Besluit van 2 april 2019, houdende regels met betrekking tot de begroting en verantwoording van de kosten van het toezicht van de Stichting Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank N.V. en de financiering van de toezichtkosten (Besluit bekostiging financieel toezicht 2019)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 22 oktober 2018, 2018-0000176217, directie Financiële Markten;

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 8, derde en vijfde lid, en 15, derde tot en met vijfde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 november 2018, nr. W06.18.0335/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 29 maart 2019, 2019-0000034344, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

toezichtcategorie:

categorie als bedoeld in:

  • a. bijlage 1, onderdeel A, voor zover het de Autoriteit Financiële Markten aangaat;

  • b. bijlage 2, onderdeel A, voor zover het de Nederlandsche Bank aangaat;

wet:

Wet bekostiging financieel toezicht 2019.

HOOFDSTUK 2. BEGROTING EN VERANTWOORDING TOEZICHTHOUDERS

§ 2.1. Begroting

Artikel 2. Berekeningswijze doorlopend toezicht

In de begroting neemt de toezichthouder een overzicht op waaruit de berekeningswijze van de kosten van het doorlopend toezicht, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, in het desbetreffende jaar blijkt.

Artikel 3. Begroting DNB
  • 1. De Nederlandsche Bank neemt in haar begroting afzonderlijke posten op voor de toezichtcategorieën, genoemd in bijlage 2, onderdeel A.

  • 2. Per toezichtcategorie neemt de Nederlandsche Bank in de begroting een bedrag op voor de verwachte opbrengsten van eenmalige handelingen. De kosten van het doorlopend toezicht per toezichtcategorie bedragen het totaal van kosten voor die categorie met aftrek van de verwachte opbrengsten van eenmalige handelingen.

Artikel 4. Nadere regels

Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels met betrekking tot de inrichting van de begroting worden gesteld.

§ 2.2. Verantwoording

Artikel 5. Verantwoording DNB

In de verantwoording geeft de Nederlandsche Bank per toezichtcategorie het verschil tussen de gerealiseerde baten en lasten aan. In dit verschil worden de verkregen opbrengsten uit verbeurde dwangsommen en boetes niet meegenomen.

Artikel 6. Toerekenen exploitatiesaldo
  • 1. De Autoriteit Financiële Markten rekent in enig jaar het exploitatiesaldo van het daaraan voorafgaande jaar overeenkomstig de procentuele verdeling, bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, zoals die in dat voorafgaande jaar van toepassing was, aan de desbetreffende toezichtcategorieën toe.

  • 2. De Nederlandsche Bank verrekent het verschil per toezichtcategorie, bedoeld in artikel 5, met de begrote kosten voor de desbetreffende toezichtcategorie in het daaropvolgende jaar.

  • 3. De Nederlandsche Bank rekent de opbrengsten uit boetes en verbeurde dwangsommen tot € 2,5 miljoen in het daaropvolgende jaar verhoudingsgewijs toe aan de verschillende toezichtcategorieën. Bij de berekening van de verhouding gaat de Nederlandsche Bank uit van de gerealiseerde kosten voor het doorlopend toezicht voor een toezichtcategorie in de goedgekeurde verantwoording van het jaar waarin de opbrengsten zijn ontvangen, ten opzichte van de totale gerealiseerde kosten voor het doorlopend toezicht voor de toezichtcategorieën in die verantwoording.

HOOFDSTUK 3. VERGOEDING VAN DE KOSTEN VAN HET DOORLOPEND TOEZICHT

Artikel 7. Vergoeding kosten AFM

  • 1. De Autoriteit Financiële Markten rekent de kosten van haar doorlopend toezicht toe aan de toezichtcategorieën, genoemd in bijlage 1, onderdeel A, overeenkomstig de in dat onderdeel opgenomen procentuele verdeling.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten brengt de kosten van het doorlopend toezicht die worden toegerekend aan een toezichtcategorie in rekening bij de personen die op grond van bijlage 1, onderdeel B, tot die categorie behoren.

  • 3. De hoogte van het jaarlijks aan een persoon in rekening te brengen bedrag voor het doorlopend toezicht wordt bepaald aan de hand van de maatstaven, zoals voor die persoon vastgesteld in bijlage 1, onderdeel B.

Artikel 8. Vergoeding kosten DNB

  • 1. De Nederlandsche Bank brengt de kosten van het doorlopend toezicht die zij voor een toezichtcategorie maakt, in rekening bij de personen die op grond van bijlage 2, onderdeel B, tot die categorie behoren.

  • 2. De hoogte van het jaarlijks aan een persoon in rekening te brengen bedrag voor het doorlopend toezicht wordt bepaald aan de hand van de maatstaven, zoals vastgesteld in bijlage 2, onderdeel B.

Artikel 9. Vaststelling jaarlijkse tarieven

  • 1. Uiterlijk per 1 juni van ieder jaar worden, op voorstel van de toezichthouder, bij regeling van Onze Ministers, ieder voor diens beleidsverantwoordelijkheid, voor iedere te onderscheiden toezichtcategorie de bandbreedtes en tarieven vastgesteld.

  • 2. Bij de vaststelling van de bandbreedtes en de tarieven wordt rekening gehouden met het bedrag dat op grond van de artikelen 3 en 7 voor het desbetreffende jaar aan de toezichtcategorie is toegerekend.

Artikel 10. Te gebruiken gegevens

  • 1. De toezichthouder baseert het jaarlijks aan een persoon in rekening te brengen bedrag op de bij de toezichthouder laatst bekende gegevens van de desbetreffende persoon. De gegevens gaan niet verder terug dan twee jaar voor het jaar waarin de vergoeding in rekening wordt gebracht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid stelt de toezichthouder per onder toezicht staande persoon de in het laatst verstreken kalenderjaar liggende periode vast waarop de gegevens voor de toepassing van de maatstaven «Marktkapitalisatie» en «Eigen vermogen», bedoeld in bijlage 1, onderdeel B, betrekking hebben.

  • 3. De gegevens van een persoon die in de loop van een jaar onder toezicht komt te staan, worden voor dat jaar vastgesteld per de datum waarop die persoon voor het eerst deel uitmaakt van een toezichtcategorie of, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn of indien zij pas na een onevenredige inspanning zijn te verkrijgen, per de datum waarop de jaarrekening of balans van die persoon voor het laatst is vastgesteld.

  • 4. De gegevens van de partijen die betrokken zijn bij een fusie, splitsing of ontbinding kunnen worden vastgesteld aan de hand van de gegevens die zijn vastgesteld voor het samengaan, de splitsing of de ontbinding.

  • 5. Indien de gegevens van een onder toezicht staande persoon niet bij de toezichthouder bekend zijn, verstrekt die persoon op verzoek, binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn, een opgave van zijn gegevens die betrekking hebben op de voor hem relevante maatstaf.

  • 6. Indien een persoon als bedoeld in het vijfde lid niet binnen de door de toezichthouder gestelde termijn een opgave heeft gedaan of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan, maakt de toezichthouder een schatting van zijn gegevens.

Artikel 11. Verhoudingsgewijze vergoeding

  • 1. Het bedrag voor het doorlopend toezicht dat aan een persoon in rekening wordt gebracht, is evenredig aan de tijdsduur dat die persoon in het desbetreffende jaar over een door de toezichthouder, de Europese Centrale Bank of Onze Minister van Financiën afgegeven vergunning of verklaring van ondertoezichtstelling beschikt dan wel dat die persoon op grond van een wettelijke verplichting bij de toezichthouder is geregistreerd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het bedrag voor een persoon die behoort tot de toezichtcategorie «Effectenuitgevende instellingen: markt» evenredig aan de tijdsduur waarin zijn effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, of op een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die behoort tot de toezichtcategorie «Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving».

  • 4. Indien het bedrag dat overeenkomstig dit artikel is vastgesteld lager is dan € 30, is de betrokken persoon geen vergoeding verschuldigd.

  • 5. Indien de toezichthouder overeenkomstig dit artikel een persoon een bedrag van minder dan € 15 is verschuldigd, kan de toezichthouder betaling achterwege laten.

Artikel 12. Fusie

  • 1. Indien de toezichthouder een bedrag voor het doorlopend toezicht niet langer in rekening kan brengen aan een persoon vanwege een fusie van die persoon als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, brengt de toezichthouder het bedrag in rekening bij de persoon die bij die fusie het vermogen van eerstgenoemde persoon heeft verkregen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een persoon die in het kader van collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83, 84, 90 of 90a van de Pensioenwet of artikel 91, 92, 98 of 98a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling vermogen heeft overgedragen aan een andere persoon.

  • 3. Indien een persoon, die op grond van bijlage 2 behoort tot de toezichtcategorie «banken en beleggingsondernemingen», in afwikkeling wordt geplaatst en in dat kader vermogen overgaat, verrekent de toezichthouder het oorspronkelijk in rekening te brengen bedrag dan wel gebracht bedrag voor het doorlopend toezicht bij die persoon naar rato van de omvang van het vermogen dat is overgegaan, en rekening houdend met het tijdstip per wanneer de overgang van het vermogen heeft plaatsgevonden, met de persoon die dat vermogen heeft verkregen.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13. Overgangsbepaling exploitatiesaldo 2018

In afwijking van artikel 6 wordt het exploitatiesaldo, met inbegrip van de opbrengsten uit boetes en verbeurde dwangsommen tot € 2,5 miljoen, over het jaar 2018 door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank in 2019 aan de toezichtcategorieën toegerekend overeenkomstig de procentuele verdeling in de bijlagen II tot en met V van de Wet bekostiging financieel toezicht, zoals die wet luidde op 31 december 2018.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Artikel 15. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bekostiging financieel toezicht 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 2 april 2019

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Uitgegeven de vijfentwintigste april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

BIJLAGE 1. Autoriteit Financiële Markten

(Bijlage als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, 7 en 10, tweede lid)

A. Toezichtcategorieën en procentuele verdeling

Toezichtcategorie

Percentage (in %)

Aanbieders van krediet

4,5

Accountantsorganisaties

11,9

Adviseurs en bemiddelaars

13,4

Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

0,1

Banken en clearinginstellingen

18,7

Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s alsmede bewaarders alsmede aanbieders van beleggingsobjecten alsmede beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening (exclusief exploitanten van een MTF of een georganiseerde handelsfaciliteit)

16,4

Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

1,4

Centrale effectenbewaarinstellingen

0,4

Centrale tegenpartijen

0,3

Effectenuitgevende instellingen: markt

7,1

Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving

4,3

Financiële infrastructuur: marktexploitanten, exploitanten van een MTF, OTF of een georganiseerde handelsfaciliteit, datarapporteringsdienstverleners en beheerders van benchmarks

8,7

Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

3,4

Verzekeraars: leven en pensioen

6,9

Verzekeraars: schade niet zijnde zorg

2,1

Verzekeraars: zorg

0,4

B. Personen en maatstaven

Personen

Maatstaven

1. Aanbieders van krediet

Aanbieders van krediet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:60 Wft.

Aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake krediet

2. Accountantsorganisaties

a. Accountantsorganisatie waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5 Wta;

b. Auditorganisatie van een derde land die op grond van artikel 12c of auditkantoor dat op grond van artikel 12e Wta is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 11 Wta

Omzet uit wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang en bij controlecliënten die geen organisaties van openbaar belang zijn

3. Adviseurs en bemiddelaars

a. Adviseurs en bemiddelaars in een financieel product, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars, ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:75, 2:80, 2:86 en 2:92 Wft.

b. Beleggingsondernemingen die vallen onder de Vrijstellingsregeling Wft

Het aantal werknemers en andere personen, die zich onder verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijdmedewerkers

4. Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

a. Afwikkelondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:3.0b, 2:3.0g en 2:3.0l Wft.

b. Betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, Wft.

c. Elektronischgeldinstelling waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:10a Wft.

Provisie-inkomsten

5. Banken en clearinginstellingen

a. Clearinginstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:4 Wft.

b. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 Wft.

c. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 Wft.

d. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 Wft.

e. Financiële instellingen waaraan een verklaring van ondertoezichtstelling is verleend als bedoeld in artikel 2:97, eerste lid, onderdeel a, Wft.

Minimum omvang toetsingsvermogen berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 Wft worden bepaald

6. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s alsmede bewaarders alsmede aanbieders van beleggingsobjecten alsmede beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening (exclusief exploitanten van een MTF of een georganiseerde handelsfaciliteit)

a. Bewaarders waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3g Wft.

b. Aanbieders van beleggingsobjecten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:55 Wft.

c. Beheerders van beleggingsinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:65 Wft.

d. Beheerders van icbe’s waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:69b Wft.

e. Beleggingsondernemingen die in de uitoefening van beroep of bedrijf niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsdiensten verlenen, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft, uitgezonderd exploitanten van een MTF en exploitanten van een georganiseerde handelsfaciliteit.

f. Personen aan wie een vergunning is verleend om te bieden overeenkomstig artikel 18, tweede lid, verordening (EU) nr. 1031/2010 (veiling van broeikasgasemissierechten).

Vergunning en type beleggingsdienst of -activiteit in combinatie met vermogen:

a.

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 Wft beheren van een beleggingsinstelling in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst of activiteit als genoemd in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a,b of d, Wft of artikel 2:97, vierde lid, Wft;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b Wft beheren van een icbe, in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst genoemd in artikel 2:97, derde lid, Wft;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verlenen van een van de beleggingsdiensten genoemd in de onderdelen a tot en met f van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip het verlenen van een beleggingsdienst».

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verrichten van een van de beleggingsactiviteiten genoemd in onderdeel a, b of c van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «verrichten van een beleggingsactiviteit» of een combinatie daarvan;

 

b. de omvang van het totaal van:

– het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstelling(en);

– het balanstotaal van de beheerde icbe (»s);

– het beheerd individueel vermogen zoals omschreven in het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het beheren van individueel vermogen», welk begrip wordt gebruikt in onderdeel c van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft;

– het vermogen waarover wordt geadviseerd bij het «adviseren over financiële instrumenten» zoals genoemd in onderdeel d van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel b, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft;

– honderd maal het minimum aan te houden toetsingsvermogen dat door DNB is vastgesteld van degene die handelt voor eigen rekening zoals genoemd in onderdeel a van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verrichten van een beleggingsactiviteit».

7. Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

Beleggingsondernemingen die uitsluitend in de uitoefening van beroep of bedrijf voor eigen rekening in Nederland beleggingsactiviteiten verrichten, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft

Het aantal in Nederland werkzame personen dat door de onderneming is belast met het verrichten van transacties in financiële instrumenten

8. Centrale effectenbewaarinstellingen

Centrale effectenbewaarinstelling waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van verordening (EU) nr. 909/2014

Het aantal afwikkelingsinstructies dat verwerkt wordt door de effectenbewaarinstelling

9. Centrale tegenpartijen

Tegenpartij waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) Nr. 648/2012 (EMIR-verordening).

De aan de hand van de artikelen 41, 42 en 43 van Verordening (EU) Nr. 648/2012 (EMIR-verordening) te bepalen waarde van het geheel aan middelen dat de centrale tegenpartij aanhoudt ter dekking van de risico’s die zij loopt.

10. Effectenuitgevende instellingen: markt

a. Uitgevende instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 21, van verordening (EU) nr. 596/2014 (verordening marktmisbruik) die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 1, van verordening (EU) nr. 596/2014 heeft uitgegeven die met haar instemming zijn toegelaten, of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating, tot de handel in Nederland op een handelsplatform als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 10, van verordening (EU) nr. 596/2014.

b. Uitgevende instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 21, van verordening (EU) nr. 596/2014 met zetel in Nederland of met zetel in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is waarvan Nederland de lidstaat van herkomst is als bedoeld in artikel 5:25a, eerste lid, onderdeel c, Wft.

De gemiddelde marktkapitalisatie van de instelling.

11. Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving

a. Effectenuitgevende instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, Wtfv waarop een verplichting rust tot het opmaken van een jaarrekening.

b. Effectenuitgevende instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, Wtfv waarop op grond van artikel 5:25m, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, een verplichting rust tot het uitbrengen van een persbericht over het algemeen verkrijgbaar gesteld zijn van de door hem opgemaakte jaarlijkse financiële verslaggeving, bedoeld in artikel 5:25c van de Wet op het financieel toezicht.

De gemiddelde marktkapitalisatie van de instelling.

Eigen vermogen.

12. Financiële infrastructuur: marktexploitanten, exploitanten van een MTF of een georganiseerde handelsfaciliteit, datarapporterings-dienstverleners en beheerders van benchmarks.

a. Marktexploitant waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft.

b. Beleggingsonderneming die in Nederland een MTF of een georganiseerde handelsfaciliteit exploiteert en beheert, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft.

c. Datarapporteringsdienstverlener waaraan een vergunning is verleend op grond van artikel 2:103c Wft.

d. Marktexploitant als bedoeld in artikel 2:103e Wft, tweede lid, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft, eerste lid, en in de vergunning is vermeld dat deze is verleend voor werkzaamheden als bedoeld in de definitie van datarapporteringsdienst, bedoeld in artikel 1:1 Wft.

e. Beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 2:103e Wft, eerste lid, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, is verleend voor het exploiteren van een georganiseerde handelsfaciliteit of een multilaterale handelsfaciliteit, en in de vergunning is vermeld dat deze is verleend voor werkzaamheden als bedoeld in de definitie van datarapporteringsdienst, bedoeld in artikel 1:1 Wft.

f. In Nederland actief zijnde houder van een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft.

g. Een beheerder van een benchmark als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening EU nr 2016/1011 (Benchmarks) waaraan in Nederland een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van die verordening.

h. Een beheerder van een benchmark als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening EU nr 2016/1011 (Benchmarks) waaraan in Nederland een registratie is verleend als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van die verordening.

i. Een wettelijke vertegenwoordiger van een derde land beheerder waaraan in Nederland erkenning is verleend als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van Verordening EU nr. 2016/1011 (Benchmarks).

a. Het vergunningtype.

b. Het aantal transacties (enkele telling) in financiële instrumenten dat tot stand is gekomen volgens de regels en de systemen van de desbetreffende gereglementeerde markt, multilaterale handelsfaciliteit, georganiseerde handelsfaciliteit.

c. Provisie-inkomsten.

d. Omzet.

j. Een Nederlandse onder toezicht staande instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening EU nr 2016/1011 (Benchmarks) beschikkende over een goedgekeurde bekrachtiging van een in een derde land aangeboden benchmark of benchmarkgroep als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van die verordening.

 

13. Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

a. Pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 Pw of artikel 1 Wvb dat is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 210 Pw, of het register, bedoeld in artikel 204 Wvb.

b. Premiepensioeninstelling waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:54g Wft.

Aantal actieve deelnemers in combinatie met de som van de technische voorzieningen en het eigen vermogen.

14. Verzekeraars: leven en pensioen

a. Levensverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, Wft dan wel waarvan de Nederlandsche Bank een kennisgeving heeft ontvangen als bedoeld in artikel 2:47 Wft.

b. Pensioenverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, Wft dan wel waarvan de Nederlandsche Bank een kennisgeving heeft ontvangen als bedoeld in artikel 2:47 Wft.

Bruto premie-inkomen in Nederland uit pensioenverzekeringen en levensverzekeringen.

15. Verzekeraars: schade niet zijnde zorg

Schade- of natura-uitvaartverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:27, eerste lid, onderscheidenlijk 2:48, eerste lid, Wft, niet zijnde zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet en verzekeraars die uitsluitend op de zorgverzekering, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet aanvullende ziektekostenverzekeringen aanbieden, dan wel waarvan de Nederlandsche Bank een kennisgeving heeft ontvangen als bedoeld in artikel 2:47 Wft.

Bruto premie-inkomen in Nederland uitgezonderd het premie-inkomen uit zorgverzekeringen en aanvullende ziektekostenverzekeringen.

16. Verzekeraars: zorg

Zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid Wft en verzekeraars die uitsluitend op de zorgverzekering, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet aanvullende ziektekostenverzekeringen aanbieden.

Bruto premie-inkomen in Nederland voor zover afkomstig uit aanvullende ziektekostenverzekeringen.

