Besluit van 5 december 2018 tot vaststelling van nadere regels voor het vastleggen en bewaren van kentekengegevens op grond van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering door de politie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 18 juli 2018, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2318700;

Gelet op artikel 126jj, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 17, zevende lid, 17a, derde lid, en 33, vijfde lid, van de Wet politiegegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 oktober 2018, nr. W.16.18.0228/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 30 november 2018, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2421936;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Definities

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet:

het Wetboek van Strafvordering;

b. 126jj-gegevens:

de gegevens, bedoeld in artikel 126jj, tweede lid, van de wet;

c. camera:

een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 126jj, eerste lid, van de wet;

d. geautoriseerde opsporingsambtenaar:

de geautoriseerde opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 126jj, derde lid, van de wet;

e. verantwoordelijke:
  • bij de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;

  • bij de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie.

Paragraaf 2. Plaatsing en inzet camera’s

Artikel 2

  • 1. De verantwoordelijke stelt jaarlijks een cameraplan vast.

  • 2. Het cameraplan bevat een overzicht van de camera’s waarvan gebruik wordt gemaakt of zal worden gemaakt in het daaropvolgende jaar op grond van de bevoegdheid van artikel 126jj, eerste lid, van de wet. Het cameraplan bevat:

    • a. de locaties waar vaste camera’s zijn geplaatst of zullen worden geplaatst;

    • b. de locaties van vaste camera’s van andere instanties wanneer daarvan structureel gebruik wordt gemaakt; en

    • c. het aantal mobiele camera’s dat kan worden ingezet en het soort locaties waar deze mobiele camera’s kunnen worden ingezet.

  • 3. Het cameraplan bevat een motivering van het in het tweede lid bedoelde overzicht. Bij deze motivering worden de criteria, genoemd in artikel 3, tweede lid, betrokken.

  • 4. Het cameraplan wordt aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid gezonden en in de Staatscourant gepubliceerd.

  • 5. De verantwoordelijke publiceert jaarlijks een overzicht van de locaties waar mobiele camera’s, opgenomen in het cameraplan, in het daaraan voorafgaande jaar waren geplaatst.

Artikel 3

  • 1. De verantwoordelijke beslist over de plaatsing en inzet van camera’s.

  • 2. Camera’s worden slechts overeenkomstig het cameraplan geplaatst en ingezet op locaties:

    • a. die vanwege de specifieke aard daarvan een bepaald risico in zich hebben;

    • b. die worden gekenmerkt door intensieve verkeersstromen of een specifieke functie; of

    • c. waarvan bekend is dat bepaalde strafbare feiten op dergelijke locaties worden gepleegd.

  • 3. Bij de beslissing tot plaatsing en inzet van één of meerdere camera’s wordt het verdere netwerk van camera’s betrokken.

  • 4. Bij de beslissing tot plaatsing en inzet van één of meerdere camera’s wordt aangegeven van welke van de in het tweede lid genoemde situaties sprake is.

Paragraaf 3. Vastlegging en raadpleging 126jj-gegevens

Artikel 4

  • 1. Er wordt uitsluitend gebruikgemaakt van camera’s die minimaal 90% van de kentekens van passerende voertuigen omzetten in het correcte kenteken.

  • 2. De geautoriseerde opsporingsambtenaar controleert het in het systeem opgenomen kenteken op juistheid door dit te vergelijken met de foto van het voertuig, alvorens deze te verstrekken aan een opsporingsambtenaar die een verzoek als bedoeld in artikel 7 heeft gedaan.

  • 3. Wanneer het kentekennummer in het systeem niet overeenkomt met het kenteken dat voorkomt op de foto van het voertuig en het kenteken dat voorkomt op de foto van het voertuig niet voldoet aan de zoekvraag, worden de gegevens van dat voertuig niet verstrekt. In andere gevallen geeft de geautoriseerde opsporingsambtenaar bij de verstrekking duidelijk aan dat het kentekennummer en het kenteken niet overeenkomen.

Artikel 5

  • 1. Er worden zodanige maatregelen of voorzieningen getroffen dat uitsluitend beelden van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties geraadpleegd kunnen worden.

  • 2. Er worden zodanige maatregelen of voorzieningen getroffen dat geen afbeeldingen van inzittenden van passerende voertuigen en andere personen geraadpleegd kunnen worden.

  • 3. Deze maatregelen en voorzieningen houden in ieder geval in dat camera’s zodanig worden gericht en afgesteld dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat niet-openbare plaatsen of personen herkenbaar op de foto-opname van het voertuig voorkomen.

  • 4. De geautoriseerde opsporingsambtenaar controleert de foto van het voertuig alvorens deze te verstrekken aan een opsporingsambtenaar die een verzoek als bedoeld in artikel 7 heeft gedaan. Indien op de foto niet-openbare plaatsen of personen herkenbaar voorkomen, worden deze door de geautoriseerde opsporingsambtenaar van de foto verwijderd dan wel onherkenbaar gemaakt.

Artikel 6

  • 1. Alleen ambtenaren van de politie die zijn belast met de taken of werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:1 van het Besluit politiegegevens kunnen door Onze Minister van Justitie en Veiligheid worden geautoriseerd als bedoeld in artikel 126jj, derde lid. Artikel 2:9 van het Besluit politiegegevens is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De autorisaties worden vastgelegd.

  • 3. De autorisaties worden periodiek geëvalueerd.

Artikel 7

  • 1. Een opsporingsambtenaar verzoekt de geautoriseerde opsporingsambtenaar langs geautomatiseerde weg om verstrekking van 126jj-gegevens met het oog op de opsporing van een verdachte van een misdrijf of de aanhouding van een voortvluchtige, als bedoeld in artikel 126jj, derde lid, van de wet. Hij overlegt daarbij het bevel van de officier van justitie, bedoeld in artikel 126jj, vierde lid, van de wet.

  • 2. Indien de geautoriseerde opsporingsambtenaar al betrokken is bij het onderzoek in het kader waarvan het verzoek wordt gedaan, stuurt hij het verzoek door naar een andere geautoriseerde opsporingsambtenaar.

  • 3. De geautoriseerde opsporingsambtenaar voert op basis van het bevel van de officier van justitie de zoekvraag in. De 126jj-gegevens die aan de zoekvraag voldoen worden door de geautoriseerde opsporingsambtenaar verstrekt aan de opsporingsambtenaar die het verzoek heeft gedaan.

Artikel 8

  • 1. Bij ieder verzoek wordt vastgelegd:

    • a. de identiteit of het kenmerk van de geautoriseerde opsporingsambtenaar die het verzoek heeft behandeld en het bestand heeft geraadpleegd;

    • b. de identiteit of het kenmerk van de opsporingsambtenaar die het verzoek heeft gedaan;

    • c. het kenmerk van het bevel van de officier van justitie;

    • d. in het kader van welk opsporingsonderzoek de raadpleging plaatsvindt;

    • e. de datum en het tijdstip van het verzoek;

    • f. de datum en het tijdstip van de raadpleging;

    • g. de in het verzoek opgenomen politiegegevens, bedoeld in artikel 126jj, derde lid, tweede volzin, van de wet en de ingevoerde zoekvraag;

    • h. de gegevens op grond waarvan kan worden nagegaan welke gegevens naar aanleiding van het verzoek zijn verstrekt inclusief de mededeling van het niet voorhanden zijn van een gegeven;

    • i. de datum en het tijdstip van de verstrekking.

  • 2. Artikel 32, derde lid, van de Wet politiegegevens is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4. Centrale opslagsysteem

Artikel 9

  • 1. De 126jj-gegevens worden centraal verwerkt.

  • 2. De verantwoordelijke is belast met het beheer over het centrale opslagsysteem.

  • 3. In het centrale opslagsysteem worden uitsluitend 126jj-gegevens opgenomen.

  • 4. Het centrale opslagsysteem legt geautomatiseerd vast op welke tijdstippen de geautoriseerde opsporingsambtenaar het systeem heeft geraadpleegd. Alle handelingen met betrekking tot de verwerking van de gegevens worden persoonsgebonden vastgelegd ten einde onderzoek mogelijk te maken.

  • 5. De 126jj-gegevens worden vier weken na vastlegging automatisch vernietigd.

Artikel 10

  • 1. De toegang tot het centrale opslagsysteem is op deugdelijke wijze beveiligd, onder meer door middel van persoonsgebonden authenticatie.

  • 2. De beveiliging is zodanig ingericht dat ongeautoriseerde toegang en pogingen daartoe worden gedetecteerd en dat tijdige interventie plaatsvindt.

Artikel 11

Alle wijzigingen in apparatuur, software of procedures die de beveiliging van de gegevens en informatie kunnen beïnvloeden zijn bekend en beoordeeld door of namens de verantwoordelijke als zijnde aanvaardbaar.

Artikel 12

  • 1. Het onderhoud van het centrale opslagsysteem vindt, voor zover dit toegang verschaft tot gegevens en informatie, op locatie plaats.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is onderhoud op afstand slechts toegestaan indien dit wordt uitgevoerd door een geautoriseerde opsporingsambtenaar, en slechts op tijdstippen waarvoor door de verantwoordelijke toestemming is verleend en er aantoonbaar voldoende waarborgen bestaan voor het handhaven van het beveiligingsniveau.

  • 3. Reparatie aan het centrale opslagsysteem vindt op locatie plaats. Van de eerste volzin kan worden afgeweken indien de 126jj-gegevens zijn verwijderd en niet te achterhalen zijn.

Paragraaf 5. Verstrekking 126jj-gegevens aan Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het buitenland

Artikel 13

  • 1. In afwijking van paragraaf 5 van het Besluit politiegegevens kunnen 126jj-gegevens slechts worden verstrekt aan de aldaar genoemde autoriteiten, personen en instanties voor een van de doelen, genoemd in artikel 126jj, derde lid, van de wet. Artikel 126jj, derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Verstrekking van de 126jj-gegevens vindt slechts plaats na schriftelijke toestemming van de officier van justitie. De officier van justitie toetst of het verzoek voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 126jj, vierde lid, van de wet. Bij dringende noodzaak kan de toestemming mondeling worden gegeven. De artikelen 5 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De 126jj-gegevens worden verstrekt onder de voorwaarden dat deze:

    • a. niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt;

    • b. door de ontvangende autoriteit worden vernietigd zodra de doeleinden waarvoor is verstrekt zijn verwezenlijkt;

    • c. niet worden doorgegeven.

Artikel 14

Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing op de verstrekking van 126jj-gegevens aan de politie en de gezagsdragers van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bedoeld in artikel 17a van de Wet politiegegevens.

Paragraaf 6. Audit

Artikel 15

In afwijking van artikel 6:5, eerste lid, van het Besluit politiegegevens laat de verantwoordelijke een jaar na de inwerkingtreding van de wet en vervolgens eenmaal per jaar de uitvoering van de bij of krachtens artikel 126jj van de wet gegeven regels door een privacy audit controleren.

Paragraaf 7. Nadere regels

Artikel 16

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de technische eisen die worden gesteld aan de camera’s en het centrale opslagsysteem waarin 126jj-gegevens worden verwerkt.

Paragraaf 8. Slotbepalingen

Artikel 17

Indien de wet van 17 oktober 2018 tot wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen (Stb. 2018, 401) in werking treedt, wordt dit besluit als volgt gewijzigd:

1. Het besluit berust op artikel 126jj, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 17a, zevende lid en 33, vijfde lid, van de Wet politiegegevens.

2. In de artikelen 1, onderdeel e, 2, eerste en vijfde lid, 3, eerste lid, 9, tweede lid, 11, 12, tweede lid en 15 wordt «verantwoordelijke» telkens vervangen door «verwerkingsverantwoordelijke».

3. In artikel 8, tweede lid, wordt «Artikel 32, derde lid» vervangen door «Artikel 32, vierde lid».

4. In het opschrift van paragraaf 5 en artikel 13, tweede lid, wordt «Verstrekking» telkens vervangen door «Doorgifte».

5. In artikel 13, eerste lid, wordt «paragraaf 5» vervangen door «de paragrafen 5 en 5a».

6. In artikel 13, eerste en derde lid, wordt «verstrekt» telkens vervangen door «doorgegeven».

7. In artikel 14 wordt «verstrekking» vervangen door «doorgifte» en vervalt «, bedoeld in artikel 17a van de Wet politiegegevens».

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 5 december 2018

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de achttiende december 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Met de aanvaarding en inwerkingtreding van de wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Stb. 2017, 462) (hierna: de wet ANPR) is het op grond van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) voor de politie en de Koninklijke marechaussee mogelijk kentekengegevens (ANPR-gegevens) van alle een camera passerende voertuigen te bewaren gedurende vier weken. Overeenkomstig hetgeen daarover is opgemerkt in de Kamerstukken (zie onder meer Kamerstukken II 2012/13, 33 542, nr. 3, blz. 2–3, nr. 4, blz. 12 en nr. 6, blz. 6–8) zijn in deze algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van die wet regels opgenomen. Deze regels hebben betrekking op de inzet van de ANPR-camera’s (cameraplan, criteria voor plaatsing en inzet), de afstelling van de camera’s, de toegestane foutmarges, de toegang tot de ANPR-gegevens, de vastlegging (logging) van de raadpleging, de automatische vernietiging en de beveiliging van de gegevens. Eveneens zijn de nadere voorwaarden waaronder de ANPR-gegevens die op grond van artikel 126jj Sv worden vastgelegd (hierna: 126jj-gegevens) aan het buitenland kunnen worden verstrekt in dit besluit vastgelegd.

1. Adviezen

Een concept van dit besluit is voorgelegd aan het openbaar ministerie (OM), de politie, de Koninklijke marechaussee (Kmar), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).

Het OM en de Kmar hebben geen opmerkingen.

De politie heeft in het advies aangegeven met instemming kennis te hebben genomen van het besluit. De politie heeft nog enkele opmerkingen bij een aantal artikelen en de nota van toelichting.

De NVvR en de Rvdr hebben opmerkingen gemaakt bij en verduidelijkende vragen gesteld over verschillende bepalingen uit het besluit. De Rvdr heeft aangegeven dat in dit besluit terecht een aanzienlijk aantal waarborgen is opgenomen.

De NOvA heeft verwezen naar het eerdere advies bij het wetsvoorstel en aangegeven dat de zorgen ten aanzien van de plaatsing van camera’s (artikel 3) en de automatische vernietiging van de gegevens (artikel 9, vijfde lid) niet geheel zijn weggenomen. Ook heeft de NOvA naar aanleiding van artikel 2 nog enkele vragen gesteld over ANPR-gegevens die op een andere grondslag worden verzameld dan artikel 126jj Sv.

De AP heeft eveneens aandacht gevraagd voor ANPR-gegevens die op een andere grondslag worden verwerkt dan artikel 126jj Sv. Verder wordt in het advies van de AP gewezen op de beveiliging van het centrale opslagsysteem. De AP doet enkele aanbevelingen tot aanpassing en verheldering van de nota van toelichting.

Naar aanleiding van de adviezen is de verhouding van de bepalingen in dit besluit tot de Wet en het Besluit politiegegevens verhelderd (paragraaf 4). Ditzelfde geldt voor aspecten als de verzameling van ANPR-gegevens op een andere grondslag en de verdere verwerking van de 126jj-gegevens op grond van de artikelen 8 en 9 van de Wet politiegegevens (paragraaf 3), (het onderscheid tussen) vaste en mobiele camera’s en het gebruik van camera’s van andere instanties (toelichting bij artikel 2), de plaatsingscriteria (toelichting bij artikel 3), de geautoriseerde opsporingsambtenaar (toelichting bij artikel 6), de beveiligingseisen (toelichting bij de artikelen 10, 11 en 12) en de verstrekking van 126jj-gegevens (aan het buitenland) (toelichting bij artikel 13). Tevens is, naar aanleiding van het advies van de AP, deze nota van toelichting aangevuld met enkele passages uit de memorie van antwoord.

In verband met de leesbaarheid is ervoor gekozen de opmerkingen van de adviesorganen die betrekking hebben op een specifiek onderdeel van dit besluit bij het desbetreffende onderdeel te bespreken.

2. Voorhangprocedure

Een concept van dit besluit is overeenkomstig artikel 126jj, zevende lid, Sv voorgehangen bij de Tweede en Eerste Kamer. Door de Tweede Kamer zijn verduidelijkende vragen gesteld, die zijn beantwoord (zie Kamerstukken II 2017/18, 33 542, nr. 43). Naar aanleiding van de gestelde vragen is artikel 2, vijfde lid, toegevoegd. Zie hierover ook de toelichting op het cameraplan (artikel 2).

3. De reikwijdte van dit besluit

De bepalingen uit dit besluit zijn uitsluitend van toepassing op ANPR-gegevens die op grond van artikel 126jj worden verwerkt. Om onduidelijkheden in de terminologie te voorkomen, worden deze gegevens naar aanleiding van de adviezen in dit besluit aangeduid als «126jj-gegevens».

Naast de 126jj-gegevens zijn er ook nog ANPR-gegevens die op een andere grondslag worden verwerkt. Op die gegevens is dit besluit niet van toepassing. Het gaat dan om:

  • ANPR-gegevens die op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 worden verzameld. Gedacht kan worden aan kentekengegevens van passerende voertuigen die op een referentielijst voorkomen. ANPR-gegevens die op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 worden verzameld, worden op grond van de artikelen 8 of 9 van de Wet politiegegevens verwerkt. De «gewone» bepalingen van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) en het Besluit politiegegevens (hierna: Bpg) zijn dus op die ANPR-gegevens van toepassing.

  • ANPR-gegevens die door andere instanties worden verzameld. Op die ANPR-gegevens is de wetgeving die geldt voor de gegevensverwerking door die instanties van toepassing.

Ook 126jj Sv-gegevens die op grond van de artikelen 8 en 9 Wpg verder worden verwerkt in het kader van het opsporingsonderzoek vallen vanaf dat moment niet meer onder dit besluit. 126jj Sv-gegevens die binnen de bewaartermijn van vier weken zijn geraadpleegd en relevant zijn gebleken voor een opsporingsonderzoek, kunnen verder worden verwerkt voor dat doel (artikel 126jj, derde lid, laatste volzin, Sv). Deze gegevens worden daarmee «gewone» politiegegevens, die op grond van de artikelen 8 en 9 Wpg worden verwerkt. Vanaf dat moment vallen die gegevens dan ook niet meer onder dit besluit, maar zijn de «gewone» bepalingen van de Wpg en het Bpg van toepassing. Immers, op het moment dat de 126jj-gegevens aan een zoekvraag voldoen wil dat zeggen dat de gegevens relevant zijn in het kader van een concreet opsporingsonderzoek. Het gaat dan bijvoorbeeld om de gegevens van het voertuig van de verdachte. Op dat moment vervalt in dat opzicht het onderscheid met andere gegevens die op grond van de artikelen 8 en 9 Wpg verwerkt worden. Er is dan geen aanleiding meer om die gegevens anders te behandelen dan andere politiegegevens. Dat is ook van belang opdat deze gegevens, die bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage leveren aan het bewijs van een strafbaar feit, gedurende dat onderzoek beschikbaar blijven en niet na vier weken al vernietigd moeten worden.

4. Verhouding tot de bepalingen uit de Wet en het Besluit politiegegevens

De 126jj-gegevens worden overeenkomstig artikel 126jj Sv bewaard met het oog op de opsporing van strafbare feiten en de aanhouding van voortvluchtige personen. Deze doelen vormen onderdeel van de politietaak, als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012. Dit betekent dat de Wpg en het Bpg van toepassing zijn op de bewaarde kentekengegevens. Echter, in artikel 126jj Sv en in dit besluit zijn, in afwijking van de Wpg en het Bpg, specifieke regels opgenomen over de verwerking van de gegevens. Deze regels hebben betrekking op de bewaartermijn, het gebruik en de vernietiging van de passagegegevens. Deze regels vormen een «lex specialis» ten opzichte van de regels van de Wpg en het Bpg. Dit betekent dat de Wpg en de Bpg van toepassing zijn, tenzij daarvan wordt afgeweken in artikel 126jj Sv of dit besluit. In artikel 126jj, vijfde lid, Sv is deze verhouding tot de bepalingen in de Wpg verhelderd. Geëxpliciteerd is dat paragraaf 2, met uitzondering van artikel 8, en paragraaf 3, met uitzondering van de artikelen 17 en 17a, en paragraaf 5a van de Wpg niet van toepassing zijn op de 126jj-gegevens. Dit betekent dat de bepalingen van het Bpg die uitvoering geven aan bepalingen uit de genoemde paragrafen van de Wpg evenmin van toepassing zijn op de 126jj-gegevens.

Bovendien voorziet artikel 13 van dit besluit in enkele afwijkende regels van de bepalingen opgenomen in paragraaf 5 van het Bpg. In aanvulling op de bepalingen uit het Bpg bevat dit besluit eveneens regels over de verstrekking van artikel 126jj-gegevens aan Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter uitwerking van artikel 17a van de Wpg.

Het regime van de Wpg voorziet in bepalingen over het recht op inzage, het recht op wijziging en het recht op verwijdering van onjuiste gegevens (artikel 25 e.v. Wpg) evenals het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wpg bepaalde. Deze bepalingen zijn in artikel 126jj, vijfde lid, Sv niet uitgezonderd en zijn dus gewoon van toepassing op de 126jj-gegevens. De wijzigingen die in deze bepalingen zullen worden aangebracht in verband met de implementatie van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (richtlijn (EU) 2016/680) zullen dus ook op de 126jj Sv-gegevens van toepassing zijn.

5. Toelichting op de bepalingen

Definities (artikel 1)

Artikel 1 bevat enkele definitiebepalingen. In artikel 1, onder b, wordt met de zinsnede «bedoeld in artikel 126jj, tweede lid, van de wet» tot uitdrukking gebracht dat enkel de gegevens worden bedoeld die op grond van artikel 126jj Sv worden bewaard. Op ANPR-gegevens of andere politiegegevens die op grond van de artikelen 8 of 9 van de Wpg (verder) worden verwerkt zijn de «gewone» bepalingen van het Bpg van toepassing. Zie ook paragraaf 3 van deze nota van toelichting.

Cameraplan (artikel 2)

Jaarlijks zal door de politie en de Koninklijke marechaussee, in overleg met het openbaar ministerie, een cameraplan worden opgesteld. Het cameraplan zal zowel betrekking hebben op de inzet van vaste als op de inzet van mobiele camera’s voor 126jj Sv. Dit is van belang omdat de inzet van vaste en mobiele camera’s in onderlinge samenhang moet worden bezien.

Vaste camera’s zijn camera’s die bijvoorbeeld aan bestaande installaties worden gemonteerd. Het gaat om camera’s die nagelvast zijn bevestigd. Dit bevestigen gebeurt veelal door montage aan de gevels of dakranden van gebouwen of op daarvoor geplaatste palen (vgl. Kamerstukken II 2003/04, 29 440, nr. 3, blz. 6 en Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr. 3, blz. 3). De camera’s zijn bedoeld voor statische en langdurige (doorlopende) plaatsing gedurende het jaar waarop het cameraplan betrekking heeft.

Voor vaste camera’s wordt vastgelegd op welke locaties zij zijn geplaatst dan wel in het komende jaar worden geplaatst.

Mobiele camera’s zijn camera’s die gedurende het jaar eenvoudig en snel kunnen worden geplaatst en verplaatst. Met mobiele camera’s kan worden gereageerd op snel wisselende en nieuwe criminele «hotspots». Bij mobiele camera’s kan in de eerste plaats worden gedacht aan camera’s die in een voertuig zijn geplaatst. Deze camera’s kunnen uitsluitend voor de toepassing van artikel 126jj Sv worden ingezet als het voertuig zich (uitsluitend) in een gebied verplaatst als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van dit besluit. De politie heeft aangegeven dat mobiele camera’s die in voertuigen zijn geplaatst niet of niet vaak zullen worden ingezet voor de bevoegdheid van artikel 126jj Sv, omdat niet of hoogst zelden zal zijn voldaan aan het vereiste dat de camera’s in voertuigen zich uitsluitend verplaatsen in een gebied dat voldoet aan één van de criteria opgesomd in artikel 3, tweede lid, van het besluit.

Ook andere camera’s die gedurende het jaar flexibel kunnen worden ingezet zijn aan te merken als «mobiele camera». Gedacht kan worden aan camera’s die op een verplaatsbare statief zijn geplaatst of camera’s die gemakkelijk op bepaalde locaties zijn te plaatsen doordat zij bijvoorbeeld eenvoudig aan een lantaarnpaal kunnen worden bevestigd (vgl. Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr. 3, blz. 3–4).

Voor mobiele camera’s kan niet van tevoren worden vastgelegd op welke locaties zij worden geplaatst. Zij moeten immers mee verplaatst kunnen worden als criminele «hotspots» zich verplaatsen. Wel zal in het cameraplan worden vastgelegd hoeveel mobiele camera’s beschikbaar zijn en op welke soorten locaties zij kunnen worden ingezet. Naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer (zie Kamerstukken II 2017/18, 33 542, nr. 43), is in aanvulling daarop in artikel 2, vijfde lid, vastgelegd dat jaarlijks een overzicht wordt gepubliceerd door de politie (op de website) van de locaties waar in het daaraan voorafgaande jaar mobiele camera’s waren geplaatst.

Het tweede lid, onder b, van artikel 2 bevat het voorschrift dat ook de vaste camera’s van andere instanties waarvan structureel gebruik wordt gemaakt worden opgenomen in het cameraplan. Ook deze camera’s zijn immers van belang voor de beoordeling van de proportionaliteit van de inzet van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv. Bij «camera’s van andere instanties» kan worden gedacht aan camera’s van het CJIB, van Rijkswaterstaat of aan gemeentelijke toezichtcamera’s. Het voorschrift ziet niet op gevallen waarin gegevens van die andere camera (incidenteel) van een andere instantie worden gevorderd of op situaties waarin die camera’s worden gekoppeld aan referentielijsten. In dat geval is immers geen sprake van toepassing van artikel 126jj Sv, maar van een van de vorderingsbevoegdheden (artikel 126nc e.v. Sv) respectievelijk de bevoegdheid van artikel 3 van de Politiewet 2012. Het gaat om structureel (mede)gebruik van de camera ten behoeve van de bevoegdheid opgenomen in artikel 126jj Sv. Het betreft gevallen waarin op een plek waar de politie een camera wil plaatsen al een camera van een andere instantie is geplaatst. In dat geval hoeft de politie geen eigen camera te plaatsen, maar kan gebruik worden gemaakt van de camera van die andere instantie. Het kan alleen gaan om camera’s die voldoen aan de voorschriften in dit besluit.

Het cameraplan biedt inzicht in de uitkomst van de afweging op basis van de in dit besluit in artikel 3 opgenomen plaatsingscriteria. Het cameraplan zal aan de minister van Justitie en Veiligheid worden gezonden en zal door middel van publicatie in de Staatscourant openbaar worden gemaakt. Dit betekent dat het cameraplan voor iedereen op ieder gewenst moment raadpleegbaar is via overheid.nl. Daarmee is de transparantie van de beslissing omtrent de plaatsing van 126jj-camera’s gewaarborgd en wordt voldaan aan de wettelijke eis dat de aanwezigheid van het technisch hulpmiddel op duidelijke wijze kenbaar moet zijn gemaakt (artikel 126jj, eerste lid, Sv).

Criteria voor plaatsing en inzet (artikel 3)

126jj-camera’s mogen slechts worden geplaatst en ingezet overeenkomstig het cameraplan. Of de camera’s ook daadwerkelijk worden geplaatst of ingezet wordt voor de politie besloten door de korpschef en voor de Koninklijke marechaussee door de minister van Defensie (zie artikel 1, onder e, van dit besluit; vgl. artikel 1, onder f, van de Wpg) (verder: de verantwoordelijke) in overleg met het openbaar ministerie. De plaatsing en inzet van 126jj-camera’s moet, gelet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, passen binnen de randvoorwaarden van proportionaliteit en subsidiariteit. Om deze proportionaliteit en subsidiariteit nader in te vullen zijn in artikel 3 van dit besluit nadere criteria voor de plaatsing en inzet van de 126jj-camera’s beschreven. Het kan gaan om de volgende locaties:

  • a) Locaties met een bepaald risico.

    Het gaat dan bijvoorbeeld om vliegvelden, havens, industriegebieden of grensovergangen.

  • b) Locaties met een intensieve verkeersstroom (personen- of goederenvervoer) of een specifieke functie (zwaar vervoer).

    Bij locaties met intensieve verkeersstromen kan worden gedacht aan bepaalde trajecten of verkeersknooppunten op auto(snel)wegen of andere (hoofd)wegen, rond stations, havens en luchthavens, uitvalswegen en belangrijke corridors. Zie hierover ook Kamerstukken I 2016/17, 33 542, F, blz. 11.

  • c) Locaties waarvan bekend is dat bepaalde strafbare feiten op dergelijke locaties worden gepleegd (criminele «hotspot»).

Er hoeft in dit geval nog geen concreet vermoeden te zijn van een concreet te verwachten individueel strafbaar feit. Ook hoeft het niet zo te zijn dat op die betreffende plek reeds concrete strafbare feiten zijn geconstateerd. Het gaat om soorten locaties waarvan bekend is dat aldaar bepaalde categorieën strafbare feiten worden gepleegd. Gedacht kan worden aan grote parkeerplaatsen (langs de snelweg of in een grensgebied), die erom bekend staan dat daar illegale activiteiten plaatsvinden, zoals drugshandel of ladingdiefstal. Het kan daarbij slechts gaan om locaties waarvan bekend is dat daar categorieën strafbare feiten worden gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is (zie artikel 126jj, derde lid).

Kort samengevat worden 126jj-camera’s slechts ingezet op voor de opsporing mogelijk relevante locaties.

Bij de beslissing tot plaatsing van de camera’s moet niet alleen worden beoordeeld of aan de plaatsingscriteria wordt voldaan, maar ook of de inzet van de camera’s proportioneel en subsidiair (noodzakelijk) is. Dat wil zeggen dat moet worden beoordeeld of de plaatsing van de camera’s daadwerkelijk kan bijdragen aan de opsporing van (bepaalde) strafbare feiten of de aanhouding van voortvluchtigen (zie artikel 126jj Sv, derde lid) en of datzelfde doel met een lichter middel kan worden bereikt.

Bij de plaatsing en inzet van 126jj-camera’s moet niet alleen rekening worden gehouden met de specifieke locatie waar de camera wordt geplaatst, maar ook met het verdere netwerk van camera’s dat wordt ingezet voor de toepassing van artikel 126jj Sv. In het derde lid van artikel 3 van dit besluit is dit expliciet vastgelegd. Dit is relevant omdat de vastlegging van kentekengegevens met behulp van een afzonderlijke camera op zichzelf een beperkte en proportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan vormen, maar als onderdeel van een netwerk van camera’s een grotere inbreuk kan betekenen. Een beslissing van de verantwoordelijk kan strekken tot de plaatsing van één of meerdere camera’s op één of meerdere locaties. Bij de beslissing tot plaatsing of inzet van één of meerdere camera’s worden steeds de overwegingen tot die plaatsing of inzet vastgelegd (vierde lid). Deze vastgelegde gegevens kunnen bij de jaarlijkse privacy-audit (zie artikel 15) worden betrokken.

