit moment nog niet verplicht is (artikel 35 kaderrichtlijn afvalstoffen) (paragraaf 3.2.1 van de toelichting);

    • Verplichting voor bedrijven om gegevens over gevaarlijke stoffen in voorwerpen te melden in een database van het EU-agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, kaderrichtlijn afvalstoffen) (paragraaf 3.2.2 van de toelichting).

  • Enkele meer technische aanpassingen, waaronder de uitbreiding van de reikwijdte van het stortverbod voor groente-, fruit- en tuinafval in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: Bssa) als gevolg van de definitie van het begrip «bioafval» en artikel 5, derde lid, onder f, in Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen, zoals gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/850 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018, dat gescheiden ingezamelde stromen niet gestort mogen worden. Deze wijzigingen worden uitsluitend besproken in de artikelsgewijze toelichting.

3. Beschrijving op hoofdlijnen van het besluit

3.1 Gescheiden inzamelen afvalstoffen

De bepalingen van dit besluit inzake gescheiden inzameling hebben als doel het bevorderen van het gescheiden inzamelen van bepaalde huishoudelijke afvalstoffen, door een verplichting voor de gemeenten op te nemen om bepaalde bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen gescheiden in te zamelen. Het gescheiden houden van afvalstoffen is een middel om zoveel mogelijk recycling en nuttige toepassing te bewerkstelligen. Daarmee draagt afvalscheiding bij aan een circulaire economie. De mogelijkheden voor recycling van afvalstoffen worden voor een belangrijk deel bepaald door de aard en samenstelling van de afvalstoffen. Het is daarom belangrijk dat bij het ontstaan en het verder beheer van afvalstoffen rekening wordt gehouden met deze recyclingmogelijkheden.

In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) wordt, anders dan in de kaderrichtlijn afvalstoffen, onderscheid gemaakt in regels die van toepassing zijn op huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen. Om die reden worden deze stromen hieronder ook apart besproken.

3.1.1 Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen
Huidige situatie gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen

Momenteel bestaan in Nederland al verschillende wettelijke en beleidskaders die het gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen bevorderen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de gemeenten, die op grond van de Wm een zorgplicht hebben voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. De zorgplicht houdt in dat gemeenteraad en burgemeesters en wethouders, eventueel samen met andere gemeenten, er zorg voor dragen dat ten minste een keer per week huishoudelijke afvalstoffen, met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen, worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel (artikel 10.21 Wm). De Wm stelt ook regels voor eenieder die zich ontdoet van afvalstoffen.

De gemeenteraad stelt per afvalstoffenverordening regels vast omtrent het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan een inzameldienst, het overdragen van afvalstoffen aan een ander en het achterlaten van afvalstoffen op een daartoe ter beschikking gestelde plaats (artikel 10.24 Wm). Het uitgangspunt is de laagdrempeligheid van de afvalvoorziening. Deze kan ook op andere wijze vorm krijgen dan door inzameling bij elk perceel. De gemeenteraad kan bijvoorbeeld bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij een perceel, minder vaak worden opgehaald of zelfs in een gedeelte van het grondgebied niet worden opgehaald (artikel 10.26 Wm). Gemeenten moeten altijd voldoende gelegenheid bieden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten (artikel 10.27 Wm). De Activiteitenregeling milieubeheer bepaalt welke afvalstoffen op de milieustraat in ieder geval gescheiden moeten worden gehouden.

Op grond van de Wm zijn gemeenten al verplicht tot het gescheiden inzamelen van groente- fruit-, en tuinafval en hebben zij de mogelijkheid om te kiezen voor het gescheiden inzamelen van andere afvalstromen. Gemeenten hebben de vrijheid om op basis van hun specifieke situatie en omstandigheden een eigen afweging te maken bij de keuze voor gescheiden inzameling van monostromen of mengsels, dan wel voor inzameling van huishoudelijk restafval gevolgd door nascheiding. Bij deze keuze dienen zij rekening te houden met het landelijk afvalbeheerplan (hierna: LAP). Hierin staat het afwegingskader aan de hand waarvan kan worden bepaald of voor een bepaalde stromen huishoudelijk afval bronscheiding, dan wel nascheiding, gewenst is. Vanuit het landelijke programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) wordt gestreefd naar het optimaliseren van gescheiden afvalinzameling door gemeenten en het verminderen van reststromen voor verbranding. VANG streeft naar een afvalscheidingspercentage van 75% in 2020. Deze doelstelling is momenteel terug te vinden in het rijksbrede programma Circulaire Economie. Uit een evaluatie van VANG, uitgevoerd door het RIVM voor de periode 2014-2016, kwam naar voren dat in 2016 54% van het huishoudelijk afval gescheiden werd ingezameld. Het LAP bepaalt dat wanneer, indien dit uit de resultaten van VANG blijkt, meer inzet op gescheiden inzamelen vereist is, andere sturende instrumenten kunnen worden overwogen.

In Nederland bestaan voor verschillende producten, zoals verpakkingen, batterijen en accu’s, autowrakken, autobanden en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op basis waarvan de producenten van de genoemde producten een bepaalde recycle- of inzameldoelstelling wordt opgelegd. Hierdoor hebben deze producenten op dit moment al een belang bij het gescheiden inzamelen van hun producten in de afvalfase en maken zij hierover afspraken met gemeenten.

Bronscheiding als hoofdregel

In de kaderrichtlijn afvalstoffen zijn enkele artikelen gewijzigd met betrekking tot gescheiden inzamelen van de afvalstromen bioafval, papier, metaal, kunststof, glas, textiel en gevaarlijke afvalstoffen, waaronder afgewerkte olie, en de afwijkingsmogelijkheden.

Door de al bestaande wettelijke en beleidsmatige kaders is in Nederland gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen al grotendeels bestaande praktijk. Er zijn ook bestuurlijke afspraken gemaakt tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) en verschillende gemeenten.3

De in de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde verplichtingen om bioafval, papier, metaal, kunststof, glas, textiel en gevaarlijke afvalstoffen, waaronder afgewerkte olie, (artikelen 10, eerste en tweede lid, 11, eerste lid, tweede en derde alinea, 20, 21 en 22 van de kaderrichtlijn afvalstoffen) gescheiden in te zamelen worden middels dit besluit expliciet verankerd voor huishoudelijke afvalstoffen. In de Wm en Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur stonden tot op heden losse verplichtingen voor het gescheiden inzamelen van twee stromen (groente-, fruit- en tuinafval (hierna: gft) en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur). De bestaande verplichtingen om bioafval en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur gescheiden in te zamelen worden, zoals ook is toegelicht bij het wetsvoorstel ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen, overgeheveld naar dit besluit.4 Dit besluit voorziet in nu alle verplichtingen aangaande het gescheiden inzamelen van afvalstromen. Hoofdregel is daarmee dat deze stromen gescheiden moeten worden ingezameld door de gemeenten. Door het opnemen van deze afvalstromen wordt op nationaal niveau aangegeven dat gescheiden inzamelen van belang is om het afval goed te kunnen recyclen. Op deze manier wordt een wettelijk kader geboden voor het verder bevorderen van gescheiden inzamelen van afval.

Uitzonderingen op de hoofdregel

De kaderrichtlijn afvalstoffen geeft lidstaten de mogelijkheid om in bepaalde gevallen af te wijken van het verplicht gescheiden inzamelen van de genoemde afvalstromen (artikel 10, derde lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen). Zo kan worden gekozen voor een (a) andere vorm van inzamelen, zoals nascheiding, wanneer deze methode niet van invloed is op, bijvoorbeeld, het hergebruik- of recycling potentieel. Wanneer gescheiden inzameling een (b) averechts effect op het milieu zou hebben of (c) technisch niet haalbaar is wordt eveneens de mogelijkheid geboden af te wijken van de hoofdregel. Ten slotte is afwijking mogelijk wanneer gescheiden inzamelen (d) buitensporig hoge economische kosten met zich mee zou brengen.

Per afvalstroom is beoordeeld of deze uitzonderingen in Nederland van toepassing zouden kunnen zijn. Uit deze beoordeling kwam naar voren dat voor bepaalde stromen, gelet op de bestaande praktijk, geen beroep op de uitzonderingsgronden kan worden gedaan. Voor andere stromen kwam naar voren dat wel rekening moet worden gehouden met lokale omstandigheden voor de uitvoerbaarheid. Er is bij de beoordeling vooral gebruikt gemaakt van gegevens over de huidige praktijk van gescheiden inzameling die door gemeenten worden gerapporteerd en de ervaringen opgedaan bij de uitvoering van VANG. In het kader van VANG worden vele projecten op het gebied van gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen uitgevoerd.

Door middel van direct contact met gemeenten, presentaties, workshops, gezamenlijke projecten (zoals het project afvalscheiding hoogbouw) en regio-overleggen wordt veel informatie over afvalinzameling door gemeenten verzameld door RWS. Ook het platform Innovatie Stedelijke Afvalinzameling en de Benchmark huishoudelijk afval van de NVRD dragen bij aan de informatievergaring. Door de aanpak en prestaties van gemeenten op het gebied van afvalbeheer onderling inzichtelijk te maken, worden zij geprikkeld om te leren van elkaar en in benchmarkbijeenkomsten ervaringen en best practices uit te wisselen.5 RWS beschikt, gelet op het bovenstaande, over informatie wat er in bepaalde typen gemeenten (waarbij onderscheid wordt gemaakt naar aan- of afwezigheid van hoogbouw) momenteel mogelijk is op het gebied van afvalscheiding. Per stroom is informatie beschikbaar over de huidige technische mogelijkheden tot gescheiden inzameling, maar ook of dit economisch haalbaar is. Ook is er informatie beschikbaar over de vraag of nascheiding bij bepaalde afvalstromen tot hetzelfde milieuresultaat leidt als bronscheiding.

Dit besluit is gebaseerd op de bestaande goede praktijken die naar voren komen uit deze analyses. Via het LAP worden gemeenten gestimuleerd om gebruik te maken van de best beschikbare technieken binnen hun afvalinnamesystemen. Indien de uitzonderingen van toepassing kunnen zijn, wordt dus de mogelijkheid geboden aan gemeenten om te beoordelen of daar in hun gemeente sprake van is en van de hoofdregel af te wijken in hun afvalstoffenverordening. Op deze manier kunnen gemeenten rekening houden met lokale omstandigheden bij het inrichten van hun afvalbeheersysteem.