Verklaring van gebruikte afkortingen

Pw: Pensioenwet

Wft: Wet op het financieel toezicht

Wta: Wet toezicht accountantsorganisaties

Wtfv: Wet toezicht financiële verslaggeving

Wvb: Wet verplichte beroepspensioenregeling

BIJLAGE 2. De Nederlandsche Bank

(Bijlage als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 8 en 12, tweede lid)

A. Toezichtcategorieën

  • Banken en kredietunies;

  • Beheerders van beleggingsinstellingen en van icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders alsmede marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren;

  • Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen;

  • Depositogarantiestelsel: banken

  • Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen;

  • Resolutie: Banken en beleggingsondernemingen;

  • Resolutie: Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars;

  • Resolutie: Zorgverzekeraars;

  • Trustkantoren;

  • Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars;

  • Zorgverzekeraars.

B. Personen en maatstaven

Personen

Maatstaven

1. Banken en kredietunies

a. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 Wft.

b. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 Wft.

c. Ondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, Wft en die het in de onderdelen a of b van dat lid bedoelde bedrijf uitoefenen.

d. Financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, Wft.

e. Banken met zetel in Nederland die zijn opgenomen in een openbaar register als bedoeld in artikel 3:33a Wft

Minimum omvang toetsingsvermogen berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 Wft worden bepaald.

Kredietunies waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:54o Wft.

Basisbedrag

2. Beheerders van beleggingsinstellingen en van icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders alsmede marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren

a. Marktexploitanten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft, die een MTF of een georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren.

b. Beheerders van beleggingsinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:65 Wft.

c. Beheerders van icbe’s waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:69b Wft.

d. Beleggingsondernemingen die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft.

Vergunning en type beleggingsdienst of -activiteit in combinatie met vermogen:

a.

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 Wft beheren van een beleggingsinstelling in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst of activiteit als genoemd in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a,b of d, Wft of artikel 2:97, vierde lid, Wft;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b Wft beheren van een icbe, in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst genoemd in artikel 2:97, derde lid, Wft;

 

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verlenen van een van de beleggingsdiensten genoemd in de onderdelen a tot en met f van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip het verlenen van een beleggingsdienst».

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verrichten van een van de beleggingsactiviteiten genoemd in onderdeel a, b of c van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «verrichten van een beleggingsactiviteit» of een combinatie daarvan;

b. de omvang van het totaal van:

– het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstelling(en);

– het balanstotaal van de beheerde icbe (»s);

– het beheerd individueel vermogen zoals omschreven in het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het beheren van individueel vermogen», welk begrip wordt gebruikt in onderdeel c van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft;

– het vermogen waarover wordt geadviseerd bij het «adviseren over financiële instrumenten» zoals genoemd in onderdeel d van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel b, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft;

– honderd maal het minimum aan te houden toetsingsvermogen dat door DNB is vastgesteld van degene die handelt voor eigen rekening zoals genoemd in onderdeel a van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verrichten van een beleggingsactiviteit».

Bewaarders waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3g Wft.

Basisbedrag

3. Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen

a. Betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, Wft.

b. Clearinginstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:4 Wft.

c. Elektronischgeldinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:10a Wft.

d. Wisselinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, of artikel 2:54l, eerste lid, Wft.

Provisie-inkomsten

4. Depositogarantiestelsel: banken

a. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 Wft.

b. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 Wft.

c. Ondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, Wft en die het in de onderdelen a of b van dat lid bedoelde bedrijf uitoefenen.

Gemiddelde omvang van de gegarandeerde deposito’s

d. Financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, Wft.

e. Banken met zetel in Nederland die zijn opgenomen in een openbaar register als bedoeld in artikel 3:33a Wft

 

5. Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

a. Pensioenfondsen als bedoeld in artikel 1 Pw of artikel 1 Wvb die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 210 Pw, of het register, bedoeld in artikel 204 Wvb.

b. Pensioenfondsen als bedoeld in artikel 1 Pw BES, die zich hebben aangemeld bij de Nederlandsche Bank, zoals bepaald in artikel 4, tweede lid, Pw BES.

Som van de technische voorziening pensioenverplichting en het vereist eigen vermogen, vermenigvuldigd met een bonus/malus factor.

De bonus/malus factor is gelijk aan de som van de technische voorziening pensioenverplichting en het vereist eigen vermogen, gedeeld door de som van de technische voorziening pensioenverplichtingen en het (aanwezige) eigen vermogen.

Premiepensioeninstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:54g Wft.

Technische voorziening pensioenverplichting

6. Resolutie: Banken en beleggingsondernemingen

a. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 Wft.

b. Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3a:2 Wft, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft.

Total assets:

Het totaal van activa op de balans zoals door banken en beleggingsondernemingen gerapporteerd aan de Nederlandsche Bank.1

7. Resolutie: Verzekeraars niet zijnde zorg

a. Verzekeraar waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:26a, eerste lid, 2:26d, eerste lid, 2:27, eerste lid, of 2:40, eerste lid, Wft, niet zijnde een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of artikel 2:50, eerste lid, Wft.

b. Entiteiten voor risico-acceptatie waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:54a of 2:54d Wft.

Omvang technische voorziening

8. Resolutie: Zorgverzekeraars

Zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, Wft.

Omvang technische voorziening

9. Trustkantoren

Trustkantoren waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3 van de Wet toezicht trustkantoren 2018.

Omzet

10. Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars

a. Verzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid, artikel 2:26d, eerste lid, artikel 2:27, eerste lid, artikel 2:40, eerste lid, of artikel 2:48, eerste lid, Wft, niet zijnde een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of artikel 2:50, eerste lid, Wft.

b. Entiteiten voor risico-acceptatie waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:54a of artikel 2:54d Wft.

Bruto premie-inkomen

11. Zorgverzekeraars

Zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, Wft.

Aantal verzekerden.

Verklaring van gebruikte afkortingen

Pw: Pensioenwet

Pw BES: Pensioenwet BES

Wft: Wet op het financieel toezicht

Wvb: Wet verplichte beroepspensioenregeling

X Noot
1

Het betreft de rapportages op grond van de Regeling staten financiële ondernemingen Wft 2011 of de Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (CRR).

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit vormt een uitwerking van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft 2019). In dit besluit zijn nadere regels gesteld over de begroting en verantwoording van de toezichtkosten van de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). Daarnaast is de systematiek voor het doorberekenen van de toezichtkosten uitgewerkt.

De belangrijkste inhoudelijke wijziging in dit besluit is de nieuwe verdeling van de kosten van het doorlopend toezicht over de verschillende toezichtcategorieën. Deze verdeling wordt elke vijf jaar opnieuw bezien en indien nodig herzien. Deze vijfjaarlijkse beoordeling van de verdeling vormt de aanleiding voor zowel de Wbft 2019 als dit besluit.

In deze nota van toelichting wordt in paragraaf 2 ingegaan op de nadere regels over de begroting en verantwoording van de toezichthouders. In paragraaf drie wordt ingegaan op de systematiek van de doorberekening van de toezichtkosten en op de nieuwe verdeling. In paragraaf vier wordt stil gestaan bij de financiële gevolgen en administratieve lasten van dit besluit. In de paragrafen vijf en zes wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en op de consultatiereacties. Tot slot worden de artikelen afzonderlijk toegelicht.

§ 2. Begroting en verantwoording toezichthouders

2.1. Inleiding

De AFM en DNB zijn zelfstandige bestuursorganen in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. In aanvulling op die wet stelt de Wbft 2019 nadere regels over de begroting en verantwoording van de toezichthouders. Op enkele punten zijn deze regels nader uitgewerkt in dit besluit. Het gaat hierbij om de berekening van de kosten van het doorlopend toezicht in de begroting (1), de inrichting van de begroting van DNB (2), de verantwoording van het resultaat per toezichtcategorie door DNB (3) en de toerekening van het exploitatiesaldo in het opvolgende jaar (4).

2.2. Nadere begrotingsvoorschriften

In dit besluit is geregeld dat de toezichthouders in hun begroting inzichtelijk moeten maken hoe zij tot het bedrag voor het doorlopend toezicht zijn gekomen. De kosten voor het doorlopend toezicht zijn alle kosten van de toezichthouder met aftrek van de kosten voor eenmalige handelingen en de kosten voor het toezicht op de Wet financiële markten BES en de Wet ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme BES.

Het inzicht in de berekening van de kosten van het doorlopend toezicht is van belang omdat deze totale kosten de basis vormen voor de vergoedingen die bij de onder toezicht staande personen in rekening worden gebracht. Het voorschrift om de berekeningswijze inzichtelijk te maken bestond ook al in de Wet bekostiging financieel toezicht, de voorganger van de Wbft 2019.

Voor de begroting van DNB zijn nieuwe regels gesteld. Omdat DNB met ingang van de Wbft 2019 haar kosten direct op basis van haar begroting doorberekent aan de toezichtcategorieën, is het van belang dat uit de begroting duidelijk blijkt welke kosten voor welke toezichtcategorie worden gemaakt. Daarom is aan DNB voorgeschreven dat zij haar kosten per toezichtcategorie specificeert. Binnen elke toezichtcategorie maakt DNB daarnaast duidelijk welke opbrengsten uit eenmalige handelingen zij verwacht. Daaruit kunnen vervolgens de kosten voor het doorlopend toezicht worden afgeleid. De betreffende toezichtcategorieën zijn in Bijlage 2 vastgesteld en komen overeen met de toezichtcategorieën die in de bijlagen II, III, IV en V van de Wet bekostiging financieel toezicht waren opgenomen. Enige wijziging is dat de toezichtcategorie «banken en kredietunies» (bijlage III) is gesplitst in een categorie voor het algemene toezicht en een categorie voor het depositogarantiestelsel. Dit bevordert de inzichtelijkheid. De kosten voor beide taken worden namelijk afzonderlijk berekend en beide taken kennen een aparte maatstaf.

