Besluit van 18 juli 2019, houdende wijziging van het Besluit Jeugdwet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 teneinde het werk van vertrouwenspersonen jeugd te ondersteunen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 juni 2019, kenmerk 1537072-191525-WJZ;

Gelet op de artikelen 2.5, tweede lid, en 4.1.9, tweede lid, van de Jeugdwet, en artikel 4.2.6, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juli 2019, nr. W13.19.0154/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 juli 2019, kenmerk 1537066-191525-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 4.1.1 tot en met 4.1.3 komen als volgt te luiden:

Artikel 4.1.1

De informatie die het college, de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling aan jeugdigen, ouders en pleegouders verstrekken over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon, bestaat in ieder geval uit informatie over:

  • a. de onafhankelijke rol van de vertrouwenspersoon;

  • b. de aard van de ondersteuning door een vertrouwenspersoon;

  • c. de vertrouwelijkheid van die ondersteuning;

  • d. het feit dat de ondersteuning kosteloos is, en

  • e. de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de vertrouwenspersoon.

Artikel 4.1.2

De vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met een jeugdige, ouder of pleegouder te spreken.

Artikel 4.1.3

Het college, de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling, verschaffen aan de vertrouwenspersoon de faciliteiten die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.

B

Artikel 4.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin wordt «terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen waar jeugdigen kunnen verblijven» vervangen door «terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen waar jeugdigen zich kunnen bevinden».

2. De tweede zin vervalt.

C

Artikel 4.1.6 vervalt.

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.4 komen als volgt te luiden:

Artikel 4.2.1

In deze paragraaf wordt onder «personen die bij een melding aan het AMHK betrokken zijn» verstaan jeugdigen, ouders of pleegouders die een melding doen, op wie een melding betrekking heeft of aan wie in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding informatie wordt gevraagd.

Artikel 4.2.2

De informatie die het AMHK aan personen die bij een melding aan het AMHK betrokken zijn, verstrekt over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon, bestaat in ieder geval uit informatie over:

  • a. de onafhankelijke rol van de vertrouwenspersoon;

  • b. de aard van de ondersteuning door een vertrouwenspersoon;

  • c. de vertrouwelijkheid van die ondersteuning;

  • d. het feit dat de ondersteuning kosteloos is, en

  • e. de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de vertrouwenspersoon.

Artikel 4.2.3

De vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met personen die bij een melding aan het AMHK betrokken zijn, te spreken.

Artikel 4.2.4

Het AMHK verschaft aan de vertrouwenspersoon de faciliteiten die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.

B

In artikel 4.2.5 vervalt de tweede zin.

C

Artikel 4.2.7 vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 juli 2019

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Uitgegeven de zesentwintigste juli 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Tot de inwerkingtreding van de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd was in de Jeugdwet geregeld dat de gemeenten ervoor dienen te zorgen dat jeugdigen, ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Sindsdien is dit een taak van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

In het Besluit Jeugdwet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 was geregeld waar het werk van de vertrouwenspersonen aan diende te voldoen en hoe de gemeenten, jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en de advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK's, hierna: Veilig Thuis) het werk van de vertrouwenspersonen dienden te faciliteren. De wettelijke regeling inzake de centralisering van de verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van vertrouwenspersonen noopte tot enkele wijzigingen in het Besluit Jeugdwet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Het vertrouwenswerk jeugd

De vertrouwenspersoon ondersteunt jeugdigen en (pleeg-)ouders bij aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van de gemeentelijk georganiseerde toegang tot de jeugdhulp (doorgaans via wijkteams), de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en Veilig Thuis, opdat zij hun belangen inzake de benodigde ondersteuning, hulp of zorg doeltreffender kunnen behartigen.

Om dit te kunnen realiseren, zijn belangrijke taken van de vertrouwenspersoon: het geven van informatie en advies aan cliënten over hun (rechts)positie en het ondersteunen van cliënten bij bemiddeling, alsmede het formuleren, indienen en afhandelen van klachten. Op verzoek van cliënten kan de vertrouwenspersoon ook aanwezig zijn bij de gesprekken tussen de cliënt en een hulpverlener.