Bij het toepassen van de uitzonderingen is het van belang dat deze restrictief worden uitgelegd en, zoals vereist door artikel 10.14 Wm, door de gemeenten rekening wordt gehouden met het LAP. Bovendien moet de gemeenteraad regelmatig beoordelen of nog aan de voorwaarden voor het inroepen van de uitzondering is voldaan, rekening houdend met goede praktijken op het gebied van de gescheiden inzameling van afvalstoffen en andere relevante ontwikkelingen op het gebied van beheer van afvalstoffen. In het LAP wordt aangegeven wanneer bronscheiding van bepaalde huishoudelijke afvalstromen beleidsmatig de voorkeur geniet, ook al zijn er op basis van dit besluit nog uitzonderingen mogelijk. Er kunnen verschillende maatregelen worden genomen om te zorgen dat zo min mogelijk wordt afgeweken van de hoofdregel van gescheiden inzameling. Dit betekent ook dat maatregelen moeten worden gericht op de uitvoering van afvalscheiding door burgers. Dit houdt in ieder geval in dat de bewoner weet wat er van hem/haar verwacht wordt, weet welke afvalstromen te scheiden en waarom, en weet waar en hoe hij/zij het afval kan aanbieden. Verder dient een gemeente haar burgers voldoende, goede en aantrekkelijke gelegenheden te bieden voor het aanbieden van afval. In het LAP zal dit «basisvoorzieningenniveau» voor afvalinzameling nader worden uitgewerkt. Doordat het LAP om de zes jaar opnieuw wordt vastgesteld wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de techniek van afvalverwerking en best practices per afvalstroom.

Bioafval

De verplichting tot het gescheiden inzamelen van bioafval komt in de plaats van de verplichting om gft gescheiden in te zamelen. Deze verplichting komt in de Wm te vervallen. In de Wm wordt tevens een definitie van het begrip «bioafval» uit de kaderrichtlijn afvalstoffen opgenomen. In dit besluit gaat het uitsluitend om de bestanddelen van huishoudelijk afval dat tevens bioafval is. Dit betreft biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens en is daarmee gelijk aan gft.

Dit besluit bevat de mogelijkheid om voor bioafval af te wijken van de verplichting om gescheiden in te zamelen op grond van twee uitzonderingen uit de richtlijn. Dit is mogelijk wanneer gescheiden inzameling technisch niet haalbaar is of buitensporige economische kosten met zich mee zou brengen. Wanneer dit het geval kan zijn wordt nader uitgewerkt in het LAP, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het belang van een basis voorzieningenniveau voor gescheiden inzameling. Er kan geen beroep worden gedaan op de overige uitzonderingen uit de richtlijn, te weten dat niet-gescheiden inzameling geen invloed heeft op het potentieel ervan om nuttig toegepast te kunnen worden of dat gescheiden inzameling niet het beste milieuresultaat oplevert. Deze uitzonderingen doen zich namelijk niet voor. Bioafval uit huishoudens wordt gerecycled als compost. Dit is alleen mogelijk wanneer het bioafval gescheiden is ingezameld.6 Nascheiding levert een dusdanig met andere materialen zoals metalen, glas, PAK’s (polycyclische aromatische koolstoffen, die bijvoorbeeld in aangebrand eten zitten) en kunststoffen verontreinigde stroom op waardoor compostering niet meer mogelijk is. Bovendien vervuilt het natte bioafval omgekeerd het overige afval, waardoor het recyclepotentieel daarvan ook afneemt.

In Nederland werd in 2017, op drie gemeenten na, door elke gemeente een hoeveelheid gft-afval gerapporteerd. Het is de verwachting dat het inroepen van uitzonderingsgronden voor bioafval steeds minder noodzakelijk wordt.

Metaal, kunststof of glas

Voor metaal, kunststof of glas blijft de mogelijkheid bestaan om aan nascheiding te doen, indien dit in de praktijk een kwaliteit levert die minstens vergelijkbaar is aan die bronscheiding wordt bereikt. Op dit moment worden kunststof verpakkingen, blik (verpakkingen) en drankenkartons vaak gezamenlijk ingezameld en nagescheiden. Deze praktijk blijft toegestaan zolang dit een vergelijkbare kwaliteit oplevert als het gescheiden inzamelen van de stromen en niet van invloed is op het potentieel om deze stromen nuttig toe te passen. Wanneer dit het geval kan zijn wordt per stroom nader uitgewerkt in het LAP.

Overige afvalstromen

Voor papier en textiel bestaat geen mogelijkheid om een beroep te doen op een uitzonderingsgrond omdat het in Nederland altijd technisch en economisch haalbaar is gescheiden in te zamelen (al dan niet huis-aan-huis).7 Ook levert nascheiding van deze stromen geen resultaat op dat vergelijkbaar is met bronscheiding. Gescheiden inzameling van textiel moet uiterlijk 1 januari 2025 door de gemeenten zijn gerealiseerd. Gescheiden inzameling van papier moet worden gerealiseerd bij inwerkingtreding van dit besluit. Alle gemeenten in Nederland voorzien in het ophalen van papier of bieden de mogelijkheid om papier in te leveren bij verzamelcontainers. Voor textiel geldt dat bijna alle gemeenten hoeveelheden ingezameld textiel rapporteren. In gemeenten waar geen ingezameld textiel wordt gerapporteerd aan RWS kan het zo zijn dat inzameling door charitatieve instellingen gebeurt die hun ingezamelde hoeveelheden niet hoeven te melden. De bestaande verplichting om afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) gescheiden in te zamelen wordt overgeheveld van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur naar dit besluit. Hiervoor golden geen uitzonderingen en dat verandert niet. Tot slot, zijn er, op basis van de kaderrichtlijn afvalstoffen, geen uitzonderingen mogelijk voor de inzameling van gevaarlijke afvalstoffen. Gemeenten moeten uiterlijk 1 januari 2025 gescheiden inzamelen hebben gerealiseerd voor deze afvalstroom.

De gemeentelijke zorgplicht en producentenverantwoordelijkheid

Voor sommige afvalstromen waarvoor er nu een verplichting tot gescheiden inzamelen komt geldt dat er een producentenverantwoordelijkheid op rust op grond van artikel 9.5.2 Wm. Dit betekent dat producenten verantwoordelijk worden gesteld voor het product dat zij op de markt brengen, tot en met de afvalfase van het product. Ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen wordt tevens het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (ter implementatie van artikel 8bis van de kaderrichtlijn afvalstoffen) voorbereid. Indien voor producenten een inzamelplicht voor huishoudelijke afvalstoffen geldt dan kunnen gemeenten in hun afvalstoffenverordening niet verbieden dat producenten in die gemeente die afvalstoffen mogen inzamelen. Dit is reeds staande praktijk.

De gemeentelijke zorgplicht blijft, naast de verantwoordelijkheid voor producenten – in het geval van huishoudelijk afval – onverkort gelden en ongeacht of producenten hun verantwoordelijkheden uit het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid afdoende nakomen. Samenwerking tussen producenten en gemeenten kan voortkomen uit afspraken die deze partijen op eigen initiatief maken. Dit zal vaak noodzakelijk zijn om te zorgen dat er een passend inzamelsysteem bestaat. Indien producenten hun verplichtingen in het kader van producentenverantwoordelijkheid onvoldoende nakomen geldt een beginselplicht voor de Inspectie van Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) om te handhaven.

3.1.2 Bestaand recht
Bedrijfsafvalstoffen

Dit besluit bevat geen nieuwe verplichtingen ten aanzien van de gescheiden inzameling van bedrijfsafvalstoffen. Er is wel expliciet gemaakt dat het LAP het kader bevat om te bepalen in welke gevallen het gescheiden houden van een categorie van afvalstoffen kan worden gevergd van bedrijven. Ter aanvulling op het voorgaande wordt, om aan te geven op welke wijze de verplichtingen uit de kaderrichtlijn afvalstoffen over het bedrijfsafvalstoffen worden geïmplementeerd, het volgende opgemerkt.

Het is verboden voorafgaand aan en tijdens aan het afvalstoffenbeheer gevaarlijke afvalstoffen te mengen, tenzij dit bij ministeriele regeling is toegestaan (artikel 10.54a Wm en artikel 2.12, eerste en derde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer). Het mengen van niet-gevaarlijke afvalstoffen kan zijn toegestaan (artikel 2.12, tweede en vijfde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer), indien:

  • Het gescheiden houden en gescheiden afgeven van afvalstoffen afkomstig van binnen de inrichting op grond van het LAP niet kan worden gevergd;

  • Het mengen van afvalstoffen afkomstig van buiten de inrichting bij omgevingsvergunning is toegestaan.

De Activiteitenregeling milieubeheer bevat een lijst (bijlage 11) die aangeeft welke categorieën afvalstoffen in principe niet mogen worden gemengd. Het mengen van niet-gevaarlijke afvalstoffen kan expliciet worden toegestaan. Voor het verkrijgen van een dergelijke vergunning is het LAP het toetsingskader. Met de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer door dit besluit wordt bewerkstelligd dat rechtstreeks wordt verwezen naar het LAP om te bepalen in welke gevallen het gescheiden houden van een categorie van afvalstoffen kan worden gevergd. Deze bepalingen bewerkstelligen tevens dat de afvalstoffen gescheiden worden afgegeven aan de inzamelaar. Artikel 1b van het Besluit inzamelen afvalstoffen zorgt er voor dat de inzamelaar de gescheiden afgegeven afvalstoffen ook gescheiden houdt, tenzij mengen is toegestaan in de vergunning.8 Door het samenstel van deze bepalingen wordt voldaan de verplichtingen uit artikel 10, 11, 21 en 22 van de kaderrichtlijn afvalstoffen voor wat betreft gescheiden inzameling van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

Ter implementatie van de kaderrichtlijn zal het LAP worden aangepast en zullen daarin de uitzonderingsmogelijkheden van het uitgangspunt van gescheiden inzamelen (uit artikel 10, tweede en derde lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen) leidend zijn voor de vraag of gescheiden houden van het bedrijfsafval gevergd kan worden.