2.3. Verantwoording en exploitatieresultaat

Het exploitatieresultaat van de toezichthouders is het resultaat van de daadwerkelijk gemaakte kosten en de daartegenover staande opbrengsten. Dit resultaat (positief of negatief) wordt in het opvolgende jaar verrekend. Omdat DNB de kosten van haar toezicht per toezichtcategorie in de begroting opneemt, moet zij ook in haar verantwoording een onderscheid maken naar toezichtcategorie. Dit is ook van belang voor het exploitatieresultaat en de toerekening daarvan in het volgende jaar.

De AFM berekent in de verantwoording het verschil tussen kosten en opbrengsten. Bij die opbrengsten worden bedragen van onherroepelijke boetes en verbeurde dwangsommen die in dat jaar zijn ontvangen tot € 2,5 miljoen meegenomen. Het saldo dat vervolgens ontstaat, wordt in het opvolgende jaar verrekend en wordt overeenkomstig de procentuele verdeling tussen de toezichtcategorieën aan die categorieën toegerekend. Daarbij wordt de procentuele verdeling gehanteerd van het jaar waar het exploitatiesaldo op zag. Dit is immers het jaar waarin de personen in de desbetreffende toezichtcategorieën te veel of te weinig hebben betaald. Een cijfermatig voorbeeld:

Over 2019 wordt een positief exploitatiesaldo van € 3 miljoen gerealiseerd. Bij het in rekening brengen van de kosten in 2020 wordt dit bedrag verrekend. Hierbij wordt de procentuele verdeling, zoals die gold in 2019, gebruikt (zoals die nu in Bijlage I, onderdeel A, is weergegeven). Dit betekent derhalve dat op het bedrag van de toezichtcategorie banken en clearinginstellingen, die een procentueel aandeel kent van 20 procent, voor het jaar 2020 een bedrag van € 600.000 in mindering wordt gebracht op de totale kosten die deze categorie in 2020 moet vergoeden.

Expliciet is aangegeven dat het om het percentage gaat dat in het jaar van het exploitatiesaldo gold. Het kan immers zo zijn dat de percentages wijzigen in verband met nieuwe taken. In dat geval kan het percentage in 2020 anders zijn dan dat in 2019. Het gaat er dus om dat het (positieve of negatieve) saldo evenredig wordt toegerekend aan de verhouding van de kosten van het jaar waarin dit saldo is gerealiseerd. In het geval sprake is van samenvoeging van categorieën dan worden de percentages van de samengevoegde categorieën bij elkaar opgeteld om het toe te rekenen bedrag te bepalen.

DNB rekent de kosten uit de begroting direct door aan de desbetreffende toezichtcategorie. Uit de verantwoording blijkt vervolgens het resultaat per toezichtcategorie, hetgeen verrekend wordt met de kosten in het opvolgende jaar. Een verhoudingsgewijze toerekening is derhalve niet nodig. Als voor de toezichtcategorie pensioenfondsen in 2019 een positief saldo van € 200.000 wordt gerealiseerd, dan wordt dit bedrag rechtstreeks toegerekend aan de pensioenfondsen in het jaar 2020.

Opbrengsten uit boetes en verbeurde dwangsommen worden bij DNB niet per categorie toegerekend. Dit zou onwenselijke gevolgen kunnen hebben. Het niet naleven van de wet met als gevolg het betalen van een boete of dwangsom heeft dan tot gevolg dat dit bedrag wordt afgetrokken van de totale toezichtkosten voor de desbetreffende toezichtcategorie. Om te voorkomen dat er een te directe verbinding ontstaat tussen het betalen van boetes en dwangsommen en een verlaging van de toezichtkosten, worden de totale inkomsten aan boetes en dwangsommen tot € 2,5 miljoen naar verhouding verdeeld over de totale sector. De verhouding wordt gevormd door de gerealiseerde kosten van het doorlopend toezicht van een toezichtcategorie in 2019 te delen door het totaal van de kosten voor het doorlopend toezicht in de verantwoording over 2019 (de optelsom van het doorlopend toezicht van alle toezichtcategorieën). De verrekening van het saldo gebeurt bij DNB derhalve in twee stappen.

Overgangsjaar exploitatiesaldo 2018

De verantwoording over 2018 vindt nog plaats op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht. Op grond van die wet bracht DNB de kosten op grond van een procentuele verdeling in rekening en gebruikte de AFM een andere procentuele verdeling dan in dit besluit opgenomen. Daarom is eenmalig voor de doorberekening van de kosten in 2019 geregeld dat het exploitatiesaldo van de AFM en DNB overeenkomstig de procentuele verhouding in de Wet bekostiging financieel toezicht wordt toegerekend. Dit is in lijn met het uitgangspunt dat de toerekening evenredig plaats vindt aan de verhouding van de kosten van het jaar waarin het saldo is gerealiseerd.

§ 3. Doorberekening kosten doorlopend toezicht

3.1. Inleiding

In 2013 is de Wet bekostiging financieel toezicht in werking getreden. In die wet was een procentuele verdeling over de verschillende toezichtcategorieën van de toezichtkosten vastgelegd. De procentuele verdeling had tot doel de kosten zo voorspelbaar en stabiel mogelijk te houden. Om ervoor te zorgen dat de verdeling van de kosten niet teveel uit de pas zou gaan lopen met de toezichtinspanningen was in de memorie van toelichting aangegeven dat de verdeling elke vijf jaar bezien en indien nodig herzien zou worden. Bij het bezien van de percentages in 2017 is gebleken dat een herziening nodig was, met de Wbft 2019 en onderhavig besluit als gevolg.

De herziening van de verdeling heeft tevens geleid tot een wijziging van de wetsystematiek, met als doel dat noodzakelijke aanpassingen in de toekomst sneller doorgevoerd kunnen worden.1 In de Wbft 2019 zijn de uitgangspunten van de doorberekening geregeld. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vervolgens de systematiek rond de doorberekening van de kosten van het doorlopend toezicht uitgewerkt. Dit besluit voorziet hierin.

In dit besluit zijn de toezichtcategorieën, de verdeling van de kosten tussen deze categorieën, de personen die onder de verschillende categorieën vallen en de maatstaven die worden gebruikt bij de berekening van de individueel te betalen vergoeding voor het doorlopend toezicht vastgesteld. De toezichtcategorieën en de personen die onder deze categorieën vallen, komen grotendeels overeen met de regeling hiervan in de Wet bekostiging financieel toezicht. Op een enkel punt is hier een wijziging in aangebracht. Deze wijzigingen zullen hieronder specifiek worden toegelicht.

De verdeling van de kosten en de maatstaven zijn integraal opnieuw bezien. De toezichthouders hebben aan de hand van verschillende factoren zoals de hoeveelheid en aard van de regels, het aantal toegelaten partijen en de risico’s, per categorie opnieuw de toezichtinspanningen in beeld gebracht. Daarnaast zijn de maatstaven tegen het licht gehouden om te bezien of deze de aard en omvang van de activiteiten van de personen in een bepaalde categorie het best weerspiegelen. Een van de uitgangspunten bij de doorberekening van de toezichtkosten is dat deze kosten naar verhouding goed gedragen moeten kunnen worden. De kosten moeten de toegang tot de markt niet beperken voor kleine partijen. De maatstaven zijn afhankelijk van de aard van de activiteiten van een toezichtcategorie. Bij de ene categorie wordt de maatstaf gevormd door het aantal werknemers, bij de andere door de activa of het toetsingsvermogen.

Tot slot wordt in deze paragraaf ingegaan op de regels voor de gevallen dat een persoon een deel van het jaar onder toezicht staat en op de gegevens die gebruikt worden bij de berekening van de door een individuele persoon te vergoeden bedrag.

3.2. Autoriteit Financiële Markten
3.2.1. Inleiding

De AFM heeft in 2017 de verdeling van de kosten tegen het licht gehouden. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe verdeling die in dit besluit is opgenomen. Deze nieuwe verdeling is gebaseerd op de verhouding van de toezichtkosten die de AFM voorziet in de komende vijf jaar. Deze verdeling is vervolgens bijgesteld naar aanleiding van de aanvullende toezichtkosten die de AFM verwacht te maken in verband met de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de toename van het aantal partijen dat onder toezicht van de AFM zal vallen.

3.2.2. Werkwijze bepalen nieuwe verdeling

Bij het komen tot de nieuwe verdeling heeft de AFM drie factoren meegewogen:

  • 1. De werkelijke toezichtkosten in de jaren 2014, 2015 en 2016;

  • 2. De kosten die verband houden met (verwachte) wetgeving vanaf 2017;

  • 3. De kosten van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA);

  • 4. De ophoging van het kostenkader in verband met de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

Ad 1. De werkelijke kosten in 2014, 2015 en 2016

De basis van de nieuwe percentages wordt gevormd door de werkelijke toezichtkosten in de jaren 2014, 2015 en 2016. Dit zijn de drie meest recente jaren waarvan de gegevens in 2017 vaststonden. Daarbij is naar de geschreven uren gekeken. Voor projecten, thema’s of activiteiten die meerdere categorieën omvatten is telkens een verdeelsleutel bepaald. Om de meest recente gegevens als uitgangspunt te nemen, is in het rekenmodel aan de drie jaren een gewicht toegekend, waarbij 2016 het zwaarst meewoog.

Ad 2. De kosten die verband houden met (verwachte) wetgeving vanaf 2017

Naast de vastgestelde gegevens over de jaren 2014, 2015 en 2016 heeft de AFM gekeken naar de wetgeving die met ingang van 2017 is doorgevoerd of waarvan verwacht zal worden dat deze op korte termijn wordt doorgevoerd. De (verwachte) toezichtinspanningen zijn hiervan beoordeeld. Bij de toelichting op het percentage voor de betrokken toezichtcategorieën wordt hier nader op ingegaan.

Ad 3. Kosten ESMA

Tot slot is rekening gehouden met de kosten van ESMA. De Europese toezichtkosten worden in Nederland via de AFM en DNB doorberekend aan de sector. ESMA ziet echter niet toe op alle toezichtcategorieën. De AFM heeft daarom bekeken op welke toezichtcategorieën de toezichtinspanningen van ESMA zien. De kosten van ESMA zijn vervolgens toegerekend aan die categorieën en dit is verwerkt in de percentages.