Vastlegging van gegevens (artikel 4)

In dit besluit wordt een aantal eisen gesteld aan de vastlegging van126jj-gegevens. In de eerste plaats wordt bepaald met welke foutmarges de 126jj-camera’s kentekens mogen herkennen en aflezen. Hoewel het streven steeds is zo veel mogelijk kentekens correct te herkennen, kan een foutmarge niet worden uitgesloten: weersomstandigheden en andere omstandigheden, zoals hoge snelheden van voertuigen en modder op de kentekenplaat, kunnen ertoe leiden dat een kenteken niet juist wordt omgezet. Voor een effectieve en efficiënte werking van het systeem is het echter van groot belang dat het overgrote deel van de kentekens correct wordt omgezet. Vastgelegd wordt daarom dat de camera minimaal 90% van de kentekens van passerende voertuigen moet omzetten in het correcte kenteken (eerste lid). Dit percentage geldt onder normale omstandigheden. Bij bijvoorbeeld zware slagregen, sneeuw of hagel is geen sprake van normale omstandigheden. Het percentage van 90% heeft betrekking op de «omzetting». Het heeft dus geen betrekking op kentekens die in het geheel niet (als zodanig) worden herkend. In dat geval bestaat er immers geen gevaar dat er een «verkeerd» kenteken in de database wordt opgeslagen.

In aanvulling daarop kan worden opgemerkt dat van alle gelezen kentekens ook een foto wordt opgeslagen (zie artikel 126jj, tweede lid, Sv). Indien er een hit is met een kentekengegeven, wordt, als extra waarborg, aan de hand van die foto door de geautoriseerde opsporingsambtenaar gecontroleerd of de camera het kenteken juist heeft afgelezen (tweede lid). Zo kan worden voorkomen dat personen door een leesfout van de ANPR-apparatuur ten onrechte bij een opsporingsonderzoek worden betrokken.

Naar aanleiding van het advies van de Rvdr is een derde lid aan artikel 4 van dit besluit toegevoegd, waarin wordt verduidelijkt wat de procedure is als het kentekennummer in het systeem niet overeenkomt met het kenteken op de foto. Wanneer het kenteken op de foto niet voldoet aan de zoekvraag – er werd gevraagd om kenteken X, maar op de foto is kenteken Y te zien – worden de gegevens van dit voertuig niet verstrekt. In andere gevallen – er werd bijvoorbeeld gevraagd om alle voertuigen die op tijdstip X op locatie Y waren – kunnen de gegevens wel verstrekt worden. In dat geval moet de geautoriseerde opsporingsambtenaar bij de verstrekking van de gegevens duidelijk aangeven dat het uitgelezen kentekennummer en het kenteken op de foto niet met elkaar overeenkomen. Het kentekennummer kan niet in het systeem gewijzigd worden: in verband met de integriteit en beveiliging is het is niet mogelijk en niet wenselijk gegevens in de 126jj-database te wijzigen.

Geen woningen of gezichten (artikel 5)

In dit besluit wordt bepaald dat zodanige (technische) maatregelen worden getroffen dat met camera’s niet in woningen (niet-openbare plaats) kan worden gekeken of afbeeldingen van inzittenden kunnen worden geraadpleegd. Uit het voorgestelde artikel 126jj, tweede lid, Sv volgt reeds dat slechts bepaalde gegevens, te weten het kenteken, de locatie, het tijdstip van de vastlegging en de foto-opname van het voertuig, kunnen worden bewaard voor een termijn van vier weken. Uit de context (vastleggen kentekengegevens) en bewoordingen van de voorgestelde bepaling («foto-opname van het voertuig») kan reeds worden afgeleid dat het doel niet kan zijn om foto-opnames van bestuurders, passagiers, andere personen of van een woning te verwerken. Het verwerken van de foto-opname van het voertuig dient andere doelstellingen. De camera maakt een foto van de voor- of achterkant van voorbijkomende voertuigen. Het kenteken wordt door de ANPR-apparatuur als zodanig herkend en het wordt omgezet naar letters en cijfers (het kentekennummer). De foto kan worden gebruikt om te controleren of de ANPR-apparatuur het kenteken heeft omgezet naar de juiste letters en cijfers. De foto mag daarnaast ook (een deel van) het voertuig omvatten. Dit kan van belang zijn om te kunnen controleren of het gaat om het gezochte voertuig. In voorkomende gevallen kan aan de hand van de kleur van het voertuig of het merk bijvoorbeeld worden achterhaald of hier sprake is van een voertuig met vervalste kentekens of niet. Daarnaast kan de foto-opname van het voertuig relevant zijn, bijvoorbeeld wanneer getuigen over de kleur en/of het merk en model van het door hen waargenomen voertuig hebben verklaard. Aan de hand van deze informatie kan de politie in voorkomende gevallen een selectie maken van kentekengegevens van voertuigen die op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats waren en die mogelijk relevant zijn in het kader van het opsporingsonderzoek.

Het is van belang uit te sluiten dat personen herkenbaar op foto’s voorkomen of dat in woningen kan worden gekeken en te voorkomen dat een dergelijke «bijvangst» gebruikt wordt in het kader van de opsporing. Daarom wordt in dit besluit bepaald dat in de eerste plaats, door de afstelling van de apparatuur of de wijze waarop de camera’s gericht zijn, zo veel mogelijk voorkomen wordt dat in woningen kan worden gekeken of dat inzittenden herkenbaar voorkomen op de foto van het voertuig. Dit neemt niet weg dat desondanks niet volledig kan worden uitgesloten dat bijvoorbeeld inzittenden van een voertuig op een foto voorkomen. Het is, gezien de omvang van het aantal vast te leggen 126jj-gegevens, praktisch niet uitvoerbaar om bij de vastlegging een controle uit te voeren. Daarom zal er een controle plaatsvinden wanneer een verzoek wordt gedaan de gegevens te raadplegen. Alsdan zal de geautoriseerde opsporingsambtenaar vóór de verstrekking van de gegevens een controle uitvoeren en hij zal zo nodig alsnog de woningen en personen van de foto verwijderen dan wel onherkenbaar maken. Ook in die gevallen kunnen de opsporingsambtenaren die zijn belast met het opsporingsonderzoek, dus geen kennis nemen van de afbeeldingen van personen. Dit aspect zal, zo kan in reactie op het advies van de Rvdr worden opgemerkt, onderdeel uitmaken van de privacy-audit.

Onder «inzittenden van passerende voertuigen en andere personen» vallen, zo wordt opgemerkt naar aanleiding van het advies van de NVvR, in principe ook bestuurders en/of passagiers van motorfietsen. Daarbij wordt aangetekend dat bestuurders en passagiers van motorfietsen in de regel een helm dragen, waardoor hun gezichten niet snel herkenbaar op een foto voor zal komen. Waar dit eventueel wel het geval zal zijn, zullen hun gezichten alsnog worden verwijderd of onherkenbaar worden gemaakt.

De politie heeft geadviseerd aan artikel 5 van dit besluit een lid toe te voegen waarin wordt aangegeven dat bij grote uitzondering, met toestemming van de officier van justitie, kan worden afgeweken van de bepaling dat personen onherkenbaar moeten worden gemaakt. Ook de NVvR heeft aangegeven dat het overweging verdient een uitzondering mogelijk te maken indien er een zwaarwegend opsporingsbelang is dat met zich brengt dat een dergelijke afbeelding wel verstrekt zou moeten kunnen worden aan de politie of de officier van justitie, bijvoorbeeld na een machtiging van de rechter-commissaris. De thans geformuleerde bepaling is, aldus de NVvR, wellicht te prefereren vanuit privacy-oogpunt, maar zou voorbijgaan aan het feit dat er onder omstandigheden andere, zwaarder wegende belangen kunnen zijn.

In reactie op deze adviezen merk ik graag op dat deze bevoegdheid strekt tot het vastleggen van kentekengegevens, niet tot het (herkenbaar) vastleggen van personen. Voor dat laatste zullen andere bevoegdheden moeten worden aangewend. In de wet is gekozen voor een zeer beperkt verstrekkingenregime, mede in het licht van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit die aan de een bewaarregeling als onderhavige moeten worden gesteld. Een dergelijk strikt verstrekkingenregime staat in de weg aan het verstrekken van gegevens die niet in artikel 126jj Sv zijn opgesomd.

Geautoriseerde opsporingsambtenaar (artikel 6)

Op grond van artikel 126jj, derde lid, Sv kunnen de bewaarde 126jj-gegevens uitsluitend worden geraadpleegd door een speciaal daartoe geautoriseerde opsporingsambtenaar. In dit artikel wordt nader ingevuld welke opsporingsambtenaren geautoriseerd kunnen worden. Alleen opsporingsambtenaren die zijn belast met taken of werkzaamheden op het gebied van de coördinatie van het informatieproces ter ondersteuning van een goede uitvoering van de politietaak (zie artikel 2:1 Bpg) komen in aanmerking voor autorisatie. De verantwoordelijke moet er bovendien in voorzien dat deze opsporingsambtenaren beschikken over voldoende kennis en vaardigheden om deze taak uit te voeren (zie het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 2:9 van het Besluit politiegegevens). De verleende autorisaties worden vastgelegd en periodiek geëvalueerd.

De opsporingsambtenaar moet worden geautoriseerd door de minister van Justitie en Veiligheid. Dat is in afwijking van artikel 6 van de Wpg, op grond waarvan de korpschef degene is die autorisaties kan verlenen. Deze uitzondering vloeit reeds voort uit artikel 126jj, derde lid, Sv. Er is destijds gekozen voor autorisatie door de minister van Justitie en Veiligheid naar aanleiding van het advies van het College bescherming persoonsgegevens (thans de AP) bij het wetsvoorstel (zie Kamerstukken II 2012/13, 33 542, nr. 3, blz. 21 en Kamerstukken II 2013/14, 33 542, nr. 7).

Raadpleging (artikel 7)

Een opsporingsambtenaar die bezig is met een opsporingsonderzoek kan niet zelf de 126jj-gegevens raadplegen. Hij kan slechts na een bevel daartoe van de officier van justitie een verzoek om verstrekking van de gegevens doen aan de geautoriseerde opsporingsambtenaar (artikel 126jj, derde lid, eerste volzin). De raadpleging van de 126jj-gegevens kan uitsluitend plaatsvinden met het oog op de opsporing van een verdachte van een misdrijf of een voortvluchtige persoon. Bij de evaluatie van de wet zal worden bezien of, en zo ja, op welke wijze de regeling zou moeten worden verruimd met de mogelijkheid van toepassing van deze bevoegdheid om potentiële getuigen van een ernstig misdrijf te vinden (Kamerstukken II 2013/14, 33 542, nr. 6, blz. 24).

In dit besluit wordt bepaald dat het verzoek langs geautomatiseerde weg wordt gedaan. De verzoekende opsporingsambtenaar dient daarbij het bevel van de officier van justitie aan de geautoriseerde opsporingsambtenaar te overleggen. In dat bevel staat onder andere voor welk doel de gegevens moeten worden geraadpleegd, in het kader van welke strafzaak en wat de zoekvraag is. Op basis van dat bevel voert de geautoriseerde opsporingsambtenaar de zoekvraag in. Op grond van artikel 4, tweede lid, van dit besluit controleert de geautoriseerde ambtenaar of het uitgelezen kenteken overeenkomt met het kenteken op het voertuig. Op grond van artikel 5, vierde lid, controleert de opsporingsambtenaar de foto en verwijdert eventueel daarop nog voorkomende niet openbare plaatsen of personen dan wel maakt die onherkenbaar. Vervolgens leidt de geautoriseerde opsporingsambtenaar de resultaten door aan de opsporingsambtenaar die het verzoek had gedaan.

In het ontwerp van dit besluit dat voor advies is voorgelegd, werd in artikel 7, derde lid, van dit besluit gesproken over «vergelijking van de gegevens» en «overeenkomen van de gegevens». Omdat een verzoek ook meerdere kentekens kan omvatten en omdat het ook kan gaan om een verzoek met betrekking tot de kentekens die op of rond een bepaald tijdstip op of rond een bepaalde geografisch gebied zijn vastgelegd, heeft de politie geadviseerd deze terminologie te wijzigen in «het vaststellen van verbanden tussen gegevens». Deze suggestie is niet overgenomen, omdat daarmee ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het mogelijk is de gegevens te bevragen zonder een concrete zoekvraag naar aanleiding van een concreet strafbaar feit (datamining). Niettemin is artikel 7, derde lid, van dit besluit gewijzigd. Vanwege de praktijk rond het invoeren van een zoekvraag wordt thans in dit lid gesproken van de «zoekvraag» en de «gegevens die aan de zoekvraag voldoen».

Met deze wijziging wordt ook, conform het advies van de Rvdr, verduidelijkt dat niet alleen het «matchende» gegeven, maar ook de daaraan gekoppelde gegevens worden verstrekt. Als bijvoorbeeld de zoekvraag is of een bepaald kenteken op een bepaalde locatie is vastgelegd, wordt niet alleen het kenteken, maar ook de foto van het voertuig, het vastgelegde tijdstip en de vastgelegde locatie van waarnemen verstrekt aan het opsporingsteam. Voor een nadere regeling van de gegevens die in de zoekvraag moeten zijn opgenomen zie ik geen aanleiding, omdat dit reeds voortvloeit uit de wettekst (artikel 126jj, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, onder e, Sv).

In artikel 7 van dit besluit wordt verwezen naar het bevel van de officier van justitie. Het gaat om het bevel, bedoeld in artikel 126jj, derde en vierde lid, Sv. De NVvR stelde in het advies de vraag of dit bevel ook kan worden gegeven door een assistent- of adjunct-officier van justitie.

Naar aanleiding van deze vraag moet worden opgemerkt dat de wet het begrip assistent- of adjunct-officier van justitie niet kent. Assistent- of adjunct-officieren van justitie zijn parketmedewerkers die via een mandaatregeling belast zijn met de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de officier van justitie. Op grond van artikel 126 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de uitoefening van een of meer bevoegdheden van de officier van justitie worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar. De opgedragen bevoegdheid wordt in dat geval uitgeoefend in naam en onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie (mandaat). Een dergelijk mandaat is niet mogelijk als de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Dit laatste is, evenals bij overige bijzondere opsporingsbevoegdheden (zie Kamerstukken II 1996/79, 25 392, nr. 3, blz. 41) aan de orde bij de bevoegdheid van artikel 126jj Sv.

Over het algemeen zal de geautoriseerde opsporingsambtenaar niet bij het opsporingsonderzoek betrokken zijn. Alleen personen die, kort gezegd, zijn belast met coördinatie van het informatieproces kunnen immers worden geautoriseerd (zie artikel 6). Wanneer in een uitzonderingsgeval de geautoriseerde opsporingsambtenaar niettemin betrokken is bij het onderzoek in het kader waarvan het verzoek wordt gedaan, dient hij zich te «verschonen». Hij stuurt het verzoek dan door naar een andere geautoriseerde opsporingsambtenaar (artikel 7, tweede lid).

Logging (artikel 8)

Bij ieder verzoek wordt een aantal gegevens vastgelegd (gelogd), zoals de naam van de verzoeker, de gegevens waarmee vergeleken wordt en in welk kader de raadpleging plaatsvindt (vgl. artikel 32 Wpg). Een aantal gegevens, zoals de naam van de geautoriseerde opsporingsambtenaar en de zoekvraag, worden ook door het centrale opslagsysteem zelf opgeslagen (zie artikel 9, vierde lid).

Naar aanleiding van het advies van de politie is deze bepaling meer in lijn gebracht met artikel 6:4 van het Bpg. Daardoor wordt ook geregeld dat bij bepaalde, bijzondere onderzoeken waarin het van belang is dat de identiteit van de opsporingsambtenaar vertrouwelijk wordt vastgelegd, kan worden volstaan met de vermelding van een nummer («kenmerk») dat is te herleiden tot de betreffende ambtenaar.

De NVvR heeft geadviseerd om artikel 8, eerste lid, onder (nu) d, van dit besluit te laten vervallen. Vastlegging van het opsporingsonderzoek dat aanleiding geeft tot het verzoek zou volgens de NVvR niet nodig zijn voor de toetsing van de rechtmatigheid van de bevraging. Het bevel van de officier van justitie legitimeert in afdoende mate de rechtmatigheid en doelmatigheid van de verstrekking van de gevraagde gegevens. Door te noteren in het kader van welk opsporingsonderzoek het verzoek is gedaan, worden onnodig derden geïnformeerd over een lopend strafrechtelijk onderzoek, aldus de NVvR in haar advies.

In reactie hierop wordt opgemerkt dat het vastleggen van het opsporingsonderzoek in het kader waarvan het verzoek is gedaan nodig is om later – onder andere in het kader van de evaluatie – te kunnen nagaan in welke gevallen (voor welke delicten, onder welke omstandigheden) ANPR-gegevens zijn opgevraagd en welke rol de gegevens in een strafrechtelijk onderzoek hebben gespeeld. Dat daartoe aan de geautoriseerde opsporingsambtenaar moet worden aangegeven dat een bepaald opsporingsonderzoek loopt, zie ik niet als bezwaarlijk. Allereerst kan worden volstaan met het nummer of de naam van dat opsporingsonderzoek. Daarmee kan immers later – bij de evaluatie – in het dossier informatie over het delict worden nagezocht. In gevoelige zaken kan via autorisaties worden voorkomen dat iedere opsporingsambtenaar toegang heeft tot (gevoelige) informatie over dat onderzoek. Bovendien is de geautoriseerde opsporingsambtenaar een opsporingsambtenaar, werkzaam binnen de politie, die speciaal is geautoriseerd om de hier bedoelde werkzaamheden te vervullen. Van een brede verspreiding van de informatie is geen sprake, nu alleen de speciaal daartoe geautoriseerde opsporingsambtenaren toegang hebben tot het ANPR-systeem.

De Rvdr adviseert ook de datum van het bevel van de officier van justitie en de naam van de officier van justitie in artikel 8 van dit besluit op te nemen. Naar aanleiding van dit advies heb ik onderdeel c van deze bepaling zodanig aangepast dat daarin wordt bepaald dat ook het kenmerk van het bevel moet worden opgenomen. Zo kan, al dan niet in combinatie met de gegevens over het opsporingsonderzoek in het kader waarvan de raadpleging plaatsvindt (onderdeel d), het bevel van de officier van justitie worden teruggevonden indien dat nodig is voor bijvoorbeeld de evaluatie.

Op grond van het tweede lid van artikel 8 van dit besluit worden de gelogde gegevens in ieder geval bewaard totdat de privacy audit is verricht. In verband met de evaluatie zullen deze gegevens de eerste drie jaar tot aan de evaluatie worden bewaard.

Centrale opslag (artikel 9)

De ANPR-gegevens die op grond van artikel 126jj worden vastgelegd, worden centraal opgeslagen (eerste lid). Alleen de 126jj-gegevens worden in dit centrale opslagsysteem opgenomen (derde lid). Deze gegevens worden aldus gescheiden opgeslagen van andere politiegegevens. De verantwoordelijke is belast met het beheer over het centrale opslagsysteem (tweede lid). Zoals gezegd slaat het centrale systeem bij indiening van een zoekvraag een aantal gegevens automatisch op (vierde lid). Daarnaast wordt bepaald dat de 126jj-gegevens vier weken na vastlegging automatisch worden vernietigd (vijfde lid). Het gaat hierbij om de gegevens die op grond van artikel 126jj Sv zijn vastgelegd. De gelogde gegevens, genoemd in artikel 8 van dit besluit, hoeven niet na vier weken te worden vernietigd. Zij worden bewaard om toezicht en de jaarlijkse privacy-audit mogelijk te maken. Dit volgt uit artikel 8, tweede lid, van dit besluit, waarin artikel 32, derde lid, Wpg van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De eerste drie jaar zullen de gelogde gegevens bovendien worden bewaard met het oog op de evaluatie.

De gegevens die op grond van artikel 7 van dit besluit worden verstrekt aan het opsporingsteam en dus verder worden verwerkt op grond van de artikelen 8 en 9 Wpg, worden verwijderd en vernietigd overeenkomstig de termijnen in die artikelen. Deze gegevens worden in de «gewone» systemen verder verwerkt. In het centrale opslagsysteem worden zij gewoon na vier weken vernietigd.

Naar aanleiding van het advies van de NOvA is «geautomatiseerd» in het vijfde lid gewijzigd in «automatisch». Daarmee wordt tot uitdrukking wordt gebracht dat het systeem zelf de gegevens zal vernietigen na afloop van de termijn van vier weken.

Beveiligingseisen (artikelen 10, 11 en 12)

In dit besluit is een aantal beveiligingseisen vastgelegd die gelden voor het centrale opslagsysteem. Er wordt een aantal maatregelen voorgeschreven die minimaal moeten worden genomen. Met betrekking tot enkele van deze maatregelen wordt hier ter verduidelijking het volgende opgemerkt. In artikel 10 wordt bepaald dat de toegang tot het centrale opslagsysteem op deugdelijke wijze is beveiligd, onder meer door middel van persoonsgebonden authenticatie. Authenticatie is erop gericht vast te stellen of de betrokkene rechtmatig toegang heeft tot het systeem; uit de eis dat deze persoonsgebonden dient te zijn, vloeit voort dat deze altijd herleidbaar dient te zijn tot een identificeerbare persoon. De beveiliging moet zodanig zijn ingericht dat (een poging tot) ongeautoriseerde toegang gedetecteerd wordt en dat tijdige interventie plaatsvindt. Dit kan onder andere worden gerealiseerd door het aantal inlogpogingen te beperken en een overschrijding van het aantal inlogpogingen te laten leiden tot definitieve blokkering die uitsluitend door de verantwoordelijke kan worden opgeheven.

Op grond van artikel 11 van dit besluit moeten wijzigingen in het systeem die de beveiliging van de gegevens kunnen beïnvloeden bekend zijn bij de verantwoordelijke en als aanvaardbaar zijn beoordeeld.

In artikel 12 van dit besluit worden enkele eisen gesteld met betrekking tot het onderhoud en de reparatie van het centrale opslagsysteem. Onder onderhoud moet in dit kader onder andere worden verstaan bestandreparatie en het (reguliere) systeemonderhoud. Dit moet – onder bepaalde voorwaarden – ook op afstand kunnen worden gedaan. In het geval dat bij onderhoud op afstand niet in het vereiste beveiligingsniveau kan worden voorzien, zal dit onderhoud op locatie moeten plaatsvinden. Reparatie betreft fysieke reparatie, dat wil zeggen aan het apparaat zelf.

De AP en de Rvdr vroegen om een verdere uitwerking van de beveiligingseisen. In reactie daarop merk ik graag op dat de Wpg reeds voorziet in de verplichting tot beveiliging van politiegegevens tegen onbedoelde of onrechtmatige vernietiging, tegen wijziging, ongeoorloofde mededeling of toegang, en tegen alle andere vormen van onrechtmatige verwerking, waarbij met name rekening wordt gehouden met de risico’s van de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens (art. 4, derde lid, Wpg). Met de Regeling informatiebeveiliging politie wordt aan deze verplichting invulling gegeven.

De eerdergenoemde richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (richtlijn (EU) 2016/680) bevat daarnaast gedetailleerde voorschriften omtrent de beveiliging van persoonsgegevens (art. 29 van de richtlijn). Dit omvat het treffen van maatregelen om te verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot verwerkingsapparatuur, de gegevensdragers lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen, persoonsgegevens invoeren of opgeslagen persoonsgegevens inzien, wijzigen of verwijderen, of geautomatiseerde verwerkingssystemen gebruiken met behulp van datatransmissieapparatuur. Ter implementatie van de richtlijn zullen de Wpg en het Bpg worden aangepast (Stb. 2018, 401). De aangepaste regels van de Wpg en het Bpg zullen ook van toepassing zijn op de 126jj Sv gegevens. In dit besluit zijn enkele aanvullende bepalingen opgenomen die deze eisen nader invullen ten aanzien van de 126jj-gegevens. Om onnodige risico’s te voorkomen is het niet mogelijk de technische specificaties daarvan via dit besluit bekend te maken.

Verstrekking buitenland (artikel 13)

Op grond van artikel 126jj Sv is artikel 17 Wpg van toepassing op de 126jj-gegevens. Het zevende lid van dat artikel 17 Wpg biedt een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over die verstrekking en daarbij te stellen voorwaarden. Voor «gewone» politiegegevens zijn die nadere regels opgenomen in paragraaf 5 Bpg. Voor de 126jj-gegevens worden in dit besluit daarvan afwijkende regels opgenomen.

In de toelichting op de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2015/16, 33 542, nr. 20) is opgemerkt dat de buitenlandse justitiële autoriteiten zelf geen toegang krijgen tot de 126jj-gegevens. In artikel 13 van dit besluit wordt dit geregeld door de bepaling dat 126jj-gegevens alleen aan buitenlandse autoriteiten kunnen worden verstrekt door een geautoriseerde opsporingsambtenaar overeenkomstig de in dit besluit voorgestelde procedure (artikelen 5 tot en met 8) na toestemming van de officier van justitie, die controleert of het verzoek aan de voorwaarden voldoet (tweede lid).

In de toelichting bij de tweede nota van wijziging is verder aangegeven dat het wenselijk is ten opzichte van de bepalingen in het Bpg te voorzien in enkele afwijkingen om zo te bewerkstelligen dat de 126jj Sv-gegevens alleen kunnen worden verstrekt aan en gebruikt door buitenlandse autoriteiten onder dezelfde voorwaarden als waaronder de Nederlandse autoriteiten gebruik kunnen maken van deze gegevens.

Dit betekent allereerst dat de 126jj-gegevens alleen kunnen worden verstrekt aan buitenlandse autoriteiten wanneer zij die gegevens nodig hebben voor een van de doelen opgesomd in artikel 126jj, derde lid, Sv, dat wil zeggen de opsporing van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten of de aanhouding van een voortvluchtige (artikel 13, eerste lid). Ten aanzien misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten kan worden opgemerkt dat het moet gaan om een misdrijf waarvoor in Nederland voorlopige hechtenis wordt toegelaten. Bij een voortvluchtige persoon gaat het om een persoon die moet worden aangehouden in verband met een bevel tot vrijheidsbeneming (waaronder een bevel voorlopige hechtenis of een bevel medebrenging) of de tenuitvoerlegging van een veroordelend vonnis of arrest (artikel 564 Sv) door Nederland dan wel door de verzoekende autoriteit.

Artikel 126jj Sv bepaalt dat de bewaarde gegevens alleen kunnen worden geraadpleegd na een bevel daartoe van de officier van justitie. Ook bij de verstrekking van de gegevens aan buitenlandse autoriteiten wordt in een rol voor de officier van justitie voorzien: hij moet toestemming geven voor de verstrekking (tweede lid).

Voordat hij zijn toestemming geeft, bekijkt officier of de verzoekende autoriteit de benodigde informatie heeft aangeleverd. Het gaat dan om de informatie opgenomen in artikel 126jj, vierde lid, Sv (onder andere met welk doel de gegevens worden gevraagd en wat de precies zoekvraag is).

Met die informatie kan de officier van justitie toetsen of de 126jj-gegevens waarom wordt gevraagd, kunnen worden verstrekt. De gegevens kunnen alleen worden verstrekt bij een voldoende concrete zoekvraag (kenteken en/of locatie en tijdstip) (eerste lid, tweede volzin) die ook aan de overige voorwaarden voldoet.

Nadat de officier van justitie toestemming heeft gegeven, gelden voor de geautoriseerde opsporingsambtenaar dezelfde voorschriften als wanneer de officier van justitie in een Nederlandse zaak een bevel zou hebben gegeven (zie de artikelen 5 tot en met 8, die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard).

Verder wordt bepaald (derde lid) dat de gegevens slechts worden verstrekt onder de voorwaarden dat deze a. niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt; b. door de ontvangende autoriteit worden vernietigd zodra de doeleinden waarvoor is verstrekt zijn verwezenlijkt; en c. niet worden doorgegeven. Deze laatste voorwaarde staat er dus aan in de weg dat de buitenlandse autoriteit de gegevens verstrekt aan anderen. Hiermee wordt gezorgd dat na de verstrekking aan het buitenland de doelbinding van toepassing blijft.

De AP heeft gevraagd om een toelichting waarom deze beperkende voorwaarden worden gesteld, terwijl de gegevens als zij op grond van de artikelen 8 en 9 Wpg verder worden verwerkt, niet aan dergelijke beperkingen zijn onderworpen.

Vooropgesteld wordt dat het niet ongebruikelijk is dat aan de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland voorwaarden worden gesteld. Ook in artikel 5:3, derde en vierde lid, Bpg over verstrekking van politiegegevens binnen de EU zijn de voorwaarden gesteld dat gegevens niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt (en enkele nader genoemde doelen) en worden vernietigd zodra die doeleinden zijn verwezenlijkt. En ook voor andere politiegegevens gelden beperkingen ten aanzien van de doorverstrekking daarvan door de buitenlandse autoriteit aan derden. Het stellen van voorwaarden moet mede worden bezien tegen de achtergrond dat de wetgeving (over gegevensverwerking) in andere landen kan verschillen van de Nederlandse wetgeving. Vanuit een oogpunt van bescherming van persoonsgegevens is het daarom wenselijk om bepaalde (minimum)voorwaarden te stellen ten aanzien van de verwerking van die gegevens.

Omdat de afhandeling van een buitenlands verzoek enige tijd in beslag kan nemen, adviseert de Rvdr een mogelijkheid te creëren om de gegevens uit het verzoek tijdelijk te «bevriezen» totdat definitief op het verzoek is beslist. Naar aanleiding van dit advies wordt opgemerkt dat de termijn voor vernietiging van de gegevens op het niveau van de wet is geregeld. In dit besluit kan niet worden voorzien in uitzonderingen op of verlengingen van die termijn.

Verstrekking Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 14)

Artikel 13 van dit besluit is van overeenkomstige toepassing op de verstrekking van gegevens uit de database aan de autoriteiten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Jaarlijkse audit (artikel 15)

Op grond van artikel 33 Wpg moeten periodiek (privacy)audits worden uitgevoerd. Artikel 6:5 Bpg bepaalt dat eens in de vier jaar een privacy-audit wordt gehouden. In het Bpg zijn regels opgenomen over de wijze waarop die audits moeten plaatsvinden en in de Regeling periodieke audit persoonsgegevens zijn (kwaliteits)eisen gesteld aan de auditors. Deze regels zijn ook van toepassing op de privacy-audits die worden uitgevoerd ten aanzien van de hier voorgestelde regeling. Op één punt voorziet dit besluit in een afwijking ten opzichte van die regels: ten aanzien van de uitvoering van artikel 126jj Sv zal niet vierjaarlijks, maar jaarlijks een privacy-audit worden uitgevoerd (zie Kamerstukken II 2012/13, 33 542, nr. 3, blz. 14). Dat wordt vastgelegd in artikel 15 van dit besluit.

De politie heeft in haar advies aangegeven begrip te hebben voor het feit dat een jaarlijkse audit wenselijk is gedurende de termijn waarbinnen de evaluatie van de wet zal plaatsvinden (drie jaar), te meer omdat dit behulpzaam kan zijn bij de evaluatie. Na afloop van die termijn, zo begrijp ik het advies, zou de audittermijn gelijk moeten worden gesteld met de normale audittermijn (vier jaar; zie artikel 6:5 Bpg). Met de politie ben ik van mening dat het, zeker in het begin, van belang is jaarlijks een privacy-audit uit te voeren. Mede aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie kan worden bepaald of deze termijn op enig moment aanpassing behoeft.

Ministeriële regeling (artikel 16)

De technische eisen die aan de 126jj-camera’s en het centrale opslagsysteem worden gesteld, kunnen nader worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. Regeling van die eisen op een lager niveau dan een algemene maatregel van bestuur is gewenst omdat zij met enige regelmaat aangepast moeten kunnen worden aan de voortschrijdende technologische ontwikkelingen.

Samenloopbepaling (artikel 17)

De in dit artikel genoemde wet (Stb. 2018, 401) strekt tot implementatie van de Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L119). De voorgestelde samenloopbepaling bewerkstelligt dat de in dit besluit gehanteerde terminologie aansluit op de gewijzigde terminologie in de Wpg als gevolg van bovengenoemd wet op het moment dat die wet in werking treedt.

Volledigheidshalve merk ik op dat de in deze nota van toelichting opgenomen verwijzingen naar de Wpg zijn gebaseerd op de Wpg zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit besluit.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven