Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2018, 36 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2018, 36 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op het verlenen van goede zorg aan personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap uniforme regels te stellen ten aanzien van het verlenen van zorg aan zodanige personen, ook in gevallen waarin zij daarmee niet hebben ingestemd, dan wel zich daartegen verzetten, alsmede ten aanzien van opname en verblijf van zodanige personen in een accommodatie in gevallen waarin zij geen blijk hebben gegeven van bereidheid daartoe, doch zich daartegen ook niet verzetten en in gevallen waarin zij zich hiertegen wel verzetten en in verband daarmee enige bepalingen in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen te doen vervallen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, bestemd voor huisvesting van een cliënt in verband met diens behoefte aan zorg en het verlenen van zorg door een zorgaanbieder;
persoon van wie het bevoegde indicatieorgaan op grond van artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft vastgesteld, dan wel van wie uit een verklaring van een ter zake kundige arts blijkt dat hij in verband met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap is aangewezen op zorg als bedoeld in het vierde lid;
een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt, of, indien een zodanige persoon ontbreekt, de persoon die daartoe door de cliënt schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats te treden, of, indien deze ontbreekt of niet optreedt, de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel, of, indien deze ontbreekt of niet wenst op te treden, een ouder, kind, broer of zus van de cliënt;
natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatig of bedrijfsmatig zorg als bedoeld in het vierde lid, biedt aan een cliënt;
de voor de cliënt door de zorgaanbieder als zodanig aangewezen persoon, die zijn taken namens de zorgaanbieder uitvoert;
door de zorgaanbieder aangewezen persoon of categorie van personen bevoegd om namens hem onvrijwillige zorg te verlenen;
de echtgenoot of geregistreerde partner of andere levensgezel, elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot en met de tweede graad of elke meerderjarige aanverwant tot en met de tweede graad.
2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder ernstig nadeel in ieder geval verstaan dat betrokkene:
a. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;
b. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;
c. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
d. met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
e. een ander ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
f. de psychische gezondheid van een ander bedreigt;
g. de algemene veiligheid van personen of goederen bedreigt;
h. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt.
3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder «rechter» verstaan de enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank voor het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken, met dien verstande dat aan de behandeling van zaken met betrekking tot minderjarige personen de kinderrechter deelneemt.
4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder «zorg» verstaan zorg als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die door een zorgaanbieder wordt verleend aan een cliënt, met uitzondering van zorg die wordt verleend in een krachtens artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan.
5. Indien de zorg mede een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 446 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omvat, of indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht, als bedoeld in artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zijn de artikelen 450, eerste en tweede lid, 465 en 466 van dat Boek niet van toepassing onderscheidenlijk niet van overeenkomstige toepassing.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ziekten en aandoeningen worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap indien:
a. deze ziekten en aandoeningen dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kunnen veroorzaken;
b. de benodigde zorg in verband met deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap;
c. deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
7. In de regels gesteld krachtens de artikelen 2, derde lid, 8, vierde lid, 13, vierde lid, 21, vierde lid en 23, kan onderscheid worden gemaakt tussen cliënten met een psychogeriatrische aandoening en cliënten met een verstandelijke handicap.
8. Deze wet is niet van toepassing op een cliënt, die is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in artikel 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, op grond van een krachtens die wet afgegeven machtiging. In het geval op grond van deze wet een machtiging is afgegeven, vervalt een eerdere voor die cliënt afgegeven machtiging krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen zodra de cliënt opgenomen is in een accommodatie.
9. Deze wet is niet van toepassing op:
a. een cliënt die verblijft in een justitiële jeugdinrichting, een penitentiaire inrichting of een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;
b. een cliënt die niet in een accommodatie, een justitiële jeugdinrichting, een penitentiaire inrichting of een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden verblijft en op wie de Beginselenwet justitiële inrichtingen, de Penitentiaire beginselenwet of de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing is.
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder onvrijwillige zorg verstaan zorg waarmee de cliënt of zijn vertegenwoordiger niet heeft ingestemd of waartegen de cliënt zich verzet en die zich richt op:
a. het toedienen van voeding, vocht of medicatie voor een somatische aandoening;
b. het toedienen van medicatie die van invloed is op het gedrag of de bewegingsvrijheid van de cliënt, vanwege de psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, of vanwege een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan;
c. maatregelen die tot gevolg hebben dat de cliënt gedurende enige tijd in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt;
d. maatregelen waarmee toezicht op de cliënt wordt gehouden, of
e. beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat de cliënt iets moet doen of nalaten.
2. Met onvrijwillige zorg, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld:
a. het toedienen van medicatie die van invloed is op het gedrag of de bewegingsvrijheid van de cliënt, waarmee de vertegenwoordiger van de cliënt heeft ingestemd of waartegen de cliënt zich niet verzet, vanwege de psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, of vanwege een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan, indien die medicatie niet wordt toegediend voor de behandeling van een psychische stoornis overeenkomstig de geldende professionele richtlijnen, of
b. een maatregel die tot gevolg heeft dat de cliënt gedurende enige tijd in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, waarmee de vertegenwoordiger van de cliënt heeft ingestemd of waartegen de cliënt zich niet verzet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden de maatregelen aangewezen die voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde in ieder geval worden beschouwd als maatregelen die de bewegingsvrijheid beperken of die niet, of slechts onder bepaalde omstandigheden, mogen worden gebruikt om de bewegingsvrijheid te beperken.
1. De cliënt neemt de beslissing over de zorg die aan hem verleend wordt en over de uitoefening van rechten en plichten op grond van deze wet.
2. Voor zover in deze wet bevoegdheden worden toegekend aan een vertegenwoordiger, heeft hij die bevoegdheden slechts voor zover een daartoe deskundige, niet zijnde de bij de zorg betrokken arts, overeenkomstig de daarvoor gangbare richtlijnen een beslissing heeft genomen die inhoudt dat de cliënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een beslissing die hem betreft. Deze beslissing wordt door de daartoe deskundige niet genomen dan na overleg met de vertegenwoordiger dat op overeenstemming is gericht. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, neemt de bij de zorg betrokken arts de beslissing.
3. De zorgverantwoordelijke legt de beslissing, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast en vermeldt daarbij de datum en het tijdstip en ter zake van welke beslissing de cliënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.
4. Als vertegenwoordiger in de zin van deze wet kunnen niet worden aangewezen, de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, de zorgverlener die de cliënt zorg verleent, of andere personen die werkzaam zijn in de accommodatie waar de cliënt verblijft.
5. De zorgaanbieder informeert de vertegenwoordiger over zijn rechten en bevoegdheden op grond van deze wet.
6. Indien een cliënt geen vertegenwoordiger heeft, maakt de zorgaanbieder gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek.
1. Bevoegd is de rechtbank van de woonplaats van de cliënt of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van zijn werkelijk verblijf dan wel, indien het een verzoek betreft tot het verlenen van een machtiging tot de voortzetting van het verblijf in een accommodatie of verlenging van de inbewaringstelling, de rechtbank van het arrondissement waarin de accommodatie waarin de cliënt verblijft, gelegen is.
2. Indien op grond van het in deze wet bepaalde door het indicatieorgaan een verzoekschrift wordt ingediend, behoeft de indiening niet door een advocaat te geschieden.
1. De zorgaanbieder stelt na overleg met de cliënt of diens vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes weken na aanvang van de zorg, een zorgplan vast. De afspraken met de cliënt of de vertegenwoordiger worden in het zorgplan vastgelegd.
2. Indien in verband met de zorgbehoefte van de cliënt de deskundigheid van anderen van belang is, betrekt de zorgverantwoordelijke deze deskundigheid bij het opstellen van het zorgplan.
3. De zorgaanbieder spant zich in om de instemming van de cliënt of zijn vertegenwoordiger met het zorgplan te verkrijgen, waarbij hij zoveel als mogelijk rekening houdt met de wensen en voorkeuren van de cliënt.
1. Zorg wordt uitsluitend verleend op basis van het in artikel 5 bedoelde zorgplan, tenzij nog geen zorgplan is vastgesteld.
2. Zolang het zorgplan nog niet is vastgesteld, wordt uitsluitend zorg verleend waarmee de cliënt of zijn vertegenwoordiger heeft ingestemd, dan wel waarmee de cliënt die geen vertegenwoordiger heeft redelijkerwijs geacht kan worden in te stemmen en waartegen hij zich niet verzet, niet zijnde zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, tenzij sprake is van een noodsituatie als bedoeld in artikel 15.
1. De zorgaanbieder wijst voor elke cliënt een persoon als zorgverantwoordelijke aan die over de vereiste kennis en ervaring beschikt en deelt diens naam aan de cliënt en, indien hij een vertegenwoordiger heeft, aan zijn vertegenwoordiger mee.
2. De zorgverantwoordelijke draagt namens de zorgaanbieder zorg voor het opstellen, het vaststellen, het uitvoeren, het evalueren en zonodig het periodiek aanpassen van een zorgplan en het voeren van overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger voorafgaand daarover en het inrichten van een dossier voor de cliënt.
3. Voor zover de cliënt of zijn vertegenwoordiger daarmee instemt, verstrekt de zorgaanbieder zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorg, de naam en contactgegevens van een cliënt en de naam en contactgegevens van zijn vertegenwoordiger, aan de cliëntenvertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 57, zodat de cliëntenvertrouwenspersoon de cliënt en zijn vertegenwoordiger kan informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een cliëntenvertrouwenspersoon.
1. De zorgverantwoordelijke voert zo vaak als hiertoe aanleiding is, doch in ieder geval binnen 4 weken na de aanvang van de uitvoering van het zorgplan en vervolgens ten minste elke zes maanden een evaluatie van het zorgplan uit. De cliënt of de vertegenwoordiger worden in de gelegenheid gesteld over de evaluatie gehoord te worden. De datum van de laatst uitgevoerde evaluatie wordt in het zorgplan aangetekend. Indien het zorgplan is opgesteld met toepassing van artikel 10 wordt de evaluatie mede uitgevoerd door een deskundigenoverleg als bedoeld in artikel 10, derde lid, en indien het zorgplan is opgesteld met toepassing van artikel 11, mede door het in artikel 10, tiende lid bedoelde uitgebreid deskundigenoverleg, en wordt bij de evaluatie toepassing gegeven aan artikel 10, vierde lid.
2. Indien de cliënt zorg ontvangt van meer dan één zorgaanbieder overlegt de zorgverantwoordelijke over het zorgplan met de zorgverantwoordelijken bij die andere zorgaanbieders, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede zorgverlening aan de cliënt.
3. Hoofdstuk 2 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de geneeskundige behandeling van een cliënt die van een zorgaanbieder zorg ontvangt als bedoeld in artikel 1, vierde lid, en die voor het ontvangen van de geneeskundige behandeling tijdelijk elders verblijft, met dien verstande dat slechts een zorgplan behoeft te worden opgesteld voor zover dat in aanvulling op het bestaande zorgplan noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze en het tijdstip van totstandkoming, de inhoud en inrichting van het zorgplan.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld aan de deskundigen bedoeld in de artikelen 9 en 10.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan de externe deskundige, bedoeld in artikel 11, eerste lid.
7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. De zorgaanbieder biedt voldoende mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid, om daarmee onvrijwillige zorg zoveel mogelijk te voorkomen.
2. Indien de zorgverantwoordelijke constateert dat het zorgplan niet blijkt te voldoen aan de zorgbehoefte van de cliënt, of de vertegenwoordiger aangeeft dat het zorgplan niet aan de zorgbehoefte van de cliënt voldoet, waardoor een situatie van ernstig nadeel kan ontstaan, wordt overeenkomstig het derde tot en met het vijfde lid, onderzocht of er alternatieven zijn voor de in het zorgplan opgenomen zorg, niet zijnde onvrijwillige zorg.
3. In een situatie als bedoeld in het tweede lid, overlegt de zorgverantwoordelijke met ten minste één deskundige van een andere discipline dan zijn eigen discipline, op het terrein van de aan de cliënt te verlenen zorg. Tijdens dat overleg wordt besproken:
a. wat het ernstig nadeel voor de cliënt is, door middel van het maken van een risico-inventarisatie;
b. wat de oorzaak van het gedrag van de cliënt zou kunnen zijn waardoor ernstig nadeel ontstaat;
c. welke rol de interactie tussen cliënt en omgeving speelt bij het ontstaan van ernstig nadeel;
d. welke mogelijkheden voor vrijwillige zorg kunnen worden benut om het ernstig nadeel te voorkomen, waardoor geen of minder onvrijwillige zorg nodig is.
4. Bij het overleg als bedoeld in het derde lid wordt, indien de zorg niet zal worden verleend terwijl de cliënt is opgenomen met toepassing van artikel 21, eerste lid, artikel 24, eerste lid, of artikel 29, tevens besproken in hoeverre de thuissituatie van de cliënt geschikt is voor de zorg die aan de cliënt zal worden verleend.
5. De zorgverantwoordelijke informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger over het in het derde lid bedoelde overleg en biedt hen de mogelijkheid hierbij aanwezig te zijn.
6. De zorgverantwoordelijke betrekt bij het in het derde lid bedoelde overleg de deskundigheid van anderen, indien dit gezien de zorgbehoefte van de cliënt van belang is.
7. Het zorgplan wordt aangepast op basis van de conclusies van het in het derde lid bedoelde overleg. Indien de conclusie van het overleg is dat er geen alternatieven voor onvrijwillige zorg meer zijn, wordt nader overleg gevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.
1. Onvrijwillige zorg kan alleen als uiterste middel worden overwogen:
a. indien op grond van het in artikel 9, derde lid, bedoelde overleg is gebleken dat er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg meer zijn;
b. indien blijkt dat het met toepassing van artikel 9 aangepaste zorgplan, niet voldoet aan de zorgbehoefte van de cliënt waardoor een situatie van ernstig nadeel kan ontstaan.
2. De zorgverantwoordelijke kan in het zorgplan als uiterste middel onvrijwillige zorg opnemen indien:
a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
b. de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is; en
d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
3. Onvrijwillige zorg wordt niet in het zorgplan opgenomen dan na overleg met ten minste één deskundige van een andere discipline dan die van de zorgverantwoordelijke, op het terrein van de aan de cliënt te verlenen zorg, en:
a. indien het betreft onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b of c, of tweede lid, instemming van een bij de zorg betrokken arts, of
b. indien het betreft onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d of e, instemming van een deskundige behorende tot een bij regeling van Onze Minister aangewezen categorie.
4. In het in het derde lid bedoelde overleg wordt besproken:
a. wat het ernstig nadeel voor de cliënt is, door middel van het maken van een risico-inventarisatie;
b. wat de oorzaak van het gedrag van de cliënt zou kunnen zijn waardoor ernstig nadeel ontstaat;
c. welke rol de interactie tussen cliënt en omgeving speelt bij het ontstaan van ernstig nadeel;
d. welke mogelijkheden voor vrijwillige zorg nog benut kunnen worden, waardoor geen of minder onvrijwillige zorg nodig is;
e. wat de nadelige effecten van onvrijwillige zorg kunnen zijn, afgewogen tegen het ernstig nadeel dat moet worden afgewend; en
f. voor welke termijn de onvrijwillige zorg in het zorgplan wordt opgenomen, waarbij die termijn zo kort mogelijk is, passend bij de aard van de zorg en ingrijpendheid voor de cliënt, waarbij die termijn op maximaal drie maanden wordt gesteld.
5. Bij het overleg als bedoeld in het derde lid wordt, indien de zorg niet zal worden verleend terwijl de cliënt is opgenomen met toepassing van artikel 21, eerste lid, artikel 24, eerste lid, of artikel 29, tevens besproken in hoeverre de thuissituatie van de cliënt geschikt is voor de zorg die aan de cliënt zal worden verleend.
6. De zorgverantwoordelijke informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger over het in het derde lid bedoeld overleg en biedt hen de mogelijkheid hierbij aanwezig te zijn. Ook informeert de zorgverantwoordelijke de cliënt of zijn vertegenwoordiger over de plicht die op de zorgverantwoordelijke rust om advies over het zorgplan te vragen aan een externe deskundige in de gevallen bedoeld in artikel 11, eerste lid.
7. In het in het derde lid bedoelde overleg wordt voor iedere vorm van onvrijwillige zorg overwogen of die zorg mogelijk nadelige effecten heeft op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de cliënt en op zijn deelname aan het maatschappelijk leven, en worden aanvullende zorgvuldigheidseisen vastgesteld om die effecten weg te nemen of te verminderen. De zorgverantwoordelijke betrekt bij het in het derde lid bedoelde overleg de deskundigheid van anderen, indien dit gezien de zorgbehoefte van de cliënt van belang is.
8. De zorgverantwoordelijke past op basis van de conclusies van het in het derde lid bedoelde overleg het zorgplan aan en beschrijft daarin:
1°. het ernstig nadeel ter zake waarvan de onvrijwillige zorg kan worden toegepast, en welke vorm van onvrijwillige zorg kan worden toegepast;
2°. welke zorgverlener of categorie van zorgverleners bevoegd is tot het toepassen van de onvrijwillige zorg;
3°. indien van toepassing, de duur of frequentie van de onvrijwillige zorg;
4°. de op grond van het vierde lid, onder f, vastgestelde termijn voor de toepassing van onvrijwillige zorg;
5°. de wijze waarop de zorg binnen de onder 4° bedoelde termijn wordt afgebouwd;
6°. indien van toepassing aanvullende zorgvuldigheidseisen als bedoeld in het zesde lid;
7°. de continuïteit van de benadering van de cliënt en de wijze waarop deze geborgd wordt.
9. De zorgverantwoordelijke verstrekt in het kader van het in het derde lid bedoelde overleg de daarvoor noodzakelijke gegevens aan de in het derde lid bedoelde personen.
10. Indien het niet lukt de onvrijwillige zorg voor afloop van de in het zevende lid bedoelde termijn af te bouwen, wordt opnieuw toepassing gegeven aan het derde tot en met zesde lid, met dien verstande dat een niet bij de zorg betrokken deskundige deelneemt aan het in het derde lid bedoelde overleg.
1. De zorgverantwoordelijke vraagt advies over het zorgplan aan een externe deskundige indien:
a. de cliënt of de vertegenwoordiger niet instemt met het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan, of
b. na het uitgebreid deskundigenoverleg als bedoeld in artikel 10, tiende lid, het niet lukt de onvrijwillige zorg binnen de in het zorgplan opgenomen termijn af te bouwen.
2. Indien in de situatie bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, binnen 3 maanden na afloop van de termijn in het zorgplan, nog geen advies van een externe deskundige heeft kunnen plaatsvinden, kan de zorgverantwoordelijke eenmalig de termijn voor het toepassen van de onvrijwillige zorg verlengen totdat de externe deskundige heeft geadviseerd. De duur van de verlenging bedraagt maximaal drie maanden en wordt vastgelegd in het zorgplan.
3. De zorgverantwoordelijke past op basis van het advies van de externe deskundige het zorgplan aan en geeft daarin aan op welke wijze de zorgaanbieder toepassing geeft aan het advies van de externe deskundige. Artikel 10, zevende en achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de aanpassing van het zorgplan, met dien verstande dat de nieuwe termijn voor het toepassen van onvrijwillige zorg niet langer mag zijn dan zes maanden.
4. Indien op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt geconcludeerd dat onvrijwillige zorg in overeenstemming met het advies van de externe deskundige noodzakelijk blijft, bedraagt de termijn voor de toepassing van de onvrijwillige zorg, telkens niet langer dan zes maanden.
1. Indien de cliënt of zijn vertegenwoordiger laat weten niet of niet meer in te stemmen met dan wel de cliënt zich verzet tegen de uitvoering van het zorgplan, blijft uitvoering daarvan achterwege, tenzij artikel 13 van toepassing is.
2. Indien de voortgang van de uitvoering van het zorgplan of ontwikkelingen in de zorgbehoefte van de cliënt daartoe aanleiding geven, wordt een nieuw of gewijzigd zorgplan vastgesteld. De artikelen 8 tot en met 11 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
1. De zorgverlener kan de in het zorgplan opgenomen onvrijwillige zorg uitsluitend verlenen, indien:
a. hij constateert dat het in het zorgplan omschreven ernstige nadeel zich daadwerkelijk voordoet,
b. onvrijwillige zorg noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden,
c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is,
d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
e. op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing ervan.
2. Voordat de zorgverlener voor de eerste keer toepassing geeft aan het eerste lid, informeert hij de vertegenwoordiger en de cliënt, tenzij dit informeren kennelijke ernstige bezwaren voor de cliënt zou opleveren. Indien de situatie dermate urgent is dat vooraf informeren niet mogelijk is, informeert de zorgverlener hen allen zo spoedig mogelijk nadat hij de onvrijwillige zorg heeft verleend of daarmee een begin heeft gemaakt.
3. Voordat de zorgverlener voor de eerste keer toepassing geeft aan het eerste lid, overlegt hij tevens met de zorgverantwoordelijke en, indien van toepassing, de arts met wie het overleg, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, is gevoerd. Indien de situatie dermate urgent is dat vooraf overleg niet mogelijk is, overlegt de zorgverlener zo spoedig mogelijk nadat hij de onvrijwillige zorg heeft verleend of daarmee een begin heeft gemaakt.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog op een zorgvuldige verlening van onvrijwillige zorg, regels worden gesteld over de wijze waarop onvrijwillige zorg wordt verleend, en wie bevoegd is die onvrijwillige zorg te verlenen.
Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8, derde lid, kan de onvrijwillige zorg worden verleend door de zorgverlener die de werkzaamheden uitvoert in het kader van die geneeskundige behandeling en die als persoon of categorie van personen bevoegd tot het verlenen van onvrijwillige zorg is aangewezen, door de daartoe bevoegde persoon of rechtspersoon van de instelling waar de in artikel 8, derde lid, bedoelde geneeskundige behandeling wordt verstrekt.
1. De zorgverlener kan in een situatie waarin het zorgplan redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien of in een noodsituatie die zich voordoet in de periode dat nog geen zorgplan is vastgesteld, uitsluitend onvrijwillige zorg verlenen, indien:
a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
b. de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden,
c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is,
d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
e. op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing ervan.
2. Het verlenen van onvrijwillige zorg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats krachtens een schriftelijke beslissing van de zorgverantwoordelijke waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is niet langer dan strikt noodzakelijk, en in ieder geval niet langer dan twee weken.
3. Indien het betreft onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b of c, of tweede lid, overlegt de zorgverlener met de bij de zorg betrokken arts voordat hij toepassing geeft aan het eerste lid.
4. De zorgverlener informeert, zo mogelijk vooraf, de vertegenwoordiger en de cliënt over het verlenen van onvrijwillige zorg in een onvoorziene situatie, tenzij dit informeren kennelijk ernstig nadeel voor de cliënt zou opleveren.
1. Met het oog op de kwaliteit van de zorg en de inzichtelijkheid voor de cliënt en diens vertegenwoordiger richt de zorgverantwoordelijke namens de zorgaanbieder een dossier in.
2. Het dossier bevat de gegevens, bedoeld in artikel 454, eerste en tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met inbegrip van:
a. het zorgplan;
b. een afschrift van de beslissing bedoeld in artikel 3, tweede lid;
c. in voorkomend geval vermelding van de reden van het niet verwerven van de instemming van de cliënt of zijn vertegenwoordiger met het zorgplan;
d. de evaluatie van het zorgplan, bedoeld in artikel 8, eerste lid;
e. de resultaten van het overleg bedoeld in artikel 9, derde lid, artikel 10, derde lid, artikel 11, eerste lid, artikel 13, derde lid en artikel 15, derde lid, en het advies van een externe deskundige, bedoeld in artikel 11;
f. aantekening van het vooraf of achteraf informeren van de vertegenwoordiger en de cliënt over het verlenen van onvrijwillige zorg, als bedoeld in artikel 13, tweede lid en 15, vierde lid, en, indien dit niet is gebeurd, de reden daarvoor;
g. aantekening van het ontbreken van de instemming met dan wel de medewerking van de cliënt of voor zover van toepassing zijn vertegenwoordiger aan de uitvoering van het zorgplan en de reden daarvoor;
h. aantekening van een mededeling als bedoeld in artikel 22, negende lid, onderdeel c;
i. een afschrift van een beslissing als bedoeld in artikel 15, tweede lid;
j. een afschrift van het besluit tot opname en verblijf, bedoeld in artikel 21, eerste lid;
k. een afschrift van de rechterlijke machtiging, bedoeld in artikel 24, eerste lid;
l. een afschrift van het besluit tot lastgeving tot inbewaringstelling, bedoeld in artikel 29, eerste lid, en
m. de opname- en ontslaggegevens.
3. Indien toepassing is gegeven aan de artikelen 13 of 15, wordt, zodra de onvrijwillige zorg is verleend, daarvan melding gemaakt in het dossier met een motivering van de noodzaak daartoe.
1. De zorgaanbieder houdt ten behoeve van het toezicht door de in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren, een register bij van toegepaste onvrijwillige zorg, waarin in ieder geval wordt opgenomen:
a. de vorm van de aan de cliënt verleende onvrijwillige zorg;
b. de zorgverantwoordelijke;
c. de noodzaak voor de onvrijwillige zorg;
d. het zorgplan, een schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel 3, tweede lid, een schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel 15, tweede lid, het besluit tot opname en verblijf, de rechterlijke machtiging, of de beschikking tot lastgeving van de burgemeester, die legitimeert tot de vorm van onvrijwillige zorg;
e. de begindatum en de einddatum van de onvrijwillige zorg;
f. de duur en de frequentie van de onvrijwillige zorg.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de gegevens die in het register worden vastgelegd;
b. de wijze waarop de gegevens in het register worden vastgelegd;
c. de gegevens die aan de in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren worden verstrekt;
d. de wijze waarop de gegevens aan de in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren worden verstrekt.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren een overzicht van de onvrijwillige zorg die door hem is verleend, onder vermelding van de aard en frequentie daarvan, met daarbij een door het bestuur van de zorgaanbieder ondertekende analyse van de verleende onvrijwillige zorg.
1. Een zorgaanbieder die onvrijwillige zorg verleent, draagt zorg voor een beleidsplan waarin hij in ieder geval vastlegt:
a. door middel van welke alternatieven hij tracht om onvrijwillige zorg zoveel mogelijk te voorkomen;
b. hoe hij omgaat met het toepassen van onvrijwillige zorg en de afbouw van onvrijwillige zorg;
c. de wijze van intern toezicht bij uitvoering van onvrijwillige zorg.
2. Bij het opnemen van onvrijwillige zorg in een zorgplan en het verlenen van onvrijwillige zorg, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 15, wordt rekening gehouden met dit beleidsplan.
1. De zorgaanbieder die onvrijwillige zorg verleent, dan wel in een accommodatie opname en verblijf biedt aan cliënten die opgenomen zijn met toepassing van artikel 21, eerste lid, artikel 24, eerste lid, artikel 29, eerste lid, of 37, eerste lid, verstrekt Onze Minister, ter opneming in een openbaar register van zodanige accommodaties, een opgave van:
a. de naam of een andere aanduiding en het adres van de accommodatie;
b. de naam en de rechtsvorm van de zorgaanbieder;
c. de vormen van zorg die worden verleend.
2. Een door Onze Minister op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan wordt door Onze Minister ambtshalve opgenomen in het register, bedoeld in het eerste lid.
1. Opname en verblijf of de voortzetting van het verblijf van een cliënt van twaalf jaar of ouder die geen blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe, maar zich er ook niet tegen verzet, vindt uitsluitend plaats in een geregistreerde accommodatie op basis van een besluit tot opname en verblijf van een indicatieorgaan.
2. Het indicatieorgaan neemt uitsluitend een besluit tot opname en verblijf, als bedoeld in het eerste lid, indien:
a. de cliënt naar zijn oordeel geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot opname en verblijf of de voortzetting van het verblijf, maar zich er ook niet tegen verzet;
b. naar zijn oordeel het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
c. de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
d. de opname en het verblijf of de voorzetting van het verblijf geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
e. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
3. Indien een cliënt vrijwillig of met toepassing van deze paragraaf is opgenomen en verblijft in een accommodatie, maar zich vervolgens op zodanige wijze verzet tegen verschillende onderdelen van de zorgverlening dat het leveren van cliëntgerichte zorg feitelijk niet mogelijk is, wordt de voortzetting van het verblijf geacht onvrijwillig te zijn en is artikel 24, eerste lid, van toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, betreffende de deskundigheidseisen waaraan het indicatieorgaan dient te voldoen.
1. Tot het indienen van een aanvraag tot een besluit tot opname en verblijf, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, zijn bevoegd:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;
b. de vertegenwoordiger;
c. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de tweede graad, of
d. de zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent, voor zover het een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft.
2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het indicatieorgaan dat op grond van artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bevoegd is vast te stellen dat de cliënt is aangewezen op zorg.
3. Indien de aanvraag een cliënt betreft die al op grond van een besluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, in de accommodatie verblijft, wordt de aanvraag in de zevende week voor het einde van de geldigheidsduur van het lopende besluit gedaan.
4. Het indicatieorgaan neemt het besluit tot opname en verblijf binnen 6 weken na de datum van de aanvraag.
5. In het besluit tot opname en verblijf wordt de geldigheidsduur ervan vermeld, welke ten hoogste vijf jaren is.
6. Het indicatieorgaan kan met betrekking tot de cliënt die al op grond van een besluit tot opname en verblijf in een accommodatie verblijft, telkens een nieuw besluit tot opname en verblijf nemen met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren.
7. Voorafgaand aan de behandeling van een aanvraag, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt aan de cliënt of diens vertegenwoordiger mondeling en schriftelijk medegedeeld dat hij zich kan verzetten tegen opname en verblijf.
8. Indien een cliënt die met toepassing van deze paragraaf is opgenomen in een accommodatie, ervan blijk geeft het verblijf in die accommodatie te willen beëindigen, en dit verblijf niet in een andere door de cliënt of diens vertegenwoordiger aangewezen accommodatie wil voortzetten, is artikel 24, eerste lid, van toepassing.
9. Het besluit tot opname en verblijf vervalt vanaf het moment waarop:
a. de vaststelling dat de cliënt is aangewezen op zorg, bedoeld in het tweede lid, vervalt;
b. de rechter een machtiging tot opname en verblijf heeft afgegeven of de burgemeester een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven, of
c. het indicatieorgaan op verzoek van de cliënt heeft vastgesteld dat deze zijn bereidheid tot opname heeft uitgesproken. Het indicatieorgaan doet hiervan mededeling aan de zorgaanbieder. Op verzoek van het indicatieorgaan verklaart de bij de zorg betrokken arts of de cliënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
10. Indien het indicatieorgaan twijfelt of er sprake is van onvrijwilligheid, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, meldt het dit aan de aanvrager, en vraagt hierover een beoordeling aan een bij regeling van Onze Minister aangewezen externe deskundige.
11. Indien op grond van het tiende lid, geoordeeld wordt dat er sprake is van onvrijwilligheid, behandelt het indicatieorgaan de aanvraag vanaf dat moment als aanvraag als bedoeld in artikel 25.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden betreffende:
a. de behandeling van een aanvraag tot opname en verblijf;
b. de administratieve voorschriften betreffende de aanvraag en het besluit tot opname en verblijf in een accommodatie, en
c. de inhoud van het besluit tot opname en verblijf.
1. Onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van een cliënt is alleen mogelijk met een rechterlijke machtiging in een geregistreerde accommodatie.
2. De opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf is onvrijwillig indien:
a. de cliënt van twaalf jaar of ouder zich verzet tegen de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf;
b. de vertegenwoordiger van oordeel is dat de opname en het verblijf of voortzetting van het verblijf niet moet plaatsvinden, of
c. de ouders die gezamenlijk het gezag over de betrokkene uitoefenen, van mening verschillen over de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf.
3. De rechter kan op verzoek van een indicatieorgaan een machtiging als bedoeld in het eerste lid verlenen, indien naar het oordeel van de rechter:
a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
b. de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
c. de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
4. Indien een cliënt vrijwillig of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, in een accommodatie is opgenomen en verblijft, maar zich vervolgens op zodanige wijze verzet tegen verschillende onderdelen van de zorgverlening dat het leveren van cliëntgerichte zorg feitelijk niet mogelijk is, wordt de voortzetting van het verblijf geacht onvrijwillig te zijn en is het eerste lid van toepassing.
1. De volgende personen kunnen het indicatieorgaan vragen een verzoek om een rechterlijke machtiging, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, in te dienen:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;
b. de vertegenwoordiger;
c. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de tweede graad, of
d. de zorgaanbieder die de cliënt feitelijk zorg verleent.
2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het indicatieorgaan in de regio waarin de woonplaats van de cliënt gelegen is of ingeval het een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, het indicatieorgaan in de regio waarin de instelling waar de cliënt verblijft, gelegen is.
3. Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie verblijft, wordt de aanvraag in de negende of achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van deze machtiging gedaan. Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling in een accommodatie verblijft, wordt de aanvraag in de vierde week voor het einde van de geldigheidsduur van deze machtiging gedaan.
4. Indien de cliënt minderjarig is, onder curatele is gesteld dan wel ten behoeve van hem een mentorschap is ingesteld, wordt bij de aanvraag overgelegd respectievelijk een uittreksel uit het in artikel 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, of een verklaring van de griffier van de rechtbank dat ten aanzien van de minderjarige het register geen gegevens bevat, een uittreksel uit het in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, dan wel een afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld alsmede van die waarbij een mentor is benoemd.
1. Het indicatieorgaan doet zo spoedig mogelijk doch binnen drie weken na de dag van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een machtiging. Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling in een accommodatie verblijft, doet het indicatieorgaan het verzoek bij de rechter binnen één week na de dag van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
2. Het indicatieorgaan doet het in het eerste lid bedoelde verzoek indien er grond is om aan te nemen dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf onvrijwillig is en voldaan wordt aan de in artikel 24, tweede en derde lid, genoemde voorwaarden.
3. Indien het indicatieorgaan besluit om geen verzoek als bedoeld in het eerste lid in te dienen, doet het hiervan mededeling aan de aanvrager.
4. Indien het verzoek een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, deelt het indicatieorgaan zijn beslissing schriftelijk mee aan de zorgaanbieder die deze accommodatie beheert.
5. Het indicatieorgaan overlegt bij het verzoek tot het verlenen van een machtiging:
a. het indicatiebesluit dat door het bevoegde indicatieorgaan op grond van artikel 9b van de van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is vastgesteld, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c;
b. de aanvraag, bedoeld in artikel 25;
c. de bescheiden, bedoeld in artikel 25, vierde lid, en
d. een verklaring van een ter zake kundige arts die de cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was.
6. Ingeval het verzoek tot het verlenen van een machtiging een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, overlegt het indicatieorgaan, naast de bescheiden genoemd in het vijfde lid:
a. een verklaring van de zorgaanbieder van de accommodatie waarin de cliënt is opgenomen, waaruit blijkt dat het geval, bedoeld in artikel 24, derde lid, zich voordoet, en
b. een afschrift van het zorgplan, als bedoeld in artikel 5.
7. Indien het verzoek een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, kan de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde verklaring niet worden verstrekt door de arts die verbonden is aan de desbetreffende zorgaanbieder.
8. Het indicatieorgaan vermeldt in het verzoek de gewenste duur van de machtiging.
1. Uit de verklaring, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, onderdeel d, blijkt:
a. dat er sprake is van onvrijwilligheid, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, en waaruit deze onvrijwilligheid bestaat;
b. dat er sprake is van gedrag van de cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, dat leidt tot ernstig nadeel;
c. dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
d. dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
e. dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2. De verklaring verschaft inzicht in de actuele situatie van de cliënt, wordt met redenen omkleed en ondertekend.
3. De arts die de verklaring opstelt, pleegt van tevoren overleg met de zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent of, indien deze ontbreekt, met de huisarts van de cliënt.
4. De cliënt en zijn vertegenwoordiger worden op de hoogte gebracht van het opmaken van de verklaring.
1. Het indicatieorgaan zendt een aanvraag, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, tot behandeling waarvan kennelijk de officier van justitie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, bevoegd is, onverwijld door naar de officier van justitie van het desbetreffende arrondissement, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
2. Het indicatieorgaan zendt een aanvraag, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, met betrekking tot een cliënt, van wie het heeft geconstateerd dat deze naast zijn psychogeriatrische stoornis of verstandelijke handicap een andere psychische stoornis heeft, waarvoor ingevolge zijn gedrag en de benodigde zorg, opname en verblijf in een krachtens artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, het meest aangewezen is, onverwijld door naar de officier van justitie van het desbetreffende arrondissement, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
1. In afwijking van artikel 24, eerste lid, is onvrijwillige opname in een geregistreerde accommodatie van een persoon zonder rechterlijke machtiging mogelijk met een beschikking tot lastgeving van de burgemeester van de gemeente waarin de betreffende persoon zich bevindt.
2. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden genomen indien naar het oordeel van de burgemeester:
a. er sprake is van ernstig nadeel;
b. het ernstig nadeel zodanig onmiddellijk dreigend is dat een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, niet kan worden afgewacht;
c. het ernstige vermoeden bestaat dat dit ernstige nadeel wordt veroorzaakt door het gedrag van de persoon als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan;
d. de inbewaringstelling noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
e. de inbewaringstelling geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
f. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
3. De beschikking gaat in op de onvrijwilligheid, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, de omstandigheden waaruit deze onvrijwilligheid bestaat en alle onderdelen genoemd in het tweede lid.
4. De beschikking heeft een geldigheidsduur van ten hoogste 3 dagen, tenzij het indicatieorgaan voor het verstrijken van de geldigheidsduur een verzoek tot het verlenen van een machtiging, als bedoeld in artikel 37 heeft gedaan of er een aanvraag voor een besluit tot opname en verblijf, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, is gedaan. In dat geval vervalt de beschikking op het moment waarop de rechter heeft beslist op het verzoek, respectievelijk het indicatieorgaan heeft beslist op de aanvraag.
5. Een afschrift van de beschikking wordt uitgereikt aan de betrokkene en zijn vertegenwoordiger.
6. De burgemeester kan de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend mandateren aan een wethouder.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de beschikking, bedoeld in het eerste lid.
8. Indien een last, als bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die last als machtiging, als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
1. De burgemeester gelast een inbewaringstelling pas nadat een ter zake deskundig arts een verklaring heeft verstrekt, waaruit blijkt waaruit de onvrijwilligheid bestaat en waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in artikel 29, tweede lid, gestelde voorwaarden.
2. Indien het een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, kan de in het eerste lid bedoelde verklaring niet worden verstrekt door de arts die verbonden is aan desbetreffende zorgaanbieder.
3. De arts die de verklaring afgeeft pleegt van tevoren overleg met de zorgaanbieder die de betrokkene zorg verleent of, indien deze ontbreekt, met de huisarts van de cliënt.
4. De arts onderzoekt zo mogelijk de betrokkene voorafgaand aan de afgifte van de verklaring.
1. De burgemeester zorgt ervoor dat de betrokkene binnen 24 uur na het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt gegeven, wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij de betrokkene of zijn vertegenwoordiger daartegen bedenkingen heeft. De artikelen 38, 39, 40, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Bij algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de toepassing van de eerste volzin van het eerste lid.
1. De burgemeester tekent zo spoedig mogelijk op de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aan, indien de ambtenaren gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33, tweede tot en met vierde lid, en overige relevante gegevens die hij ontvangt en die verband houden met de beschikking.
2. Indien een beschikking niet ten uitvoer is gelegd, tekent de burgemeester daarop aan wat de reden daarvan is.
3. De schriftelijke beschikking van de burgemeester, de in artikel 30, eerste lid, bedoelde medische verklaring en een afschrift van het opgemaakte proces-verbaal, worden gedurende vijf jaren ter gemeentesecretarie bewaard en vervolgens vernietigd. De in de loop van deze termijn ontvangen stukken betreffende de betrokkene worden daarbij gevoegd.
4. De in het derde lid bedoelde persoonsgegevens worden verzameld met het oog op de rechtspositie van de betrokkene alsmede met het oog op het toezicht in het kader van deze wet.
1. Het ten uitvoer leggen van een krachtens artikel 29 gegeven beschikking draagt de burgemeester op aan een of meer ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die zich voorzien van de bijstand van een of meer personen met kennis van de zorg voor mensen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak elke plaats betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn daarbij tevens bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen aan de betrokkene voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de kleding of aan het lichaam te onderzoeken.
4. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het derde lid ontnomen voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar de accommodatie waarin hij wordt opgenomen. In de accommodatie wordt aan betrokkene of zijn vertegenwoordiger een bewijs van ontvangst afgegeven waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de betrokkene bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.
5. Bij de opneming van de betrokkene in de accommodatie geven de in het eerste lid bedoelde ambtenaren een afschrift van de beschikking van de burgemeester aan de zorgaanbieder die de zorg levert in de accommodatie.
Indien binnen 24 uur na het tijdstip waarop de beschikking van de burgemeester is gegeven, door de daarvoor in aanmerking komende accommodaties nog niet tot opneming is overgegaan, kan de burgemeester na overleg met de inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid in wiens ambtsgebied de gemeente is gelegen, een van de bovenbedoelde accommodaties bevelen de betrokkene op te nemen. De betrokken accommodatie is verplicht de betrokkene op te nemen.
1. De burgemeester zorgt ervoor dat het indicatieorgaan van de regio waarin de accommodatie ligt waar de betrokkene is opgenomen en de in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren, onmiddellijk van de inbewaringstelling op de hoogte worden gesteld.
2. De burgemeester zendt een afschrift van de beschikking en de in artikel 30, eerste lid, bedoelde medische verklaring aan het in het eerste lid bedoelde indicatieorgaan, op de dag dat de beschikking is afgegeven.
De burgemeester stelt de ouders die het gezag uitoefenen, de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt of degene door wie de cliënt voor opname werd verzorgd en de vertegenwoordiger van de betrokkene zo mogelijk op de hoogte van de door hem op grond van artikel 29 gegeven beschikking.
1. Indien het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 35, eerste lid, na ontvangst van de bescheiden, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van oordeel is dat ten aanzien van de in bewaring gestelde persoon sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, doet het uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van deze stukken, die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, als bedoeld in de Algemene termijnenwet, bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van die persoon. Indien het indicatieorgaan heeft besloten geen verzoekschrift in te dienen deelt het dit schriftelijk mee aan de zorgaanbieder van de accommodatie waarin de betrokkene verblijft.
2. Bij het verzoek van het indicatieorgaan worden overgelegd de beschikking van de burgemeester, bedoeld in artikel 29, eerste lid, en de medische verklaring, bedoeld in artikel 30, eerste lid.
3. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin de accommodatie waarin de betrokkene is opgenomen, is gelegen.
4. Met betrekking tot een persoon waarvoor een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in het eerste lid wordt verzocht, zijn de artikelen 24, 25 en 26, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
1. Voordat de rechter beslist op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf of het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling, hoort hij de cliënt, tenzij hij vaststelt dat deze niet in staat of niet bereid is zich te doen horen. Indien de cliënt in Nederland verblijft, maar niet in staat is zich naar de rechtbank te begeven, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem op zijn verblijfplaats horen. Indien de cliënt al in een accommodatie verblijft, wordt de rechter, vergezeld van de griffier, door de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen.
2. De cliënt die minderjarig is, onder curatele gesteld, dan wel ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, is bekwaam in deze procedure in rechte op te treden.
3. De rechter geeft een last tot toevoeging van een advocaat aan een cliënt aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, tenzij deze daartegen bedenkingen heeft. De artikelen 38, 39, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De rechter laat zich, zo mogelijk voorlichten door:
a. degene die de aanvraag, bedoeld in artikel 25, heeft ingediend;
b. de vertegenwoordiger;
c. degene door wie de cliënt feitelijk wordt verzorgd;
d. de zorgverantwoordelijke, en
e. de arts die de verklaring, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, onderdeel d, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 30, eerste lid, heeft afgelegd.
5. De rechter kan zich daarnaast doen voorlichten door een of meer van de in artikel 25, eerste lid bedoelde personen die het verzoek niet hebben ingediend.
6. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de door de cliënt opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel is dat door het achterwege blijven daarvan de cliënt redelijkerwijs niet in zijn belangen kan worden geschaad. Indien hij een opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de reden daarvan in de beschikking.
7. Indien de rechter dit gewenst oordeelt, kan hij degene die de aanvraag heeft ingediend en de arts die de medische verklaring heeft afgegeven, verplichten te verschijnen.
8. Indien de rechter zich laat voorlichten door een of meer der personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, buiten tegenwoordigheid van de cliënt, wordt de zakelijke inhoud van de verstrekte inlichtingen aan de cliënt medegedeeld.
9. De cliënt of zijn advocaat wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en verklaringen van de personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid.
10. Indien de rechtbank zich op grond van het door haar ingestelde onderzoek afvraagt of in de gegeven omstandigheden een machtiging, als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen niet passender is, kan zij dit gevoelen aan het indicatieorgaan dat het verzoek heeft gedaan en de officier van justitie van het desbetreffende arrondissement kenbaar maken en kan zij het verzoek tot het verlenen van een machtiging beschouwen als een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging, als bedoeld in artikel 6 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; zo nodig bepaalt de rechter daarbij dat de behandeling op een later tijdstip wordt voorgezet.
11. Kosten van getuigen en deskundigen in verband met de toepassing van het zesde lid, komen ten laste van ’s Rijks kas.
1. De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek tot het verlenen van een machtiging. Indien het verzoek betrekking heeft op een cliënt die reeds in een accommodatie verblijft, beslist de rechter in elk geval binnen drie weken na de datum van indiening van het verzoekschrift. Indien het verzoek een machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling betreft, beslist de rechter binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoek door het indicatieorgaan.
2. De beschikking vermeldt de gronden die hebben geleid tot het al dan niet afgeven van de machtiging.
3. Indien de rechter redenen heeft om van het advies van het indicatieorgaan af te wijken, vermeldt hij deze redenen in de beschikking.
4. De machtiging tot opname en verblijf heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden en de machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes weken na dagtekening, onverminderd de artikelen 47 en 48.
5. Indien een cliënt al op grond van een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie verblijft, kan de rechter een eerstvolgende machtiging tot opname en verblijf verlenen met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaren ten aanzien van cliënten met een verstandelijke handicap en ten hoogste vijf jaren ten aanzien van cliënten met een psychogeriatrische aandoening. Daarop volgende machtigingen kunnen telkens opnieuw door de rechter verleend worden voor een periode van ten hoogste vijf jaren.
6. In afwijking van het vijfde lid, kan de rechter voor een cliënt die al op grond van een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie verblijft en waarvan kennelijk duidelijk is dat er geen wijziging zal optreden in de voldoening aan de criteria voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24, derde lid, een eerstvolgende machtiging verlenen voor een periode van ten hoogste vijf jaren.
7. De machtiging kan niet meer ten uitvoer worden gelegd wanneer meer dan vier weken na haar dagtekening zijn verlopen.
8. De beschikking van de rechter is bij voorraad uitvoerbaar.
Indien een machtiging betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt deze als machtiging, als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
1. De griffier zendt een afschrift van de beschikking inzake de machtiging aan:
a. de cliënt;
b. de advocaat van de cliënt;
c. de ouders die het gezag uitoefenen,
d. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, of degene door wie de cliënt wordt verzorgd;
e. de vertegenwoordiger;
f. de aanvrager, indien deze niet een van de onder c tot en met e genoemde personen is;
g. het indicatieorgaan, en
h. de zorgaanbieder die de accommodatie beheert, indien het gaat om een machtiging voor een cliënt die al in de accommodatie verblijft.
2. Indien afwijzend wordt beslist op het verzoek tot het verlenen van een machtiging zendt de griffier tevens een afschrift aan de bij de zorg voor de cliënt betrokken arts. Hierbij voegt de griffier een afschrift van de verklaring, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, onderdeel d.
De zorgaanbieder die de zorg verleent in de accommodatie waar de cliënt wordt of blijft opgenomen, doet van deze opname zo spoedig mogelijk mededeling aan:
a. de ouders die het gezag uitoefenen;
b. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, of degene door wie de cliënt wordt verzorgd;
c. de vertegenwoordiger;
d. de griffier van de rechtbank die de machtiging heeft verleend, en
e. het indicatieorgaan en de inspecteur in wier ambtsgebied de accommodatie gelegen is.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de aanvraag, bedoeld in artikel 25, het verzoek, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en de verklaring en de deskundigheid van de arts, bedoeld in de artikelen 26, vijfde lid, onderdeel d, en 30, eerste lid.
1. Degene ten aanzien van wie een last is gegeven tot inbewaringstelling, kan de rechter verzoeken een schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last onrechtmatig was.
2. Het verzoek kan worden ingediend als zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van zijn verhoor, dan wel, indien het indicatieorgaan geen verzoek als bedoeld in artikel 37, eerste lid, doet, binnen zes weken nadat de last is gegeven, bij afzonderlijk verzoekschrift.
3. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
1. De zorgaanbieder stelt aan een cliënt en diens vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk na diens opname een schriftelijk overzicht van de in de accommodatie geldende huisregels ter hand.
2. De huisregels, bedoeld in het eerste lid, bevatten geen andere regelen dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in de accommodatie.
3. De zorgverantwoordelijke zorgt ervoor dat de cliënt en zijn vertegenwoordiger een mondelinge toelichting op de huisregels ontvangen.
1. Een zorgaanbieder neemt een cliënt als bedoeld in de artikelen 21, 24 en 29 slechts op in een accommodatie tegen overlegging van een afschrift van het besluit tot opname en verblijf, bedoeld in artikel 21, eerste lid, de rechterlijke uitspraak, bedoeld in artikel 24, eerste lid of de beschikking van de burgemeester, bedoeld in artikel 29, eerste lid.
2. Indien de beschikking van de burgemeester, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, betrekking heeft op een cliënt die al vrijwillig in een accommodatie verbleef, zorgt de zorgverantwoordelijke ervoor dat de cliënt een mondelinge toelichting op die beschikking ontvangt.
1. De zorgaanbieder verleent een cliënt die met toepassing van de paragrafen 2 of 3 van dit hoofdstuk in een accommodatie verblijft, ambtshalve of op verzoek van de cliënt of zijn vertegenwoordiger, gedurende een daarbij aan te geven periode, verlof om voor zover en voor zolang dit verantwoord is buiten de accommodatie te verblijven.
2. Indien een verzoek tot het verlenen van verlof niet wordt gedaan door de vertegenwoordiger van de cliënt, overlegt de zorgverantwoordelijke met de vertegenwoordiger voordat hij besluit tot het verlenen van verlof.
3. De zorgaanbieder trekt het verlof in indien het niet langer verantwoord is dat de cliënt buiten de accommodatie verblijft.
4. Aan het verlof kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende de zorg of het gedrag van de cliënt, voor zover dit gedrag samenhangt met ernstig nadeel als gevolg van de psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap dan wel een daarmee gepaard gaande psychische stoornis. De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken. De zorgaanbieder verleent slechts verlof indien de cliënt dan wel, indien van toepassing, de vertegenwoordiger zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden.
1. De zorgaanbieder verleent een met toepassing van de paragrafen 2 of 3 van dit hoofdstuk, in een accommodatie verblijvende cliënt ambtshalve of op verzoek van de cliënt of zijn vertegenwoordiger ontslag uit de accommodatie, indien:
a. het verblijf niet langer noodzakelijk is om ernstig nadeel als gevolg van het gedrag van de cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap dan wel de daarmee gepaard gaande psychische stoornis te voorkomen of af te wenden; of
b. de geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging, dan wel van de beschikking tot inbewaringstelling is verstreken, tenzij voor het einde van de termijn een verzoek is gedaan tot het verlenen van een aansluitende machtiging. In dat geval verleent de zorgaanbieder ontslag zodra op het verzoek afwijzend is beslist, of de termijn voor het geven van een beslissing is verstreken.
2. Indien een verzoek tot het verlenen van ontslag niet wordt gedaan door de vertegenwoordiger van de cliënt, overlegt de zorgaanbieder met de vertegenwoordiger voordat hij besluit tot het verlenen van ontslag.
3. Zo mogelijk en nodig wordt voordat het ontslag wordt verleend door de zorgaanbieder overleg gepleegd met de in artikel 25, eerste lid, bedoelde personen, met degene door wie de cliënt voorafgaande aan zijn opname in een accommodatie werd verzorgd, met de zorgaanbieder of de arts, die voorafgaande aan de opname de cliënt zorg verleende of bij de zorg voor de cliënt betrokken was en met de inspecteur in wiens ambtsgebied de accommodatie gelegen is. De zorgaanbieder stelt tevoren de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel, de vertegenwoordiger, alsmede de naaste (familie)betrekkingen op de hoogte van het voorgenomen ontslag.
4. De zorgaanbieder overlegt aan de cliënt bij het verlenen van ontslag een schriftelijke verklaring inhoudende dat aan hem ontslag is verleend.
5. Aan het ontslag kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende de zorg of het gedrag van de cliënt, voor zover dit gedrag samenhangt met mogelijk ernstig nadeel als gevolg van de psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken. De zorgaanbieder verleent slechts ontslag indien de cliënt dan wel, indien van toepassing, de vertegenwoordiger zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden.
1. Personen die krachtens of ter uitvoering van een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Gratiewet in een accommodatie verblijven, worden behoudens het bepaalde in het tweede lid, voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een cliënt, die op grond van een rechterlijke machtiging is opgenomen. Indien de beslissing, een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht betreft, waarbij de opname van een persoon in een accommodatie wordt gelast, wordt die uitspraak gelijk gesteld aan een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, en wordt aan het tweede lid slechts toepassing gegeven gedurende het eerste jaar van verblijf in de accommodatie.
2. De zorgaanbieder kan personen, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend overplaatsen, of aan hen verlof of ontslag verlenen na instemming van Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Met het oog op de veiligheid van de samenleving of de belangen van slachtoffers en nabestaanden kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie vorderen dat aan het verlof voorwaarden worden verbonden, dan wel dat het verlof wordt ingetrokken. Met toepassing van artikel 47 verbindt de zorgaanbieder deze voorwaarden aan het verlof of trekt het verlof in. Het bepaalde in hoofdstuk 4 is niet van toepassing op beslissingen van Onze Minister van Veiligheid en Justitie over overplaatsing, verlof of ontslag. Binnen vier weken nadat de beslissing aan hem is medegedeeld kan betrokkene beroep instellen bij de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het bepaalde in Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de uitspraak van de rechter als bedoeld in artikel 37, eerste lid, artikel 37a jo artikel 38, voor zover daarbij de voorwaarde is gesteld tot opneming in een accommodatie, of artikel 38p, voor zover daarbij de voorwaarde is gesteld tot opneming in een accommodatie, van het Wetboek van Strafrecht, onherroepelijk is geworden en aan de accommodatie is toegezonden, en na een week door de desbetreffende accommodatie nog niet tot opneming is overgegaan, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een accommodatie bevelen betrokkene op te nemen. Hij legt zodanige verplichting niet op dan nadat hij de zorgaanbieder van de accommodatie heeft gehoord. De desbetreffende accommodatie is verplicht de betrokkene op te nemen.
4. De zorgaanbieder meldt ongeoorloofde aanwezigheid en andere bijzondere voorvallen aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie. De zorgaanbieder verstrekt te allen tijde alle verlangde inlichtingen. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en de wijze van melding.
1. Bij de eerste opname in een accommodatie bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en voor zover dit anderszins noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit, wordt de identiteit vastgesteld van een persoon die krachtens of ter uitvoering van een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in een accommodatie is geplaatst.
2. Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, omvat bij de eerste opname in de accommodatie het vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de accommodatie. In het geval waarin van betrokkene vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Vreemdelingenwet 2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt en is het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing. In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid, tweede en derde volzin van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede en derde lid.
Voor de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde, voor zover van toepassing op personen ten aanzien van wie krachtens enig wettelijk voorschrift Onze Minister van Veiligheid en Justitie medeverantwoordelijkheid draagt, handelt onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1. De zorgaanbieder stelt aan de cliënt en diens vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen twee weken na aanvang van de zorg, een schriftelijk overzicht van de op grond van deze wet aan de cliënt toekomende rechten ter hand.
2. In dit overzicht is opgenomen het adres waaronder de zorgaanbieder bereikbaar is voor een klacht als bedoeld in artikel 53.
1. De zorgaanbieder is aangesloten bij een door één of meer representatief te achten cliëntenorganisaties en één of meer representatief te achten organisaties van zorgaanbieders ingestelde klachtencommissie die namens de zorgaanbieder klachten afhandelt betreffende:
a. de beslissing over de vraag of een cliënt in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een beslissing die hem betreft, bedoeld in artikel 3, eerste lid of in artikel 22, negende lid, onder c;
b. de beslissing tot opname van onvrijwillige zorg in het zorgplan, bedoeld in de artikelen 10 en 11;
c. de beslissing tot verlening van onvrijwillige zorg, bedoeld in artikel 13;
d. de beslissing met betrekking tot de verlening of intrekking van verlof, als bedoeld in artikel 47, eerste en derde lid, en
e. de beslissing met betrekking tot de verlening van ontslag, als bedoeld in artikel 48.
2. De cliënt of diens vertegenwoordiger kunnen, onverminderd hetgeen geregeld in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, een klacht over een beslissing, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, indienen bij de commissie, bedoeld in het eerste lid.
3. De klacht wordt zodanig behandeld dat een deskundige en zorgvuldige beslissing op de klacht is gewaarborgd.
4. De behandeling van de klacht geschiedt overeenkomstig een door de zorgaanbieder te treffen regeling, die in ieder geval waarborgt dat:
a. aan de behandeling van de klacht niet wordt deelgenomen door een persoon tegen wiens beslissing of besluit de klacht is gericht;
b. de klager en de persoon tegen wiens beslissing of besluit de klacht is gericht in staat worden gesteld te worden gehoord;
c. de klager en de persoon tegen wiens beslissing of besluit de klacht is gericht, zich kunnen doen bijstaan door hen aan te wijzen personen, en
d. de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zoveel mogelijk wordt beschermd.
5. De afhandeling van een klacht wordt door ten minste drie leden van de commissie gedaan, waarbij in ieder geval zijn betrokken:
a. een jurist;
b. een orthopedagoog of een ter zake kundige arts, als de klacht is ingediend door een verstandelijk gehandicapte cliënt of zijn vertegenwoordiger, en
c. een ter zake kundige arts, als de klacht is ingediend door een psychogeriatrische cliënt of zijn vertegenwoordiger.
1. De commissie, bedoeld in artikel 53, eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
a. de samenstelling is zodanig dat een deskundige en zorgvuldige beslissing op de klacht te allen tijde is gewaarborgd;
b. de leden zijn onafhankelijk en verrichten hun werkzaamheden zonder vooringenomenheid;
c. de leden zijn niet werkzaam bij of voor de zorgaanbieder en hebben geen relatie tot de klager, de cliënt of zijn vertegenwoordiger;
d. bij de commissie dient een zodanig aantal zorgaanbieders aangesloten te zijn, dat de commissie de facto minimaal vijftig klachten per jaar afhandelt;
e. het horen, bedoeld in artikel 53, vierde lid, onder b, vindt plaats op een locatie die op eenvoudige wijze bereikbaar is voor de cliënt, en
f. ten behoeve van de vervulling van haar taak houdt de commissie zich in elk geval op de hoogte van de ontwikkelingen op het terrein van het verlenen van zorg en onvrijwillige zorg.
2. De commissie kan de beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen.
3. Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten, indien een gelijke klacht nog in behandeling is.
4. De commissie brengt zo snel als nodig is, maar uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de klacht of, indien het een klacht betreft tegen een beslissing die geen gevolg meer heeft op het moment van indiening of ten tijde dat de klacht bij de commissie aanhangig is, binnen vier weken na ontvangst van de klacht, de klager, de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, voor zover van toepassing de zorgverlener en de bevoegde inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid op de hoogte van haar met redenen omklede beslissing op de klacht of van het niet in behandeling nemen daarvan.
5. De beslissing van de commissie strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de commissie,
b. niet-ontvankelijkverklaring van de klacht,
c. ongegrondverklaring van de klacht, of
d. gegrondverklaring van de klacht.
6. Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.
7. Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, kan zij de zorgaanbieder opdragen een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar beslissing. Voorts kan zij een termijn stellen waarbinnen een nieuwe beslissing moet worden genomen of een nieuwe handeling moet worden verricht.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenstelling van de commissies en met betrekking tot de wijze waarop klachten worden afgehandeld.
1. Nadat de commissie een beslissing heeft genomen of indien de commissie niet tijdig een beslissing heeft genomen, kunnen de klager en degene op wie de klacht betrekking heeft een verzoekschrift bij de rechter indienen ter verkrijging van een beslissing over de klacht. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin de accommodatie is gelegen of, indien een cliënt niet in een accommodatie verblijft, de rechtbank van het arrondissement waar de cliënt werkelijk verblijft.
2. De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken, ingaande op de dag na die waarop de commissie uiterlijk had moeten beslissen dan wel ingaande op de dag waarop de beslissing van de commissie aan de verzoeker bekend is gemaakt. De verzoeker voegt bij het verzoekschrift een afschrift van de klacht en een afschrift van de beslissing op de klacht.
3. De verzoeker kan, bij indiening van een verzoekschrift als bedoeld in het eerste lid, verzoeken hem een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de zorgaanbieder, op de grond dat de beslissing waartegen de klacht is gericht, onrechtmatig is. De rechter kan op dit verzoek afzonderlijk beslissen.
1. Voordat de rechter op het verzoekschrift beslist, hoort hij in elk geval de klager, de zorgaanbieder, de vertegenwoordiger en zo mogelijk de cliënt. Indien de cliënt in Nederland verblijft, maar niet in staat is naar de rechtbank te komen, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem horen op zijn verblijfplaats. Indien de cliënt in een accommodatie verblijft, wordt de rechter door de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen.
2. Indien blijkt dat de verzoeker geen advocaat heeft, kan uitsluitend de rechter aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand last geven tot toevoeging van een advocaat. De artikelen 38, 39, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De rechter doet zich, zo nodig, voorlichten door:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;
b. degene door wie de betrokkene wordt verzorgd;
c. de ouders van de betrokkene die het gezag uitoefenen;
d. de voogd, de curator of de mentor van betrokkene;
e. de instelling of arts die de betrokkene behandelt of begeleidt;
4. De rechter kan zich daarnaast doen voorlichten door een of meer bloedverwanten in de eerste of tweede graad die het verzoek niet hebben ingediend.
5. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de door de verzoeker opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel is dat door het achterwege blijven daarvan de cliënt redelijkerwijs niet in zijn belangen kan worden geschaad. Indien hij een opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de reden daarvan in de beschikking.
6. Indien de rechter zich laat voorlichten door een of meer der personen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, buiten tegenwoordigheid van de verzoeker, wordt de zakelijke inhoud van de verstrekte inlichtingen aan de verzoeker medegedeeld.
7. De verzoeker of zijn raadsman wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en verklaringen van de personen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid.
8. Kosten van getuigen en deskundigen in verband met de toepassing van het vijfde lid, komen ten laste van ’s Rijks kas.
9. De rechter kan de beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen.
10. Indien de rechter de klacht kennelijk ongegrond acht, kan hij zonder behandeling ter terechtzitting onmiddellijk op het verzoekschrift beschikken.
11. De rechter beslist binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger beroep open.
12. De beslissing strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de rechtbank,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek of de klacht,
c. ongegrondverklaring van de klacht, of
d. gegrondverklaring van de klacht.
13. Indien de rechtbank de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.
14. Indien de rechtbank de klacht gegrond verklaart, kan zij de zorgaanbieder opdragen een nieuwe beslissing te nemen of de zorgverlener opdragen een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar uitspraak, dan wel kan zij bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
15. De rechtbank kan de zorgaanbieder of zorgverlener een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het verrichten van een andere handeling.
16. De rechtbank kan bepalen dat, indien of zolang de zorgaanbieder of zorgverlener niet voldoet aan de beslissing van de rechter, de zorgaanbieder aan de cliënt op wie de klacht betrekking heeft, een in de beslissing vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
17. De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beslissing aan de verzoeker, de cliënt indien hij niet de verzoeker is, de raadsman van de verzoeker, de zorgaanbieder, de commissie en de bevoegde inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.
1. De zorgaanbieder draagt ervoor zorg dat iedere cliënt of diens vertegenwoordiger een beroep kan doen op een cliëntenvertrouwenspersoon. De cliëntenvertrouwenspersoon heeft tot taak de cliënt of de vertegenwoordiger advies en bijstand te verlenen in aangelegenheden die samenhangen met het verlenen van onvrijwillige zorg aan de cliënt of met zijn opname en verblijf in een accommodatie, indien een cliënt of diens vertegenwoordiger daarom verzoekt.
2. De cliëntenvertrouwenspersoon heeft tevens tot taak:
a. om signalen over tekortkomingen in de structuur of de uitvoering van onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname en verblijf, voor zover deze afbreuk doen aan de rechten van een cliënt, aan de inspectie te melden; en
b. advies en bijstand te verlenen aan cliënten die vrijwillig in een accommodatie verblijven.
3. De cliëntvertrouwenspersoon verricht zijn werkzaamheden onafhankelijk van de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke en het indicatieorgaan.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de deskundigheid van de cliëntenvertrouwenspersoon;
b. de onafhankelijkheid van de cliëntenvertrouwenspersoon ten opzichte van de zorgaanbieder en het indicatieorgaan; en
c. de taken en bevoegdheden van de cliëntenvertrouwenspersoon.
1. De cliëntenvertrouwenspersoon heeft, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, al of niet op verzoek van de cliënt, vrije toegang tot de cliënt en behoeft van niemand toestemming om te spreken met de cliënt. De zorgaanbieder biedt hiertoe de gelegenheid.
2. Voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, en de cliënt of zijn vertegenwoordiger daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, krijgt de cliëntenvertrouwenspersoon:
a. van een ieder die bij de uitvoering van deze wet betrokken is, alle door hem verlangde inlichtingen;
b. binnen de door hem gestelde termijn alle medewerking die hij redelijkerwijs kan vorderen; en
c. inzage in de dossiers van de zorgaanbieder.
1. De cliëntenvertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitoefening van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht, uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit, of de cliënt toestemming geeft om vertrouwelijke informatie te delen.
2. De cliëntenvertrouwenspersoon kan zich op grond van zijn geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van getuigenis of het beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of een rechterlijke procedure.
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bij de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. Zij beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.
4. De zorgaanbieder stelt de genoemde ambtenaren in de gelegenheid met de cliënten te spreken, al dan niet op verzoek van die cliënten.
5. Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18 december 2002 te New York stand gekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren bedoeld in het eerste lid beschikken, met dien verstande dat de leden slechts van deze bevoegdheden gebruik kunnen maken voor zover het cliënten betreft die overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 3 zijn opgenomen. Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het desbetreffende verdrag voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister kan een zorgaanbieder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 13.400,– opleggen ter zake van het niet naleven van de regels gesteld bij of krachtens de artikelen 3, vijfde lid, 7, 8, tweede tot en met vierde lid, 9, derde tot en met zesde lid, 10, derde tot en met negende lid, 11, 13, tweede tot en met vierde lid, 16, 17, 18, 19, 20, 45, eerste en derde lid, 46, 52, 53, eerste lid en 57, eerste lid.
2. Indien de ernst van de overtreding, bedoeld in het eerste lid, of de omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding geven, wordt die overtreding aan het openbaar ministerie voorgelegd.
3. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen aan de accommodatie die niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 34.
1. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij, die iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt door de betrokkene, hoewel deze geen blijk heeft gegeven van bereidheid daartoe, dan wel zich verzet hiertegen, te doen opnemen, op te nemen of te laten verblijven in een accommodatie waarin zorg wordt verleend, zonder dat hier een beslissing van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 21, eerste lid, een rechterlijke machtiging, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, of een lastgeving tot inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aan ten grondslag ligt.
2. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij, die in strijd handelt met de artikelen 12, eerste lid, 13, eerste lid en 15, eerste lid.
3. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die een handeling, bedoeld in artikel 62, eerste lid, opzettelijk pleegt.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die een handeling, bedoeld in artikel 62, tweede lid, opzettelijk pleegt.
3. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel h, vervalt de zinsnede «, verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting» en de zinsnede «of hoofdstuk VIII».
2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:
6. Deze wet is slechts van toepassing op cliënten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van die wet, ten aanzien van die cliënt een verzoek is ingediend als bedoeld in artikel 4, dan wel ten aanzien van die cliënt een machtiging op grond van deze wet is afgegeven. In het geval op grond van deze wet voor de cliënt, bedoeld in de eerste volzin, een machtiging is afgegeven vervalt een eerder op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten afgegeven machtiging, zodra betrokkenen is in opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
B
De artikelen 3, 38, 46a en hoofdstuk VIII komen te vervallen.
C
Aan artikel 6 worden twee leden toegevoegd luidende:
6. De officier van justitie zendt een verzoek, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, tot behandeling waarvan kennelijk een indicatieorgaan, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, bevoegd is, onverwijld door naar het indicatieorgaan in de regio waarin de woonplaats van de persoon gelegen is of ingeval het een machtiging betreft voor een persoon die reeds in een accommodatie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten verblijft, het indicatieorgaan in de regio waarin de instelling waar de persoon verblijft gelegen is, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
7. De officier van justitie zendt een verzoek, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, met betrekking tot een persoon, van wie hij heeft geconstateerd dat deze zowel een psychogeriatrische stoornis of verstandelijke handicap als een andere stoornis van de geestvermogens heeft, waarvoor ingevolge zijn gedrag en de benodigde zorg, opname en verblijf in een accommodatie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, het meest aangewezen is, onverwijld door naar het indicatieorgaan in de regio waarin de instelling waar de persoon verblijft gelegen is, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
D
In artikel 10, tweede lid, vervalt de zinsnede «, niet zijnde een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 3,».
E
In artikel 14a, tweede lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting,».
F
In artikel 17 vervalt het vierde lid, en wordt het vijfde lid vernummerd tot vierde lid.
G
In de artikelen 34a, eerste lid, 34f, eerste lid, en 34p, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede «, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting,».
H
In artikel 37b vervallen het eerste lid, de aanduiding «2.» voor het tweede lid, alsmede de zinsnede «, niet zijnde een verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting».
I
In artikel 38a, eerste lid wordt «artikel 37b, tweede lid» vervangen door: artikel 37b.
J
In artikel 39 wordt «artikel 38, 38b of 38c» vervangen door: de artikelen 38b of 38c.
K
In artikel 39a vervalt «38, zesde lid,».
L
In artikel 40, zesde lid, vervalt de zinsnede «38, tweede lid, of».
M
In artikel 41, eerste lid, vervalt de zinsnede «artikel 38, tweede lid, tweede volzin, en vijfde lid, derde volzin,».
N
In artikel 44, tweede lid, vervalt de zinsnede «38, derde lid, tweede volzin».
O
In artikel 45, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede «niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting,».
P
Artikel 53, derde lid, vervalt.
Q
In artikel 56, eerste lid, vervalt in onderdeel a de zinsnede «artikel 38 of» en in onderdeel e «artikel 38, vijfde lid, derde volzin, of».
R
In artikel 69, derde lid, vervallen de zinsneden «38, vijfde lid,» en «dan wel artikel 60».
S
Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de zinsneden «-in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 3;» en «38, eerste, tweede, derde of zesde lid».
2. In het derde lid vervalt de zinsnede «38, zesde lid».
T
Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de zinsneden «-artikel 3;» en «-artikel 38, zesde lid».
2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «-artikel 38, tweede lid».
U
In artikel 72 wordt de zinsnede «artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50, 58, 60 of 62» vervangen door: artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50 of 58.
De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, eerste lid, komt onderdeel g, te luiden:
g. personen die in een inrichting verblijven en ten aanzien van wie een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is gegeven, in afwachting van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel in een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
B
Artikel 12, achtste lid, komt te luiden:
8. In geval van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van een jeugdige kan de selectiefunctionaris met inachtneming van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, bepalen dat de jeugdige naar een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel naar een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten zal worden overgebracht om daar zolang als dat noodzakelijk is te worden verpleegd.
In artikel 5, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt na de zinsnede «Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen» telkens ingevoegd: dan wel een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
In artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet wordt na de zinsnede «Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen» ingevoegd: dan wel een accommodatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
Artikel 90sexies van het Wetboek van Strafrecht wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste onderdeel vervalt: , verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting.
2. Na vervanging van de punt door een punt komma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
In artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt «degene die de instelling waar de betrokkene duurzaam wordt verzorgd, exploiteert of die daarvan de leiding heeft» vervangen door: degene die zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Kwaliteitswet zorginstellingen of zorg aangewezen krachtens artikel 1, tweede lid, van die wet aanbiedt.
Aan artikel 43, tweede lid van de Wet op de rechtsbijstand wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. artikel 38, derde lid en 56, tweede lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 13, derde lid, tweede zin, wordt na «de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» ingevoegd: ,dan wel de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
B
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
q. de zorgaanbieder, bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
2. In het tweede lid wordt na «De geneesheer-directeur, bedoeld in het eerste lid, onder o,» ingevoegd: respectievelijk de zorgaanbieder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q,.
In de artikelen 1, onderdeel l, van de Algemene nabestaandenwet, 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 1:1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 44, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 1, eerste lid, onderdeel f, van de Ziektewet wordt na «de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» ingevoegd:, de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
In de Bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in onderdeel H, na onderdeel 1, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
1a. Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 augustus 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450) tot wet is of wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, eerder in werking is getreden of treedt als artikel 4 van deze wet, of op dezelfde datum als artikel 4 van deze wet in werking treedt, wordt in artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 augustus 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450) tot wet is of wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, in werking treedt nadat deze wet in werking treedt, wordt in deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, artikel 1, van die wet in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
1. Ten aanzien van de cliënt die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet verblijft in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting en die is opgenomen met toepassing van hoofdstuk II onderscheidenlijk hoofdstuk VIII van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, voldoet de zorgaanbieder voor zover nodig zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze wet, aan de artikelen 5 tot en met 9, 16, 45, 52 en 53, eerste lid, met dien verstande dat op een schriftelijke klacht als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ingediend bij het bestuur van een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, het recht van toepassing blijft dat gold ten tijde van die indiening.
2. Totdat aan de in het eerste lid genoemde bepalingen is voldaan, blijven voor zover dat in het belang van de cliënt is te achten, hoofdstuk II en III van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en de ter uitvoering van dat hoofdstuk jegens de cliënt getroffen voorzieningen van toepassing.
1. Een besluit en een machtiging als bedoeld in artikel 60, respectievelijk de artikelen 3 en 15, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen die zijn afgegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden gelijkgesteld met een besluit, als bedoeld in artikel 21, tweede lid, respectievelijk een machtiging tot opname en verblijf, als bedoeld in artikel 24, eerste lid.
2. Een last tot inbewaringstelling en een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in de artikelen 20 en 27 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen die zijn afgegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden gelijkgesteld met een last tot inbewaringstelling als bedoeld in artikel 29, eerste lid respectievelijk een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 38, eerste lid.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende wetsvoorstel tot vaststelling van de Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt in artikel 49, eerste en derde lid, de zinsnede «artikel 42, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 42.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 24 januari 2018
Willem-Alexander
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Uitgegeven de zestiende februari 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Oud |
Nieuw |
---|---|
1 t/m 5 |
1 t/m 5 |
5a (vierde NvW) |
6 |
6 t/m 8 |
7 t/m 9 |
8a (vierde NvW) |
10 |
8b (vierde NvW) |
11 |
9 t/m 14 |
12 t/m 17 |
14a (vierde NvW) |
18 |
14b (vierde NvW) |
19 |
15 t/m 43 |
20 t/m 48 |
43a (derde NvW) |
49 |
43b (derde NvW) |
50 |
43c (derde NvW) |
51 |
44 t/m 48 |
52 t/m 56 |
48c (vierde NvW) |
57 |
48d (vierde NvW) |
58 |
48e (vierde NvW) |
59 |
49 t/m 52 |
60 t/m 63 |
52a (vierde NvW) |
64 |
53 |
65 |
53a (derde NvW) |
66 |
53b (derde NvW) |
67 |
53c (derde NvW) |
68 |
53d (derde NvW) |
69 |
54 t/m 58 |
70 t/m 74 |
58a (vijfde NvW) |
75 |
59 en 60 |
76 en 77 |
60a (derde NvW) |
78 |
61 en 62 |
79 en 80 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-36.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.