Ad 4. De ophoging van het kostenkader in verband met de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

Op 6 december 2018 hebben de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend gemaakt dat het kostenkader voor de AFM voor de jaren 2019 en 2020 wordt opgehoogd zodat de AFM zich goed kan voorbereiden op de uittreding van het Verenigd Koninkrijk. De verwachting is dat de AFM verantwoordelijk zal worden voor het toezicht op het functioneren van een groot gedeelte van de Europese kapitaalmarkten. Dat wil zeggen, toezien op een ordelijk verloop van de handel, transparante en goede prijsvorming, voorkomen van marktmanipulatie en -misbruik, het verwerken en analyseren van transactie- en orderrapportages voor het datagedreven toezicht.2 In dat verband is het kostenkader van de AFM voor 2019 met € 7,7 miljoen en voor 2020 met € 5,2 miljoen opgehoogd. De aanvullende kosten die de AFM verwacht te maken houden verband met een toename van de toezichtinspanningen voor drie specifieke toezichtcategorieën: (i) beheerders van beleggingsinstellingen en beleggingsondernemingen, (ii) beleggingsondernemingen voor eigen rekening en (iii) financiële infrastructuur. Aan de hand van de totale voorziene bedragen voor 2019 en 2020 heeft de AFM deze kosten op basis van de gemiddelde jaarlijkse kosten aan deze drie toezichtcategorieën toegerekend. Bij de specifieke toezichtcategorieën wordt hieronder op deze toerekening ingegaan.

3.2.3. Wijzigingen in percentages

In vergelijking met de percentages in 2018 blijft het percentage voor één van de zestien toezichtcategorieën gelijk3, daalt het percentage bij zes categorieën en stijgt het bij negen. Hieronder wordt ingegaan op de categorieën waarbij in absolute of verhoudingsgewijze zin de grootste verschuivingen optreden.

Aanbieders van krediet

Sinds 2014 heeft de AFM steeds meer aandacht voor kredietverstrekking, flitskredieten, incassostrategie en marketing. De werkelijke toezichtkosten zijn in de afgelopen jaren hoger geweest dan in rekening is gebracht. Het percentage voor de aanbieders van krediet stijgt van 2,2 naar 4,5. De stijging van de individuele heffingen zal beperkter zijn doordat de populatie met ingang van 2017 is toegenomen met de telecomaanbieders. De rechter heeft uitgewezen dat het verstrekken van een telefonie-abonnement inclusief toestel onder de regels van kredietverstrekking valt. Deze groep aanbieders van krediet heeft relatief veel klanten en de toevoeging van deze groep zal derhalve een dempend effect hebben op de stijging van de individuele heffingen.

Accountantsorganisaties

Het percentage voor de categorie accountantsorganisaties stijgt van 10,3 naar 11,9 procent. Grotendeels houdt dit verband met hogere werkelijke kosten in de afgelopen jaren dan uit die 10,3 procent volgde. De aandacht voor deze categorie zal ook in de toekomst hoog blijven. Daarnaast houdt een deel van de stijging verband met nieuwe taken ten behoeve van deze categorie.

Adviseurs en bemiddelaars

In absolute zin is de grootste wijziging bij de categorie adviseurs en bemiddelaars. Dit percentage zakt van 21,2 naar 13,4 procent. Het toezicht op deze categorie is in de afgelopen jaren afgenomen, vooral onderaan de markt. Daarnaast is er minder toezicht nodig omdat het provisieverbod geïmplementeerd is en minder toezicht vergt.

Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

Het percentage voor deze categorie stijgt van 0,4 naar 1,4 procent. De stijging houdt vooral verband met de implementatie van MiFID II. Hierdoor zal naar verwachting ook het aantal ondernemingen in deze categorie toenemen. Daarnaast is de verwachting dat in verband met de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie de populatie zal toenemen.

Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving

Bij deze categorie is het percentage verlaagd van 7,2 naar 4,4. De werkelijke kosten op deze categorie zijn in de afgelopen jaren afgenomen. Dit houdt vooral verband met het stellen van prioriteiten binnen het toezicht op deze categorie.

Financiële infrastructuur

Bij deze categorie is sprake van de grootste stijging van het percentage. Dit stijgt van 2,3 naar 8,7 procent. De stijging houdt grotendeels verband met de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. De verwachting is dat een aantal grote handelsplatformen zich in Nederland gaat vestigen en dat daarmee een substantieel deel van alle handel van financiële producten in de Europese Unie vanuit Nederland zal plaatsvinden. Dit vergt investeringen in ICT en expertise bij de AFM. Daarnaast houdt de stijging verband met nieuwe taken en nieuwe toetreders. Zo zullen voor het eerst datarapporteringsdiensten en aanbieders van benchmarks onder het toezicht gaan vallen. Verder zorgt de implementatie van MiFID II voor aanvullende werkzaamheden voor de AFM4. Het aantal instellingen binnen deze categorie zal gezien bovenstaande ontwikkelingen aanzienlijk toenemen, hetgeen de stijging van de tarieven zal drukken.

Omdat deze categorie zeer divers is wat activiteiten betreft en er onzekerheid bestaat over de toetreders en de omvang van de activiteiten die zij gaan verrichten, is voorzien in meerdere maatstaven om de toezichtkosten op een evenwichtige wijze over de verschillende partijen binnen deze categorie te verdelen. De maatstaf «aantal transacties» die voorheen gold voor deze categorie is bijvoorbeeld niet passend voor datarapporteringsdiensten en benchmarks die geen transacties verrichten. Daarnaast is de vraag of het aantal transacties wel nog passend is voor de handelsplatformen. Sommige toetreders uit het Verenigd Koninkrijk verrichten ander soort transacties die veel hoger of lager zijn dan de reeds actieve partijen in Nederland. Deze aantallen zeggen echter niet altijd iets over de inkomsten die hiermee gegenereerd worden. Aan de hand van een evenwichtige verdeling waarbij rekening wordt gehouden met draagkracht zal daarom gekeken worden voor elk van de verschillende soorten instellingen binnen deze categorie wat de best passende maatstaf is. Daarom zijn naast vergunningtype en transacties de maatstaven provisie-inkomsten en omzet toegevoegd.

Verzekeraars: zorg

De stijging voor deze categorie is verhoudingsgewijs hoog, maar in absoluut aantal beperkt: van 0,1 naar 0,4 procent. Aanleiding is een toenemende aandacht voor de aanvullende ziektekostenverzekeringen. De heffingen blijven in absolute zin laag. Voor de grotere zorgverzekeraars met een premie inkomen uit aanvullende verzekeringen tussen de € 500 miljoen en € 1 miljard komt de heffing ongeveer neer op 0,006 % van het Premie Inkomen.

3.2.4. Tussentijdse wijzigingen

De verdeling van de toezichtkosten bij de AFM staat in beginsel vast voor een periode van 5 jaar. Substantiële wijzigingen in het toezicht kunnen er echter voor zorgen dat deze verdeling tussentijds aangepast dient te worden. In het verleden is gebleken dat de effecten van nieuwe toezichttaken niet altijd goed te voorspellen zijn. Daarom wordt hier kort ingegaan op de werkwijze in het geval er tussentijds nieuwe toezichtcategorieën ontstaan, dan wel indien er nieuwe toezichttaken van kracht worden die een wijziging van de kosten met zich meebrengen.

In het geval er een nieuwe categorie ontstaat, zal het procentueel aandeel van deze categorie vastgesteld worden op het moment dat de werkelijke omvang van de kosten en de omvang van de populatie duidelijk zijn. Tot dat moment worden voor deze nieuwe categorie vaste bedragen per onderneming of bandbreedtes vastgesteld. Voor reeds bestaande categorieën waarvan de populatie of de omvang van het toezicht substantieel wijzigt en de uiteindelijke omvang hiervan nog niet te bepalen is, wordt het percentage vastgesteld als de omvang van de populatie en werkelijke toezichtkosten met voldoende zekerheid bepaald kunnen worden. In de regel zal dit in het eerste jaar zijn waarin de nieuwe taken van kracht zijn. In geval het een regeling betreft met een uitgebreid overgangsregime kan dit anders liggen.

Het idee achter deze werkwijze is dat het aanpassen van de verdeling van toezichtkosten niet meer gebeurt op basis van aannames, maar geschiedt op het moment dat er duidelijkheid is over de populatie en omvang van de betreffende categorie. Dit voorkomt dat in het geval aannames onjuist blijken dit tot onredelijke effecten leidt. Als eenmaal een percentage is vastgesteld dan moeten de corresponderende kosten in rekening worden gebracht bij de betreffende categorie. In geval bijvoorbeeld de omvang van de populatie veel lager is dan ingeschat dan heeft dit tot gevolg dat de overgebleven ondernemingen de volledige kosten moeten dragen. Dit kan tot een verdubbeling van de kosten per onderneming leiden ten opzichte van de vooraf ingeschatte kosten.

3.3. De Nederlandsche Bank

De kosten van het doorlopend toezicht worden bij DNB niet meer via een procentuele verdeling toegerekend. De kosten volgen direct uit de begroting. Voor de categorieën «banken en kredietunies» en «banken en beleggingsondernemingen» waren de werkelijke kosten al uit de begroting te halen, omdat deze categorieën een eigen bijlage bij de Wbft hadden (bijlagen III en IV) en de kosten voor die categorieën in de begroting gespecificeerd moesten worden. Voor de overige toezichtcategorieën kende DNB in bijlage II van de Wbft wel een procentuele verdeling.

Om inzicht te geven in de gevolgen voor de categorieën die in bijlage II bij de Wbft stonden, is voor het begrotingsjaar 2018 een vergelijking gemaakt tussen de toerekening van de kosten zoals die volgens het oude systeem plaats vond en de werkelijke kosten die DNB verwacht te maken in 2018. Hieruit is de ontwikkeling van de kosten sinds 2013 af te leiden.