Positie van de vertrouwenspersonen

Om de positie van de vertrouwenspersonen te waarborgen, verplichten de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) de betreffende organisaties om de jeugdigen, ouders en pleegouders tijdig te informeren over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon. Tevens regelen die wetten dat zij vertrouwenspersonen in de gelegenheid stellen hun taken uit te oefenen. Daarover worden op grond van de artikelen 2.5, tweede lid, en 4.1.9, tweede lid, van de Jeugdwet en artikel 4.2.6, derde lid, van de Wmo 2015 nadere regels gesteld in het Besluit Jeugdwet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Ten gevolge van voorliggende wijziging is in die Besluiten allereerst gespecificeerd waaruit de informatievoorziening van de betreffende organisaties aan jeugdigen en (pleeg)ouders in ieder geval dient te bestaan. Vervolgens is geregeld dat vertrouwenspersonen voor hun contacten met jeugdigen, ouders of pleegouders geen toestemming van derden nodig hebben. Dat betekent allereerst dat een jeugdhulpaanbieder – waarbij met name gedacht kan worden aan een jeugdhulpaanbieder waar de jeugdige verblijft – de vertrouwenspersoon niet kan verbieden om met een jeugdige te spreken. Ten tweede betekent dat, dat ook de ouders dat niet kunnen doen. Het spiegelbeeld van deze bepaling, namelijk dat jeugdigen en hun (pleeg)ouders in de gelegenheid moeten worden gesteld om zelfstandig, zonder tussenkomst van derden, contact te hebben met een vertrouwenspersoon, is ten gevolge van een amendement van Tweede Kamerlid Westerveld in de artikelen 2.5 en 4.1.9 van de Jeugdwet en in artikel 2.4.6 Wmo 2015 zelf opgenomen (Kamerstukken II 2018/19, 35 070 nr. 11).

Ook is geregeld dat de betreffende organisaties de noodzakelijke faciliteiten moet verschaffen aan de vertrouwenspersonen.

Vervolgens is in de Besluiten geregeld dat de vertrouwenspersonen voor zover dat nodig is voor een goede taakvervulling vrije toegang hebben tot gebouwen van gemeenten, jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis. Hoewel een vertrouwenspersoon dus geen toestemming nodig heeft om zo'n gebouw binnen te gaan, doet hij er goed aan om voordat hij van zijn bevoegdheid gebruik maakt te overleggen met de gemeente, jeugdhulpaanbieder, gecertificeerde instelling of die of Veilig Thuis-organisatie, die in het gebouw werkt. Dit bevordert een ordelijke gang van zaken en aldus kan bovendien beter met de persoonlijke levenssfeer van andere jeugdigen rekening worden gehouden. Tot slot is geregeld dat de betreffende organisaties alle inlichtingen en documenten moeten verstrekken aan vertrouwenspersonen, die nodig zijn voor een juiste uitoefening van het vertrouwenswerk.

Reacties internetconsultatie en toetsing regeldruk

Voorliggend wijzigingsbesluit is van 26 maart tot en met 23 april 2019 opengesteld voor internetconsultatie.

Slechts van het AKJ is een reactie ontvangen. Het AKJ adviseerde allereerst om de bestaande artikelen 4.1.1 en 4.1.2 van het Besluit Jeugdwet te behouden. Deze artikelen bepaalden, kort gezegd, dat het vertrouwenswerk gericht moet zijn op de belangenbehartiging van jeugdigen en hun (pleeg)ouders, en dat de vertrouwenspersonen geen mensen met tegenstrijdige belangen dienen te ondersteunen. De eerste eis volgt echter al uit de omschrijving van «vertrouwenspersoon» in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd1, wenst de regering de tweede eis slechts op te leggen aan door de Minister van VWS voor het vertrouwenswerk gefinancierde organisaties. Vooralsnog wordt hiervoor slechts het AKJ gesubsidieerd, en deze eis is dan ook daadwerkelijk in de subsidievoorwaarden opgenomen. Anders dan het AKJ stelt, is van rechtsongelijkheid in dezen geen sprake. Gelet op het voorgaande wordt het eerste advies van het AKJ dan ook niet gevolgd. Overigens bestaan er sinds de inwerkingtreding van de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd ook geen delegatiegrondslagen meer op grond waarvan het door het AKJ gevraagde geregeld zou kunnen worden.

Het AKJ adviseert ten tweede om het verlenen van vertrouwenswerk aan meerderjarigen die met Veilig Thuis in aanraking komen, te behouden. Aan dit verzoek zal in die zin tegemoet worden gekomen, dat dit zal gelden voor meerderjarige cliënten (dus niet ook voor professionals die een melding doen of in het kader van een onderzoek door Veilig Thuis bevraagd worden) en alleen indien een melding is gedaan (dus niet als Veilig Thuis louter om advies is gevraagd). Voor de inhoud van voorliggend wijzigingsbesluit kon dit nog geen gevolgen hebben, aangezien dit een voorafgaande wetswijziging vereist. Het voornemen is om dit in de eerstvolgende Verzamelwet VWS op te nemen. Voorgesteld zal worden om deze wijziging met terugwerkende kracht tot en met de inwerkingtredingsdatum van de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd in te laten gaan, zodat de dienstverlening aan bovenbedoelde meerderjarige cliënten zonder onderbreking voortgezet kan worden.

Zoals ook het Adviescollege toetsing regeldruk heeft bevestigd, heeft voorliggend wijzigingsbesluit geen gevolgen voor de regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikelen I en II, onderdelen A

Met de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd wordt het begrip «vertrouwenspersoon» in artikel 1.1 van de Jeugdwet opnieuw omschreven als iemand die jeugdigen en hun (pleeg)ouders ondersteunt. Dat begrip gold en geldt op grond van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 ook voor die wet. Artikel 4.2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 was zowel met het oude als met het nieuwe begrip «vertrouwenspersonen» in strijd, omdat het ervan uitging dat vertrouwenspersonen iedereen die in aanraking komt met Veilig Thuis, kan ondersteunen. Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 aan de wet geconformeerd. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, is inmiddels echter duidelijk geworden dat het toch wenselijk is dat de vertrouwenspersonen ook andere meerderjarigen dan (pleeg)ouders die met Veilig Thuis te maken krijgen, ondersteunen. Daartoe zal de wet – en vervolgens weer het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 – zo spoedig worden aangepast.

De mogelijkheid om ook iemand die louter advies vraagt aan Veilig Thuis het recht op ondersteuning door een vertrouwenspersoon te geven, is echter geschrapt en zal niet terugkeren. Indien na een advies geen melding volgt, zal Veilig Thuis namelijk geen onderzoekswerkzaamheden meer verrichten. Iemand die advies heeft gevraagd, heeft dan de ondersteuning van een vertrouwenspersoon niet nodig. Ook de mogelijkheid voor een vertrouwenspersoon om een professional bij te staan, is geschrapt en zal niet terugkeren. Opgemerkt wordt nog dat het nieuwe artikel 4.2.1 – net als overigens het oorspronkelijke artikel – het mogelijk maakt dat binnen een gezin waarover een melding is binnengekomen, meerdere vertrouwenspersonen werkzaam zijn, bijvoorbeeld een voor het kind dat (mogelijk) slachtoffer is, een voor de (mogelijke) dader en een voor de melder.

Zoals in het algemene deel van deze nota van toelichting is aangegeven, is de inhoud van de artikelen 4.1.1 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en van de artikelen 4.1.2 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in de omschrijving van het begrip «vertrouwenspersoon» respectievelijk in de subsidievoorwaarden opgenomen. De verplichting om cliënten te informeren over de beschikbaarheid van onafhankelijke vertrouwenspersonen was geregeld in de artikelen 4.1.3 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is sinds de inwerkingtreding van de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd opgenomen in de artikelen 2.5, eerste lid, en 4.1.9, eerste lid, van de Jeugdwet alsmede, voor de Veilig Thuis-organisaties, in artikel 4.2.6, eerste lid, van de Wmo 2015.

De vrijgevallen nummers zijn gebruikt voor nieuwe artikelen. In de artikelen 4.1.1 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is nu geregeld welke informatie gemeenten, jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis-organisaties over de vertrouwenspersonen in ieder geval aan hun cliënten dienen te verstrekken. De artikelen 4.1.2 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepalen dat een vertrouwenspersoon geen toestemming van derden nodig heeft om met een jeugdige, een ouder of een pleegouder te spreken. Dit stond eerder in de artikelen 4.1.4 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.5 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Ten slotte is de inhoud van de artikelen 4.1.6 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.7 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verplaatst naar de nieuwe artikelen 4.1.3 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikelen I en II, onderdelen B

De eerste zin van artikel 4.1.4 van het Besluit Jeugdwet kon de onjuiste indruk wekken dat alleen jeugdhulpaanbieders waarin jeugdigen kunnen verblijven – dat wil zeggen de residentiële jeugdhulpaanbieders – vertrouwenspersonen vrije toegang tot hun gebouwen, terreinen en ruimten dienen te geven. De wijziging zorgt ervoor dat duidelijk is dat deze plicht voor alle jeugdhulpaanbieders geldt.

De tweede zin van de artikelen 4.1.4 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.5 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 kon vervallen omdat de inhoud daarvan in de artikelen 4.1.2 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.3 van het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet is opgenomen.

C

De inhoud van de artikelen 4.1.6 van het Besluit Jeugdwet en 4.2.7 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is naar de artikelen 4.1.3 van het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet en 4.2.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verhuisd. Daarom konden eerstgenoemde artikelen vervallen.

Artikel III

De Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd is op 1 juli 2019 in werking getreden (Stb. 2019, 222). Voorliggend besluit treedt zo spoedig mogelijk daarna, dat wil zeggen op 1 augustus 2019 in werking.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 070, nr. 3, p. 25.

Naar boven