Besluit van 18 december 2018 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en enige andere besluiten in verband met de Wet accreditatie op maat

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 23 oktober 2018, nr. 2018001882, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 1.7a, eerste en tweede lid, 5.9, derde lid, 5.17, tweede lid, 5.18, 5.19, tweede lid, onderdeel b en vierde lid, en 5.27, tweede en derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 november 2018, nr. W05.18.0330/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 december 2018, nr. 1452042 (7988), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN HET UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1.1. wordt in de alfabetische rangschikking een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

erkenning ITK:

erkenning als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de wet;

B

Afdeling 3 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

Afdeling 3. Bepalingen betreffende accreditatie en erkenning ITK onder voorwaarden

Artikel 3.9. Accreditatie onder voorwaarden
  • 1. Het accreditatieorgaan kan accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, van de wet of accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.17, tweede lid, van de wet verlenen, indien:

    • a. het accreditatieorgaan oordeelt dat de kwaliteit van de opleiding op het kwaliteitsaspect beoogd eindniveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is, bedoeld in de artikelen 5.7, eerste lid, onderdeel a en 5.12, onderdeel a, van de wet, geen tekortkomingen bevat; en

    • b. een of meer van de andere kwaliteitsaspecten, bedoeld in de artikelen 5.7 en 5.12, van de wet, tekortkomingen bevatten die naar het oordeel van het accreditatieorgaan binnen twee jaar na de verlening kunnen worden weggenomen.

  • 2. In geval van toepassing van het eerste lid wordt de opleiding uiterlijk twee jaar na de verlening van de accreditatie onder voorwaarden, herbeoordeeld op de kwaliteitsaspecten die tekortkomingen bevatten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het behoud van accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.18 van de wet en op het behoud van accreditatie nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid j° artikel 5.8, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 4. Accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, van de wet kan niet worden verleend in geval van een verzwaarde toets nieuwe opleiding voor de eerste opleiding die wordt verzorgd door een rechtspersoon die geaccrediteerde opleidingen wil verzorgen als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, onderdeel d, van de wet.

Artikel 3.10. Erkenning ITK onder voorwaarden
  • 1. Het accreditatieorgaan kan een erkenning ITK onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.27, tweede lid, van de wet verlenen indien sprake is van tekortkomingen die naar het oordeel van het accreditatieorgaan binnen twee jaar na de verlening kunnen worden weggenomen, op ten hoogste twee van de volgende kwaliteitsaspecten:

    • a. de visie van de instelling op de kwaliteit van haar onderwijs, bedoeld in artikel 5.23, derde lid, onderdeel a, van de wet;

    • b. de vormgeving van de interne kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 5.23, derde lid, onderdeel b, van de wet;

    • c. de effectiviteit van de interne kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 5.23, derde lid, onderdeel b, van de wet; of

    • d. het gevoerde beleid op het gebied van personeel en voorzieningen, bedoeld in artikel 5.23, derde lid, onderdeel c, van de wet dan wel de voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen, bedoeld in artikel 5.23, derde lid, onderdeel d, van de wet.

  • 2. In geval van toepassing van het eerste lid wordt de kwaliteitszorg van de instelling uiterlijk twee jaar na de verlening van de erkenning ITK onder voorwaarden, herbeoordeeld op de kwaliteitsaspecten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met d, voor zover deze tekortkomingen bevatten.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verlenging van de erkenning ITK onder voorwaarden, bedoeld in artikel 5.27, tweede lid, van de wet.

Artikel 3.11. Voorwaarden en intrekking
  • 1. Het accreditatieorgaan kan aan een accreditatie onder voorwaarden als bedoeld in de artikelen 5.9, tweede lid, 5.17, tweede lid, 5.18 en 5.19, tweede lid, van de wet respectievelijk een erkenning ITK onder voorwaarden als bedoeld in de artikel 5.27, tweede lid, van de wet, voorwaarden verbinden die betrekking hebben op:

    • a. de wijze waarop de tekortkomingen worden weggenomen;

    • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de herbeoordeling, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid of artikel 3.10, tweede lid, plaatsvindt; en

    • c. de berichtgeving door het instellingsbestuur over de door het accreditatieorgaan gestelde voorwaarden aan studenten en andere belanghebbenden.

  • 2. Een accreditatie onder voorwaarden als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid wordt ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, of een of meer van de kwaliteitsaspecten bij de herbeoordeling ingevolge artikel 3.9, tweede lid, tekortkomingen bevatten.

  • 3. Een erkenning ITK onder voorwaarden als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid wordt ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, of een of meer van de kwaliteitsaspecten bij de herbeoordeling ingevolge 3.10, tweede lid, tekortkomingen bevatten.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN HET BESLUIT EXPERIMENT INSTELLINGSACCREDITATIE MET LICHTERE OPLEIDINGSACCREDITATIE

Het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische rangschikking worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

accreditatiekader:

accreditatiekader als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

erkenning ITK:

erkenning ITK als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;.

2. De begripsbepaling «instellingstoets kwaliteitszorg» vervalt.

3. De omschrijving van het begrip «kwaliteitsaspecten I» komt te luiden:

  • a. het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is; en

  • b. het gerealiseerde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is;.

4. De omschrijving van het begrip «kwaliteitsaspecten II» komt te luiden:

  • a. voor zover het een deelnemende instelling betreft waaraan een erkenning ITK is verleend:

    • 1°. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma;

    • 2°. de kwaliteit van het docententeam; en

    • 3°. de deugdelijkheid van de beoordeling, toetsing en examinering van de studenten;

  • b. voor zover het een deelnemende instelling betreft waaraan geen erkenning ITK is verleend:

    • 1°. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma;

    • 2°. de kwaliteit van het docententeam;

    • 3°. de opleidingsspecifieke voorzieningen alsmede de instellingsbrede voorzieningen die van invloed zijn op de kwaliteit van de opleiding, daaronder mede begrepen voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen;

    • 4°. de vormgeving en effectiviteit van de interne kwaliteitszorg gericht op de systematische verbetering van de opleiding; en

    • 5°. de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.

5. In de omschrijving van het begrip «NVAO» wordt «artikel 5a.2, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 5.2, eerste lid, van de wet».

B

In artikel 4 wordt «artikel 5a.2, tweede lid, van de wet» vervangen door «artikel 5.2, tweede lid, onderdelen c en d, en artikel 5.14 van de wet».

C

In artikel 5 wordt «artikel 5a.2a van de wet» telkens vervangen door «artikel 5.3 van de wet».

D

In artikel 6 wordt «artikelen 5a.8 tot en met 5a.10 of 5a.13f van de wet» vervangen door «artikelen 5.11 tot en met 5.19 en 5.25 van de wet».

E

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Vereisten voor deelname aan het experiment

  • 1. Onze Minister kan op aanvraag van een instellingsbestuur toestemming verlenen voor deelname aan het experiment, indien:

    • a. het instellingsbestuur:

      • 1°. van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs, instemming van de medezeggenschapsraad heeft verkregen voor deelname aan het experiment met bepaalde opleidingen, of

      • 2°. van een niet-bekostigde instelling voor hoger onderwijs, voldoende draagvlak voor deelname aan het experiment met bepaalde opleidingen aantoont onder studenten en docenten;

    • b. aan de opleidingen waarmee het instellingsbestuur wenst deel te nemen aan het experiment, accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.11 van de wet is verleend;

    • c. het instellingsbestuur beschrijft op welke wijze de met dit besluit geboden innovatieruimte ten aanzien van de kwaliteitsaspecten II wordt benut;

    • d. voor zover aan een opleiding van het instellingsbestuur in de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag tot deelname aan het experiment accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden is verleend als bedoeld artikel 5.17, tweede lid, van de wet, na afloop van de termijn voor herbeoordeling, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, in alle gevallen accreditatie bestaande opleiding is verleend als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, van de wet of indien het visitatierapport niet is overgelegd op de datum, bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de wet, dan wel de datum, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van de wet, indien Onze Minister daaraan toepassing heeft gegeven; en

    • e. voor zover aan een opleiding van het instellingsbestuur in de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag tot deelname aan het experiment een herstelperiode is verleend op grond van artikel 5a.12a, eerste lid, van de wet zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, en na afloop van die herstelperiode in alle gevallen opnieuw accreditatie is verleend, of de aanvraag tot het verlenen van accreditatie is ingetrokken.

  • 2. Een instelling voor hoger onderwijs waaraan geen erkenning ITK is verleend, kan slechts deelnemen aan het experiment, indien de instelling voor hoger onderwijs in de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag tot deelname aan het experiment, voor alle opleidingen aan die instelling:

    • a. die voor de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat zijn geaccrediteerd, het oordeel goed of excellent, bedoeld in artikel 5a.8, eerste lid, onderdeel d, van de wet, zoals deze luidde voor de Wet accreditatie op maat heeft verkregen voor het kwaliteitsaspect, bedoeld in artikel 5a.8, tweede lid, onderdeel g, van de wet;

    • b. die na inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat zijn geaccrediteerd het oordeel voldoende, bedoeld in artikel 5.15, zesde lid, van de wet, heeft verkregen voor het kwaliteitsaspect, bedoeld in artikel 5.12, onder e, van de wet.

  • 3. Een instelling voor hoger onderwijs waaraan een erkenning ITK is verleend kan slechts deelnemen aan het experiment indien de erkenning ITK niet onder voorwaarden is verleend of verlengd als bedoeld in artikel 5.27, tweede lid, van de wet.

F

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 9, eerste lid, onder c» vervangen door «artikel 9, eerste lid, onderdeel c».

2. In het vierde lid wordt «instellingstoets kwaliteitszorg» vervangen door «erkenning ITK».

3. In het vijfde lid wordt «de aanvragen zijn onvoldoende divers» vervangen door «de aanvragen onvoldoende divers zijn».

G

In artikel 11, derde lid, wordt «Artikel 5a.9, negende lid, van de wet» vervangen door «Artikel 5.15, vijfde lid, van de wet».

H

In artikel 12, tweede lid, wordt «wijziging van de aan de NVAO gemelde opleidingen,» vervangen door «deelname van andere opleidingen dan de opleidingen waarvoor instemming van de medezeggenschapsraad als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, is verkregen of waarvoor draagvlak is aangetoond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 2°,».

I

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 5a.2, tweede lid, tweede volzin,» vervangen door «artikel 5.2, tweede lid, onder c, en artikel 5.14,» en wordt «artikel 5bijlage 1, onder 1 en 2» vervangen door «artikel 5, bijlage 1, onder 1 en 2».

2. In het derde lid wordt «artikel 5a.2, lid 3a,» vervangen door «artikel 5.2, tweede lid, onder a,».

J

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14 Beoordeling opleidingen met lichtere opleidingsaccreditatie

  • 1. Een opleiding van een deelnemende opleiding wordt in het kader van behoud van accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.16 van de wet, uitsluitend herbeoordeeld op de kwaliteitsaspecten I.

  • 2. De kwaliteitsaspecten II worden op een door de instelling te bepalen wijze beoordeeld overeenkomstig bijlage 2 behorende bij dit besluit.

  • 3. Gedurende de experimenteerperiode worden de deelnemende opleidingen ten minste eenmaal beoordeeld op de kwaliteitsaspecten II overeenkomstig de voorschriften van dit besluit. De beoordeling geschiedt uiterlijk twee jaar na de datum van overlegging van het visitatierapport, bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de wet, dan wel uiterlijk een jaar na de datum van overlegging van het visitatierapport, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van de wet, indien Onze Minister daaraan toepassing heeft gegeven.

K

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17 Norm behoud accreditatie bestaande opleiding

Een deelnemende opleiding behoudt accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.16 van de wet, tenzij:

  • a. niet wordt voldaan aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 13 en 14;

  • b. de opleiding op het kwaliteitsaspect «het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is» het oordeel onvoldoende verkrijgt; of

  • c. de opleiding op het kwaliteitsaspect «het gerealiseerde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is» tekortkomingen bevat die naar het oordeel van de NVAO niet binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen.

L

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 5a.8, tweede lid, onder c, van de wet» vervangen door «artikel 5.12, tweede lid, onderdeel b, van de wet».

2. In het derde lid wordt «artikel 5a.2, lid 3a, van de wet» vervangen door «artikel 5.2, tweede lid, van de wet».

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De herbeoordeling, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, ziet enkel op de kwaliteitsaspecten die als onvoldoende zijn beoordeeld.

M

In artikel 22 wordt «niet opnieuw een instellingstoets kwaliteitszorg wordt verleend of aan de verlening van een instellingstoets kwaliteitszorg voorwaarden als bedoeld in artikel 5a.13e, zesde lid, van de wet zijn gesteld» vervangen door «de verlenging van de erkenning ITK wordt geweigerd op grond van artikel 5.27, eerste lid, van de wet of de verlenging van de erkenning ITK onder voorwaarden wordt verleend op grond van artikel 5.27, tweede lid, van de wet».

N

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Een aanvraag tot verlening van accreditatie die bij de NVAO is ingediend» vervangen door «Een opleiding».

2. In het tweede lid wordt «opleidingsaccreditatie» vervangen door «opleiding».

O

In bijlage 1., behorende bij artikel 5, eerste lid, wordt in de eerste volzin «artikel 5a.2a van de wet», vervangen door «artikel 5.3 van de wet».

ARTIKEL III WIJZIGING VAN HET BESLUIT OPLEIDINGEN EN BEVOEGDHEDEN NAUTISCHE BEROEPSBEOEFENAREN

Het Besluit opleidingen en bevoegdheden nautische beroepsbeoefenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.3 wordt «hoofdstuk 5a» vervangen door «hoofdstuk 5».

ARTIKEL IV INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 18 december 2018

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de achttiende januari 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Op 5 juli 2018 is de Wet accreditatie op maat bekendgemaakt.1 De Wet accreditatie op maat schrijft voor dat bij algemene maatregel van bestuur (besluit) voorschriften worden gegeven omtrent de voorwaarden waaronder en de gevallen waarin sprake kan zijn van een accreditatie onder voorwaarden of een erkenning instellingstoets kwaliteitszorg (hierna: erkenning ITK) onder voorwaarden, en de gevallen waarin de voorwaardelijke accreditatie respectievelijk de voorwaardelijke erkenning ITK kan worden ingetrokken. Onderhavig besluit geeft hier uitvoering aan. Ter vervanging van het Accreditatiebesluit WHW, waarvoor de grondslag met de Wet accreditatie op maat komt te vervallen, wordt in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (hierna: UWHW 2008) een nieuwe afdeling ingevoegd met accreditatievoorschriften. Daarnaast bevat onderhavig besluit enkele wijzigingen in enige andere besluiten als gevolg van de Wet accreditatie op maat, waarvan de wijziging van het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie (hierna: het experimenteerbesluit) dat op 1 januari 2018 in werking is getreden, de voornaamste is. De wijzigingen in dit experimenteerbesluit zijn van zuiver technische aard. Onderhavige algemene toelichting heeft voornamelijk betrekking op de nieuwe afdeling in het UWHW met voorschriften voor accreditatie onder voorwaarden en erkenning ITK onder voorwaarden. Wijzigingen ten aanzien van het experimenteerbesluit worden in paragraaf 6 separaat toegelicht.

2. Wettelijk kader

Naar aanleiding van verschillende evaluaties van het accreditatiestelsel kondigde de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in 2015 aan het accreditatiestelsel door te ontwikkelen met als doel om meer vertrouwen van het stelsel uit te laten gaan, meer eigenaarschap te beleggen bij de onderwijsgemeenschap, en een betere balans te creëren tussen de ervaren baten en lasten, met behoud van borging van de kwaliteit.2 Met de Wet accreditatie op maat worden deze doelstellingen beoogd. De Wet accreditatie op maat is op 5 juli 2018 bekendgemaakt.

De mogelijkheid tot een voorwaardelijke accreditatie of voorwaardelijke instellingstoets kwaliteitszorg (voortaan «erkenning ITK») die reeds bestond in de wet, is met de Wet accreditatie op maat gehandhaafd. De met de Wet accreditatie op maat in de WHW opgenomen artikelen 5.9, derde lid, 5.17, tweede lid, 5.18, 5.19, tweede lid, onderdeel b en vierde lid, en 5.27, tweede en derde lid, bieden grondslagen om de bedoelde voorschriften bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen.

Voor de komst van de Wet accreditatie op maat waren de voorschriften voor accreditatie onder voorwaarden en de erkenning ITK onder voorwaarden uitgewerkt in het Accreditatiebesluit WHW. Er is voor gekozen de nieuwe voorschriften met betrekking tot accreditatie onder voorwaarden en erkenning ITK onder voorwaarden op te nemen in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008.

3. Noodzaak

De mogelijkheid van een voorwaardelijk oordeel bij minder ernstige tekortkomingen maakt de beoordeling scherper en zet aan tot concrete kwaliteitsverbetering. Met de Wet accreditatie op maat is dit principe gehandhaafd. Met invoering van de Wet accreditatie op maat is de grondslag vervallen voor het Accreditatiebesluit WHW, waarin de voorwaarden waaronder «accreditatie onder voorwaarden» en «erkenning ITK onder voorwaarden» kan worden verleend, zijn geregeld. Daarom wordt voorzien is een nieuw besluit waarin de voorwaarden worden uitgewerkt.

4. Doelen en achtergrond

De kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs is van hoog niveau, en het accreditatiestelsel functioneert in de kern goed. Het overgrote deel van de bestaande opleidingen die accreditatie aanvragen (meer dan 90 procent) wordt positief beoordeeld door de NVAO. Vijfendertig universiteiten en hogescholen, die gezamenlijk ongeveer twee derde van alle opleidingen verzorgen, hebben in de eerste ITK-cyclus (2011–2017) een erkenning ITK behaald. Als vertrekpunt geldt daarom dat het accreditatiestelsel uitgaat van vertrouwen in instellingen, met behoud van de borging van onderwijskwaliteit.

Het accreditatiestelsel kende ook voor de komst van de Wet accreditatie op maat reeds de volgende systematiek. Indien de NVAO op basis van een panelrapport oordeelt dat er bij een opleiding of instelling ernstige tekortkomingen zijn ten aanzien van de kwaliteit, besluit de NVAO tot afwijzing van de aanvraag, dan wel intrekking, van de accreditatie of erkenning ITK. In bepaalde gevallen, en alleen op basis van minder ernstige tekortkomingen op specifieke kwaliteitsaspecten, kan de NVAO besluiten tot een accreditatie onder voorwaarden respectievelijk erkenning ITK onder voorwaarden. Het gaat dan om kwaliteitsaspecten van de opleiding of instelling met tekortkomingen die binnen afzienbare tijd zijn weg te nemen.

Deze systematiek werd in 2011 onderdeel van het accreditatiestelsel met als doel een meer proportionele vorm van externe kwaliteitsborging. Omdat de NVAO aanvankelijk alleen het oordeel voldoende of onvoldoende kon geven, bestond destijds het risico dat licht ondermaatse opleidingen door een commissie van deskundigen als voldoende werden beoordeeld. De ingrijpende consequentie van een negatief oordeel (intrekking) stond naar het oordeel van de commissie van deskundigen dan niet in verhouding tot de ernst van de tekortkomingen. Het weinig flexibele instrumentarium van de NVAO bracht zodoende een defensieve houding teweeg bij opleidingen en beoordelaars, zo blijkt uit verschillende evaluaties.3

Vertrouwen en eigenaarschap voor de instelling wegen zwaar, mede omdat dit de opleiding stimuleert tot verbeteren. Verbetering is in het belang van de (zittende) studenten en komt uiteindelijk de onderwijskwaliteit ten goede. Tegelijkertijd zijn er grenzen te stellen aan de mate waarin instellingen een kans wordt geboden minder ernstige tekortkomingen weg te werken, omdat het maatschappelijk vertrouwen in de (basis)kwaliteit wel overeind moet blijven. Daarom zijn extra waarborgen nodig om te voorkomen dat opleidingen niet aan de maat zijn. Het accreditatiestelsel heeft immers als doel de kwaliteit van het hoger onderwijs te waarborgen, opdat studenten, werkgevers en andere maatschappelijke actoren erop kunnen rekenen dat de kwaliteit van het onderwijs op orde is.

Ook dienen de voorgestelde normen in het besluit ertoe de ervaren lasten bij accreditatie beperkt te houden, zodanig dat de consequenties van een beoordeling proportioneel zijn ten opzichte van de ernst van eventuele tekortkomingen.

Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om meer consistentie en transparantie te betrachten in de normstelling zodat beslisregels in de WHW, uitvoeringsbesluit en accreditatiekader eenduidig zijn. Wat voorheen «herstel» heette wordt met de komst van de Wet accreditatie op maat «accreditatie onder voorwaarden» genoemd, conform de reeds gehanteerde terminologie bij de toets nieuwe opleiding en de instellingstoets kwaliteitszorg. De bepalingen in onderhavig besluit zijn dienovereenkomstig opgesteld.

5. Inhoud besluit

De WHW kent drie soorten beoordeling waarbij sprake kan zijn van een voorwaardelijke erkenning:

  • accreditatie bestaande opleiding,

  • accreditatie nieuwe opleiding en

  • erkenning ITK.

De NVAO geeft een voorwaardelijke accreditatie respectievelijk een voorwaardelijke erkenning indien zij er vertrouwen in heeft dat tekortkomingen naar haar opvatting – en op basis van bevindingen van de commissie van deskundigen – binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen. De wet biedt hier een grondslag voor. Met het onderhavige besluit wordt deze termijn gesteld op maximaal twee jaar. Waar in deze toelichting wordt gesproken van «minder ernstige tekortkomingen» worden (op grond van artikel 5.9, tweede lid, 5.17, tweede lid, 5.18 en 5.27, tweede lid, van de wet) tekortkomingen bedoeld die naar het oordeel van de NVAO binnen twee jaar kunnen worden weggenomen. Daarbij geldt ook een ondergrens voor de mate waarin tekortkomingen zich mogen voordoen, die met onderhavige besluit is bepaald.

Normering accreditatie nieuwe en bestaande opleidingen

Voorop staat dat de kwaliteit van opleidingen moet voldoen aan de kwaliteitsaspecten zoals deze in de WHW (artikel 5.7 en 5.12) zijn voorgeschreven.

De wettelijke aspecten zijn:

  • het beoogde eindniveau van de opleiding;

  • de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma;

  • de kwaliteit van het docententeam;

  • de opleidingsspecifieke voorzieningen alsmede de instellingsbrede voorzieningen;

  • de vormgeving en effectiviteit van de interne kwaliteitszorg gericht op de systematische verbetering van de opleiding;

  • het gerealiseerde eindniveau en

  • de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering.

Deze kwaliteitsaspecten zijn uitgewerkt in standaarden die zijn opgenomen in het accreditatiekader en die rechtstreeks zijn terug te voeren op de wettelijke kwaliteitsaspecten. Indien een opleiding niet aan deze standaarden voldoet – en daarmee dus niet aan de kwaliteitsaspecten – wordt de accreditatie niet verleend (in het geval van nieuwe opleidingen) dan wel ingetrokken (in het geval dat opleidingen reeds een accreditatie bestaande opleiding hebben gekregen).

Accreditatie nieuwe en bestaande opleidingen onder voorwaarden

Bij minder ernstige tekortkomingen kan van deze normering worden afgeweken en kan accreditatie onder voorwaarden worden verleend, tenzij tekortkomingen (van welke aard ook) zijn geconstateerd op het kwaliteitsaspect beoogd eindniveau. Reden is dat het niveau dat de opleiding streeft te behalen een belangrijke indicatie van de basiskwaliteit van de opleiding is en dat de basiskwaliteit in elk geval aan de maat moet zijn. De overige kwaliteitsaspecten betreffen de vraag of het onderwijs zodanig is vormgegeven dat dit eindniveau ook behaald kan worden. Het beoogd eindniveau is het vertrekpunt van de onderwijskwaliteit; indien de te behalen eindtermen van te laag niveau zijn wordt daarom accreditatie op voorhand uitgesloten.

Normering erkenning ITK

Ook bij de erkenning ITK staat voorop dat de interne kwaliteitszorg van instellingen moet voldoen aan de wettelijke kwaliteitsaspecten zoals in de WHW (artikel 5.23, derde lid) voorgeschreven.

De wettelijke aspecten zijn:

  • de visie van de instelling op de kwaliteit van haar onderwijs;

  • de vormgeving en de effectiviteit van de interne kwaliteitszorg van een instelling;

  • het gevoerde beleid op het gebied van personeel en voorzieningen; en

  • de voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen.

Evenals het geval is bij de wettelijke kwaliteitsaspecten voor het verkrijgen van accreditatie, zijn ook de wettelijke kwaliteitsaspecten voor de erkenning ITK uitgewerkt in standaarden die zijn opgenomen in het accreditatiekader. Indien een instelling niet aan deze standaarden voldoet – en daarmee dus niet aan de kwaliteitsaspecten – wordt de erkenning niet verleend dan wel ingetrokken.

Erkenning ITK onder voorwaarden

Bij minder ernstige tekortkomingen kan van deze normering worden afgeweken en kan erkenning ITK onder voorwaarden worden verleend, tenzij tekortkomingen (van welke aard ook) zijn geconstateerd op meer dan twee van de wettelijke kwaliteitsaspecten.

Met onderhavig besluit wordt explicieter gemaakt hoe de wettelijke kwaliteitsaspecten zich tot de vier standaarden in het accreditatiekader verhouden. Daartoe wordt in artikel 3.10, eerste lid, een herschikking van de wettelijke kwaliteitsaspecten aangebracht. Zo komt daarmee tot uitdrukking dat voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen, onderdeel uitmaken van het gevoerde beleid op het gebied van personeel en voorzieningen. Ook wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vormgeving en anderzijds de effectiviteit van de interne kwaliteitszorg. De explicitering sluit aan bij de wijze waarop instellingen in de huidige situatie de kwaliteitszorg organiseren. De kwaliteitsaspecten zoals vervat in onderhavig besluit komen inhoudelijk overeen met de kwaliteitsaspecten zoals verankerd in artikel 5.23, derde lid, van de wet. Met de herschikking van de kwaliteitsaspecten wordt louter meer transparantie betracht over de toepassing van de kwaliteitsaspecten met het oog op het al dan niet verlenen van een erkenning ITK onder voorwaarden en wordt bewerkstelligd dat de instelling bij minder ernstige tekortkomingen op meer dan de helft van de vier standaarden, niet in aanmerking komt voor een erkenning ITK onder voorwaarden. Zie voor een verdere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.10 (artikel I, onderdeel B, van onderhavig besluit).

In tegenstelling tot de normering die bij opleidingsaccreditatie wordt gehanteerd, worden bij de erkenning ITK geen specifieke kwaliteitsaspecten aangewezen waarvan op voorhand uitgesloten wordt dat verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. De instellingen hebben immers in de afgelopen jaren bewezen dat op elk van de kwaliteitsaspecten snel verbeteringen konden worden gerealiseerd. Evenwel wordt net als bij accreditatie onder voorwaarden een ondergrens gesteld omdat teveel tekortkomingen, ook wanneer deze elk op zichzelf minder ernstig zijn, bij elkaar opgeteld onvoldoende garantie geven dat er een effectief systeem van interne kwaliteitszorg is.

Termijn

De NVAO bepaalt, wanneer zij een erkenning ITK onder voorwaarden of een accreditatie onder voorwaarden verleent, hoe snel de instelling de verbeteringen moet hebben gerealiseerd om de accreditatie of erkenning ITK te kunnen behouden. De NVAO stelt daartoe een termijn. Met het onderhavige besluit is bepaald dat deze termijn niet langer dan twee jaar kan zijn.

Proces

Als een erkenning ITK onder voorwaarden of een accreditatie onder voorwaarden wordt verleend, worden voorwaarden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de tekortkomingen moeten worden weggenomen, de wijze waarop en de termijn waarbinnen uiterlijk door het instellingsbestuur aan de NVAO wordt gerapporteerd, en berichtgeving aan studenten en andere belanghebbenden door het instellingsbestuur over de door de NVAO gestelde voorwaarden. In beginsel beoordeelt dezelfde commissie van deskundigen die ook de tekortkomingen constateerde, of na verloop van tijd de nodige verbeteringen zijn gerealiseerd. De commissie beperkt zich tot het herbeoordelen van die kwaliteitsaspecten waarop aanvankelijk tekortkomingen waren geconstateerd. De commissie brengt advies uit aan de instelling. Op grond van dit advies besluit de NVAO of de instelling aan de voorwaarden voldaan heeft.

Intrekking

De NVAO verleent alleen accreditatie onder voorwaarden of erkenning ITK onder voorwaarden als zij het vertrouwen heeft dat verbetering binnen twee jaar realistisch is. Indien de instelling naar het oordeel van de NVAO niet aan de voorwaarden heeft voldaan en de tekortkomingen niet binnen de gestelde termijn zijn weggenomen gaat de NVAO over tot intrekking van de accreditatie onder voorwaarden dan wel de erkenning ITK onder voorwaarden. De NVAO baseert zich hierbij op het rapport van de commissie van deskundigen.

Wijzigingen ten opzichte van huidige stelsel

Dat de wet de mogelijkheid biedt om in bepaalde gevallen een accreditatie onder voorwaarden of erkenning ITK onder voorwaarden te verlenen is ongewijzigd. Gebleken is dat de normering in het huidige Accreditatiebesluit WHW vatbaar is voor meerdere interpretaties. Daarom is met het onderhavige besluit in de normstelling en terminologie meer eenvoud aangebracht ten behoeve van transparantie en consistentie.

Ten opzichte van het stelsel zoals dat gold voor de Wet accreditatie op maat is de systematiek, het proces en de maximale termijn ongewijzigd. Ook is de normering voor accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden ongewijzigd. Voor de overige twee beoordelingen – de accreditatie bestaande opleiding en de erkenning ITK onder voorwaarden – wordt de weging van de kwaliteitsaspecten gewijzigd. Het voorschrift dat minder ernstige tekortkomingen op het aspect toetsing en examinering niet kunnen leiden tot accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden, komt te vervallen. Voor de erkenning ITK onder voorwaarden blijft gehandhaafd dat op niet meer dan twee van de vier aspecten minder ernstige tekortkomingen mogen blijken. Dit besluit bepaalt echter niet langer op welke twee specifieke criteria dat voorschrift betrekking heeft.

Met de voorgestelde aanpassingen blijft de kwaliteit van het onderwijs nog altijd geborgd. Het uitgangspunt blijft dat bij tekortkomingen geen accreditatie dan wel erkenning ITK wordt verleend. De NVAO wijkt hier alleen van af als zij overtuigd is, op basis van de bevindingen van de commissie van deskundigen, dat verbetering binnen twee jaar realistisch is.

6. Wijziging Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie

Aansluiting experiment bij Wet accreditatie op maat

Het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie (hierna: experimenteerbesluit) is op 1 januari 2018 in werking getreden en is nog niet technisch aangesloten op de wijzigingen in de WHW die met de Wet accreditatie op maat zijn aangebracht. Met dit besluit worden de benodigde technische wijzigingen doorgevoerd door de verwijzingen aan te passen en definities aan te laten sluiten. Zo worden de begrippen «erkenning ITK», «behoud accreditatie bestaande opleiding» en «accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden» geïntroduceerd, die uiting geven aan de omslag in het accreditatiestelsel waarmee accreditatie niet meer automatisch vervalt na zes jaar. Inhoudelijk sluit het experimenteerbesluit al aan op de Wet accreditatie op maat. Van een beleidsmatige wijziging door middel van dit besluit is dan ook geen sprake.

Gedifferentieerde oordelen

Naar aanleiding van het amendement Bisschop c.s. (34 735 nr. 19) is door de Wet accreditatie op maat in de WHW de mogelijkheid geschrapt om opleidingen, en kwaliteitsaspecten van opleidingen, het oordeel «goed» of «excellent» toe te kennen. Door dit amendement beperkt de beoordeling van de NVAO zich tot de basiskwaliteit en is alleen het oordeel «voldoende» of «onvoldoende» mogelijk. Hiermee is ook de mogelijkheid tot het gedifferentieerd beoordelen van kwaliteitsaspecten, die nog in het experimenteerbesluit was opgenomen, niet meer passend. Deze mogelijkheid is daarom geschrapt.

Het schrappen van gedifferentieerde oordelen leidt ertoe dat ook de aanmeldingseis voor instellingen die geen erkenning ITK hebben behaald, is gewijzigd. In het huidige experimenteerbesluit geldt als aanmeldeis dat alle opleidingen minimaal een oordeel «goed» op het kwaliteitsaspect «interne kwaliteitszorg» behaald moeten hebben. Aangezien opleidingen na de inwerkingtreding van de wet geen oordeel «goed» meer kunnen krijgen, wordt met dit besluit de aanmeldeis aangepast: bij opleidingen die na de inwerkingtreding van de wet Accreditatie op maat zijn geaccrediteerd moet op het kwaliteitsaspect «interne kwaliteitszorg» het oordeel «voldoende» zijn gegeven.

Tussentijdse wijziging van deelnemende opleidingen

Een belangrijke waarborg van het experiment is gelegen in de instemming van de medezeggenschap van de desbetreffende instelling met de opleidingen die deelnemen aan het experiment. In het geval van een niet-bekostigde instelling is een vergelijkbare eis opgenomen; in dat geval moet de instelling voor deelname aan het experiment aantonen dat er draagvlak is onder studenten en docenten voor die deelname. De medezeggenschap kan instemmen met deelname van alle opleidingen, of een aantal specifieke opleidingen dat door het instellingsbestuur is voorgelegd. In de praktijk blijkt dat bij instellingen die instemming hebben verkregen voor deelname door al hun opleidingen, de daadwerkelijke toelating van de opleidingen tot het experiment in tranches plaatsvindt. De huidige redactie van het artikel leidt ertoe dat in dat geval voor elke tranche opnieuw instemming bij de medezeggenschap dient te worden verkregen. Dit is onnodig bureaucratisch aangezien in dat geval al aan het begin instemming is verkregen voor deelname van alle opleidingen. Opnieuw voorleggen zou leiden tot dubbele instemming van deelname van dezelfde opleidingen. Deze omissie wordt met onderhavig besluit hersteld.

De verplichting dat wijzigingen van het aantal deelnemende opleidingen onverwijld worden meegedeeld aan de NVAO (artikel 12, eerste lid, van het experimenteerbesluit) blijft met onderhavig besluit van kracht. In het geval dat een instelling niet voor al haar opleidingen maar slechts voor een aantal specifieke opleidingen instemming heeft verkregen van de medezeggenschapsraad of draagvlak voor de deelname onder studenten en docenten heeft aangetoond, dient bij elke uitbreiding van de deelnemende opleidingen alsnog dezelfde toepasselijke procedure te worden gevolgd. Zo blijft voor elke opleiding die deelneemt in het experiment gewaarborgd dat de onderwijsgemeenschap achter de deelname staat.

7. Gevolgen Caribisch Nederland

De wijzigingen in het accreditatiestelsel als gevolg van de Wet accreditatie op maat evenals de inhoud van onderhavig besluit gelden voor geaccrediteerde opleidingen in Caribisch Nederland. Eén onderwijsinstelling in Caribisch Nederland biedt een door de NVAO geaccrediteerde opleiding aan. Het ontwerpbesluit is door de Rijksdienst Caribisch Nederland ter consultatie voorgelegd aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en aan de University school of medicine te Saba. Dat heeft niet tot opmerkingen geleid.

8. Uitvoering en handhaving

DUO, NVAO en Inspectie van het onderwijs

Met het oog op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het besluit heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een uitvoeringstoets uitgevoerd en de Inspectie van het onderwijs (inspectie) en de Auditdienst Rijk (ADR) daarbij betrokken. Ook is het besluit voorgelegd aan de NVAO. Het besluit wordt door DUO en de NVAO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets is een aantal technische wijzigingen aangebracht in het besluit evenals in de toelichting. De ADR heeft geen opmerkingen geplaatst.

De inspectie heeft in het kader van de uitvoeringstoets aandacht gevraagd voor het volgende. Met het onderhavige besluit zal de NVAO, en daarmee de commissies van deskundigen, vaker voor de vraag komen te staan of eventuele tekortkomingen binnen twee jaar zijn te verhelpen. In het kader van haar periodieke evaluatie van het accreditatiestelsel heeft de inspectie onder andere de aanbeveling gedaan om de gewenste mate van vertrouwen bij de toets nieuwe opleiding te expliciteren, en te investeren in een intensivering van de professionalisering van beoordelaars. De minister van OCW heeft reeds aangekondigd de onafhankelijkheid en deskundigheid van secretarissen sterker te waarborgen en dit ook op te nemen in de wet. Van hen wordt daarom verwacht dat zij zich verder professionaliseren. Secretarissen hebben immers een belangrijke rol als procesbewaker bij de oordeelsvorming. Ook wordt in het nieuwe accreditatiekader verduidelijkt welke opstelling van de beoordelaars verwacht wordt.

9. Financiële gevolgen voor de Rijksbegroting

Dit besluit heeft geen financiële consequenties voor de Rijksbegroting.

10. Administratieve lasten

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft geconstateerd dat dit besluit geen gevolgen heeft voor de administratieve lasten. Daarbij is opgemerkt dat het effect van de aanpassing van het accreditatiekader op de administratieve lasten reeds is meegewogen in de toelichting bij de Wet accreditatie op maat.

11. (Internet)consultatie

De openbare internetconsultatie heeft een reactie opgeleverd van de Commissie Macrodoelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO). Voor het starten van een (bekostigde) nieuwe opleiding wordt doorgaans eerst een toets op de doelmatigheid van de opleiding verricht door de CDHO, en daarna de toets nieuwe opleiding door de NVAO, ter verkrijging van accreditatie. De Commissie geeft aan dat zij de afgelopen jaren steeds vaker adviesaanvragen heeft behandeld voor verlenging van macrodoelmatigheidsbesluiten, omdat bij deze opleidingen de toets nieuwe opleiding niet binnen tien maanden kon worden afgerond. Een macrodoelmatigheidsbesluit is tien maanden geldig. De Commissie hecht er waarde aan dat aanpassing van het accreditatiestelsel leidt tot afname van het aantal verlengingsaanvragen van macrodoelmatigheidsbesluiten, of in elk geval niet leidt tot verdere toename van het aantal verlengingsaanvragen. De regering verwacht niet dat deze wijziging invloed heeft op de snelheid waarmee de NVAO aanvragen afhandelt. De strekking van het besluit wijkt inhoudelijk bezien niet veel af van de reeds gehanteerde uitvoeringspraktijk.

12. Voorhang

Het onderhavige besluit is ter voorhang aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer. De leden van de Tweede Kamer hebben gevraagd naar beoordelingen die nu tot een negatief resultaat hebben geleid, maar als gevolg van het onderhavige besluit accreditatie onder voorwaarden zouden krijgen.4 Er worden bij de accreditatie bestaande opleiding en de ITK niet meer of minder besluiten «onder voorwaarden» verwacht. Bij de toets nieuwe opleiding zal de NVAO vaker voor de vraag komen te staan of eventuele tekortkomingen binnen twee jaar zijn te verhelpen, namelijk bij tekortkomingen op het aspect deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering. In het huidige stelsel sluit het Accreditatiebesluit WHW die mogelijkheid bij voorbaat uit. Ook is, naar aanleiding van de internetconsultatie, gevraagd naar de ontwikkelingen ten aanzien van het verlengen van macrodoelmatigheidsbesluiten. Het onderhavige wijzigingsbesluit heeft naar verwachting geen invloed op de doorlooptijd van de toets nieuwe opleiding. In de samenwerking tussen de CDHO en de NVAO wordt aan het terugdringen van verlengingen nadrukkelijk aandacht besteed.

De leden van de Tweede Kamer hebben gevraagd naar de verschillende manieren waarop het huidige besluit kan worden uitgelegd. Het Accreditatiebesluit WHW voorziet niet in voorschriften met betrekking tot het oordeel «voldoet ten dele» terwijl dit oordeel wel in het accreditatiekader en in de praktijk reeds wordt gehanteerd. Het onderhavige besluit is nu zodanig geformuleerd dat er geen misverstand kan ontstaan over de vraag of bij een dergelijk oordeel het glas half vol of half leeg is. Ook hebben de leden van de Tweede Kamer gevraagd waarom toetsing en examinering bij de toets nieuwe opleiding is komen te vervallen als een aspect waarop geen enkele tekortkoming mag blijken. De mogelijkheid van een voorwaardelijk oordeel bij minder ernstige tekortkomingen bestaat al sinds 2011. Het principe daarvan is dat dit de beoordeling scherper maakt en aanzet tot concrete kwaliteitsverbetering. Dit principe vormt nog steeds het uitgangspunt van het wijzigingsbesluit. Er is geen reden om op voorhand uit te sluiten dat een instelling in staat is om de nodige verbeteringen te laten zien ten aanzien van haar plannen op het gebied van toetsing en examinering. De ondergrens ligt bij het beoogd eindniveau; de overige kwaliteitsaspecten zijn daaraan af te meten.

Voorts hebben de leden van de Tweede Kamer gevraagd naar risico’s bij het verlenen van een erkenning ITK onder voorwaarden. Als de interne kwaliteitscontrole bij een instelling niet op orde is, kan de NVAO geen erkenning ITK onder voorwaarden verlenen. Dat gebeurt alleen als de NVAO er vertrouwen in heeft dat geconstateerde tekortkomingen van dien aard zijn dat zij binnen afzienbare tijd zijn weg te nemen. Gebleken is dat de NVAO goed in staat is om vooraf in te schatten of dat realistisch en haalbaar is.

Voorts is geïnformeerd naar de stand van zaken ten aanzien van een motie, een toezegging en een advies van de Inspectie van het Onderwijs. Op 12 oktober 2018 heeft de minister van OCW, gelijktijdig met haar beantwoording, het concept-accreditatiekader aangeboden aan de Tweede Kamer, waarbij zij ook toelichting heeft gegeven op deze zaken.5

De leden van de Eerste Kamer hebben gevraagd te bevestigen dat er voor de zomer van 2019 een verkenning gestuurd zal worden over hoe een betere balans gevonden kan worden tussen kwaliteitsborging van het onderwijs enerzijds en (ervaren) lasten anderzijds.6 In de beantwoording is aangegeven dat verwacht wordt dat deze verkenning is afgerond voor de zomer van 2019. Deze verkenning zal naar zowel de Eerste als de Tweede Kamer verzonden worden.

13. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Onderhavig besluit kan in werking treden wanneer de Wet accreditatie op maat in werking treedt. In dit besluit is daarom bepaald dat de inwerkingtreding zal geschieden bij koninklijk besluit; het tijdstip van inwerkingtreding zal worden gesteld op hetzelfde moment als dat waarop de Wet accreditatie op maat in werking treedt. Gelijktijdig met de Wet accreditatie op maat en het besluit zal ook het accreditatiekader van de NVAO, waarin de voorschriften van het besluit worden uitgewerkt, in werking treden.

Met de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat komt de wettelijke grondslag voor het Accreditatiebesluit WHW, waarin de voorschriften met betrekking tot de accreditatie zijn uitgewerkt, te vervallen. Evenwel is met de Wet accreditatie op maat voorzien in overgangsrecht ten aanzien van lopende besluiten toets nieuwe opleiding, accreditatiebesluiten en besluiten toets nieuw Ad-programma. Dit overgangsrecht is vervat in artikel 18.89 van de WHW. Ten aanzien van voornoemde lopende gevallen blijven tevens de desbetreffende bepalingen van het Accreditatiebesluit WHW gelden gedurende de periode waarop het overgangsrecht van toepassing is. Daarnaast is met onderhavig besluit voorzien in enkele specifieke overgangsrechtelijke bepalingen in het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie.

II. Artikelsgewijs

Artikel I Wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008

Onderdeel B
Artikel 3.9

Op grond van de Wet accreditatie op maat wordt accreditatie nieuwe opleiding en accreditatie bestaande opleiding verleend wanneer aan de wettelijke kwaliteitseisen wordt voldaan. In respectievelijk artikel 5.9, tweede lid, en artikel 5.17, tweede lid, van de wet, is bepaald dat accreditatie onder voorwaarden kan worden verleend indien er weliswaar tekortkomingen worden geconstateerd, maar deze tekortkomingen binnen afzienbare tijd zijn te verhelpen. In het eerste lid van artikel 3.9 is bepaald dat deze termijn twee jaar bedraagt; tekortkomingen moeten naar het oordeel van het accreditatieorgaan binnen twee jaar na de verlening van de accreditatie onder voorwaarden zijn weg te nemen. De termijn van twee jaar is overeenkomstig de termijn (toen nog de herstelperiode genoemd) zoals deze voor invoering van de Wet accreditatie op maat was geregeld in de WHW.

In onderhavig artikel wordt – zoals dit ook was opgenomen in het Accreditatiebesluit WHW – bepaald dat voor het verkrijgen van accreditatie onder voorwaarden, ten minste het ambitieniveau van de opleiding op orde moet zijn. Dat betekent dat de kwaliteit op het kwaliteitsaspect «beoogd eindniveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is» naar het oordeel van het accreditatieorgaan geen tekortkomingen mag bevatten en dus onverdeeld positief wordt beoordeeld (eerste lid). Op het moment dat het nagestreefde eindniveau onder de maat is, ontbreekt aan de opleiding de garantie van basiskwaliteit. Verlening van accreditatie is dan niet aan de orde.

Het tweede lid schrijft herbeoordeling binnen twee jaar voor op de kwaliteitsaspecten die tekortkomingen bevatten. Een oordeel «onvoldoende» op deze kwaliteitsaspecten leidt tot intrekking van de accreditatie onder voorwaarden (zie artikel 3.11, tweede lid).

Op grond van artikel 5.8, eerste lid, onderdeel c, van de wet kan het accreditatieorgaan aan een nieuwe opleiding waaraan feitelijk nog geen onderwijs wordt verzorgd, accreditatie nieuwe opleiding verlenen indien de opleiding drie jaar na deze accreditatieverlening wordt beoordeeld op de kwaliteitsaspecten bedoeld in artikel 5.7, tweede lid, van de wet en op die kwaliteitsaspecten bij die gelegenheid positief wordt beoordeeld (de «tussentijdse toets»). Op grond van artikel 5.19, eerste lid, moet de accreditatie naar aanleiding van de tussentijdse toets worden ingetrokken indien de opleiding negatief wordt beoordeeld op een of beide van de volgende aspecten: het gerealiseerde niveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is; of de deugdelijkheid van de beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.

Op grond van artikel 5.19, tweede lid, kan toch van intrekking worden afgezien indien de tekortkomingen binnen afzienbare tijd zijn weg te nemen en de opleiding niet eerder voorwaardelijke accreditatie heeft verkregen. Het accreditatieorgaan besluit dan dat de opleiding de accreditatie nieuwe opleiding behoudt, en kan aan deze accreditatie voorwaarden verbinden. Het lid schrijft voor dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen dit besluit kan worden gegeven en welke voorschriften aan het besluit kunnen worden verbonden. Daarom wordt in onderhavig artikel 3.9, derde lid geregeld dat op het besluit van het accreditatieorgaan over het behoud van accreditatie nieuwe opleiding bij de tussentijdse toets, de voorschriften uit het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn. Ook voor die situaties wordt hiermee derhalve onder meer de norm gesteld dat zich op het kwaliteitsaspect beoogd eindniveau geen tekortkomingen mogen voordoen, wil de opleiding voor de betreffende accreditatie in aanmerking komen, en op de andere kwaliteitsaspecten slechts sprake mag zijn van tekortkomingen die binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen. Hetzelfde wordt in het derde lid geregeld voor het besluit over het behoud van accreditatie bestaande opleiding op grond van artikel 5.18 van de wet; ook daarop zijn de voorschriften uit het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Met het vierde lid wordt uitgesloten dat een verzwaarde toets nieuwe opleiding kan leiden tot een verlening van accreditatie onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, van de wet. Een verzwaarde toets nieuwe opleiding wordt uitgevoerd door het accreditatieorgaan indien de aanvraag van een instellingsbestuur voor een toets nieuwe opleiding ziet op de eerste opleiding die de betreffende rechtspersoon geaccrediteerd wil gaan verzorgen. Op grond van artikel 5.3, eerste lid, onderdeel d, van de wet werkt het accreditatieorgaan zelf in het accreditatiekader de procedure voor de verzwaarde toets nieuwe opleiding uit, waarbij ten minste als eis voor het verkrijgen van accreditatie nieuwe opleiding naar aanleiding van de verzwaarde toets wordt gesteld dat de opleiding ten tijde van de toets ten minste eenmaal recentelijk zijn volledige curriculum heeft doorlopen in Nederland (de «volkomen cyclus-eis») en dat aan de opleiding studenten zijn afgestudeerd.

Het oogmerk van de verzwaarde toets nieuwe opleiding is te waarborgen dat alleen organisaties tot het stelsel van het hoger onderwijs kunnen toetreden die bewezen hebben dat de kwaliteit van hun onderwijs op orde is. Een positief besluit van het accreditatieorgaan op een verzwaarde toets nieuwe opleiding (met als rechtsgevolg de verlening van de accreditatie nieuwe opleiding) heeft namelijk een specifieke functie in de procedure als bedoeld in artikel 6.9 van de wet, tot het verkrijgen van het recht om graden te mogen verlenen. Omdat vast moet staan dat de betreffende rechtspersoon op het moment van aanvraag een opleiding aanbiedt waarvan op alle kwaliteitsaspecten de kwaliteit is aangetoond, wordt expliciet uitgesloten dat een verzwaarde toets nieuwe opleiding kan leiden tot een accreditatie onder voorwaarden.

Artikel 3.10

Op grond van het eerste lid geldt net als op grond van het voormalige Accreditatiebesluit WHW dat voor het verkrijgen van de erkenning ITK onder voorwaarden, de instelling op tenminste twee van de vier kwaliteitsaspecten een voldoende moet krijgen. Voor de tekortkomingen op de overige twee kwaliteitsaspecten geldt dat deze naar het oordeel van het accreditatieorgaan binnen twee jaar moeten kunnen worden weggenomen. Waar in het Accreditatiebesluit WHW was bepaald welke twee kwaliteitsaspecten voldoende moesten zijn om de erkenning ITK onder voorwaarden te verkrijgen, wordt dat in het onderhavige besluit niet voorgeschreven. In het eerste lid is een herschikking van de wettelijke kwaliteitsaspecten aangebracht, om kenbaar te maken hoe de wettelijke kwaliteitsaspecten zich verhouden tot de beslisregels in het accreditatiekader van het accreditatieorgaan. Het accreditatiekader bevat vier standaarden waarop het accreditatieorgaan de instelling beoordeelt, die rechtstreeks corresponderen met de kwaliteitsaspecten zoals deze in het eerste lid, in onderdeel a tot en met d zijn vervat. Op deze manier is het oordeel van het accreditatieorgaan telkens goed te herleiden tot de wettelijke kwaliteitsaspecten. Elk van de vier wettelijke kwaliteitsaspecten zoals verankerd in artikel 5.23, derde lid, van de wet, is in onderhavig eerste lid overgenomen; enkel de ordening is gewijzigd ten behoeve van een eenduidige en transparante toepassing. Zie voor een verdere toelichting op de verhouding tussen de kwaliteitsaspecten en accreditatiekader paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting.

Het tweede lid schrijft voor dat na ten hoogste twee jaar na de verlening van een erkenning ITK onder voorwaarden, herbeoordeling plaatsvindt op de kwaliteitsaspecten die tekortkomingen bevatten.

Ongewijzigd ten opzichte van het voormalige regime is dat de herbeoordeling na ten hoogste twee jaar na verlening van de erkenning ITK onder voorwaarden plaatsvindt; binnen die termijn moeten de tekortkomingen zijn verholpen (tweede lid). Indien op de kwaliteitsaspecten die tekortkomingen bevatten in het kader van de herbeoordeling wederom tekortkomingen worden geconstateerd, wordt de erkenning ITK onder voorwaarden ingetrokken (artikel 3.11, derde lid).

Het derde lid bepaalt dat het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn op de verlenging van de erkenning ITK onder voorwaarden, bedoeld in artikel 5.27, tweede lid, van de wet.

Artikel 3.11

Ongewijzigd is de aard van de voorwaarden die de NVAO kan verbinden aan de verlening van accreditatie of erkenning ITK. Net als in het voormalige regime gaat het om voorwaarden over de wijze waarop de tekortkomingen moeten worden weggenomen (eerste lid, onderdeel a), de wijze waarop en de termijn waarbinnen door het instellingsbestuur moet worden gerapporteerd over het verhelpen van de tekortkomingen (eerste lid, onderdeel b) en over de berichtgeving door de instelling aan studenten en andere belanghebbenden over de door de NVAO gestelde voorwaarden (eerste lid, onderdeel c). De termijn waarbinnen het instellingsbestuur op grond van het eerste lid, onderdeel b, moet rapporteren is tevens de termijn waarbinnen de tekortkomingen moeten zijn verholpen.

Wanneer na de herbeoordeling door het accreditatieorgaan blijkt dat de tekortkomingen niet of onvoldoende verholpen zijn dan volgt alsnog intrekking van de accreditatie onder voorwaarden of van de erkenning ITK onder voorwaarden.

Artikel II Wijziging van het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie

De wijzigingen in het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie (hierna: het experimenteerbesluit) zijn technische aanpassingen aan de Wet accreditatie op maat. Ten eerste betreft het aanpassingen aan het nieuwe begrippenkader in het accreditatiehoofdstuk van de WHW. Ten tweede gaat het om inhoudelijke aanpassingen die nodig zijn vanwege het met de Wet accreditatie op maat geïntroduceerde uitgangspunt dat de accreditatie bestaande opleiding niet meer automatisch vervalt.

Onderdeel A (artikel 1)

Met de Wet accreditatie op maat is in artikel 1 van de wet het begrip «accreditatiekader» gedefinieerd en is in datzelfde artikel het keurmerk «instellingstoets kwaliteitszorg» gedefinieerd als «erkenning ITK». Beide begrippen zijn daarom in het experimenteerbesluit opgenomen. De begripsbepalingen «kwaliteitsaspecten I» en «kwaliteitsaspecten II» zijn technisch aangepast naar aanleiding van de wijzigingen in de wettelijke kwaliteitsaspecten in de WHW. Hoofdstuk 5 van de WHW heeft vanwege de Wet accreditatie op maat een andere structuur gekregen ten opzichte van het oude hoofdstuk 5a van de WHW. Omdat de kwaliteitsaspecten op verschillende plekken in de WHW zijn vervat, is er ten behoeve van de leesbaarheid voor gekozen geen verwijzingen naar de wettelijke kwaliteitsaspecten op te nemen maar de betreffende kwaliteitsaspecten in het experimenteerbesluit uit te schrijven. De kwaliteitsaspecten zijn inhoudelijk niet gewijzigd.

Onderdeel E (artikel 9)

In artikel 9, eerste lid, onderdeel d, was geregeld dat voor zover ten aanzien van een opleiding van een instelling voor hoger onderwijs in de zes jaar voorafgaand aan de aanvraag tot deelname aan het experiment een herstelopdracht en herstelperiode is opgelegd, die instelling alleen kan deelnemen aan het experiment indien in alle voornoemde gevallen sprake is van ofwel voldoende verbetering, resulterend in een positief oordeel van de NVAO over de opleiding, ofwel van intrekking door de instelling van de aanvraag tot verlening van accreditatie. De gedachte is dat in beide gevallen sprake is van een afdoende kwaliteitsniveau voor deelname aan het experiment, waarbij die kwaliteit zich in het laatste geval toont door het zelfinzicht van de instelling dat ten aanzien van een specifieke opleiding verbetering op korte termijn niet haalbaar is.

Met onderhavige wijziging wordt de terminologie aangepast aan de nieuwe terminologie van de Wet accreditatie op maat; daar waar van een herstelperiode werd gesproken wordt nu «accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden» gebezigd. Omdat in het nieuwe accreditatiestelsel de accreditatie doorloopt en niet na zes jaar opnieuw een aanvraag hoeft te worden ingediend, kan de situatie dat een instelling een aanvraag voor accreditatie intrekt, zich niet langer voordoen. Wel moet een instelling aan wie accreditatie onder voorwaarden is verleend, op grond van artikel 5.16, tweede lid, van de wet, binnen een daartoe voorgeschreven termijn een visitatierapport overleggen ten behoeve van herbeoordeling. Als equivalent voor de intrekking van een aanvraag voor accreditatie door de instelling wordt daarom in het nieuwe eerste lid, onderdeel d, geregeld dat deelname aan het experiment ook mogelijk is indien de instelling ervoor gekozen heeft het visitatierapport niet te overleggen.

Het nieuw toegevoegde eerste lid, onderdeel e, voorziet in overgangsrecht voor het eerste lid, onderdeel d zoals dat luidde voor de komst van onderhavig besluit. Het ziet op opleidingen waaraan vóór de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat een herstelperiode is toegekend. In de Wet accreditatie op maat is met artikel 18.89 van de WHW overgangsrecht geregeld voor opleidingen waaraan een herstelperiode is toegekend die nog niet is afgerond op het moment dat de Wet accreditatie op maat in werking treedt. Voor deze gevallen blijven de oude bepalingen van hoofdstuk 5a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) van kracht totdat de NVAO heeft besloten of de opleiding na de herstelperiode voldoet. Aldus wordt in het eerste lid, onderdeel e, daarbij aangesloten en wordt ten aanzien van gevallen van voor de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat de oude terminologie gehanteerd.

Op grond van het oude artikel 9, tweede lid, konden opleidingen zonder erkenning ITK slechts deelnemen aan het experiment indien alle opleidingen van de betreffende instelling als «goed» of «excellent» waren beoordeeld op het kwaliteitsaspect «de vormgeving en effectiviteit van de interne kwaliteitszorg gericht op de systematische verbetering van de opleiding». Door de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat vervallen de kwalificaties «goed» en «excellent». Opleidingen die na inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat zijn geaccrediteerd moeten daarom op het genoemde kwaliteitsaspect het oordeel «voldoende» hebben alvorens de instelling kan deelnemen aan het experiment. Opleidingen die voor de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat werden geaccrediteerd dienen de kwalificaties «goed» en «excellent» te hebben verkregen. Het nieuwe tweede lid voorziet hierin.

Onderdeel H (artikel 12)

Een deelnemende instelling is op grond van artikel 12, eerste lid, verplicht om aan de NVAO te melden met welke opleidingen zij deelneemt aan het experiment. De instelling geeft daarbij de opleidingen door ten aanzien waarvan de deelname feitelijk van start gaat, ook wanneer de medezeggenschap mogelijk heeft ingestemd met de uiteindelijke deelname aan het experiment door meer dan alleen de initieel aan de NVAO gemelde opleidingen. Voorheen was het voor een deelnemende instelling in dat geval op grond van het tweede lid verplicht om steeds wanneer zij de deelname wilde uitbreiden met een opleiding waarvoor reeds instemming van de medezeggenschap was verkregen, toch opnieuw instemming van de medezeggenschap te vragen om een wijziging aan te brengen in de deelnemende opleidingen zoals die waren doorgegeven aan de NVAO. Dit extra verzoek om instemming is onnodig. Daarom is het tweede lid van artikel 12 gewijzigd, zodat een deelnemende instelling slechts toestemming hoeft te vragen aan de medezeggenschap voor het wijzigen van de deelnemende opleidingen, als de wijziging een of meerdere opleidingen betreft ten aanzien waarvan de medezeggenschap niet reeds op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, toestemming heeft gegeven voor de deelname aan het experiment.

Onderdeel J (artikel 14)

Overeenkomstig het artikel 14 zoals dit luidde voordat het met onderhavig besluit is gewijzigd, is in het eerste lid bepaald dat een opleiding van een deelnemende instelling in het kader van behoud van accreditatie bestaande opleiding wordt beoordeeld op de kwaliteitsaspecten I. Beoordeling van de kwaliteit op de kwaliteitsaspecten II is daarmee uitgesloten. De herbeoordeling ziet op beide aspecten van kwaliteitsaspecten I.

Onderdeel K (artikel 17)

In artikel 17 was voorheen geregeld dat de verlening en de geldigheidsduur van opleidingsaccreditatie binnen het experiment verliep overeenkomstig de voorschriften voor accreditatie uit de wet. Dit betekende onder meer dat de accreditatie automatisch verviel en opnieuw diende te worden aangevraagd. In de nieuwe situatie vervalt de accreditatie niet automatisch, maar behoudt een opleiding de accreditatie bestaande opleiding, indien de kwaliteit van de opleiding in orde blijft. Op grond van de oude formulering van artikel 17 diende een opleiding binnen het experiment aan alle wettelijke kwaliteitsaspecten te voldoen om accreditatie te kunnen behouden. Met onderhavige wijziging wordt geregeld dat – naast de voorschriften die in het experimenteerbesluit zelf worden gesteld – enkel hoeft te worden voldaan aan de kwaliteitsaspecten beoogd eindniveau, en gerealiseerd eindniveau om accreditatie te kunnen behouden.

Overigens is de terminologie in het artikel aangepast. Een opleiding kon slechts deelnemen aan het experiment wanneer de opleiding de fase van de toets nieuwe opleiding had doorlopen en dus voor een periode van ten minste zes jaar was geaccrediteerd. De equivalent van deze situatie in de nieuwe accreditatiesystematiek is dat aan een opleiding, om te kunnen deelnemen aan het experiment, accreditatie bestaande opleiding moet zijn verleend.

Onderdeel M (artikel 22)

Deze wijziging hangt samen met de nieuwe terminologie van de Wet accreditatie op maat waarin de term «erkenning ITK» de term «instellingstoets kwaliteitszorg» heeft vervangen als naam voor het keurmerk.

Onderdeel N (artikel 23)

De wijziging in het eerste lid volgt uit de wetswijziging dat voor behoud van accreditatie niet langer aanvragen hoeven worden ingediend en de opleiding accreditatie behoudt wanneer de opleiding accreditatie bestaande opleiding heeft verkregen. De wijziging in het tweede lid is redactioneel van aard.

Artikel III Wijziging van het Besluit opleidingen en bevoegdheden nautische beroepsbeoefenaren

In artikel 2.3 van het besluit wordt een verwijzing naar hoofdstuk 5a van de WHW vervangen door een verwijzing naar hoofdstuk 5 van de WHW. Door de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat wordt accreditatie niet langer in hoofdstuk 5a geregeld, maar in hoofdstuk 5.

Artikel IV Inwerkingtreding

Omdat de artikelen in dit besluit de uitwerking betreffen van de Wet accreditatie op maat, is inwerkingtreding van onderhavig besluit afhankelijk van inwerkingtreding van die wet. De inwerkingtreding van dit besluit zal daarom geschieden bij koninklijk besluit; het tijdstip van inwerkingtreding zal worden gesteld op hetzelfde moment als dat waarop de Wet accreditatie op maat in werking treedt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Stb. 2018, 209.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 31 288 nr. 471.

X Noot
3

Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2008/09, 31 554, nrs. 1–2 (Algemene Rekenkamer, Kwaliteitsbewaking in het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen).

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 31 288, nr. 669.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 31 288, nr. 661.

X Noot
6

Kamerstukken I 2018/19, 34 735, H.

Naar boven