Vergelijking kosten 2018 bij verdeling overeenkomstig bijlage II van de Wbft en de doorberekening op basis van werkelijke kosten

Toezichtcategorie

Bedrag dat in 2018 op grond van de procentuele verdeling (in miljoen)

Bedrag dat op grond van de nieuwe systematiek in 2018 toegerekend zou zijn (in miljoen)

Beheerders van beleggingsinstellingen en van icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders alsmede marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren

6.2

6,2

Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronisch geldinstellingen

3,9

5,1

Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

31,5

29,3

Trustkantoren

3,8

4,9

Verzekeraars, niet zijn de zorgverzekeraars

35,2

35,6

Zorgverzekeraars

5,9

5,1

De verwachting is dat de kosten in 2019 vergelijkbaar zullen zijn aan de kosten zoals opgenomen in de derde kolom. Relatief zijn de verschillen met de verdeling in 2018 beperkt. De werkelijke kosten voor pensioenfondsen en zorgverzekeraars hebben in de afgelopen jaren lager gelegen dan uit de procentuele verdeling volgde. Voor vooral de betaalinstellingen en de trustkantoren zullen de kosten toenemen. De verhoging bij de betaalinstellingen houdt verband met de nieuwe taken die volgen uit de implementatie van de richtlijn PSD 25. Ten aanzien van trustkantoren is het toezicht in de afgelopen jaren geïntensiveerd en liggen de werkelijke kosten derhalve hoger dan volgde uit het percentage.

Nieuwe categorie uitvoering DGS

Bij DNB is sprake van één nieuwe categorie, namelijk «Depositogarantiestelsel: banken». De kosten van de uitvoering van het depositogarantiestelsel worden sinds 2017 in rekening gebracht. Deze kosten vielen onder de categorie «banken en kredietunies» (bijlage III bij de Wet bekostiging financieel toezicht). Het loskoppelen van deze kosten met een aparte categorie geeft echter meer inzicht in de berekening en doorberekening van deze kosten. De kosten voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel worden namelijk afzonderlijk van de kosten voor het algemene toezicht op banken berekend. Daarnaast wordt de bijdrage van de individuele banken aan deze kosten op een andere wijze bepaald. De kosten voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel moeten naar verhouding van de betrokkenheid bij het DGS-fonds in rekening worden gebracht. Hiervoor wordt een andere maatstaf gebruikt dan die wordt toegepast voor het algemene toezicht op banken (minimum omvang toetsingsvermogen). Voor de bijdragen in het DGS-fonds is niet de omvang van het toetsingsvermogen van belang, maar de gegarandeerde deposito’s. Daarom geldt voor de categorie «Depositogarantiestelsel: banken» de maatstaf «gemiddelde omvang gegarandeerde deposito’s». Inhoudelijk is geen sprake van een wijziging, het inzicht in de kosten en de doorberekening daarvan is verduidelijkt.

3.4. Verhoudingsgewijze vergoeding en vergoeding bij fusie

De vergoedingen voor het doorlopend toezicht die op grond van dit besluit en de onderliggende regeling worden vastgesteld, zien op het bedrag voor een heel jaar. Voor het geval dat een persoon niet een geheel jaar onder het toezicht van de toezichthouder valt, zijn bijzondere regels opgenomen in dit besluit.

In de basis komen deze regels neer op een betaling naar verhouding dat de persoon in het jaar onder het toezicht viel. Enige uitzondering hierop is de toezichtcategorie Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving. Voor die categorie geldt geen tijdsduur, maar moet sprake zijn van één van de twee gevallen genoemd in het artikel. In dat geval is de persoon een vergoeding voor het volledige jaar verschuldigd. Deze regels zijn gelijk aan de regels hieromtrent in de Wet bekostiging financieel toezicht (artikel 14). Nieuw ten opzichte van die wet zijn een ondergrens aan het betalen en terugbetalen van toezichtkosten als een persoon niet een geheel jaar onder het toezicht valt. Als een persoon pas aan het slot van een jaar een vergunning verkrijgt, wordt ingeschreven of anderszins onder het toezicht valt, kan het zijn dat de vergoeding beperkt is. Uit kosten/batenafweging is bepaald dat bij een bedrag van minder dan € 30 geen kosten voor het doorlopend toezicht in rekening worden gebracht. Daarnaast gebeurt het ook dat personen hun vergunning verliezen of dat zij geschrapt worden uit een register vlak voor het einde van het jaar. In dat geval heeft de persoon doorgaans al een vergoeding voor de kosten van het doorlopend toezicht betaald. Deze vergoeding moet vervolgens herberekend worden. Als de toezichthouder een bedrag van minder dan € 15 aan de persoon verschuldigd is, dan kan de betaling achterwege blijven. Deze regeling is vergelijkbaar aan de (terug)betalingsregels bij de belastingen.

Daarnaast bestaat ook nog de bijzondere situatie dat een persoon in een jaar fuseert, sprake is van collectieve waardeoverdracht of dat een bank of beleggingsonderneming in afwikkeling wordt geplaatst en een deel van het vermogen overgaat. In die gevallen wordt de vergoeding in rekening gebracht of verrekend bij degene die het vermogen heeft verkregen. Deze regels komen ook overeen met hetgeen was bepaald in de Wet bekostiging financieel toezicht (artikel 15).

3.5. Te gebruiken gegevens bij berekenen individuele vergoeding

Om de hoogte van een door een persoon te betalen vergoeding te bepalen, gebruikt de toezichthouder gegevens van de persoon. In de regel zal dit de jaarrekening van die persoon zijn. Het streven is dat de toezichthouders zo min mogelijk informatie hoeven op te vragen bij de personen zelf. Het opvragen van informatie is een tijdsintensief proces en zorgt voor administratieve lasten bij de onder toezicht staande personen. Daarom kijken de toezichthouders hoe zij zoveel mogelijk informatie uit openbare bron, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek of de Kamer van Koophandel, of uit hun toezichtinformatie kunnen verkrijgen. Om deze reden is de bepaling over het gebruik van gegevens aangepast.

In het Besluit bekostiging financieel toezicht 2013 was bepaald dat de toezichthouder de gegevens van het voorafgaande jaar gebruikt en indien deze gegevens niet beschikbaar zijn de gegevens over het jaar daarvoor. Deze formulering maakte dat de toezichthouder altijd moest nagaan of hij de gegevens over het voorafgaande jaar kon verkrijgen. Dit leidde tot onnodige lasten aan de kant van zowel de toezichthouder als de desbetreffende personen. In dit besluit is daarom bepaald dat de toezichthouder de laatst bij hem beschikbare gegevens gebruikt. Om te zorgen dat de vergoeding in relatie blijft staan tot de maatstaf, gebruikt de toezichthouder geen gegevens die ouder zijn dan twee jaar. Bij het vaststellen van een vergoeding in 2019 gebruikt de toezichthouder dus hooguit de jaarrekening over 2017.

Uitgangspunt bij het gebruik van gegevens is dat voor alle personen binnen een categorie gegevens over hetzelfde jaar worden gebruikt. Hierop bestaan enkele uitzonderingen die uit het voorgaande besluit zijn overgenomen. Het gaat dan om afwijkingen in individuele gevallen, bijvoorbeeld als een persoon gedurende het lopende jaar een vergunning krijgt of als een persoon geen (betrouwbare) informatie verstrekt aan de toezichthouder.

§ 4. Financiële gevolgen en administratieve lasten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. De uitgangspunten voor de doorberekening van de toezichtkosten is geregeld in de Wbft 2019, die de grondslag voor dit besluit vormt. Die wet bevat geen wijzigingen rond de uitgangspunten voor de doorberekening ten opzichte van de Wet bekostiging financieel toezicht.

Voor de onder toezicht staande personen kan dit besluit wel financiële gevolgen hebben. In paragraaf 3 van deze toelichting zijn de wijzigingen voor de verschillende toezichtcategorieën uiteengezet. De stijging of daling van het percentage voor een bepaalde toezichtcategorie bij de AFM kan van invloed zijn op de vergoedingen die een individuele onderneming moet betalen. Een stijging van het percentage betekent overigens niet direct een stijging van de vergoeding per onderneming. De vergoeding is mede afhankelijk van het aantal ondernemingen binnen de toezichtcategorie. Bij de meeste toezichtcategorieën waarbij sprake is van een stijging van het percentage is tevens sprake van een (verwachte) toename van het aantal ondernemingen. Voor een toelichting op de wijzigingen wordt naar paragraaf 3.2 verwezen. Bij de vergoeding van de kosten van DNB zullen pensioenfondsen en verzekeraars minder gaan betalen. Tegelijkertijd zullen de kosten voor de toezichtcategorieën betaalinstellingen en trustkantoren toenemen. Bij de betaalinstellingen is een toename van het aantal ondernemingen verwacht in verband met de implementatie van PSD 2. Dit zal de stijging van de vergoeding per individuele onderneming beperken.

Met dit besluit is geen wijziging in de administratieve lasten voorzien. Op grond van dit besluit kunnen onder toezicht staande personen gevraagd worden naar gegevens over hun onderneming om de hoogte van de te betalen vergoeding vast te stellen. Deze bevoegdheid is overgenomen uit het Besluit bekostiging financieel toezicht 2013. De verwachting bestaat dat in de toekomst minder van deze bevoegdheid gebruik hoeft te worden gemaakt, omdat de toezichthouders er naar streven meer informatie uit openbare bronnen te verzamelen. Daarnaast is in dit besluit de verplichting geschrapt dat de toezichthouders in principe de gegevens van het jaar voorafgaand moeten gebruiken en pas als deze gegevens niet beschikbaar zijn de gegevens uit het jaar daarvoor mogen gebruiken. Op grond van dit besluit is de toezichthouder niet meer verplicht om bij alle ondernemingen te achterhalen of de gegevens van het jaar voorafgaand beschikbaar zijn en kan hij direct gebruik maken van de voor hem meest recente gegevens, zolang die gegevens niet ouder zijn dan twee jaar. Met deze maatregelen bestaat de verwachting dat in de toekomst minder gegevens bij ondernemingen opgevraagd zullen worden. Dit is echter op dit moment nog niet te kwantificeren. Voor het overige vloeien uit dit besluit geen informatieverplichtingen.

Een ontwerp van het besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het college heeft geen noodzaak gezien tot het uitbrengen van een advies over dit besluit.

§ 5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De toezichthouders de AFM en DNB zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van onderhavig besluit. De wijziging van de percentuele verdeling van de kosten van de AFM is opgenomen op basis van een onderbouwd advies van de AFM. De wijziging in de systematiek van doorberekening door DNB is doorgevoerd op verzoek van DNB zelf.

