Besluit van 20 november 2018 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en andere regelgeving vanwege gewijzigde verantwoordelijkheden voor het groen onderwijs en de vorming van één bekostigingsbudget vanaf 2019

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 oktober 2018, nr. WJZ/1425629 (9261), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 november 2018 nr. W05.18.0321/I;)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 november 2018, nr.1429454, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

De begripsbepalingen van onderwijsdeel hbo, onderwijsdeel wo, onderzoekdeel wo respectievelijk Onze minister komen te luiden:

onderwijsdeel hbo:

onderdeel van de landelijk beschikbare rijksbijdrage, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onderdeel b;

onderwijsdeel wo:

onderdeel van de landelijk beschikbare rijksbijdrage, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onderdeel a;

onderzoekdeel wo:

onderdeel van de landelijk beschikbare rijksbijdrage, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onderdeel c;

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

B

In de artikelen 2.3a, tweede lid, onder a, 3.3, 4.3, eerste lid en derde tot en met vijfde lid, 4.23, derde lid, 4.24, eerste lid, 6.9, 6.11, 6.12, eerste, tweede en derde lid, en 6.13, tweede lid, wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».

C

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks, in overeenstemming met het desbetreffende onderdeel van zijn begroting, de omvang vast van de landelijk beschikbare rijksbijdrage voor de instellingen.

2. Het tweede en vierde lid vervallen, waarbij het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

D

Artikel 4.2 komt te luiden:

Artikel 4.2 Verdeling landelijk beschikbare rijksbijdrage

  • 1. Het onderwijsdeel wo wordt overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk verdeeld over de instellingen die opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs verzorgen.

  • 2. Het onderwijsdeel hbo wordt overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk verdeeld over de instellingen die opleidingen in het hoger beroepsonderwijs verzorgen.

  • 3. Het onderzoekdeel wo wordt overeenkomstig afdeling 3, paragraaf 1, van dit hoofdstuk verdeeld over de universiteiten die opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs verzorgen.

  • 4. Het deel ontwerp en ontwikkeling hbo, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onderdeel d, wordt overeenkomstig afdeling 3, paragraaf 2 van dit hoofdstuk verdeeld over de hogescholen die opleidingen in het hoger beroepsonderwijs verzorgen.

  • 5. Het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onderdeel e, wordt overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk verdeeld over universiteiten.

E

Artikel 4.7, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het studentgebonden bedrag per bekostigde inschrijving of bekostigde graad is:

    • a. voor opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs het quotiënt van een door Onze Minister te bepalen percentage van het onderwijsdeel wo, resterend na toepassing van artikel 4.11, eerste lid, en de som van het aantal bekostigde inschrijvingen en bekostigde graden bij opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs;

    • b. voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs het quotiënt van een door Onze Minister te bepalen percentage van het onderwijsdeel hbo, resterend na toepassing van artikel 4.11, eerste lid, en de som van het aantal bekostigde inschrijvingen en bekostigde graden bij opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

F

In artikel 4.11, eerste lid, wordt «het onderwijsdeel van de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onder a onderscheidenlijk b, en vierde lid, onder a onderscheidenlijk b» vervangen door «de onderwijsdelen wo en hbo».

ARTIKEL II

In artikel 1 van het Bekostigingsbesluit WVO komt de begripsbepaling van Onze Minister te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL III

In artikel 1 van het Bekostigingsbesluit WVO BES komt de begripsbepaling van Onze Minister te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL IV

Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit experiment bindend studieadvies komt te luiden:

b. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL V

In artikel 1 van het Besluit experiment cross-over kwalificaties komt de begripsbepaling van Onze Minister te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL VI

Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs komt te luiden:

b. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL VII

Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit experiment promotieonderwijs komt te luiden:

b. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL VIII

Artikel 1, onderdeel a, van het Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO komt te luiden:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL IX

Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs komt te luiden:

b. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL X

Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 komt te luiden:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XI

Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs komt te luiden:

b. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XII

Het Besluit gebruik persoonsgebonden nummers WVO wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

B

Artikel 9, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 7, worden uitsluitend gebruikt door de daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

ARTIKEL XIII

Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit informatievoorziening WVO komt te luiden:

b. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XIV

Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit informatievoorziening WVO BES komt te luiden:

b. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XV

Artikel A-1, onderdeel a, van het Besluit medezeggenschap onderwijs komt te luiden:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XVI

In artikel 5.7, onderdeel c, van het Besluit SUWI vervalt «dan wel, voor zover het betreft het onderwijs of onderzoek op het gebied van de landbouw, de natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken».

ARTIKEL XVII

In artikel 1, eerste lid, van het Eindexamenbesluit VO komt de begripsbepaling van Onze Minister te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XVIII

In artikel 1, eerste lid, van het Eindexamenbesluit WVO BES komt de begripsbepaling van Onze Minister te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XIX

In artikel 1 van het Formatiebesluit WVO komt de begripsbepaling van Onze Minister te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XX

In artikel 1 van het Inrichtingsbesluit WVO komt de begripsbepaling van Onze Minister te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XXI

In artikel 1 van het Inrichtingsbesluit WVO BES komt de begripsbepaling van «Onze Minister» te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

ARTIKEL XXII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2018, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt het terug tot en met 1 januari 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 20 november 2018

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de negenentwintigste november 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen deel

Inleiding

Met dit besluit maakt de regelgeving voor de bekostiging van het hoger onderwijs geen onderscheid meer in landelijke budgetten voor groen en niet-groen onderwijs. Dit besluit brengt tot uitdrukking dat er vanaf 2019 één landelijk budget bestaat waaruit elke instelling voor hoger onderwijs wordt bekostigd. Voorheen werd het groen onderwijs niet uit de begroting van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekostigd, maar uit de begroting van de Minister van Economische Zaken.

Tevens wordt in eenentwintig andere besluiten voor het voortgezet onderwijs (waaronder enige besluiten voor het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland), het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs vanwege de portefeuillewisseling met betrekking tot het groen onderwijs de begripsbepaling van Onze Minister gewijzigd en is zij voortaan beperkt tot de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het regeerakkoord van het kabinet Rutte III. Sinds 26 oktober 2017 is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap immers alleen verantwoordelijk geworden voor het groen onderwijs.

Op 1 december 2017 hebben de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer laten weten dat de Minister van OCW de intentie heeft om het groen onderwijs per 1 januari 2019 op dezelfde wijze te financieren als het reeds door OCW bekostigde onderwijs.1 De Tweede Kamer is hiermee akkoord gegaan. Dit besluit geeft uitvoering aan dit voornemen door ook in de regelgeving de schotten tussen een landelijk budget voor groen en ander onderwijs te verwijderen. Dit maakt duidelijk dat er voortaan sprake is van één landelijk budget, waarbij nog slechts zoals gebruikelijk onderscheid wordt gemaakt tussen instellingen voor hoger beroepsonderwijs en universiteiten of tussen onderzoek en onderwijs met als aparte, vijfde post universitaire ziekenhuizen.

Per saldo zorgt dit besluit er daarmee voor dat het voor de bekostiging van het hoger onderwijs niet meer uitmaakt of een student zijn opleiding aan een voorheen door EZ of door OCW bekostigde instelling volgt. Aangezien alle instellingen nu uit één budget worden bekostigd, kan daarbij een verschil in bekostiging per instelling optreden. Dit is uiteraard mede afhankelijk van de overige parameters voor de bekostiging die verder ongewijzigd zijn gebleven.

Hoofdlijnen van het besluit

Met artikel I van dit besluit wordt de bekostigingsregelgeving voor het hoger onderwijs in lijn gebracht met de uit hoofde van het regeerakkoord gewenste harmonisatie van de bekostiging van het groen onderwijs per 1 januari 2019.

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 bepaalde tot nu toe dat bij de berekeningswijze van de rijksbijdrage van een instelling voor hoger onderwijs een knip diende te worden gemaakt tussen het landelijk beschikbare budget voor groen en niet-groen onderwijs. Kort na de start van dit kabinet zijn deze budgetten weliswaar in handen gekomen van één minister (OCW), maar om tot gelijke bekostiging te komen dient er ook één landelijk budget voor de gehele onderwijssector te komen zonder onderscheid in groen of niet-groen-onderwijs.

In het hoger onderwijs (net als overigens in het mbo) wordt niet gewerkt met onbepaalde budgetten op basis van leerlingramingen zoals in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Er wordt gewerkt met gemaximeerde landelijk beschikbare budgetten (in feite een subsidieplafond) die volgens de rekenregels van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 over de instellingen voor bekostigd onderwijs worden verdeeld. Zonder dit wijzigingsbesluit zouden aparte landelijke budgetten moeten blijven worden vastgesteld voor groen en niet-groen onderwijs. Dit zou betekenen dat de gewenste gelijkwaardige bekostiging voor beide soorten onderwijs niet wordt bereikt.

In de artikelen II tot en met XXI wordt de begripsbepaling van Onze Minister in diverse besluiten aangepast vanwege de overgang van de verantwoordelijkheid voor groen onderwijs naar de minister van OCW. Deze besluiten vinden hun grondslag in diverse artikelen van de Wet op het voortgezet onderwijs, Wet voortgezet onderwijs BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Vanwege de aard van deze wijzigingen is ervan afgezien deze grondslagen te vermelden in de aanhef.

Gevolgen

Uit artikel 2.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) vloeit voort dat in oktober 2018 de voorlopige bekostigingsaanspraken voor het jaar 2019 kenbaar gemaakt moeten worden aan iedere instelling voor hoger onderwijs.

Dit besluit harmoniseert de wijze waarop de instellingen in het hoger onderwijs voor het kalenderjaar 2019 en daarna worden bekostigd. Dit kan leiden tot geringe wijzigingen in de bekostiging van de afzonderlijke instellingen. De bekostiging van het groen hoger onderwijs was al in hoge mate geharmoniseerd met die van de overige hoger onderwijsinstellingen. In de bekostiging van het groen onderwijs werden altijd al de door OCW vastgestelde gemiddelde prijzen (per student en graad) toegepast.

Per 1 januari 2019 zijn de groen hoger onderwijsinstellingen onderdeel geworden van de verdeelmodellen van OCW. De bekostiging van de instellingen zal dan afhankelijk zijn van de ontwikkeling van deze instellingen in relatie tot de ontwikkeling van de andere ho-instellingen. Met de berekeningen die DUO heeft gemaakt in het najaar van 2018 op basis van de dan bekende gegevens, hebben de instellingen voor hoger onderwijs concreet inzicht gekregen in de realisatie van de onderhavige wijzigingen voor het jaar 2019, zodat de instellingen tevoren wisten wat ze het aankomende studiejaar aan rijksbijdrage kunnen verwachten. DUO zal pas een definitieve beschikking over het jaar 2019 vaststellen voor een instelling hoger onderwijs, nadat het onderhavige wijzigingsbesluit in werking is getreden.

Uitvoeringsgevolgen

Dit besluit draagt enigszins bij aan vermindering van de uitvoeringslasten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), omdat er voortaan sprake zal zijn van één landelijk budget zonder onderscheid naar groen en niet-groen onderwijs. DUO heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd, waarin zij heeft aangeraden de vermelding van sectoroverstijgende opleidingen in de leden 1, 2 en 3 van artikel 4.2 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 te laten vervallen, nu dit samenhangt met het thans achterhaalde onderscheid in groen en niet-groen onderwijs. Dit voorstel is verwerkt in dit besluit. Het verzoek om uitvoeringstoets is ook voorgelegd aan de Inspectie van het onderwijs en de ADR. Geen van beide organisaties heeft opmerkingen gemaakt.

Toezicht en handhaving

Dit besluit brengt geen nieuwe toezichts- en handhavingsaspecten met zich.

Financiële gevolgen voor de rijksbegroting

Dit besluit heeft geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting, nu er – zoals hiervoor aangegeven – sprake is van een vooraf vastgesteld landelijk budget. Het totale macrobudget neemt niet toe of af als gevolg van dit besluit. Met ingang van 1 januari 2019 is mogelijk alleen de uitkomst van de berekening van de rijksbijdragen voor een individuele instelling anders als gevolg van het opgaan in één landelijk budget in plaats van twee budgetten (een groen en een niet-groen).

Overleg met VH en VSNU

Het ontwerpbesluit is aangeboden voor commentaar aan de Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging voor Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) waarin ook het groen onderwijs en onderzoek vertegenwoordigd is. De VH heeft op 11 juli 2018 aangegeven kennis te hebben genomen van deze eerste stap die noodzakelijk is voor de inbedding van de bekostiging van de agrarische hogescholen in de OCW-systematiek. De VH wil graag in gesprek over de nadere uitwerking. Van de VSNU is op 16 juli 2018 een reactie ontvangen, waarin zij aandringt op het behoud van de bijzin omtrent vaststelling van het landelijk budget in overeenstemming met de begroting. Aan dit verzoek is tegemoet gekomen, nu het niet de bedoeling is de strekking van die bepaling te wijzigen. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel C.

Verder verzoekt zij om duidelijkheid omtrent de precieze gevolgen van de harmonisatie per instelling. Daarover is elke instelling ingelicht in het najaar van 2018 op basis van de dan bekende gegevens per instelling. Daarbij is met inachtneming van dit besluit berekend op welke aanspraak de instelling voor het jaar 2019 naar verwachting aanspraak kan maken. De VSNU geeft verder aan ervan uit te gaan dat bij de harmonisatie per 1 januari 2019 de dekking van bestaande tekorten niet ten laste van het niet-groen onderwijs zal worden gebracht. Met de VSNU en de VH wordt overleg gevoerd over de nadere uitwerking van de harmonisatie. Er is afgezien van internetconsultatie omdat het besluit alleen gevolgen heeft voor instellingen in het hoger onderwijs en overleg heeft plaatsgevonden met de vertegenwoordigers van deze instellingen.

Administratieve lasten en regeldruk

Op 13 juni 2018 heeft het Adviescollege toetsing regeldruk aangegeven dat de kennisnamekosten van dit besluit voor de instellingen verwaarloosbaar klein zijn. Het college onderschrijft verder dat dit besluit geen gevolgen heeft voor de administratieve lasten en regeldruk.

Voorhang bij Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tot en met 10 oktober 2018 is het ontwerpbesluit bij beide kamers der Staten-Generaal neergelegd. Het ontwerp is niet gewijzigd naar aanleiding van deze procedure.

Inwerkingtreding en overgangsrecht

Dit besluit zal in werking treden met ingang van 1 januari 2019. Er is geen overgangsrecht nodig, omdat het inwerkingtredingstijdstip samenvalt met het bekostigingsjaar. Indien het besluit pas na 1 januari in werking kan treden, heeft het terugwerkende kracht. Hoewel niet uitgesloten is, dat een instelling die niet-groen onderwijs verzorgt als gevolg van dit besluit bij gelijkblijvende studentenaantallen minder bekostiging ontvangt dan voorheen en dit besluit daarmee belastend kan zijn voor die instellingen, bestaat tegen deze terugwerkende kracht geen overwegend bezwaar, aangezien alle instellingen al sinds 1 december 2017 op de hoogte zijn of hadden kunnen zijn van het voornemen tot dit besluit. Daarnaast zijn zij in oktober 2018 op de hoogte gebracht van de verwachte aanspraak voor 2019. Het is ook nodig dat in voorkomend geval terugwerkende kracht wordt gegeven aan dit besluit, omdat de bekostiging altijd per kalenderjaar plaatsvindt en een latere invoering tijdens het kalenderjaar voor veel onnodige administratieve rompslomp zorgt bij zowel DUO als de instellingen zelf.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008

Onderdelen A, D, E en F

Nu er geen apart budget meer is voor groen onderwijs en onderzoek en er geen formele rol meer is voor de Minister van Economische Zaken of evenmin voor een andere Minister dan die van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn enkele begripsbepalingen van artikel 1.1 hiermee in overeenstemming gebracht. Tevens heeft het vervallen van de aparte budgetten voor groen onderwijs en groen onderzoek geleid tot een stroomlijning van artikel 4.2 en artikel 4.7, derde lid. De strekking van die bepalingen is ongewijzigd gebleven. Beide bepalingen bevatten rekenregels om tot de bekostiging te komen, waarbij nu geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen onderwijs of onderzoek op het terrein van landbouw en natuurlijke omgeving of daarbuiten.

In artikel 4.2 is ook de zinsnede vervallen over toedeling van beschikbaar budget aan sectoroverstijgende opleidingen in de zin van artikel 3.1, eerste lid. Deze zinsnede is niet meer nodig, nu deze voorziening eveneens samenhing met het voormelde onderscheid, gezien ook artikel 17 van de Regeling financiën hoger onderwijs zoals deze luidde voor 1 januari 2019.

Onderdeel B

Met deze redactionele wijziging in diverse bepalingen bevat het besluit een eenduidige schrijfwijze van Onze Minister. Tevens is de zinsnede dat de Minister van Economische Zaken medeverantwoordelijk is voor het groen onderwijs vervallen. Zie daarvoor ook de inleiding en de toelichting bij de artikelen II en volgende.

Onderdeel C

De wijziging in artikel 4.1 maakt duidelijk dat er in de landelijk beschikbare budgetten geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen instellingen die onderwijs verzorgen en onderzoek verrichten op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving en daarbuiten. Hierdoor kunnen het tweede en vierde lid vervallen. Er is sprake van één landelijk budget voor het hoger onderwijs, dat bestaat uit vijf onderdelen blijkens het tot nieuw tweede lid vernummerde derde lid.

Artikelen II tot en met XXI wijziging overige besluiten

Sinds de inwerkingtreding van het Besluit van 26 oktober 2017 houdende departementale herindeling met betrekking tot het groen onderwijs (Stcrt. 2017, 62726) is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van het groen onderwijs, voor zover deze voor 26 oktober 2017 was opgedragen aan de Minister van Economische Zaken. De wijzigingen in de begripsbepalingen van de besluiten genoemd in de artikelen II tot en met XXI geven deze gewijzigde portefeuilleverantwoordelijkheid weer.

Artikel XXII inwerkingtreding

Het besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019. Dit betekent dat de bekostiging van groen hoger onderwijs en groen onderzoek met ingang van het kalenderjaar 2019 volledig is geharmoniseerd met de bekostiging van het overig hoger onderwijs en onderzoek.

De inwerkingtreding vindt plaats op een van de vaste verandermomenten. De minimale termijn tussen plaatsing in het Staatsblad en inwerkingtreding is echter niet haalbaar en het is mogelijk dat het besluit met terugwerkende kracht in werking treedt. Hiertegen bestaan geen overwegende bezwaren, nu in dit geval ruim een jaar tevoren is aangekondigd dat de voorheen gescheiden budgetten voor groen en niet-groen onderwijs worden samengevoegd met ingang van kalenderjaar 2019 en de instellingen voor hoger onderwijs hiervan vooraf op de hoogte zijn gesteld. Immers, zoals eerder is opgemerkt is de te verwachten bekostigingsaanspraak voor het jaar 2019 met toepassing van dit besluit in het najaar van 2018 aan iedere instelling kenbaar gemaakt (onder voorbehoud van totstandkoming van het besluit).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/18, 34 284, nr.11.

Naar boven