Bouw- en sloopafval

Voor bouw- en slooplocaties zijn in Nederland regels gesteld met betrekking tot het gescheiden houden van afvalstoffen met het oog op een zo hoogwaardig mogelijke verwerking. Dit besluit bevat geen nieuwe verplichtingen ter bevordering van selectieve sloop of het opzetten van sorteersystemen voor bouw- en sloopafval (artikel 11, eerste lid, kaderrichtlijn afvalstoffen). Ter aanvulling op het voorgaande wordt, om aan te geven op welke wijze de verplichtingen over bouw- en sloopaval zijn geïmplementeerd middels bestaand recht, nog wel het volgende opgemerkt. Op een bouw- of sloopterrein moeten een aantal bestanddelen van afvalstoffen gescheiden worden opgeslagen, zoals gevaarlijke afvalstoffen, dakbedekking, asfalt, vlakglas, gipsblokken en gipsplaatmateriaal en dakgrind. Deze in de Regeling Bouwbesluit 2012 genoemde fracties moeten in principe op het bouw- of sloopterrein zelf gescheiden worden en daarna gescheiden van elkaar worden afgevoerd. Het scheiden mag ook op een andere locatie plaatsvinden voor zover scheiding op het bouw- of sloopterrein naar oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is. Het bevoegd gezag kan tevens nadere voorwaarden opleggen aan het scheiden van en het op de sloopplaats gescheiden van sloopafval in fracties op grond van het Bouwbesluit 2012. Er wordt, mede naar aanleiding van de implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen, onderzocht of verplichte bronscheiding, in plaats van scheiding op een andere locatie, voor specifieke stromen bouw- en sloopafval, zoals hout, kunststoffen, steenwol en EPS (piepschuim), wenselijk is. Mocht dit het geval zijn, dan kan dit op termijn leiden tot wijziging van – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het Besluit bouwwerken leefomgeving. Daarnaast worden in het kader van de prioriteit Bouwen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie9 verschillende maatregelen genomen om selectieve sloop en hergebruik van bouwmaterialen te stimuleren en afvalproductie te verminderen.

3.1.3 Relatie met de Omgevingswet

De bepalingen van bestaand recht met betrekking tot het gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen en bouw- en sloopafval in het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012, zoals beschreven in de alinea over bouw- en sloopafval in paragraaf 3.1.2, worden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen in respectievelijk het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat na inwerkingtreding van de Omgevingswet de verplichtingen beschreven in paragraaf 3.1.2 van de toelichting zijn opgenomen in die besluiten.

3.2 Registratie en melden afvalstoffen en producten
3.2.1 Wijziging Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen
Registratie, ontvangstmelding en afgiftemelding

Registratieverplichtingen over afvalstoffen op bedrijfsniveau bestaan in Nederland al geruime tijd, ook om te voldoen aan verplichtingen uit (voorlopers van) de kaderrichtlijn afvalstoffen. Het systeem van meldingen bestaat ook al langer in Nederland maar was eerder niet verplicht op grond van EU-wetgeving. Voor het doen van meldingen is er in Nederland een elektronisch register: Amice (Afval Meldingen Informatie en Communicatie Elektronisch), het informatiesysteem dat wordt beheerd door het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). De wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen beoogt het beheer van gevaarlijke afvalstoffen in de EU te verbeteren door versterking van de registratie en traceerbaarheid van gegevens hierover. De wijziging breidt, ten opzichte van de bestaande EU-verplichting, de gegevens die geregistreerd moeten worden uit tot gegevens over de hoeveelheid producten en materialen die zijn verkregen door nuttige toepassing. Daarnaast moeten de gegevens, voor zover het om gevaarlijke afvalstoffen gaat, nu tevens worden gemeld aan het LMA.

De hoofdlijnen van de wettelijke regeling voor de registratie en melding van afvalstoffen opgenomen in de Wm.10 Dit is nader uitgewerkt in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Ook bevat het Besluit omgevingsrecht bepalingen omtrent het registreren van afvalstoffen. Het doel van het geheel aan wettelijke bepalingen omtrent melding en registratie is primair gegevens te genereren ten behoeve van de handhaving van de afvalstoffenregelgeving. Het systeem van meldingen is echter ook van belang voor de monitoring van het afvalstoffenbeleid en verschillende rapportageverplichtingen uit de kaderrichtlijn afvalstoffen.

Relevant voor de verplichtingen inzake melding en registratie is welke actoren in de keten bij het beheer van afvalstoffen betrokken zijn. Het gaat in ieder geval om:

  • Personen die zich van afvalstoffen ontdoen: Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de primaire en de secundaire ontdoener. De primaire ontdoener is de persoon die zich ontdoet van afvalstoffen die bij hem zijn ontstaan. De secundaire ontdoener is de afvalinzamelaar of verwerker van afvalstoffen die zich vervolgens weer van de afvalstoffen ontdoet;

  • Personen die afvalstoffen nuttig toepassen en verwijderen: Deze personen zijn in ieder geval ontvanger van afvalstoffen. Deze personen kunnen echter, afhankelijk van de situatie, ook de hoedanigheid van primaire en secundaire ontdoeners hebben;

  • Personen die afvalstoffen inzamelen, vervoeren of daarin handelen of bemiddelen.

Bij de uitwerking van de wettelijke regeling met betrekking tot melding en registratie in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is eerder een aantal uitgangspunten gehanteerd, onder meer om dubbele meldingen te voorkomen. Voor een goed begrip van de onderhavige regeling is het nuttig om een aantal van deze uitgangspunten hier te herhalen:

  • Primaire ontdoeners registreren de afgifte van afvalstoffen

  • Secundaire ontdoeners registreren en melden de afgifte (voor zover er geen sprake is van een ontvangstmelding) en ontvangst van afvalstoffen en afvalstoffen die de afvalketen verlaten;

  • In het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen zijn categorieën aangewezen waarvoor de verplichtingen niet gelden;

  • Voor personen die afvalstoffen inzamelen, nuttig toepassen of verwijderen waarvoor geen plicht tot het doen van een ontvangstmelding geldt, geldt een plicht tot het registreren van de ontvangst van afvalstoffen;

  • In het geval van inrichtingen waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd die vergunningplichtig zijn, voorziet het bevoegd gezag in aanvullende voorschriften met betrekking tot registratie van gegevens in de vergunning.

Met de onderhavige wijziging van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen worden de verplichtingen uit de kaderrichtlijn afvalstoffen geïmplementeerd. Door aan te sluiten bij de bestaande systematiek kan worden voldaan aan de verplichting om alle gegevens over gevaarlijke afvalstoffen van de in artikel 35 van de kaderrichtlijn afvalstoffen bedoelde bedrijven aan het landelijke elektronisch register te melden. Met het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en het meldingensysteem Amice wordt al voor een groot deel voldaan aan verplichtingen uit de kaderrichtlijn maar enkele aanvullende verplichtingen, met name ook gericht op nuttige toepassing van afvalstoffen en ontstaan van secundaire grondstoffen, zijn noodzakelijk om te zorgen dat alle gegevens bedoeld in artikel 35 van de kaderrichtlijn afvalstoffen in het nationale register kunnen worden opgenomen. Voor zover mogelijk zal ook gebruik gemaakt worden van de gegevens over afval die worden gerapporteerd door de industriële exploitanten in het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.11

Het uitgangspunt is dat de bedoelde gegevens met name worden verstrekt door de ontvangers van afvalstoffen om zo een dubbele melding van gegevens over de afgifte en de ontvangst van die afvalstoffen te voorkomen. Dit betekent dat secundaire ontdoeners van gevaarlijke afvalstoffen die nog geen plicht hadden tot het doen van een ontvangstmelding, nu wel een melding moeten doen. Dit geldt onder meer voor inrichtingen die uitsluitend afvalstoffen verwerken waarvoor een regeling voor producentenverantwoordelijkheid geldt, voor zover het gaat om gevaarlijke afvalstoffen. Op basis van de regeling voor producentenverantwoordelijkheid moeten ook bepaalde gegevens worden gemeld, maar die zijn onvoldoende voor het voldoen aan de verplichting uit de kaderrichtlijn afvalstoffen. Gegevens met betrekking tot de afgifte en ontvangst van gevaarlijke afvalstoffen moeten altijd worden gemeld, tenzij dit leidt tot dubbele meldingen of feitelijk onmogelijk is (zoals met onbeheerd afval). Ook moeten deze categorieën ontdoeners van gevaarlijke afvalstoffen een afgiftemelding doen van afvalstoffen die de keten verlaten of worden afgegeven aan een persoon die geen ontvangstmelding hoeft te doen. Overigens betekent dit dat de genoemde categorieën ontdoeners die gevaarlijke afvalstoffen ontvangen of afgeven daarmee als categorie meldplichtig zijn geworden. Zij moeten dus niet alleen gegevens over gevaarlijke afvalstoffen melden maar ook gegevens over de ontvangst of afgifte van bedrijfsafvalstoffen, tenzij het een categorie uit bijlage I betreft. Tot slot moet nu ook gemeld worden als een ontdoener zich niet van gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte, maar deze nuttig toepast of verwijdert binnen de inrichting waar de afvalstoffen zijn ontstaan.

ECHA-database zeer zorgwekkende stoffen in voorwerpen

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) heeft op grond van de Kaderrichtlijn afvalstoffen de taak gekregen om een database in te richten voor informatie over de aanwezigheid in «voorwerpen» van stoffen die in het kader van de Europese verordening voor registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH) op de zogeheten kandidatenlijst van stoffen (substances of very high concern – SVHC) staan. Het begrip «voorwerp» is onder REACH gedefinieerd als «een object waaraan tijdens de productie een speciale vorm, oppervlak of patroon wordt gegeven waardoor zijn functie in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling». Het gaat hier dus niet om afvalstoffen maar om (onderdelen van) producten. De verplichting uit de kaderrichtlijn afvalstoffen voor leveranciers om informatie voor deze database aan te leveren sluit aan bij bestaande verplichtingen op grond van REACH. Producenten en importeurs van voorwerpen hebben op dit moment op basis van de REACH al een verplichting om informatie aan de afnemer van het voorwerp (consumenten vallen hier overigens niet onder) te verschaffen, indien een stof van de kandidatenlijst in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g) aanwezig is (artikel 33 REACH). De verplichting uit de kaderrichtlijn afvalstoffen om de informatie ook in te dienen bij ECHA, met het oog op de verwerking van de voorwerpen in de afvalfase, wordt met dit besluit opgenomen in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. ECHA moet afvalverwerkers, en consumenten op verzoek, toegang verlenen tot de databank.

De nieuwe meldplicht geldt, gelet op de bepalingen uit REACH waarnaar wordt verwezen, voor iedere leverancier van producten die voorwerpen bevatten die voor meer dan 0,1% bestaan uit SVHC. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat REACH geen betrekking op afvalstoffen. Echter, de aanwezigheid van SVHC in voorwerpen kunnen die voorwerpen in de afvalfase ongeschikt maken voor recycling. Bovendien kan de aanwezigheid van SVHC reden geven om het gebruik van het recyclaat te beperken tot toepassingen waarvoor is aangetoond dat het risico van blootstelling aan de SVHC hierin verwaarloosbaar is. De database strekt ertoe om meer inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid van SVHC in voorwerpen met het oog op de verwerking daarvan in de afvalfase. Ook kan de database dienen om het gebruik van SVHC in voorwerpen terug te dringen om zo het ontstaan van gevaarlijk afval te voorkomen.

3.2.2 Relatie met de Omgevingswet

Het Invoeringsbesluit Omgevingswet wijzigt het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen in verband met het vervallen van het begrip «inrichting». Het Invoeringsbesluit Omgevingswet wordt naar verwachting eerder gepubliceerd maar treedt later in werking dan dit besluit. De wijzigingen in dit besluit worden tevens opgenomen in het Invoeringsbesluit Omgevingswet om te zorgen dat de wijzigingen ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen ook daarin meegenomen worden. Daarnaast zijn ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingswet wijzigingen van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen nodig.

4 Gevolgen

4.1 Regeldruk
Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen

De verplichtingen in dit besluit brengen geen regeldruk met zich mee voor burgers of bedrijven. De uitvoeringslasten voor gemeenten worden besproken in paragraaf 5.

Wijziging Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Voor organisaties die zich bezighouden met de nuttige toepassing of verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, en waarvoor eerst geen verplichting gold voor het doen van meldingen aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) wordt een nieuwe meldplicht in het leven geroepen. Voor deze organisaties nemen de administratieve lasten toe. Indien deze bedrijven nog niet aan het LMA melden geldt het volgende. Om te kunnen melden moeten organisaties eerst een verwerkersnummer aanvragen bij het LMA. Met dit nummer kunnen zij afvalstroomnummers toekennen aan hun klanten. Hiervoor hoeft de melder niet te betalen. Vervolgens moet, als gekozen wordt voor het doen van elektronische meldingen, een e-herkenningsnummer worden aangevraagd. Met e-herkenning kan een account worden aangevraagd voor het meldsysteem AMICE. De kosten voor het gevraagde veiligheidsniveau (2+) liggen tussen de € 21,– en € 24,50 per jaar, afhankelijk van de aanbieder en de lengte van het abonnement dat wordt afgenomen. Wanneer bedrijven ervoor kiezen om schriftelijk te melden dan kunnen daarvoor de benodigde formulieren besteld worden bij Beurtvaartadres.

Het melden moet binnen vier weken na de laatste dag van de maand van ontvangst of afgifte gebeuren. Dit betekent dat voor organisaties die, bijvoorbeeld, elke maand afval ontvangen, zij minimaal twaalf meldingen per jaar doen. Zij moeten melding maken van, onder meer: het afvalstroomnummer met de vaste gegevens (eenmalig per afvalstroomnummer), de periode waarin het afval werd ontvangen, het aantal kilo’s afval en aantal vrachten dat werd ontvangen. Voor afgiftemeldingen geldt, dat zij melden welk materiaal is afgegeven, aan wie en in welke hoeveelheden (aantal vrachten en aantal kilogrammen). Wanneer ervan wordt uitgegaan dat de handeling «het doen van een melding» bestaat uit: (1) Het aanmaken van een afvalstroomnummer (eenmalig 1 à 4 minuten), (2) het aanvragen van bedrijfsnummers (eenmalig 1 minuut per bedrijfsnummer), (3) Het doen van een eerste ontvangstmelding (2 à 6 minuten, afhankelijk van keuze tussen elektronische en schriftelijke melding), (4) het doen van een maandelijkse ontvangst- of afgiftemelding (1 à 5 minuten, afhankelijk van keuze tussen elektronische en schriftelijke melding). Bij een intern uurtarief voor administratief personeel van € 39,– kan uit worden gegaan van een extra last voor het bedrijf per eerste melding van € 2,60 tot € 7,15, en daarna € 0,65 tot € 3,25 per reguliere melding. Voor organisaties die iedere maand een melding doen, komt dit neer op een jaarlijkse extra last van € 7,80 tot € 39,–. Ongeveer 1.800 bedrijven in Nederland die handelingen met afval (inzameling, behandeling, voorbereiden voor recycling, sanering en overige handelingen) verrichten zullen deze kosten moeten maken. Totaal levert dit een extra jaarlijkse last voor deze sector op van € 14.040,– tot € 70.200,–.

Een dergelijke berekening zou ook van toepassing kunnen zijn op de nieuwe verplichtingen met betrekking tot de ECHA-database. Uit de database van het CBS blijkt dat er in Nederland meer dan 50.000 bedrijven geregistreerd staan als groothandel (exclusief voedingsmiddelenhandelaren). Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel van deze bedrijven daadwerkelijk leverancier zijn van producten waar zich gevaarlijke stoffen in een concentratie van meer dan 0,1% van het gewicht in bevinden. Per melding die gedaan wordt aan de ECHA-database kan echter worden uitgegaan van bovenstaande bedragen.

De ECHA-database maakt gebruik van de IUCLID-softwareapplicatie, speciaal ontwikkelt door ECHA voor het vastleggen, opslaan, onderhouden en uitwisselen van gegevens over intrinsieke en gevaarlijke eigenschappen van chemische stoffen. Informatie die in het kader van REACH bij ECHA wordt ingediend, moet in het IUCLID-formaat zijn opgesteld. ECHA biedt de software gratis aan via de IUCLID 6-website.

Opgemerkt moet worden dat bedrijven die met deze speciaal ontwikkelde software werken aanzienlijk minder tijd kwijt zijn met het doen van de meldingen en dat met name de aanmelding en de eerste melding voor extra kosten zorgen. Het aanschaffen van de software voor het doen van meldingen, voor zover nog niet aanwezig, kost deze bedrijven wel geld. De hoogte hiervan is afhankelijk van de gekozen software en licenties. Er zijn verschillende softwareleveranciers die oplossingen bieden voor het melden aan het LMA.

Wijziging Bssa: uitbreiding stortverbod naar bioafval

De vervanging van het begrip «gft-afval» door «bioafval» betekent een uitbreiding van het stortverbod, aangezien het nieuwe begrip ruimer is. Deze uitbreiding is van belang voor afvalstromen die nu soms nog gestort worden zoals uitgeharde honing, rozenafval met steenwol, niet-verbrandbaar tuinafval, mosterd, mosselen of resten suiker uit tanks. Deze stromen moeten nu in beginsel op een andere manier verwerkt worden. Hier kunnen extra kosten aan zijn verbonden voor betrokken bedrijven. In 2017 werd in Nederland ongeveer 2,3 kton aan materiaal gestort waarvan minstens een deel onder de definitie van bioafval valt. In totaal werd dat jaar 2.920 kton aan materiaal gestort in Nederland. Het gaat dus om een zeer beperkt deel van het totaal in Nederland gestorte materiaal.

4.2 Milieueffecten

De implementatie van de wijzigingsrichtlijn via dit besluit heeft als gevolg dat het afvalstoffenbeheer verder wordt verbeterd en daarmee het efficiënte gebruik van grondstoffen wordt vergroot. Wanneer grondstoffen efficiënter worden gebruikt en afval als potentiele waardevolle grondstof wordt beschouwd leidt dat ertoe dat de overgang naar een circulaire economie wordt vergemakkelijkt. Het beter scheiden van afvalstoffen draagt hieraan bij.

5 Uitvoering, toezicht en handhaving

Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen

Het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen is in de Wm opgedragen aan gemeenteraad en burgemeester en wethouders, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten. Aangezien de artikelen met betrekking tot het gescheiden inzamelen van bepaalde afvalstromen aansluiten bij de huidige afvalbeheerpraktijk van gemeenten wordt geen grote toename in uitvoeringslasten verwacht. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien aan gemeenten taken in medebewind worden gegeven, zoals in dit geval de (gescheiden) inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, geen specifieke instrumenten voor interbestuurlijk toezicht worden opgenomen, maar dat, ingeval een interventie noodzakelijk is, wordt volstaan met de generieke instrumenten die zijn geregeld in de Gemeentewet. Uitgangspunt is dat het interbestuurlijk toezicht op gemeenten berust bij het provinciebestuur. Indien het niet mogelijk of aangewezen is de generieke toezichtinstrumenten toe te passen, maar de naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen wel in het geding is, kan een beroep worden gedaan op de toezichtinstrumenten van de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten.

Wijziging Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Hoofdregel is dat het bestuursorgaan dat bevoegd is de vergunning voor een inrichting te verlenen, tot taak heeft zorg te dragen voor het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van de betrokken wetten voor degene die de inrichting drijft, geldende voorschriften (artikel 5.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Hieruit volgt dat het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente of de provincie, tot taak heeft de artikelen 10.38 en 10.40 van de Wm en de uitwerking daarvan in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen te handhaven. Voor zover het gaat om niet-inrichtingen dan geldt dat burgemeester en wethouders tevens tot taak hebben zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving buiten een inrichting van de bij of krachtens hoofdstuk 10 gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op het zich ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.37 Wm (artikel 18.2d Wm). De bevoegdheid tot handhaving van artikel 5a en de bepalingen uit paragraaf 3a, waaronder het nieuwe artikel 7a, uit het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen berust bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (op grond van artikel 18.2b Wm), en wordt in mandaat uitgeoefend door de ILT. De ILT heeft geconstateerd dat de wijziging handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig is. Zij wijst wel op de gedeelde handhavingsbevoegdheid die bestaat in de zin dat het bevoegd gezag van de betrokken inrichting mede het bevoegd gezag voor de meldingen is. Gelet op het voorgaande ligt de volgende taakverdeling voor de hand. Het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning is eerst verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van het op juiste wijze verrichten van afvalstoffenmeldingen. Hierover zullen onderling afspraken worden gemaakt.Bij artikel 7a van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is er geen sprake van een gedeelde handhavingsbevoegdheid omdat het hierbij niet gaat om activiteiten binnen een inrichting maar het in de handel brengen van voorwerpen. De bevoegdheid tot handhaving hiervan berust enkel bij de Minister, en daarmee in mandaat bij de ILT.

6 Financiële gevolgen

Gemeenten kunnen door het al dan niet gebruik maken van de uitzonderingen op de hoofdregel van gescheiden inzameling en een lokale invulling aan hun afvalbeheer geven. Om die reden kan geen algemeen beeld worden gegeven van de extra kosten die het besluit met zich brengt voor gemeenten. Met name voor de afvalstromen textiel en gevaarlijke stoffen geldt dat gemeenten door dit besluit meer aandacht moeten gaan besteden aan het gescheiden inzamelen dan voorheen. Dit kan van invloed zijn op de uitvoeringskosten die met afvalbeheer zijn gemoeid.

7 Advies en consultatie

Inleiding

Bij de voorbereiding van het ontwerp van dit besluit heeft overleg plaatsgevonden met de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ILT. De NVRD heeft tevens een reactie via internetconsultatie ingediend. De VNG en de ILT hebben een uitvoeringstoets uitgevoerd. Het ontwerpbesluit is daarnaast voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Van 24 juli 2019 tot en met 3 september 2019 liep een internetconsultatie welke elf reacties heeft opgeleverd.

Hoewel internetconsultatie, gelet op het kabinetsstandpunt dienaangaande,12 niet noodzakelijk was, is er gezien het belang van de kaderrichtlijn afvalstoffen en de wijzigingen daarvan voor gekozen dit wel te doen. Op deze manier konden belanghebbenden vroegtijdig worden geïnformeerd en eventuele suggesties ter verbetering aanleveren. De reacties zijn afkomstig van IPO, de Nederlandse Melkveehoudersbond (NMV), de NVRD, de Vereniging Afvalbedrijven (VA), de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie (FME), de RAI Vereniging, de gemeente Zuidplas, en een particulier. Deze reacties zijn openbaar. Hieronder wordt op hoofdlijnen ingegaan op de reacties.

Meldplicht voor nieuwe EU-database over zeer zorgwekkende stoffen in producten

FME, de RAI Vereniging en IPO hebben gereageerd op de nieuwe ECHA-database voor de melding van zeer zorgwekkende stoffen in producten. FME en de RAI Vereniging hebben hun zorgen geuit over het ontbreken van een impact-assessment op Europees niveau en de werkbaarheid van een dergelijke omvangrijke database. Ook bestaan er zorgen over het nut van de opgevraagde informatie. FME adviseert een risico-benadering, waarbij het registreren van een beperkte lijst van producten en stoffen zou kunnen volstaan en waarmee meer milieuwinst valt te behalen. IPO merkt op dat REACH niet over afvalstoffen gaat, en vraagt of dan eerst een einde-afvalstatus moet worden verkregen alvorens de meldingsplicht gaat gelden. In paragraaf 3.2.1 van de toelichting is verduidelijkt wat de verhouding is tussen de kaderrichtlijn afvalstoffen en REACH met betrekking tot de database. Het besluit implementeert deze verplichting uit de kaderrichtlijn afvalstoffen zonder extra lasten voor het Nederlandse bedrijfsleven worden opgelegd. Er is sprake van zuivere implementatie. De bepaling in de richtlijn staat niet toe dat hier in de nationale regelgeving een uitzondering op wordt gemaakt.

Wettelijke bepalingen melden en registratie

De VA wijst op de extra administratieve lasten die de uitbreiding van de meldplicht voor gevaarlijke afvalstoffen die binnen de eigen inrichting worden geproduceerd en verwerkt met zich meebrengt. IPO concludeert dat deze wijziging een uitbreiding van de toezichthoudende taak van het bevoegd gezag met zich mee brengt. De wijzigingen vloeien rechtstreeks voort uit de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen en hebben tot doel om meer «zicht» te krijgen op producten die verkregen worden bij de nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen.

De NMV verzoekt om het meldingssysteem voor gevaarlijke afvalstoffen ook van toepassing te verklaren op kadavers. Dieren, zoals bijvoorbeeld runderen, schapen en geiten moeten geregistreerd worden in het identificatie en registratiesysteem (I&R-systeem) dat wordt beheerd door RVO.nl. Ook de sterfte van deze dieren (dus als er een kadaver is) moet in dit systeem geregistreerd worden. Begin 2018 was er sprake van onregelmatigheden in de registratie van doodgeboren kalveren. De kadavers werden wel bij Rendac aangemeld, maar niet of onjuist in het I&R-systeem. Dit was voor de NMV aanleiding om nu extra aandacht hiervoor te vragen. Echter, kadavers van dieren die niet zijn gestorven door slachting zijn expliciet uitgesloten van het toepassingsgebied van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Hier is specifieke EU-wetgeving op van toepassing, dat onder meer verplicht tot het I&R-systeem. Om die reden is het niet mogelijk en niet wenselijk het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen van toepassing te verklaren op kadavers.

Gescheiden inzamelen van bepaalde stromen huishoudelijk afval

Op de voorgenomen wijzigingen met betrekking tot het gescheiden inzamelen van bepaalde stromen huishoudelijk afval is gereageerd door de NVRD en de VNG. De NVRD stelt dat de gemeentelijke verplichting om bepaalde stromen waarvoor producentenverantwoordelijkheid geldt gescheiden in te zamelen leidt tot een verslechterde onderhandelingspositie ten opzichte van producenten. Ook de VNG wijst op het belang van een heldere omschrijving van de rol en positie van inzamelende gemeenten in dit verband. Ook benadrukken zij de keuzevrijheid die gemeenten hebben om de voor hen best passende methodes van inzamelen te hanteren. Ter verduidelijking is paragraaf 3.1.1 van de toelichting aangepast.

Gebruik benchmark huishoudelijk afval

NVRD en VNG merken op dat de nota van toelichting in een aantal gevallen verwijst naar de benchmark huishoudelijk afval. Een dergelijke koppeling tussen een instrument voor en door gemeenten en het beleid van het Rijk wordt door hen niet wenselijk geacht. Naar aanleiding van deze opmerking is in paragraaf 3.1.1 verduidelijkt dat RWS meerdere bronnen gebruikt om informatie over gemeentelijk afvalbeheer te verzamelen. Er wordt geen beleid geformuleerd dat uitsluitend is gebaseerd op informatie afkomstig van de benchmark.

Toetsingsplicht afvalstoffenverordening

De toetsingsplicht zoals was voorgesteld in artikel 3 levert volgens NVRD en de VNG een hoge administratieve en bestuurlijke lastendruk op. Zij stellen daarom voor om de genoemde termijn van 5 jaar te vervangen door elke 10 jaar. Er is naar aanleiding van deze opmerking gekozen om nauwgezet aan te sluiten bij de terminologie van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Om die reden is nu opgenomen dat is vereist dat regelmatig wordt getoetst aan de stand van de techniek en goede praktijken. Bij de periodieke herzieningen van het LAP zal ook aandacht worden besteed aan de stand van de techniek en goede praktijken op dat moment. Gemeenten moeten op grond van de Wm bij het uitoefenen van hun bevoegdheden rekening houden met het LAP.

Reactie ILT

In aanvulling op hetgeen is opgenomen onder de paragraaf uitvoering, toezicht en handhaving wordt hier ingegaan op de wens van de ILT om in het kader van haar taken van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, en eigenlijk alle productstromen waarvoor producentenverantwoordelijkheid geldt, te kunnen bepalen of de geldende recyclingnorm wordt gehaald. Dit betreft echt geen verplichting in het kader van de kaderrichtlijn afvalstoffen en kan dus niet worden meegenomen in onderhavig besluit. De wenselijkheid hiervan wordt bezien in het kader van een apart regelgevingstraject.

Reactie ATR

De ATR adviseert om in de toelichting een onderbouwde schatting van de regeldruk van de meldplicht in de ECHA-database en van de aanschaf van benodigde software voor nieuwe meldingsplichtige bedrijven volgens de Rijksbrede methodiek in beeld te brengen. Paragraaf 4.1 van de toelichting is op dit punt aangevuld.

8 Voor- en nahang

Dit besluit strekt tot implementatie van een wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Gelet op artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer behoefde dit besluit niet te worden voorgehangen. Van de inhoud van dit besluit is overeenkomstig die bepaling tegelijk met de aanbieding aan de Raad van State mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal. Er zal na vaststelling nahang plaatsvinden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid uit artikel 7a Bekendmakingswet om het besluit eerder dan de genoemde vier weken in werking te laten treden in verband met de implementatietermijn.

9 Inwerkingtreding

De implementatie van de wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen dient op 5 juli 2020 te zijn gerealiseerd.

Het wetsvoorstel voor de (Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen13 dat onder meer een wijziging van de grondslag van artikel 10.29 Wm bevat, treedt in beginsel op 1 juli 2020 in werking, overeenkomstig het stelsel van de vaste verandermomenten. Het besluit treedt in werking op dezelfde dag, maar na het moment dat het wetsvoorstel, na tot wet zijn verheven, in werking treedt. Mocht echter het Staatsblad waarin het wetsvoorstel of het besluit is geplaatst, worden uitgegeven op of na die dag, dan treedt het besluit in werking met ingang van de dag na die van de uitgifte van dat Staatsblad. Er wordt afgeweken van de invoeringstermijn van ten minste twee maanden. Dit is gerechtvaardigd omdat het implementatie van een EU-richtlijn betreft.

Met betrekking tot gescheiden inzameling van textiel en gevaarlijke afvalstoffen geldt dat dit uiterlijk op 1 januari 2025 moet zijn gerealiseerd. De verplichting tot gescheiden inzamelen van bioafval moet ingevolge de richtlijn uiterlijk 1 januari 2023 zijn ingevoerd. In Nederland is dit echter al een bestaande verplichting omdat de verplichting tot het inzamelen van groente-, fruit-, en tuinafval al in de Wm stond. Met betrekking tot gescheiden inzamelen van de overige stromen geldt dat mogelijk de afvalstoffenverordening van de gemeente moet worden aangepast aan alle verplichtingen uit dit besluit te voldoen, om die reden is aangegeven dat deze aanpassingen uiterlijk 1 januari 2021 gereed moeten zijn.

De verplichting om gegevens aan de ECHA-database aan te leveren geldt gelet op artikel 9, eerste lid, onder i, van de kaderrichtlijn afvalstoffen met ingang van 5 januari 2021. Om die reden treedt de bepaling ter implementatie van deze verplichting in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen op dat moment in werking.

De wijzigingen die nodig zijn met het oog op de Omgevingswet (wijziging Besluit activiteiten leefomgeving en wijziging van het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen) treden in werking op een bij koninklijk besluit (inwerkingtredings-KB van de Omgevingswet) te bepalen tijdstip.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel strekt tot implementatie van de artikelen 10, eerste en tweede lid, 11, eerste lid, tweede en derde alinea, 20, 21 en 22 van de kaderrichtlijn voor zover het gaat om huishoudelijke afvalstoffen. Met dit artikel wordt bepaald dat de gemeenteraad en burgemeester en wethouders zorg moeten dragen voor de gescheiden inzameling van de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen: bioafval, papier, metaal, kunststof, glas, textiel, gevaarlijke afvalstoffen en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat afgewerkte olie (artikel 21 van de kaderrichtlijn) onder onderdeel g (gevaarlijke afvalstoffen) van dit artikel valt. Voor textiel en gevaarlijke afvalstoffen gaat deze verplichting 1 januari 2025 in.

Met dit artikel wordt aangegeven dat het voor deze afvalstoffen in beginsel noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat afval voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing ondergaat (artikel 10, tweede lid, van de kaderrichtlijn). Het staat gemeenten vrij om ook andere bestanddelen van het huishoudelijk afval gescheiden in te zamelen, gelet op artikel 10.21 Wm. In artikel 1.1, eerste lid, Wm is bepaald dat onder gescheiden inzameling wordt verstaan de inzameling waarbij een afvalstoffenstroom gescheiden gehouden wordt naar soort en aard van de afvalstoffen om een specifieke behandeling te vergemakkelijken. Hieronder worden ook inlever- of innamesystemen of andere inzamelregelingen begrepen, voor zover door de gemeente kan worden afgezien van huis-aan-huisinzameling. Gemeenten moeten altijd voldoende gelegenheid bieden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten (artikel 10.27 Wm). Dit geldt ook in het geval een verplichting is opgelegd tot gescheiden inzameling van de huishoudelijke afvalstoffen. Dit is in lijn met de kaderrichtlijn afvalstoffen waarin in de overwegingen is opgenomen dat gescheiden inzameling kan worden gerealiseerd door middel van huis-aan-huis-inzameling, maar ook door inlever- en innamesystemen of andere inzamelingsregelingen.

De verplichting tot gescheiden inzameling uit dit artikel is aanvullend op de bestaande verplichting uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer om op de gemeentelijke milieustraat een aantal grof huishoudelijke afvalstoffen in ieder geval gescheiden in te zamelen, waaronder harde kunststoffen, metalen, papier en karton, textiel en vlakglas. Grove huishoudelijke afvalstoffen zijn huishoudelijke afvalstoffen die zo afwijken naar aard, samenstelling of omvang dat deze apart aan een inzameldienst of een verwerker van afvalstoffen wordt aangeboden.

De verantwoordelijkheid en de verplichtingen voor producenten op wie een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van toepassing is, gelden tevens onverkort naast dit besluit. Indien een afvalstroom gescheiden moet worden ingezameld door een gemeente, betekent dit niet dat producenten geen verantwoordelijkheid meer hoeven te dragen voor, onder meer, de kosten van gescheiden inzameling voor zover dit bepaald is in nationale regelgeving op grond van artikel 9.5.2 Wm.

De verplichting om zorg te dragen voor de gescheiden inzameling van gft (nu: bioafval, zoals gedefinieerd in de Wm) respectievelijk afgedankte elektrische en elektronische apparatuur was al opgenomen in artikel 10.21 Wm respectievelijk de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Deze bepalingen worden omwille van het bij elkaar brengen van alle verplichtingen voor gemeenten inzake gescheiden inzameling tevens in dit besluit opgenomen.

Artikel 2

Dit artikel strekt tot implementatie van de artikelen 10, derde lid, 11, eerste lid, tweede en derde alinea, en 22 van de kaderrichtlijn.

Voor bioafval, metaal, glas en kunststoffen kan bij afvalstoffenverordening van de gemeente worden bepaald dat artikel 1, eerste lid, met uitzondering van de gescheiden inzameling van gevaarlijke afvalstoffen, niet van toepassing is indien aan de genoemde voorwaarden uit artikel 10, derde lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen is voldaan. De uitzonderingen om af te wijken van de hoofdregel van gescheiden inzameling zijn opgenomen in artikel 10, derde lid, van de kaderrichtlijn. In de artikelen 11 (papier, metaal, plastic en glas, textiel), en 22 (bioafval) van de kaderrichtlijn wordt hiernaar verwezen. De uitzonderingen zijn erop gericht om te kunnen afwijken van de algemene verplichting van gescheiden inzameling, bijvoorbeeld wanneer afwijken van gescheiden inzameling niet leidt tot een slechter milieuresultaat, zoals bij sommige stromen in het geval van nascheiding het geval kan zijn, of de gescheiden inzameling van specifieke afvalstromen in afgelegen en dunbevolkte gebieden leidt tot negatieve milieueffecten die niet opwegen tegen de totale milieuvoordelen. Per afvalstroom is beoordeeld of deze uitzonderingen in Nederland van toepassing kunnen zijn en dus of een uitzondering op artikel 1 van dit besluit kan worden opgenomen in de afvalstoffenverordening door de gemeenteraad. Voor die beoordeling wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1 van de toelichting. Wanneer aan de voorwaarden van artikel 10, derde lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen kan zijn voldaan wordt per stroom nader uitgewerkt in het LAP.

De gemeenteraad moet bij de voorbereiding van een besluit tot afwijking van de algemene verplichting tot gescheiden inzameling de ingezetenen en belanghebbenden betrekken, op de wijze voorzien in de krachten artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

Artikel 3

De gemeenteraad heeft tot 1 januari 2021 de tijd om, indien nodig, de afvalstoffenverordening aan te passen. Ter implementatie van artikel 10, derde lid, laatste volzin van de kaderrichtlijn afvalstoffen, is daarnaast bepaald dat de gemeenteraad regelmatig beoordeelt of nog aan de voorwaarden uit het eerste lid is voldaan, indien een uitzondering is toegepast, rekening houdend met goede praktijken op het gebied van de gescheiden inzameling van afvalstoffen en andere relevante ontwikkelingen op het gebied van beheer van afvalstoffen. Deze beoordeling vindt op zijn minst elke keer plaats op het moment dat in het LAP op dit punt nieuwe inzichten en beleid worden opgenomen.

Artikel 4

A

Het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen regelt in welke gevallen een bedrijf een melding moet doen aan het LMA. De reikwijdte van de verplichting tot het doen van een ontvangstmelding op grond van artikel 10.40 Wm wordt bepaald door artikel 2 van het besluit.

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 35, eerste lid, laatste volzin, van de kaderrichtlijn afvalstoffen en wijzigt artikel 2 van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

Met de wijziging van de kaderrichtlijn wordt het verplicht gegevens die de desbetreffende personen al moesten registreren ingevolge artikel 35 van de kaderrichtlijn afvalstoffen nu eveneens ter beschikking van de bevoegde instanties te stellen via het ingevolge artikel 35, vierde lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen op te zetten elektronische register over gevaarlijke afvalstoffen (in Nederland: Amice, dat wordt beheerd door het LMA). Om de wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen te implementeren moeten de in Nederland al geldende verplichtingen tot het registreren en melden van gegevens met betrekking tot de afgifte of de ontvangst van afvalstoffen, op grond van artikel 10.38 en 10.40 Wm, in ieder geval zien op handelingen met gevaarlijke afvalstoffen.

De uitbreiding van de reikwijdte van artikel 2 voor gevaarlijke afvalstoffen heeft betrekking op niet-inrichtingen genoemd in artikel 10.37, tweede lid, onder b van de Wm, voor zover uit 10.54 van de Wm voortvloeit dat nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen zou zijn toegestaan. Daarnaast geldt voor de inrichtingen uit artikel 2, tweede lid, onder a, onder 1°, en inrichtingen die eerder onder de drempelcapaciteit in artikel 2, tweede lid, onder a, onder 2° tot en met 5° vielen en indien daaraan afgifte van gevaarlijke afvalstoffen plaatsvindt, door deze wijziging nu ook een meldplicht voor de ontvangst, en zijn de uitzonderingen uit bijlage I niet meer van toepassing op afgifte van gevaarlijke afvalstoffen, tenzij dit leidt tot een dubbele melding of feitelijk onmogelijk is.

B

Dit onderdeel strekt tot wijziging van artikel 5 van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, dat de reikwijdte van de verplichting tot het doen van een afgiftemelding regelt. Hiervoor werd verwezen naar degenen die een verplichting tot het doen van een ontvangstmelding hebben, zoals opgenomen in artikel 2, tweede lid, onder a, van het besluit. Nu er een nieuw onderdeel b is ingevoegd is het noodzakelijk om in artikel 5 te verwijzen naar artikel 2, tweede lid, onder a en b, van het besluit.

C

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 35, eerste lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen en betreft de verplichting een melding te doen als er geen sprake is van een afgifte, maar van het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen binnen de inrichting waar ze zijn ontstaan. Het registeren van deze gegevens is voor vergunningplichtige bedrijven al verplicht op grond van artikel 5.8 van het Besluit omgevingsrecht.

De nieuwe verplichting moet onderscheiden worden van de situatie dat de uitzondering uit bijlage I, onder 1, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen van toepassing is. Die uitzondering ziet namelijk op de situatie dat een afgifte van afvalstoffen plaatsvindt tussen personen binnen dezelfde inrichting.

D

Met dit onderdeel wordt een nieuwe paragraaf met een artikel in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen ingevoegd.

Er worden met de wijzigingen van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen verplichtingen aangaande het melden van stoffen, mengsels en producten opgenomen of uitgebreid. Deze verplichtingen worden om die reden in een nieuwe paragraaf «3a. Melding stoffen, mengsels of producten» opgenomen. Hoewel de verplichtingen niet gaan over het melden van afgegeven afvalstoffen gaat het nog steeds om het melden van nuttige toepassing van afvalstoffen of gegevens die relevant zijn voor de afvalfase van de stoffen, mengsels of producten. Deze verplichtingen berusten, net als het bestaande artikel 7 uit het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, op artikel 9.2.2.1, eerste lid, van de Wm.

E

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 35, eerste lid, laatste volzin, van de kaderrichtlijn afvalstoffen en wijzigt artikel 7 van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Dit onderdeel zorgt ervoor dat de hoeveelheid producten en materialen die verkregen zijn door voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere handelingen voor nuttige toepassing worden gemeld.

Artikel 7 bevatte al een verplichting voor personen als bedoeld in voormalig artikel 2, tweede lid, onder a, van het besluit, om een afgiftemelding te doen over stoffen, mengsels of producten, niet zijnde bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, indien diegene deze afgeeft aan een ander persoon of toepast binnen of buiten de eigen inrichting. De afgiftemelding wordt met deze wijziging uitgebreid tot alle personen die onder de reikwijdte van artikel 35, eerste lid, van de kaderrichtlijn afvalstoffen kunnen vallen, voor zover het gaat om nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen. Hiertoe wordt de verwijzing naar artikel 2, tweede lid, van het besluit aangepast, waarvan de reikwijdte met deze wijziging (zie onderdeel A) is uitgebreid voor wat betreft gevaarlijke afvalstoffen. Artikel 7, eerste lid, heeft betrekking op een afgiftemelding voor stoffen, mengsels en producten, niet zijnde afvalstoffen. Het registeren van deze gegevens is voor vergunningplichtige bedrijven bestaand recht op grond van artikel 5.8 van het Besluit omgevingsrecht.

Tevens wordt in dit lid «preparaten» vervangen door «mengsels». De betreft geen inhoudelijk wijziging. Bij de uitvoering van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels is op diverse plaatsen in de Wet milieubeheer en in andere regelgeving met ingang van 1 juni 2015 de begrippen «preparaat» en «preparaten» vervangen door de begrippen «mengsel» en «mengsels». Destijds is over het hoofd gezien dat in artikel 7 van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen eveneens het begrip «preparaten» door het begrip «mengsels» moest worden vervangen. Deze omissie wordt thans hersteld.

Het vierde lid van artikel 7 vervalt doordat in artikel 6a is opgenomen dat paragraaf 3a berust op artikel 9.2.2.1, eerste lid, Wm.

F

Dit onderdeel implementeert artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Het betreft invoegen van een nieuw artikel 7a in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

Elke leverancier van een voorwerp zoals gedefinieerd in de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), verstrekt de informatie die hij op grond van artikel 33, eerste lid, van die verordening aan de afnemer van een voorwerp moet verstrekken, tevens aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Artikel 7a, eerste lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen voorziet in deze verplichting.

Een leverancier van een voorwerp als bedoeld in REACH is een producent of importeur van een voorwerp of een product waarvan het betreffende voorwerp een onderdeel is, een distributeur of andere actor in de toeleveringsketen die het voorwerp of het product op de markt brengt. Dit zijn, bijvoorbeeld, producenten die leveren aan assemblagebedrijven, en assemblagebedrijven die vervolgens leveren aan retailers. Leveranciers zijn in deze context niet partijen die rechtstreeks aan consumenten leveren. Zij vallen niet onder de nieuwe meldplicht. De verplichting is van toepassing op voorwerpen die, in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g), stoffen bevatten die voldoen aan de criteria van artikel 57 van REACH en zijn geïdentificeerd overeenkomstig artikel 59, lid 1 van de REACH-verordening. Dit zijn stoffen die op de zogeheten «kandidatenlijst» van «substances of very high concern» (SVHC) staan, die te vinden is op de ECHA website. De informatie die verstrekt wordt moet voldoende zijn om veilig gebruik van dat voorwerp mogelijk te maken, waaronder in ieder geval de naam van de stof wordt begrepen. Bij het verstrekken van de informatie aan ECHA zal uiteraard tevens de naam of een specificatie van het voorwerp moeten worden gegeven. Voor zover nodig kan de informatie ook aanvullend instructies voor veilig gebruik bevatten. Hieronder kan, gelet op het doel van de bepaling, mede de veilige verwerking van het afval worden begrepen.

In artikel 7a, tweede lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling regels te stellen over de uitvoering van de verplichting. Hier zal slechts gebruik van gemaakt worden indien blijkt dat er uitvoerings- of handhavingsproblemen in de praktijk ontstaan.

G

Dit onderdeel strekt tot het in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen opnemen van de juiste verwijzing naar artikel 2 in artikel 10 in verband met de aanpassing van artikel 2.

H

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 35, eerste lid, laatste volzin, van de kaderrichtlijn afvalstoffen en wijzigt bijlage I van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

Deze bijlage bevat categorieën van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen die zijn uitgezonderd van de plicht tot het doen van een ontvangstmelding op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef, van het besluit. De uitzondering van de verplichting tot het doen van een melding over kleine hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen wordt geschrapt. De uitzondering voor onbeheerd afval blijft bestaan, omdat er in dit geval sprake is van een onmogelijkheid tot het doen van een melding. Ook de uitzondering voor afvalstoffen waarvoor een kennisgeving op grond van EG-verordening overbrenging van afvalstoffen blijft staan, omdat het melden van deze gegevens slechts zou leiden tot het melden van dubbele gegevens aan de Nederlandse overheid.

Artikel 5

Dit artikel strekt tot implementatie van de artikelen 10, 11 en 22 van de kaderrichtlijn voor zover het gaat om bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen door middel van een wijziging van artikel 2.12 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat rechtstreeks wordt verwezen naar het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) om te bepalen in welke gevallen het gescheiden houden van een categorie van afvalstoffen kan worden gevergd. Tot nu toe bevatte dit artikel de regel dat gescheiden houden van een categorie van afvalstoffen niet verplicht was indien dit niet redelijkerwijs kan worden gevergd. In de praktijk werd dit al ingevuld door het beleidskader in het LAP.

Daarnaast wordt met onderdeel A een correctie doorgevoerd in artikel 2.8a van het Activiteitenbesluit milieubeheer met betrekking tot de geldingstermijn van het overgangsrecht voor geurvoorschriften. Deze correctie is noodzakelijk door de uitgestelde inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet en zorgt ervoor dat het overgangsrecht blijft gelden tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 6

Dit artikel strekt ertoe in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen het begrip «groente-, fruit- en tuinafval» te vervangen door het begrip «bioafval». De definitie van het begrip «bioafval» wordt ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen in de Wm opgenomen (Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen)14 en om die reden is onderhavige wijziging tevens noodzakelijk. Artikel 5, derde lid, onderdeel f van de gewijzigde stortrichtlijn15 bepaalt immers dat gescheiden ingezameld afval ter voorbereiding voor hergebruik en recycling (met uitzondering van afval dat bij verdere behandeling van gescheiden ingezameld afval ontstaat en waarvoor storten het beste milieuresultaat oplevert) niet gestort mag worden.

Artikelen 7 en 8

Over de benaming »afvalbeheersbijdrage» is in de loop der tijd enige verwarring ontstaan, omdat soms werd verondersteld dat de bijdrage bedoeld was om afval te beheersen in plaats van het te beheren. Dat woord «beheersen» kan ook met name voor de afvalbranche een wat negatieve klank hebben ten opzichte van het veel neutralere en ook bedoelde «beheren». De «s» in afvalbeheersbijdrage is echter slechts een zogenaamde koppel-s. Om verdere verwarring te voorkomen wordt voortaan de benaming «afvalbeheerbijdrage» gebruikt. Deze wijziging is in de Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen in de Wm opgenomen en om die reden worden onderhavige wijzigingen tevens doorgevoerd.

Artikel 9

Dit artikel strekt ertoe in bijlage II van het Besluit activiteiten leefomgeving het begrip gft-afval te vervangen door het begrip «bioafval». Zie tevens toelichting bij artikel 6. Het mengen van afvalstoffencategorieën kan een vergunningplichtige, milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving zijn. Dit betekent dan dat deze afvalstoffen niet gemengd mogen worden zonder vergunning en dus gescheiden moeten worden gehouden en gescheiden afgegeven door bedrijven. Met introductie van het begrip «bioafval» is er tevens voor gekozen om geen specifieke categorieën sectoren meer te noemen maar wordt verwezen naar hiermee vergelijkbaar biologisch afbreekbaar bedrijfsafval. Hiermee is geen verschil beoogd met de eerdere formulering, in die zin dat dat dergelijk afval afkomstig van handel, diensten en overheden, veilingen, agrarische bedrijven en industriële bedrijven nog steeds onder deze categorie valt. Het gaat om vergelijkbaar biologische afbreekbaar bedrijfsafval uit alle sectoren. Groenafval is wel uitgezonderd van categorie 13 van bijlage II omdat het voor deze categorie afvalstoffen belangrijk is dat deze apart verwerkt wordt van ander bioafval. Groenafval is als een aparte categorie 12 opgenomen in bijlage II van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 10

Met de Invoeringswet Omgevingswet wordt erin voorzien dat de verplichting tot het opstellen van een afvalstoffenverordening niet geldt in de situatie dat de regels die deze verordening minimaal zouden moeten bevatten zijn opgenomen in een omgevingsplan (artikel 10.23 Wm). De afvalstoffenverordening bevat namelijk alleen regels over de fysieke leefomgeving. Dergelijke regels zouden qua aard en inhoud ook in een omgevingsplan passen. Het gemeentebestuur heeft de mogelijkheid om deze regels in het omgevingsplan op te nemen. Om die reden moet het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingswet ook een verwijzing naar het omgevingsplan bevatten.

Artikel 11

De implementatie van de wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen dient op 5 juli 2020 te zijn gerealiseerd, maar gelet op de vaste verandermomenten wordt 1 juli 2020 aangehouden als datum van inwerkingtreding. Voor enkele verplichtingen geldt een andere datum waarop uitvoering moet zijn gegeven aan de verplichtingen, zoals beschreven in paragraaf 8 van de toelichting.

C. TRANSPONERINGSTABEL richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU L 150)

Een volledige transponeringstabel van de kaderrichtlijn afvalstoffen is opgenomen in onderdeel C van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn (Kamerstukken II, 2018/19, 35 267, nr. 3, p. 26 e.v.). Onderhavige transponeringstabel bevat een nadere detaillering van de implementatie van de artikelen 9, 10, 11, 20 t/m 22 en 35 van de kaderrichtlijn afvalstoffen die deels worden geïmplementeerd door dit besluit.

*Ter toelichting op de tabel: er is een kolom «omschrijving beleidsruimte» opgenomen, maar in algemene zin wordt opgemerkt dat van ruimte tot het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard, voor zover daarvan in de richtlijn sprake is, in dit wetsvoorstel geen gebruik is gemaakt, bijvoorbeeld omdat wordt volstaan met bestaand recht, dan wel slechts is voorzien in een grondslag om regels te stellen.

Gebruikte afkortingen:

Abm: Activiteitenbesluit milieubeheer

Arm: Activiteitenregeling milieubeheer

Bia: Besluit inzamelen afvalstoffen

Bor: Besluit omgevingsrecht

Bssa: Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

LAP: Landelijk afvalbeheerplan

Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wm: Wet milieubeheer

Bepaling EU-richtlijn (en bepaling in geconsolideerde versie richtlijn)

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 9

Artikel 1, onderdeel 10 (wijziging artikel 9, eerste lid, met uitzondering van onderdeel i)

Bestaand recht in artikel 9.5.2 Wm

Keuze voor afvalpreventiemaatregelen

Volstaand met bestaand recht door grondslag in artikel 9.5.2 Wm om regels te stellen.* De maatregelen worden opgenomen in het afvalpreventieprogramma.

Artikel 1, onderdeel 10 (wijziging artikel 9, eerste lid, onder i)

Artikel 7a Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Geen

Artikel 1, onderdeel 10 (wijziging artikel 9, tweede lid)

Behoeft naar zijn aard geen implementatie, gericht tot het Europees Agentschap voor chemische stoffen

Geen

Artikel 1, onderdeel 10 (wijziging artikel 9, derde t/m vijfde lid)

Behoeft naar zijn aard geen implementatie, feitelijke handelingen

Geen

Artikel 1, onderdeel 10 (wijziging artikel 9, zesde t/m negende lid)

Behoeft naar zijn aard geen implementatie, gericht tot de Commissie

Geen

Artikel 10

Artikel 1, onderdeel 11 (wijziging artikel 10, eerste lid)

Bestaand recht in artikel 9.5.2 Wm; artikelen 10.4 en 10.14 Wm; LAP (minimumstandaard)

Keuze om maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen dat afval voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing ondergaat

Volstaan met bestaand recht door grondslag in artikel 9.5.2 Wm om regels te stellen over voorbereiding voor hergebruik, recycling en andere nuttige toepassing*

Artikel 1, onderdeel 11 (wijziging artikel 10, tweede lid)

Artikelen 10.29 en 10.47 Wm, artikel 1 Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen, en bestaand recht in artikelen 9.5.2, 10.21; en 10.22 Wm jo. 3.156 Abm jo. 3.115 Arm; artikel 1b Bia; artikel 2.12 Abm jo. 2.9 en bijlage 11 Arm; artikel 10.54a Wm; artikel 2.14 Wabo; LAP

Beoordelen noodzaak of afvalstoffen gescheiden ingezameld en niet gemengd mogen worden

Voor de in de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde afvalstromen is het noodzakelijk dat deze gescheiden worden ingezameld

Artikel 1, onderdeel 11 (wijziging artikel 10, derde lid, eerste volzin)

Artikelen 10.29 en 10.47 Wm, artikel 2 Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen, en bestaand recht in artikelen 9.5.2, 10.21; en 10.22 Wm jo. 3.156 Abm jo. 3.115 Arm; artikel 1b Bia; artikel 2.12 Abm jo. 2.9 en bijlage 11 Arm; artikel 10.54a Wm; artikel 2.14 Wabo; LAP

Toestaan afwijkingen uitgangspunt gescheiden inzameling

Indien uitzondering zich niet voordoet in Nederland is deze uitzondering niet opgenomen als mogelijkheid

Artikel 1, onderdeel 11 (wijziging artikel 10, derde lid, tweede volzin)

Artikelen 10.29 en 10.47 Wm, artikel 3 Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen en bestaand recht in artikel 10.3 Wm en LAP

Geen

Artikel 1, onderdeel 11 (wijziging artikel 10, vierde lid)

Bestaand recht in artikelen 10.4, 10.5 en 10.14 Wm; 2.14 Wabo; LAP (minimumstandaard en acceptie- en verwerkingsbeleid); artikel 4.7 Regeling omgevingsrecht

Keuze voor maatregelen om te zorgen dat gescheiden ingezameld afval in beginsel niet wordt verbrand

Volstaan met bestaand recht*

Artikel 1, onderdeel 11 (wijziging artikel 10, vijfde lid)

Bestaand recht in artikel 9.5.2 Wm, artikel 3.26a Abm jo. 3.27c t/m 3.27k Arm, artikel 11 regeling afgedankte elektrische en elektronische apparaten; artikel 2.14 Wabo en LAP (o.a. hoofdstuk B.14)

Keuze om maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat voor of tijdens nuttige toepassing gevaarlijke stoffen worden verwijderd, indien nodig om nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren

Volstaan met bestaand recht*

Artikel 1, onderdeel 11 (wijziging artikel 10, zesde lid)

Artikel 33 wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek jo. artikel 2 en 3 Besluit gegevensverwerving CBS

Geen

Artikel 11

Artikel 1, onderdeel 12, onder a (wijziging titel artikel 11)

Behoeft geen implementatie

Geen

Artikel 1, onderdeel 12, onder b, eerste alinea (wijziging artikel 11, eerste lid, eerste alinea)

Bestaand recht in 9.5.2 Wm en LAP

Maatregelen ter bevordering van voorbereiding voor hergebruik

Volstaan met bestaand recht, LAP: hoofdstuk A.5 (beschikbaar instrumentarium), B.3 (afvalscheiding) B.8 (voorbereiding voor hergebruik)*

Artikel 1, onderdeel 12, onder b, tweede en derde alinea (wijziging artikel 11, eerste lid, tweede en derde alinea)

Artikelen 10.29 en 10.47 Wm, Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen en bestaand recht in artikel 10.21; artikel 10.22 Wm jo. 3.156 Abm jo. 3.115 Arm; artikel 1b Bia; artikel 2.12 Abm jo. 2.9 en bijlage 11 Arm; artikel 10.54a Wm; artikel 2.14 Wabo; LAP (A.5 en minimumstandaarden)

Maatregelen om recycling van hoge kwaliteit te waarborgen en hiertoe gescheiden inzameling in te voeren.

Grondslagen in artikel 10.29 en 10.47 Wm om Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen op te stellen en verder wordt volstaan met bestaand recht.*

Artikel 1, onderdeel 12, onder b, vierde alinea (wijziging artikel 11, eerste lid, vierde alinea)

Bestaand recht in artikel 8.9 Bouwbesluit 2012 jo. artikel 4.1 regeling Bouwbesluit 2012

Bevorderen selectieve sloop en bevorderen sorteersystemen bouw- en sloopafval

Grondslag in Bouwbesluit 2012 tot bepalen categorieën bouw- en sloopafval die ten minste gescheiden moeten worden.*

Artikel 20

Artikel 1, onderdeel 17 (wijziging artikel 20, eerste lid)

Artikelen 10.29 en 10.47 Wm, artikel 1 Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen, en bestaand recht in artikelen 9.5.2, 10.21; en 10.22 Wm jo. 3.156 Abm jo. 3.115 Arm; artikel 1b Bia; artikel 2.12 Abm jo. 2.9 en bijlage 11 Arm; artikel 10.54a Wm; artikel 2.14 Wabo; LAP

Geen

Grondslag in artikel 10.29 Wm om Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen op te stellen en verder wordt volstaan met bestaand recht.*

Artikel 1, onderdeel 17 (wijziging artikel 20, tweede en derde lid)

Bestaand recht in artikel 1.1, eerste lid, Wm en artikel 10.36 Wm

Geen

Artikel 1, onderdeel 17 (nieuw, artikel 20, vierde lid)

Behoeft geen implementatie, gericht tot de Commissie

Geen

Artikel 21

Artikel 1, onderdeel 18 (wijziging artikel 21, eerste lid, onder a t/m c)

Artikel 10.29 Wm en artikel 1 Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen en bestaand recht in artikelen 10:45, 10:46 en 10:48 Wm jo. artikel 1, lid 1, onder c, Bia; artikel 10:54a Wm; jo. 2.12 Abm jo. 2.9 en bijlage 11 Arm; LAP (minimumstandaard)

Geen

Artikel 1, onderdeel 18 (nieuw, artikel 21, vierde lid)

Behoeft geen implementatie, gericht tot de Commissie

Geen

Artikel 22

Artikel 1, onderdeel 19 (wijziging artikel 22, eerste lid)

Artikel 1 Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen jo. 3.156 Abm jo. 3.115 Arm; grondslagen in artikelen 10.29 en 10.47 Wm; artikel 1b Bia; artikel 2.12 Abm jo. 2.9 en bijlage 11 Arm; artikel 2.14 Wabo; LAP

Geen

Grondslag in artikel 10.29 Wm om Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen op te stellen en verder wordt volstaan met bestaand recht.*

Artikel 1, onderdeel 19 (wijziging artikel 22, tweede lid)

LAP (minimumstandaard). Wettelijke maatregelen zijn mogelijk op grond van artikel 8.40 of 9.5.2 Wm.

Maatregelen om recycling, thuis composteren en gebruik van met bioafval geproduceerd materiaal aan te moedigen

Volstaan met bestaande maatregelen: LAP (minimumstandaard); Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie – Prioriteit Biomassa en voedsel.*

Artikel 1, onderdeel 19 (wijziging artikel 22, derde lid)

Behoeft geen implementatie, gericht tot de Commissie

Geen

Artikel 35

Artikel 1, onderdeel 25, onder a (wijziging artikel 35, eerste lid, eerste volzin)

Bestaand recht in artikel 5.8 Bor en artikelen 10.38, 10.39, 10.40 en 10.55 Wm

Geen

Artikel 1, onderdeel 25, onder a (wijziging artikel 35, eerste lid, laatste volzin)

Bestaand recht in artikelen 10.38, 10.39, 10.40 en 10.55 Wm en wijziging artikel 2, 5a en 7 en bijlage I van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Geen

Artikel 1, onderdeel 25, onder b (nieuw artikel 35, vierde en vijfde lid)

Geen implementatie nodig, feitelijke handelingen

Geen

In Nederland wordt gebruikt gemaakt van Amice (Afval Meldingen Informatie en Communicatie Elektronisch), een informatiesysteem dat wordt beheerd door het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA).

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Zie voor de transponeringstabel onderdeel C van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2018/19, 35 267, nr. 3, p. 26 e.v.).

X Noot
2

De implementatie van overige bepalingen van de wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen vindt ook plaats door middel van Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen. Dit besluit vormt samen met het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en een ministeriele regeling het sluitstuk van de implementatieregelgeving als gevolg van de wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Daarnaast zal ook het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) en het afvalpreventieprogramma naar aanleiding van de wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen worden aangepast.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2018/19, 35 267, nr. 3, p. 22.

X Noot
6

Zie voor een wetenschappelijke onderbouwing hiervan: Saveyn, H., Eder, P., End-of-waste criteria for biodegradable waste subjected to biological treatment (compost & digestate): Technical proposals, European Commission, Joint Research Centre, 2014.

X Noot
8

Dit kan dus slechts in die gevallen dat een inzamelvergunning vereist is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2018/19, 32 852, nr. 76.

X Noot
10

Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 2001, 346).

X Noot
11

Ingesteld bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2009/10, 29 279, nr. 114, en Kamerstukken II, 2012/13, 29 362, nr. 224.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 267, nr. 2, (wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU L 150).

X Noot
14

Kamerstukken II, 2018-2019, 35 267, nr. 2, (wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU L 150).

X Noot
15

Richtlijn (EU) 2018/850.

Naar boven