Gezien bovenstaande achten de toezichthouders onderhavig besluit uitvoerbaar. Bij dit besluit is geen sprake van gevolgen voor de handhaving.

§ 6. Consultatie

6.1 Algemeen

Een concept van dit besluit is gedurende een periode van zes weken geconsulteerd op internet. Hierop zijn zeven reacties binnen gekomen, waarvan zes openbaar. De (sectorspecifieke) opmerkingen zien op de nieuwe verdeling van de toezichtkosten, die dit besluit met zich meebrengt. In een aantal reacties worden opmerkingen gemaakt die niet zien op deze verdeling, maar op de uitgangspunten van de bovenliggende wet: de nieuwe wetsystematiek, de rol van het parlement, boetes en dwangsommen en transparantie. Op deze punten is uitgebreid ingegaan in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 en voor een reactie op deze punten wordt daar dan ook naar verwezen.6

6.2 Nieuwe verdeling
Betaalinstellingen

Twee partijen maken opmerkingen over de hoge kosten voor betaalinstellingen bij DNB en de verdere stijging daarvan. Ten opzichte van 2014 zijn de kosten die aan de betaalinstellingen worden doorberekend inderdaad fors gestegen. Deze stijging is deels toe te schrijven aan de afschaffing van de overheidsbijdrage per 2015. De kosten werden voorheen namelijk voor circa 90% door de overheid gefinancierd. Om de kosten draagbaar te houden is in de afgelopen jaren bezien hoe de kosten voor kleinere ondernemingen gereduceerd kunnen worden. Zo is in 2017 een nieuwe staffel met een laag basisbedrag en een variabele heffing ingevoerd. De heffingen in 2017 en 2018 zijn daarmee voor de kleinere ondernemingen fors lager dan in de jaren daarvoor.

Daarnaast is er in de reacties aangegeven dat de betaalinstellingen twee keer een verhoging van de kosten krijgen, namelijk in 2018 en in 2019. Dit is echter niet het geval. In de nota van toelichting is berekend wat de kosten voor de betaalinstellingen in 2018 zouden zijn als op basis van daadwerkelijke kosten doorberekend zou worden. Deze situatie is echter pas vanaf 2019 aan de orde. In 2018 worden de kosten nog op basis van de percentages in de Wet bekostiging financieel toezicht toegerekend aan de betaalinstellingen. Dit blijkt ook uit de Regeling bekostiging financieel toezicht 2018.7 De tarieven voor betaalinstellingen zijn daarin zelfs lager dan in 2017. Er is dus alleen sprake van een stijging van de kosten in 2019. Omdat er waarschijnlijk meer partijen onder het toezicht gaan vallen met de inwerkingtreding van PSD 2, is nog niet zeker in welke mate dit ook tot een stijging van de tarieven per instelling gaat leiden.

Tot slot is in reacties aangegeven dat de kosten voor betaalinstellingen in Nederland hoger zijn dan in omringende landen en dat een gelijk Europees speelveld in deze sector van groot belang is. In Nederland is de keuze gemaakt de kosten van het toezicht volledig door te berekenen. Het is aan andere staten hoe zij het toezicht bekostigen. Nederland kent vele andere voordelen waarom het gunstig is om een instelling in Nederland op te zetten, de toezichtkosten vormen een onderdeel in het gehele vestigingsklimaat.

Banken

Ten aanzien van de banken wordt in een reactie gesteld dat de introductie van de bankenunie tot een wijziging van de toezichtkosten had moeten leiden. Ook wordt beargumenteerd dat de heffingssystematiek van DNB niet aansluit bij de systematiek die gehanteerd wordt door de Europese Centrale Bank (ECB). De opgenomen maatstaf in het besluit weerspiegelen naar het oordeel van het kabinet de toezichtinspanningen van DNB. Van belang is daarbij dat de ECB en DNB deels op andere banken toezicht houden. In reactie op vragen over de kosten die DNB en die de ECB maakt, is van belang om op te merken dat indien medewerkers van DNB taken uitvoeren voor de ECB, zij worden gedetacheerd bij de ECB en de kosten worden overgenomen door de ECB (bijvoorbeeld on-site onderzoek bij een buitenlandse instelling).

Daarnaast zijn er vragen gesteld over de maatstaf die gebruikt wordt bij het doorberekenen van de kosten voor het uitvoeren van het depositogarantiestelsel (DGS). De opgenomen maatstaf ziet het kabinet als passend en moet onredelijke gevolgen voorkomen. De maatstaf «gemiddelde omvang van de gegarandeerde deposito’s» sluit namelijk beter aan bij de betrokkenheid van de banken bij de uitvoering van het DGS en voorkomt daarmee onredelijke heffingen bij banken met een groot toetsingsvermogen, maar weinig depositohouders.

Financiële infrastructuur

Ook ten aanzien van deze categorie zijn vragen gesteld over de stijging van het procentueel aandeel. Het percentage is net als bij de andere categorieën gebaseerd op een berekening van de werkelijke kosten voor deze categorie in de jaren 2014, 2015 en 2016. Daarnaast stijgt het percentage in verband met nieuwe taken vanaf 2017. De nieuwe toezichttaken betreffen onder andere naar aanleiding van MiFID 2, PRIPS en de verordening inzake benchmarks. Voor de reeds onder toezicht staande ondernemingen betekent dit dat de bijdrage in de toezichtkosten stijgt. De verhoging zal echter niet gelijk zijn aan de stijging van het percentage, nu in verband met het toezicht op datarapporteringsdienstverleners en benchmarks nieuwe instellingen aan deze categorie toegevoegd worden. Voor informatie over de doelmatigheid en operationele efficiency van de financiële toezichthouders verwijst het kabinet naar de naar de jaarverslagen en jaarrekeningen van de toezichthouders. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via een vertegenwoordiger in de halfjaarlijkse adviserende panels hierover vragen te stellen.

Aanbieders van krediet

In een reactie wordt gesteld dat de verdubbeling van het percentage voor de categorie aanbieders van krediet op gespannen voet staat met het principe van stabiele en voorspelbare toezichtkosten. Gesteld wordt dat, in tegenstelling tot de afgelopen jaren, er voor de komende jaren geen sprake zal zijn van intensiever toezicht. Het kabinet en de AFM verwachten echter dat ook in de komende jaren de intensiteit van het toezicht op deze categorie hoog zal blijven. Het aantal en de omvang van de projecten binnen de categorie aanbieders van krediet zullen niet afnemen. Ook vanaf 2018 blijft het toezicht op aanbieders van hypothecair en consumptief krediet een van de prioriteiten van de AFM.

Adviseurs en bemiddelaars

Twee reacties zien op het nieuwe percentage van de categorie adviseurs en bemiddelaars bij de AFM. Het nieuwe percentage wordt als positief beoordeeld.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt onder een toezichtcategorie verstaan een van de toezichtcategorieën waaraan de AFM of DNB de kosten van het doorlopend toezicht in rekening brengt. Voor de AFM zijn deze toezichtcategorieën opgenomen in bijlage 1 (onderdeel A) en voor DNB in bijlage 2 (onderdeel A). Deze toezichtcategorieën komen overeen met de toezichtcategorieën die in de bijlagen II, III, IV en V waren opgenomen. De toezichtcategorie «banken en kredietunies» (bijlage III) is gesplitst in «banken en kredietunies» en «depositogarantiestelsel: banken». Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2. Berekeningswijze doorlopend toezicht

Dit artikel komt overeen met hetgeen was geregeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht. In de begroting geeft de toezichthouder aan hoe hij tot het bedrag voor het doorlopend toezicht is gekomen. Dit is relevant omdat deze kosten vervolgens via een procentuele verdeling (de AFM) of rechtstreeks in de begroting (DNB) aan de toezichtcategorieën in rekening wordt gebracht.

Artikel 3. Begroting De Nederlandsche Bank

Bij DNB volgen de kosten voor het doorlopend toezicht die in rekening worden gebracht bij de verschillende toezichtcategorieën uit de begroting zelf. Daarom neemt DNB per toezichtcategorie een aparte post op. Voor zover van toepassing wordt in die post de verwachte opbrengsten uit eenmalige handelingen opgenomen. De kosten voor het doorlopend toezicht volgen uit de totale kosten voor een categorie met aftrek van de verwachte opbrengsten uit die eenmalige handelingen. Daarmee is het bedrag dat een toezichtcategorie aan doorlopend toezicht moet vergoeden inzichtelijk. Naast deze posten voor toezichtcategorieën is er een aparte post voor het toezicht op de Wet financiële markten BES en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES. Deze kosten kennen een ander vergoedingsregime waarbij de Staat het grootste deel bijdraagt.

Artikel 4. Nadere regels

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van de begroting. Het gaat dan om technische voorschriften. Dit artikel komt overeen met artikel 4 zoals dit in de Wet bekostiging financieel toezicht was opgenomen.

Artikel 5. Verantwoording De Nederlandsche Bank

Naast het begroten per toezichtcategorie, verantwoordt DNB ook de daadwerkelijk gemaakte kosten per toezichtcategorie. Het gaat dan om de realisatie van kosten en opbrengsten per categorie. Hierbij zijn de opbrengsten uit boetes en verbeurde dwangsommen niet meegenomen. Uit de verantwoording volgt daarmee ook direct het bedrag (overschot of tekort) dat met de desbetreffende categorie in het opvolgende jaar moet worden verrekend. De opbrengsten uit boetes en verbeurde dwangsommen worden afzonderlijk verantwoord.

Artikel 6.Toerekenen exploitatiesaldo

Het overschot of tekort dat AFM in enig jaar realiseert, verrekent zij in het opvolgende jaar. In dit saldo zijn opbrengsten uit boetes en verbeurde dwangsommen tot € 2,5 miljoen meegenomen. Het saldo wordt aan de toezichtcategorieën toegerekend overeenkomstig de procentuele verhouding in bijlage 1 zoals die in het jaar van de realisatie van dat saldo van toepassing was. Als bijvoorbeeld in 2019 een overschot van € 3 miljoen wordt gerealiseerd, dan wordt dit in 2020 overeenkomstig de percentages die in 2019 golden, toegerekend aan de toezichtcategorieën. Het zou immers kunnen dat door nieuwe taken de percentages voor 2020 anders liggen dan in 2019. De verrekening wordt hiermee dus gekoppeld aan het jaar waarin te veel of te weinig is betaald.

Bij DNB gaat de verrekening in twee stappen. Eerst wordt het saldo van de daadwerkelijke realisatie per toezichtcategorie verrekend. Vervolgens worden de inkomsten uit boetes en verbeurde dwangsommen verdeeld over de toezichtcategorieën. Deze verdeling vindt plaats aan de hand van de gerealiseerde kosten van het doorlopend toezicht. Hierbij wordt het bedrag van een toezichtcategorie afgezet tegen de totale kosten van het doorlopend toezicht. Als een categorie in 2019 tien procent van de totale kosten van het doorlopend toezicht heeft gedragen dan wordt 10 procent van de opbrengsten uit boetes en verbeurde dwangsommen tot € 2,5 miljoen in 2020 aan deze categorie toegerekend.

Artikel 7. Vergoeding kosten Autoriteit Financiële Markten

De AFM brengt haar kosten voor het doorlopend toezicht overeenkomstig de percentages in bijlage 1 in rekening bij de verschillende toezichtcategorieën. In onderdeel B van die bijlage staat vermeld welke personen onder de verschillende categorieën vallen en bij wie derhalve een heffing in rekening gebracht moet worden. Tevens is in dat onderdeel voor de personen een maatstaf opgenomen. Aan de hand van de maatstaf wordt bepaald welk bedrag een specifieke persoon dient te vergoeden.

Ten opzichte van de huidige categorieën en maatstaven zijn slechts enkele wijzigingen doorgevoerd. Bij de betaalinstellingen zijn de Europees paspoorthouders geschrapt. Het toezicht op deze personen is zeer beperkt en vergoedingen zijn niet goed in rekening te brengen. Bij de «Effecten uitgevende instellingen: markt» zijn de personen die voorheen onder «b» stonden geschrapt. Deze groep personen wordt al gedekt door onderdeel a. Het kon bij die personen namelijk alleen maar gaan om financiële instrumenten die toegelaten op een handelsplatform met een vergunning van de AFM. Tot slot is de omschrijving van de personen in de categorie «Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving» technisch verbeterd. Een heffing wordt alleen opgelegd als de jaarlijkse financiële verslaggeving van een effectenuitgevende instelling in het desbetreffende heffingsjaar onder het toezicht valt op grond van de Wet toezicht financiële verslaggeving. Dit betekent dat in het heffingsjaar sprake moet zijn van een effectenuitgevende instelling en in de periode dat de instelling effectenuitgevende instelling is, de jaarlijkse financiële verslaggeving is opgemaakt of de wettelijke termijn verstrijkt voor het opmaken van de jaarlijkse financiële verslaggeving, terwijl deze nog niet is opgemaakt. Instellingen als bedoeld in artikel 1a van de Wet toezicht financiële verslaggeving ontvangen geen heffing omdat zij niet onder het toezicht vallen.

Artikel 8. Vergoeding kosten De Nederlandsche Bank

DNB brengt de kosten voor het doorlopend toezicht in rekening bij de personen die in onderdeel B van bijlage 2 staan vermeld. Net als bij de AFM zijn de Europees paspoorthouders bij de betaalinstellingen geschrapt. Verder is bij de categorie «verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars» bij de personen «entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen aangewezen staat is, die een verklaring hebben overlegd als bedoeld in artikel 2:54f Wft» geschrapt. Er zijn in Nederland (nog) geen entiteiten voor risico-acceptatie onder toezicht. Artikel 2:54f gaat specifiek over entiteiten voor risico-acceptatie die vanuit een niet-aangewezen staat in Nederland op basis van dienstverrichting actief zijn. Een dergelijke entiteit kan direct na de mededeling van DNB dat zij de notificatie/kennisgeving van de toezichthouder van het land van herkomst heeft ontvangen, overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden in Nederland. De entiteit staat niet onder het doorlopend toezicht van DNB.

Daarnaast is voor de kosten van de uitvoering van het depositogarantiestelsel een eigen toezichtcategorie opgenomen. De personen die onder deze categorie vallen zijn de banken. De maatstaf voor deze categorie is «gemiddelde omvang van de gegarandeerde deposito’s».

Voor het overige zijn de personen en maatstaven gelijk gebleven. Wel is gekeken hoe het geheel toegankelijker geformuleerd en vormgegeven kon worden.

Artikel 9. Vaststelling jaarlijkse tarieven

Evenals onder de Wbft worden jaarlijks bij ministeriële regeling de bandbreedtes voor de verschillende categorieën vastgesteld. Deze bandbreedtes houden verband met de begroting van de toezichthouder voor het desbetreffende jaar, het exploitatiesaldo en eventuele wijzigingen in omvang van de toezichtcategorie. De regeling wordt jaarlijks voor 1 juni vastgesteld. Op dat moment is namelijk de verantwoording van de toezichthouder over het voorafgaande jaar vastgesteld en staat het exploitatiesaldo vast. In de regel wordt per toezichtcategorie met een combinatie van vaste tarieven en een staffel naar omvang, omzet of andere maatstaf gewerkt. Hierbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van kleine instellingen.

Artikel 10. Te gebruiken gegevens

Dit artikel is vergelijkbaar aan artikel 2 van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2013. Zoals in paragraaf 3.5 aangegeven heeft een kleine aanpassing plaatsgevonden in de te gebruiken gegevens. Om onnodige lasten te voorkomen, wordt uitgegaan van de gegevens die de toezichthouder tot zijn beschikking heeft. De gegevens moeten tenminste zien op het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin de kosten in rekening worden gebracht.

In het geval een persoon gedurende het jaar onder het toezicht valt, gebruikt de toezichthouder de gegevens op het moment van toetreding. Als dit niet mogelijk blijkt wordt teruggegaan tot de laatste jaarrekening. Bij fusie, splitsing of ontbinding worden de gegevens gebruikt direct voor het moment van samengaan, splitsen of ontbinding.

Als de toezichthouder geen gegevens tot diens beschikking heeft, verzoekt hij de desbetreffende persoon de relevante gegevens te verstrekken. Als de gegevens niet binnen een redelijke termijn worden verstrekt, maakt de toezichthouder een schatting. Het risico van een verkeerde schatting ligt bij degene die nagelaten heeft de relevante gegevens te verstrekken.

Artikel 11. Verhoudingsgewijze vergoeding

Dit artikel komt overeen met artikel 14 van de Wbft. In het artikel worden regels gegeven over de hoogte van de vergoeding in relatie tot de tijdsduur dat een persoon onder het toezicht valt in enig jaar. Uitgangspunt is dat de kosten in verhouding staan tot de periode dat een persoon onder het toezicht viel. Uitzondering zijn de personen in de categorie effectenuitgevende instellingen: verslaggeving. Als een persoon in enig jaar tot deze categorie behoort dan is deze een vergoeding voor het gehele jaar verschuldigd. In bijlage 1 is uitgewerkt wanneer een persoon tot deze categorie behoort, kort gezegd komt dit er op neer dat een effectenuitgevende instelling in het desbetreffende heffingsjaar een verplichting tot het opmaken van een jaarrekening had of een verplichting tot het uitgeven van een persbericht over het algemeen verkrijgbaar gesteld hebben van de jaarlijkse financiële verslaggeving.

Tot slot kent het artikel een minimum bedrag voor vergoeding en creditering. Als een persoon een vergoeding van minder dan 30 euro moet vergoeden, kan dit achterwege blijven. Hetzelfde geldt bij een creditering door de toezichthouder van minder dan 15 euro.

Artikel 12. Fusie

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 15 Wbft. Het artikel is redactioneel vereenvoudigd. Het artikel geeft regels voor het in rekening brengen van een vergoeding bij een fusie of collectieve waardeoverdracht. Als algemene regel geldt dat een vergoeding in rekening wordt gebracht bij de partij die het vermogen heeft verkregen.

Artikel 13. Overgangsbepaling exploitatiesaldo 2018

In 2019 wordt het exploitatieresultaat van de AFM en DNB toegerekend overeenkomstig de procentuele verdeling die opgenomen was in de Wbft zoals die wet op 31 december 2018 luidde. Het resultaat is immers behaald aan de hand van toerekening volgens die percentages. Met deze bepaling wordt voorkomen dat het saldo behaald in 2018 volgens de procentuele verdeling in dit besluit of de gerealiseerde kosten van DNB wordt toegerekend. Uitgangspunt is immers dat het saldo wordt toegerekend aan de hand van de kostenverdeling van het jaar waarin het saldo is behaald.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Het ontwerpbesluit is aangepast vanwege de ontwikkelingen rond de uittreding van het Verenigd Koninkrijk. Daarbij is zo lang mogelijk gewacht om een zo actueel mogelijk beeld te krijgen van de nieuwe toetreders. Dit was van belang om de procentuele verdeling van de kosten van de AFM evenwichtig aan te passen zodat de kosten zo goed mogelijk worden toegerekend aan de categorieën waar de toezichtinspanningen toenemen. Het besluit treedt daarom later in werking dan eerder voorzien. Wel is voorzien in terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019. Daarmee geldt de nieuwe verdeling voor het gehele begrotingsjaar 2019. Deze terugwerkende kracht tast de rechten van de betrokken partijen niet aan, het zorgt ervoor dat de kosten van het doorlopend toezicht zo nauwkeurig mogelijk worden toegerekend.

Deze nota van toelichting wordt getekend mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Zie voor de achtergrond hiervan de paragrafen 2 en 4 van de memorie van toelichting bij de Wet bekostiging financieel toezicht 2019, Kamerstukken II 2017/18, 34 870, nr. 3.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 33 957, nr. 31.

X Noot
3

De toezichtcategorieën waarbij het nieuwe percentage verhoudingsgewijs minder dan tien procent afwijkt van het percentage in 2018.

X Noot
4

Richtlijn 2014/65/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU (herschikking) (PbEU 2014, L 173).

X Noot
5

Richtlijn nr. 2015/2366/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337).

X Noot
6

Kamerstukken II 2017/18 34 870, nr. 3.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven