Besluit van 19 juni 2018, houdende regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU 2016, L252) en de daarop gebaseerde verordeningen van de Europese Commissie (Uitvoeringsbesluit EU-verordening emissiegrenswaarden voor motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 12 maart 2018, nr. IenM/BSK-2017/287701, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op:

  • verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU 2016, L 252);

  • gedelegeerde verordening (EU) 2017/654 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de technische en algemene voorschriften betreffende de emissiegrenswaarden en de typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren (PbEU L 102/1);

  • gedelegeerde verordening (EU) 2017/655 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de monitoring van de uitstoot van verontreinigende gassen door in gebruik zijnde interne verbrandingsmotoren die gemonteerd zijn in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PbEU L 102/364);

  • uitvoeringsverordening (EU) 2017/656 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van de administratieve voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden en typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 102/334);

  • artikel 9.5.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 april 2018, no. W17.18.0073/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 12 juni 2018, nr. IENW/BSK-2018/121074, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    verordening (EU) 2016/1628:

    verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU 2016, L 252);

    verordening (EU) 2017/654:

    gedelegeerde verordening (EU) 2017/654 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de technische en algemene voorschriften betreffende de emissiegrenswaarden en de typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren (PbEU L 102/1);

    verordening (EU) 2017/655:

    gedelegeerde verordening (EU) 2017/655 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de monitoring van de uitstoot van verontreinigende gassen door in gebruik zijnde interne verbrandingsmotoren die gemonteerd zijn in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PbEU L 102/334);

    verordening (EU) 2017/656:

    uitvoeringsverordening (EU) 2017/656 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van de administratieve voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden en typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 102/364).

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder EU-typegoedkeuring, fabrikant van originele uitrusting, goedkeuringsinstantie, in de handel brengen, in gebruik zijnde motor, marktdeelnemer, markttoezichtautoriteit, motor, motortype, niet voor de weg bestemde mobiele machine en overgangsmotor verstaan hetgeen daaronder in artikel 3 van verordening (EU) 2016/1628 wordt verstaan.

Artikel 2

Onze Minister wordt aangewezen als de markttoezichtautoriteit, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening (EU) 2016/1628.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister wijst een of meer goedkeuringsinstanties aan als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening (EU) 2016/1628, waarin naar zijn oordeel een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden gesteld dat die instantie in staat is de voor een goedkeuringsinstantie uit de verordening voortvloeiende taken en verplichtingen naar behoren uit te voeren.

  • 2. Onze Minister kan de aanwijzing van een goedkeuringsinstantie schorsen of intrekken indien de goedkeuringsinstantie naar zijn oordeel niet voldoet aan het vereiste dat in het eerste lid voor aanwijzing is gesteld.

Artikel 4

Het in artikel 8, negende lid, van verordening (EU) 2016/1628 bedoelde EU-typegoedkeuringscertificaat voor een motor, de in artikel 11, zevende lid, van verordening (EU) 2016/1628 bedoelde informatie en documentatie om de overeenstemming van een motor met de verleende EU-typegoedkeuring aan te tonen, en de in artikel 31, eerste lid, van verordening (EU) 2016/1628 bedoelde overeenstemmingsverklaring worden verstrekt in de Nederlandse taal.

Artikel 5

  • 1. Het is voor een marktdeelnemer of fabrikant van originele uitrusting verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met de volgende bepalingen van verordening (EU) 2016/1628 juncto de bepalingen die ter uitvoering van de desbetreffende bepaling zijn vastgesteld in verordening (EU) 2017/654, verordening (EU) 2017/655, onderscheidenlijk verordening (EU) 2017/656, die tot de marktdeelnemer of fabrikant van originele uitrusting zijn gericht: de artikelen 8, eerste, tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende lid, 9, eerste lid, 10, 11, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 12, eerste en tweede lid, 13, eerste, tweede, derde en vierde lid, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 17, 18, eerste, tweede, vierde lid, 19, eerste lid, 20, vierde lid, 27, eerste lid, 30, vierde en vijfde lid, 31, eerste, derde en vierde lid, 32, eerste en tweede lid, 33, eerste en tweede lid, 37, eerste, tweede, derde en vierde lid, 38, derde lid, 40, eerste lid, 43, eerste, tweede, derde en vierde lid, 45, vierde, vijfde, zevende en negende lid, 46, eerste en derde lid, en 58, achtste en dertiende lid.

  • 2. Het is voor een marktdeelnemer of fabrikant van originele uitrusting verboden in situaties waarin verordening (EU) 2016/1628 van toepassing is, inbreuk te maken op de verordening door:

    • a. in het kader van een procedure op grond van die verordening een valse verklaring af te leggen dan wel documenten of opschriften te vervalsen, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder a, van de verordening;

    • b. testresultaten te vervalsen met betrekking tot een EU-typegoedkeuring of de monitoring van een in gebruik zijnde motor, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder b, van die verordening;

    • c. gegevens of technische specificaties achter te houden die tot de terugroeping van motoren, of tot de weigering of de intrekking van een EU-typegoedkeuring zouden kunnen leiden, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder c, van die verordening;

    • d. zonder EU-typegoedkeuring een motor in de handel te brengen waarvoor op grond van verordening (EU) 2016/1628 een EU-typegoedkeuring is vereist, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder f, van die verordening;

    • e. een overgangsmotor of een niet voor de weg bestemde mobiele machine waarin een dergelijke motor is gemonteerd in de handel te brengen in strijd met een vrijstelling die is verleend op grond van artikel 34, vierde, vijfde, zesde, zevende of achtste lid, of art. 35, tweede of vierde lid, van verordening (EU) 2016/1628, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder g, van die verordening;

    • f. te handelen in strijd met de beperkingen die op grond van artikel 35, derde of vierde lid, van verordening (EU) 2016/1628 zijn verbonden aan een EU-typegoedkeuring, onderscheidenlijk voorlopige EU-typegoedkeuring, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder h, van die verordening;

    • g. een motor in niet voor de weg bestemde mobiele machines te monteren voor ander gebruik dan het exclusieve gebruik waarin is voorzien in artikel 4 van verordening (EU) 2016/1628, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder j, van die verordening;

    • h. een motor voor speciale doeleinden in het kader van artikel 34, vijfde of zesde lid, van verordening (EU) 2016/1628 in de handel brengen voor gebruik in andere niet voor de weg bestemde mobiele machines dan die waarin in die bepalingen is voorzien, als bedoeld in artikel 57, tweede lid, onder k, van die verordening;

    • i. een motor in het kader van artikel 34, zevende of achtste lid, en artikel 58, negende, tiende of elfde lid, van verordening (EU) 2016/1628 in de handel te brengen voor gebruik in een andere machine dan die waarin in die leden is voorzien, als bedoeld in artikel 57, onder l, van die verordening;

    • j. niet voor de weg bestemde mobiele machines in de handel te brengen die in strijd zijn met een in artikel 34, achtste lid, van verordening (EU) 2016/1628 genoemde beperking voor niet voor de weg bestemde mobiele machines, als bedoeld in artikel 57, onder n, van die verordening.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, is het in de handel brengen van een motor niet verboden, voor zover sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 34, zesde, zevende of achtste lid, van verordening (EU) 2016/1628 en is voldaan aan de in de toepasselijke bepaling gestelde voorwaarden.

Artikel 6

  • 1. Het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines wordt ingetrokken.

  • 2. Het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op een EU-typegoedkeuring van een motortype, onderscheidenlijk het in de handel brengen van een motor, tot de datum waarop voor de typegoedkeuring, onderscheidenlijk het in de handel brengen, van de motorcategorie waartoe de motor behoort, overeenkomstig bijlage III bij verordening (EU) 2016/1628 de in bijlage II bij verordening (EU) 2016/1628 voor die motorcategorie opgenomen emissiegrenswaarde gaat gelden.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit EU-verordening emissiegrenswaarden voor motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 19 juni 2018

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Uitgegeven de achtentwintigste juni 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en onderwerp van dit besluit

Dit besluit strekt tot uitvoering van de EU-verordening emissiegrenswaarden voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (hierna met het oog op de leesbaarheid afgekort als: verordening (EU) 2016/1628)1.

Verordening (EU) 2016/1628 stelt grenswaarden vast voor emissies van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines. Het begrip mobiele machine omvat bijvoorbeeld treinen, binnenvaartschepen, landbouw- en bosbouwtrekkers, gazonmaaimachines en mobiele kranen. Het begrip omvat volgens de verordening echter ook machines die niet zelf mobiel zijn, maar wel vervoerbaar. Daarom vallen bijvoorbeeld ook bladzuigers, sneeuwblazers, kettingzagen en grondboren onder verordening (EU) 2016/1628.

Tevens regelt de verordening de procedure van goedkeuring van motortypes (EU-typegoedkeuring) die aan de emissiegrenswaarden worden getoetst, en het markttoezicht door de lidstaten teneinde te waarborgen dat de motoren aan de vereisten van de verordening voldoen.

Verordening (EU) 2016/1628 werkt rechtstreeks door in de nationale rechtsorde van de lidstaten. De doorwerking is niet afhankelijk van omzetting in nationale regelgeving, zoals bij Europese richtlijnen het geval is.

De lidstaten zijn volgens het EU-recht verplicht de nodige uitvoeringsregelgeving vast te stellen om verordening (EU)2016/1628 te operationaliseren, zodat de verordening in een lidstaat daadwerkelijk kan worden toegepast en gehandhaafd. In het geval van verordening (EU)2016/1628 houdt dit in dat een markttoezichtautoriteit en een goedkeuringsinstantie worden aangewezen en dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid die de verordening biedt om 1) voor te schrijven dat bepaalde documenten ook in de Nederlandse taal moeten worden verstrekt en 2) in een aantal specifieke gevallen vrijstelling te verlenen van verplichtingen die uit de verordening voortvloeien. Voorts is overgangsrecht opgenomen van de oude naar de nieuwe situatie. Tot slot is voorzien in de mogelijkheid van bestuursrechtelijke handhaving alsmede strafrechtelijke handhaving. Dit is allemaal toegelicht in paragraaf 3.

De lidstaten moeten nationale regelgeving waarmee hetzelfde wordt beoogd, intrekken. Dit besluit voorziet daarom tevens in de intrekking van het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines (hierna: Besluit typekeuring). Dit besluit was bedoeld ter implementatie van richtlijn 97/68/EG2, waarin regels werden gesteld over de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines. Bij de inwerkingtreding van verordening (EU) 2016/1628 is richtlijn 97/68/EG ingetrokken (zie: artikel 64, eerste lid, verordening (EU) 2016/1628).

Het besluit is gebaseerd op artikel 9.5.1, eerste lid, Wet milieubeheer. Hierin is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur in het belang van het voorkomen of beperken van onder meer luchtverontreiniging regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren en gebruiken van bij de maatregel aangewezen producten. Verordening (EU) 2016/1628 stelt regels over het vervaardigen, invoeren, in de handel brengen en op de markt brengen van motoren en het monteren daarvan in mobiele machines. Deze regels beogen luchtverontreiniging door die motoren tegen te gaan. De uitvoering van de verordening past derhalve binnen de reikwijdte van de grondslag die artikel 9.5.1, eerste lid, Wet milieubeheer biedt voor het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur. Het Besluit typekeuring, waarmee Richtlijn 97/68/EG was geïmplementeerd, was, na de intrekking van de artikelen van de Wet inzake de luchtverontreiniging die hiervoor in eerste instantie de wettelijke basis vormden, eveneens op artikel 9.5.1, eerste lid, Wet milieubeheer gebaseerd.

2. Overzicht van Europese regelgeving voor emissies door motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines

Verordening (EU) 2016/1628 is gericht op het beperken van de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren die zijn gemonteerd in mobiele machines die niet bestemd zijn voor gebruik op de weg (in de brede zin waarin dit begrip in de verordening is omschreven). Het gaat om emissies van verontreinigende gassen en deeltjes die een belangrijke bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging in de EU, te weten koolmonoxide (CO), koolwaterstoffen (HC), stikstofoxiden (NOx) en fijnstof (te onderscheiden in: deeltjes massa (PM) en deeltjes aantallen (PN)). Motoren in treinen en binnenvaartschepen veroorzaken relatief hoge emissies in vergelijking met andere motoren.

De Wereldgezondheidsorganisatie heeft uitlaatgassen van dieselmotoren inmiddels in 2012 geherclassificeerd als «kankerverwekkend voor de mens», omdat er afdoende bewijs is verzameld dat de blootstelling daaraan bij mensen tot een verhoogd risico op longkanker leidt.

Verordening (EU) 2016/1628 is in werking getreden op 6 oktober 2016 en is van toepassing met ingang van 1 januari 2017 (artikel 65, eerste en tweede lid, verordening (EU) 2016/1628). De verordening vervangt richtlijn 97/68/EG. Een EU-verordening heeft rechtstreekse werking in de nationale rechtsorde van de lidstaten. De Europese wetgever heeft voor het instrument verordening gekozen omdat een verordening de beste waarborgen biedt dat de Europese regels op de interne markt in alle lidstaten op gelijke wijze worden toegepast, zodat marktverstoringen tussen de lidstaten tot een minimum worden beperkt. Verordening (EU) 2016/1628 beoogt voorts de regelgeving ten opzichte van de richtlijn te vereenvoudigen en de handhaving te verbeteren, vooral door versterking van het markttoezicht door de overheid. Ook besteedt de verordening meer aandacht aan de werkelijke emissies tijdens het gebruik van de motoren in de praktijk.

Verordening(EU) 2016/1628 is ook van toepassing op de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren voor landbouw- en bosbouwtrekkers. Dit zijn eveneens niet voor de weg bestemde mobiele machines. Hierop was richtlijn 97/68/EG niet direct van toepassing, maar wel indirect. Richtlijn 2000/25/EG3 verklaarde op emissies door motoren voor landbouw- en bosbouwtrekkers namelijk een aantal bepalingen van richtlijn 97/68/EG van toepassing. Richtlijn 2000/25/EG werd echter ingetrokken bij de inwerkingtreding van verordening (EU) 167/20134. Ook verordening (EU) 167/2013 verklaarde weer een aantal bepalingen van richtlijn 97/68/EG van toepassing op emissies door motoren voor landbouw- en bosbouwtrekkers.5

In verband met de intrekking van richtlijn 97/68/EG bij de inwerkingtreding van verordening (EU) 2016/1628 werd de verwijzing in verordening (EU) 167/2013 naar richtlijn 97/68/EG vervangen door een verwijzing naar de overeenkomstige bepalingen van verordening (EU) 2016/1628.6 Verordening (EU) 167/2013 bevat zelf namelijk geen regels over de emissies door motoren voor landbouw- en bosbouwtrekkers. De regels die ter uitvoering van verordening (EU) 167/2013 zijn vastgesteld in het Besluit voertuigen op grond van de Wegenverkeerswet, hebben evenmin betrekking op dergelijke emissies.

Alle regels voor motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines, dus ook voor motoren voor landbouw- en bosbouwtrekkers, die nodig zijn voor de uitvoering van verordening (EU) 2016/1628, zijn opgenomen in het onderhavige besluit. Dit besluit heeft dus dezelfde reikwijdte als verordening (EU) 2016/1628, die regels stelt over de emissies die worden veroorzaakt door alle motoren die vielen onder richtlijn 97/68/EG en, eerder, richtlijn 2000/25/EG.

Het toepassingsgebied van verordening (EU) 2016/1628 is geregeld in artikel 2. Onderdelen van de verordening zijn van toepassing verklaard op landbouw- en bosbouwvoertuigen. De verordening is niet van toepassing op, onder meer, motoren in zeeschepen, luchtvaartuigen en stationaire machines. De verordening is grotendeels ook niet van toepassing op motoren voor gebruik door de strijdkrachten7.

De verordening maakt in artikel 4, eerste lid, onderscheid tussen een groot aantal motorcategorieën. Dit onderscheid is van belang voor de toepasselijkheid van de emissiegrenswaarden die voor de verschillende motorcategorieën zijn opgenomen in bijlage II bij verordening (EU) 2016/1628 en de ingangsdata voor de emissiegrenswaarden, die voor elke motorcategorie zijn vermeld in bijlage III bij de verordening.

Verordening (EU) 2016/1628 vereist voor een nieuw type motor een EU-typegoedkeuring (ook wel aangeduid als certificatie of conformiteitsbeoordeling) voordat motoren van dat type op de markt worden gebracht. Ze regelt ook de procedures voor de EU-typegoedkeuring. Het doel van de EU-typegoedkeuring is om na te gaan of een type motor aan de emissiegrenswaarden voldoet. Daarnaast moet de verordening waarborgen dat de motoren van dat type die op de markt worden gebracht, met het goedgekeurde type in overeenstemming zijn en dezelfde emissieprestaties leveren. De verordening geeft de Europese Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vast te stellen om technische details te regelen (zie uitgebreider in paragraaf 3).

Indien in een lidstaat een type motor is goedgekeurd, mogen motoren van dat type in de gehele Europese Economische Ruimte (EER) op de markt worden gebracht. De EER omvat naast de interne of gemeenschappelijke markt van de EU ook de markt van drie partijen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), te weten Liechtenstein, Noorwegen en IJsland8. Daarom is sprake van een EU-typegoedkeuring. De lidstaten mogen, voor zover het de onderwerpen betreft die in de verordening (EU) 2016/1628 worden geregeld, geen regels stellen die de markttoegang beperken.

Voor «bestaande motoren» (motoren die al in de handel waren gebracht voor de inwerkingtreding van verordening (EU) 2016/1628) geldt het volgende. Een type motor moet op de datum waarop volgens bijlage III bij verordening (EU) 2016/1628 voor de motorcategorie waartoe dat type behoort, een nieuwe emissie-eis gaat gelden die is opgenomen in bijlage II bij de verordening, aan die eis voldoen en met het oog daarop aan een typegoedkeuring worden onderworpen. Er geldt een overgangstermijn van een jaar, die eveneens in bijlage III bij de verordening is aangegeven, voordat de nieuwe emissiegrenswaarde ook gaat gelden voor motoren van de desbetreffende motorcategorie die al eerder in de handel waren gebracht en zijn goedgekeurd overeenkomstig de toen geldende emissiegrenswaarde. Handelsvoorraden moeten dus binnen een jaar worden verkocht. Motoren die al in gebruik zijn (en dus niet meer in de handel zijn), hoeven niet te voldoen aan de nieuwe emissiegrenswaarden die voor de desbetreffende motorcategorie gaan gelden en hoeven dus niet te worden teruggehaald om te worden aangepast.

3. Gevolgen van de Europese regelgeving voor de Nederlandse regelgeving

Het Besluit typekeuring kan worden ingetrokken. Dit besluit strekte zowel ter implementatie van richtlijn 97/68/EG als richtlijn 2000/25/EG, die beide zijn ingetrokken. Het Besluit typekeuring bevatte geen andere regels dan de implementatieregels. Artikel 5, eerste lid, van het onderhavige besluit voorziet in de intrekking van het Besluit typekeuring. Dit betekent ook dat de Regeling uitvoering Besluit typekeuring luchtverontreiniging, waarvoor het Besluit typekeuring de wettelijke grondslag biedt, van rechtswege komt te vervallen. De wettelijke grondslag bestaat immers na de intrekking van dat besluit niet langer. De regeling bevat geen regels die in de nieuwe situatie nog nodig zijn.

Hierna wordt een overzicht gegeven van de uitvoeringsverplichtingen die voortvloeien uit verordening (EU)2016/1628, waarbij tevens wordt toegelicht op welke wijze de uitvoering in het onderhavige besluit heeft plaatsgevonden. Kortheidshalve wordt met een verwijzing naar een artikel(lid) gedoeld op bepalingen van de verordening. In de bijlage bij deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van de wijze waarop aan de uitvoeringsverplichtingen is voldaan, dan wel gebruik is gemaakt van keuzemogelijkheden die de verordening de lidstaten biedt.

Aanwijzing markttoezichtautoriteit

Artikel 5, eerste lid, verplicht de lidstaten om een markttoezichtautoriteit op te richten of aan te wijzen en artikel 5, tweede lid, om de Europese Commissie daarvan in kennis te stellen. Een markttoezichtautoriteit is de nationale instantie die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het markttoezicht in de lidstaat9. Het markttoezicht omvat activiteiten en maatregelen om ervoor te zorgen dat motoren die op de markt worden aangeboden, voldoen aan de Europese regelgeving10. De taken en verplichtingen van de markttoezichtautoriteit zijn omschreven in artikel 7.

Artikel 5, vijfde lid, bepaalt dat de lidstaten overeenkomstig hoofdstuk III verordening (EG) nr. 765/200811 markttoezicht en controles organiseren en verrichten met betrekking tot motoren die op de markt zijn.

Artikel 5, vijfde lid, werkt rechtstreeks en vereist geen nationale uitvoeringsregelgeving.

In artikel 2 van het onderhavige besluit is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen als markttoezichtautoriteit. Dit houdt in dat de minister is belast met alle taken die in de verordening aan de markttoezichtautoriteit worden toebedeeld. Tevens is de minister bevoegd tot bestuursrechtelijke handhaving, zoals in het hiernavolgende zal worden toegelicht.

Aanwijzing goedkeuringsinstantie

Artikel 5, eerste lid, verplicht de lidstaten tevens om een goedkeuringsinstantie op te richten of aan te wijzen, artikel 5, tweede lid, om de Europese Commissie daarvan in kennis te stellen. Een goedkeuringsinstantie is belast met de verlening, intrekking en weigering van EU-typegoedkeuringen, de aanwijzing van zogenaamde technische diensten die de keuringen feitelijk verrichten en de zorg voor de naleving door fabrikanten van hun verplichtingen inzake de overeenstemming van de motoren die zij produceren met het goedgekeurde type12.

De taken en verplichtingen van een goedkeuringsinstantie zijn omschreven in artikel 6 en verder uitgewerkt in hoofdstuk V. De goedkeuringsinstantie die een typegoedkeuring heeft verleend, moet volgens artikel 26 ook maatregelen nemen om te verifiëren of voldoende is gewaarborgd dat motoren die in productie zijn, niet afwijken van het type waarvoor door de goedkeuringsinstantie een EU-typegoedkeuring is verleend. Volgens artikel 38, eerste lid, moet een goedkeuringsinstantie ook de correcte toewijzing van identificatienummers van de motoren controleren. Artikel 39, eerste lid, bepaalt dat de goedkeuringsinstantie die voor een type motor goedkeuring heeft verleend, de nodige maatregelen neemt wanneer motoren niet met het goedgekeurde type in overeenstemming zijn, om motoren die in productie zijn met het goedgekeurde type in overeenstemming te brengen en om zo nodig de EU-typegoedkeuring in te trekken.

De goedkeuringsinstantie wijst onder meer de technische diensten aan (artikel 47, eerste lid). Een technische dienst verricht namens de goedkeuringsinstantie als testlaboratorium of als overeenstemmingsbeoordelingsinstantie de initiële beoordeling, andere tests en inspecties13 in het kader van de typegoedkeuring. Noch artikel 3, onder 46, verordening (EU) 2016/1628, noch artikel 45, tweede lid, («een lidstaat») of enige andere verordeningsbepaling verzet zich er tegen dat een goedkeuringsinstantie een technische dienst aanwijst die in een andere lidstaat is gevestigd. Hiervoor kan met name aanleiding bestaan in situaties waarin in een lidstaat geen instantie werkzaam is die in aanmerking komt voor een bepaalde categorie van motoren als technische dienst op te treden.

Artikel 24 bepaalt dat de aangewezen technische diensten onder meer passende tests uitvoeren om aan te tonen dat motoren aan de technische voorschriften van de verordening voldoen. Op grond van artikel 50, eerste lid, melden de lidstaten de technische diensten bij de Europese Commissie aan. Deze verplichting is een rechtstreeks werkende verplichting van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat die niet in de nationale regelgeving hoeft te worden vastgelegd.

In artikel 3 van het onderhavige besluit is bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een of meer goedkeuringsinstanties aanwijst. De lidstaten zijn verplicht om een goedkeuringsinstantie aan te wijzen. Daarom is niet gekozen voor een besluit tot aanwijzing op aanvraag. Indien geen aanvraag worden ingediend, kan Nederland namelijk niet aan zijn verplichting voldoen. In het onderhavige besluit is een uitdrukkelijke bepaling opgenomen die de minister de bevoegdheid verleend om een aanwijzingsbesluit te nemen. De minister kan deze bevoegdheid namelijk niet al ontlenen aan artikel 9.5.1, zevende lid, Wet milieubeheer. Daarin is bepaald dat de minister rechtstreeks op grond van die bepaling een goedkeuringsinstantie kan aanwijzen indien een typegoedkeuring is voorgeschreven op grond van artikel 9.5.1, derde lid, Wet milieubeheer. In dit geval is de typegoedkeuring echter niet op grond van die bepaling voorgeschreven, maar in verordening (EU) 2016/1628.

Het kabinetsbeleid is er overeenkomstig Aanwijzing 2.3, onder c, voor de regelgeving op gericht dat keuringswerkzaamheden in concurrentie door private bedrijven worden verricht. Aanwijzing 2.5 bepaalt dat bij het bepalen van de keuze voor een mogelijkheid tot overheidsinterventie om een beleidsdoelstelling te bereiken zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het zelfregulerend vermogen in de betrokken sector(en). Uit de toelichting hierop volgt verder dat indien overheidsinterventie noodzakelijk is, aangesloten kan worden bij het zelfregulerend vermogen van de maatschappij door bijvoorbeeld gebruik te maken van systemen van normalisatie of certificatie.

Daarom wordt bij voorkeur bepaald dat op aanvraag van een bedrijf dat daarvoor belangstelling toont, een erkenning wordt verleend om de keuringswerkzaamheden te mogen verrichten (vergelijkbaar met een aanwijzing op aanvraag). De erkenning is doorgaans gebaseerd op een accreditatie die aan de aanvrager is verleend. Omdat daarmee niet kan worden gewaarborgd dat Nederland aan zijn verplichting kan voldoen dat er een instantie moet worden aangewezen, is daarvoor, in afwijking van het kabinetsbeleid, nu niet gekozen. Volgens artikel 5 van de verordening mogen er eventueel ook meer goedkeuringsinstanties in een lidstaat zijn. Daarom is in artikel 3 van het besluit de mogelijkheid open gehouden dat eventueel meer dan één keuringsinstantie wordt aangewezen. Deze instantie moet volgens de minister in staat zijn om de uit de verordening voor goedkeuringsinstanties voortvloeiende taken en verplichtingen naar behoren uit te voeren.

Het voornemen is om in elk geval de Dienst voor het wegverkeer (RDW) als goedkeuringsinstantie aan te wijzen. De RDW heeft de status van een zelfstandig bestuursorgaan. De artikelen 4a en volgende van de Wegenverkeerswet bevatten een uitgebreide regeling over de RDW. De taken van een goedkeuringsinstantie passen bij uitstek binnen de gebruikelijke taken die de dienst verricht. De RDW was in het kader van het Besluit typekeuring ter implementatie van richtlijn 97/68/EG en richtlijn 2000/25/EG ook al als goedkeuringsinstantie aangewezen.14

Een andere instantie dan de RDW kan de minister desgewenst ook om aanwijzing verzoeken. De minister kan hiervoor niet terugvallen op een accreditatie, die momenteel niet voor dit soort werkzaamheden is voorzien. Hij zal daarom toetsen aan het algemene criterium dat er aanleiding is om in de instantie een gerechtvaardigd vertrouwen te stellen dat zij alle voor een goedkeuringsinstantie uit de verordening voortvloeiende taken en verplichtingen naar behoren zal uitvoeren.

Omdat 1 januari 2018 de eerste datum is waarop volgens bijlage III bij verordening (EU) 2016/1628 een nieuwe aangescherpte emissie-eis is gaan gelden, is de RDW op grond van artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer als voorlopige goedkeuringsinstantie aangewezen die aanvragen om een typegoedkeuring op grond van verordening (EU) 2016/1628 kan afdoen, totdat op grond van het onderhavige besluit definitief een goedkeuringsinstantie is aangewezen.15

Gebruik van de Nederlandse taal

Een lidstaat mag in de nationale regelgeving voorschrijven dat de informatie, bedoeld in artikel 8, negende lid, 11, zevende lid, of 31, tweede lid, in de taal van de lidstaat wordt verstrekt dan wel in «een taal die de nationale autoriteit gemakkelijk kan begrijpen». Nederland heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, met dien verstande dat onder een gemakkelijk te begrijpen taal het Nederlands wordt verstaan. Dit is geregeld in artikel 4 van het onderhavige besluit.

Vrijstellingen

Op grond van artikel 34, zesde, zevende en achtste lid, kunnen de lidstaten in specifieke situaties vrijstelling verlenen van bepaalde verplichtingen volgens verordening (EU)2016/1628.

Er bestaan geen bezwaren tegen toepassing van de vrijstellingsmogelijkheid indien zich een situatie voordoet als in artikel 34, zesde, zevende of achtste lid, bedoeld. De vermeden emissies bij het niet toestaan van een vrijstelling vormen namelijk maar een zeer gering deel van het totaal aan emissies die volgens de verordening blijven toegestaan.

Daarom is in artikel 5, derde lid, van dit besluit bepaald dat het in de handel brengen van een motor in een situatie als bedoeld in artikel 34, zesde, zevende of achtste lid, verordening (EU)2016/1628 in afwijking van artikel 5, eerste of tweede lid, van dit besluit is toegestaan indien sprake is van een situatie als in een van die bepalingen bedoeld en is voldaan aan een in de desbetreffende bepaling gestelde voorwaarde voor de vrijstelling.

In de situatie bedoeld in artikel 34, zesde of zevende lid, verordening (EU)2016/1628 is voor de vrijstelling een besluit nodig, namelijk een typegoedkeuring in de in het zesde lid bedoelde situatie, onderscheidenlijk een bevestiging dat zich een situatie voordoet als bedoeld in het zevende lid. De goedkeuringsinstantie kan een dergelijk besluit nemen op grond van artikel 34, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid.

Deze vrijstellingsmogelijkheid heeft geen betrekking op het vereiste dat de in die bepaling bedoelde motoren moeten voldoen aan de toepasselijke nieuwe emissiegrenswaarde die in verordening (EU)2016/1628 wordt gesteld vanaf het moment waarop de waarde op die motoren van toepassing wordt. Artikel 18, tweede lid, van de verordening blijft volgens artikel 34, zesde en zevende lid, namelijk onverminderd van toepassing.

De vrijstellingsmogelijkheid in artikel 34, achtste lid, heeft betrekking op motoren die deel uitmaken van een lange termijn project dat zich op 6 oktober 2016 in een vergevorderd ontwikkelingsstadium bevond. De lidstaten mogen toestaan dat deze motoren nog onder de destijds geldende voorwaarden op de markt worden gebracht (artikel 34, achtste lid). Er zijn in Nederland momenteel geen situaties bekend waarin behoefte bestaat om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daarom is er geen lijst van projecten opgesteld, waarvoor gebruik wordt gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 34, achtste lid. Omdat het niet geheel duidelijk is of voor projecten die niet op een lijst staan, van de vrijstellingsmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt, is besloten deze mogelijkheid in het besluit op te nemen.

Strafrechtelijke handhaving
Verordening (EU) 2016/1628

Artikel 57, eerste lid, verplicht de lidstaten te voorzien in sancties voor inbreuken op de verordening en op de op grond van de verordening vastgestelde gedelegeerde of uitvoeringshandelingen door marktdeelnemers (onder wie de fabrikant van een motor) of fabrikant van originele uitrusting («OEM»; een OEM past de motor toe in een mobiele machine16). De sancties die worden vastgesteld, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De strafbaarstelling van overtredingen van verordening (EU) 2016/1628 is als volgt geregeld. Er kan niet eenvoudigweg worden volstaan met een algemene bepaling dat het verboden is handelingen te verrichten dan wel na te laten die in strijd zijn met de verordening. Een dergelijke bepaling is in de strafrechtsfeer te onduidelijk. Strafoplegging is de meest vergaande bevoegdheid die de overheid jegens justitiabelen kan uitoefenen. Het moet daarom volstrekt duidelijk zijn welke verbodsbepalingen strafrechtelijk gehandhaafd kunnen worden en wat het verbod behelst. Dit betekent dat moet worden verwezen naar concrete bepalingen van de verordening die een duidelijke norm bevatten, of dat de verboden inhoudelijk moeten zijn beschreven.

In het onderhavige besluit wordt van beide methoden gebruik gemaakt.

Artikel 5, eerste lid, van dit besluit bevat een verbod voor marktdeelnemers en OEM’s om handelingen te verrichten of na te laten in strijd met de daarin opgesomde bepalingen van verordening (EU) 2016/1628. Opgesomd zijn alle bepalingen van die verordening waarin een norm is opgenomen die is gericht tot een marktdeelnemer of OEM en die voldoende duidelijk is voor strafrechtelijke handhaving.

In artikel 57, tweede lid, verordening (EU) 2016/1628 zijn inbreuken beschreven die in elk geval tot een sanctie aanleiding dienen te geven. De beschreven inbreuken corresponderen echter niet met normen in andere bepalingen van verordening (EU) 2016/1628. Daarom kan niet worden volstaan met het noemen van bepalingen van de verordening in artikel 4, eerste lid, van dit besluit, In artikel 5, tweede lid, van het besluit zijn inhoudelijk omschreven normen gesteld, die zijn afgeleid van de in artikel 57, tweede lid, van de verordening omschreven inbreuken. Voor de duidelijkheid wordt daarbij ook verwezen naar het daarmee corresponderende onderdeel van artikel 57, tweede lid, verordening (EU) 2016/1628. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat tegen overtredingen van een dergelijke norm strafrechtelijk wordt opgetreden.

De strafbaarstelling van overtredingen van artikel 5, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, is geregeld in de Wet op de economische delicten.

Overtredingen van voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens onder andere artikel 9.5.1 Wet milieubeheer, zoals artikel 5, eerste lid en tweede lid, zijn in artikel 1a, 2°, Wet op de economische delicten aangewezen als economisch delict in de zin van die wet. Dit brengt mee dat in geval van een dergelijke overtreding strafrechtelijke handhaving kan plaatsvinden met toepassing Wet op de economische delicten.

Verordening (EU) 2017/654, verordening (EU) 2017/655 en verordening (EU) 2017/656

Artikel 57, eerste lid, verplicht de lidstaten ook te voorzien in sancties voor inbreuken door marktdeelnemers of OEM’s op gedelegeerde of uitvoeringshandelingen die door de Europese Commissie op grond van de verordening (EU) 2016/1628 zijn vastgesteld. Volgens verordening (EU) 2016/1628 moeten gedelegeerde of uitvoeringshandelingen uiterlijk op 31 december 2016 zijn vastgesteld. Met enige vertraging heeft de Europese Commissie drie verordeningen vastgesteld, namelijk:

  • gedelegeerde verordening (EU) 2017/654 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de technische en algemene voorschriften betreffende de emissiegrenswaarden en de typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren (PbEU L 102/1);

  • gedelegeerde verordening (EU) 2017/655 van de Commissie van 19 december 2016 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de monitoring van de uitstoot van verontreinigende gassen door in gebruik zijnde interne verbrandingsmotoren die gemonteerd zijn in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PbEU L 102/334);

  • uitvoeringsverordening (EU) 2017/656 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van de administratieve voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden en typegoedkeuring voor interne verbrandingsmotoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines overeenkomstig verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 102/364).

Dit is een omvangrijk geheel aan regelgeving, dat dient om onderdelen van verordening (EU) 2016/1628 te operationaliseren.

Voor de strafbaarstelling van overtredingen van verordening (EU) 2017/654, verordening (EU) 2017/655 en verordening (EU) 2017/656 is volstaan met een algemene bepaling dat het verboden is handelingen te verrichten dan wel na te laten die in strijd zijn met de bepalingen die ter uitvoering van verordening (EU) 2016/1628 in een van de gedelegeerde verordeningen dan wel de uitvoeringsverordening zijn vastgesteld. Deze aanpak wijkt af van de wijze van strafbaarstelling van overtredingen van bepalingen van verordening (EU) 2016/1628 die in het voorgaande is beschreven. In de verbodsbepaling van artikel 5, eerste lid, zou dan bijvoorbeeld overtreding strafbaar moeten worden gesteld van artikel 18, vierde lid, verordening (EU) 2016/1628 juncto artikel 12 verordening (EU) 2017/656 juncto bijlage X bij verordening (EU) 2017/656. Een dergelijke bepaling, die naar de concrete artikelen en toepasselijke bijlagen van de desbetreffende gedelegeerde verordeningen of uitvoeringsverordening zou verwijzen, zou, zeker in een lange opsomming van artikelen zoals in artikel 5, eerste lid, moeilijk leesbaar zijn en daarom de duidelijkheid van de strafbaarstelling juist niet ten goede komen. De bepalingen van de gedelegeerde verordeningen dan wel de uitvoeringsverordening geven voldoende duidelijk aan of zij tot een marktdeelnemer of OEM zijn gericht, zodat wat dat betreft geen onduidelijkheid hoeft te worden gevreesd om welke bepalingen het in de strafbaarstelling gaat. In het hiernavolgende wordt aangegeven om welke bepalingen en bijlagen van verordening (EU) 2017/654, verordening (EU) 2017/655 en verordening (EU) 2017/656 het met name gaat.

Verordening (EU) 2017/654 omvat een zeer uitgebreide regeling, met onder meer tot marktdeelnemers en OEM’s gerichte bepalingen over emissiegrenswaarden, de typegoedkeuringsprocedure en de controle gedurende het productieproces van de conformiteit van de motoren met de toepasselijke technische voorschriften.

Verordening (EU) 2017/654 beoogt, voor zover relevant voor marktdeelnemers en OEM’s, onder meer de volgende bepalingen van verordening (EU) 2016/1628 te operationaliseren (het grootste deel van de bepalingen is gericht tot de technische diensten die testen uitvoeren ten behoeve van de typegoedkeuring).

  • Artikel 25, tweede lid. Het betreft een specificatie van de gegevens die door de fabrikant van een motor moeten worden verstrekt bij de aanvraag voor een EU-typegoedkeuring (artikel 2 en bijlage I verordening (EU) 2017/654).

  • Artikel 34, derde lid. Het betreft een specificatie van het aan een OEM leveren van een motor zonder uitlaatgasnabehandelingssysteem (artikel 13 en bijlage X verordening (EU) 2017/654).

  • Artikel 34, vierde lid. Het betreft bepalingen over het tijdelijk in de handel brengen voor praktijktests van motoren waarvoor geen typegoedkeuring is verleend (artikel 14 en bijlage XI verordening (EU) 2017/654).

  • Artikel 34, vijfde en zesde lid. Het betreft bepalingen over het in de handel brengen van motoren voor speciale doeleinden (artikel 15 en bijlage XII verordening (EU) 2017/654).

  • Artikel 43, tweede, derde en vierde lid. Het betreft bepalingen over informatie en instructies die door fabrikanten aan OEM’s worden verstrekt (artikel 17 en bijlage XIV verordening (EU) 2017/654).

  • Artikel 43, derde en vierde lid. Het betreft bepalingen over informatie en instructies die door fabrikanten aan eindgebruikers worden verstrekt (artikel 18 en bijlage XV verordening (EU) 2017/654).

Verordening (EU) 2017/655 bevat tot een marktdeelnemer of OEM gerichte voorschriften voor de monitoring van emissies van verontreinigende gassen door motoren waarvoor een typegoedkeuring is verleend, tijdens het gebruik van die motoren gedurende hun normale bedrijfscyclus, overeenkomstig artikel 19, eerste lid, verordening (EU) 2016/1628.

Verordening (EU) 2017/656 beoogt de volgende bepalingen van verordening (EU) 2016/1628 te operationaliseren, die verplichtingen meebrengen voor marktdeelnemers of OEM’s (de uitvoeringsverordening omvat daarnaast ook verplichtingen voor goedkeuringsinstanties en technische diensten).

  • Artikel 18, eerste, tweede en derde lid. Het betreft de vaststelling van parameters voor de definiëring door de fabrikant van motortypen en motorfamilies en de werkingsmodi ervan (artikel 11 en bijlage IX verordening (EU) 2017/656).

  • Artikel 18, vierde lid. Het betreft de vaststelling van technische gegevens voor het voorkomen van manipulatie die door de fabrikant moeten worden gebruikt (artikel 12 en bijlage X verordening (EU) 2017/656).

  • Artikel 21. Het betreft de vaststelling van modellen voor het inlichtingenformulier en het informatiedossier die door de fabrikant van een motor ten behoeve van de typegoedkeuring door de goedkeuringsinstantie moeten worden toegepast (artikel 2, eerste lid, en bijlage I verordening (EU) 2017/656).

  • Artikel 31. Het betreft de vaststelling van modellen voor de overeenstemmingsverklaring die door de fabrikant van een motor moet worden afgeleverd bij het in de handel brengen van motoren op grond van een vrijstelling of overgangsrecht in het kader van verordening (EU) 2016/1628 (artikel 3 en bijlage II verordening (EU) 2017/656).

  • Artikel 32. Het betreft de vaststelling van modellen voor het opschrift dat door de fabrikant van een motor moet worden aangebracht op iedere motor die overeenkomstig het goedgekeurd type is vervaardigd (artikel 4 en bijlage III verordening (EU) 2017/656).

  • Artikel 37, eerste lid. Het betreft de vaststelling van een format voor het verstrekken door de fabrikant van een motor aan de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, van een lijst met het aantal motoren dat van elk type motor en per van elke subcategorie motor is geproduceerd (artikel 8 en bijlage VII verordening (EU) 2017/656).

De strafbaarstelling van overtredingen van bepalingen van verordening (EU) 2017/654, verordening (EU) 2017/655 en verordening (EU) 2017/656 is weer geregeld in de Wet op de economische delicten. Op grond van deze wet kunnen in geval van een overtreding gevangenisstraf of een geldboete worden opgelegd, alsmede bijkomende straffen (onder meer stillegging van de onderneming of verbeurdverklaring van voorwerpen).

Bestuursrechtelijke handhaving

Verordeningen voorzien vaak niet (volledig) in bestuursrechtelijke handhaving. Dit wordt eveneens ter regulering aan de lidstaten overgelaten. Hierin is al voorzien in artikel 18.2b Wet milieubeheer, waarin is bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens (onder andere) titel 9.5. Het onderhavige besluit is gebaseerd op artikel 9.5.1 Wet milieubeheer. Feitelijk is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) namens de minister met het toezicht en de handhaving belast.

Overgangsrecht

Verordening (EU) 2016/1628 voorziet zelf al in overgangsrecht. Artikel 58 regelt dat de «oude» emissiegrenswaarden en procedures die van toepassing waren op 5 oktober 2016 (de dag voor inwerkingtreding van verordening (EU) 2016/1628), blijven gelden tot de data die zijn genoemd in bijlage III bij de verordening, waarop de nieuwe emissiegrenswaarden die voor de onderscheiden motorcategorieën zijn opgenomen in bijlage II bij de verordening, van kracht worden voor de typegoedkeuring en het in de handel brengen van motortypen en motoren van de desbetreffende motorcategorie. Dit betekent dat tot bedoelde data voor typegoedkeuringen en het in de handel brengen de «oude» emissiegrenswaarden en procedures moeten blijven gelden, die ter implementatie van richtlijn 97/68/EG zijn opgenomen in het Besluit typekeuring.

Het is niet geheel duidelijk of artikel 58 zelf al rechtstreeks voorziet in het van toepassing blijven van het Besluit typekeuring in de overgangsperiode totdat de nieuwe emissiegrenswaarden gaan gelden. Daarom is dit in dit besluit uitdrukkelijk geregeld. In artikel 5, tweede lid, is bepaald dat het Besluit typekeuring van toepassing blijft op EU-typegoedkeuringen van motortypen, onderscheidenlijk het in de handel brengen van motoren van dat motortype, tot de datum waarop voor de typegoedkeuring, onderscheidenlijk het in de handel brengen, overeenkomstig bijlage III verordening (EU) 2016/1628 de in bijlage II bij de verordening voor de desbetreffende motorcategorie opgenomen emissiegrenswaarde gaat gelden. Het gaat om het Besluit typekeuring, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige besluit. Voor deze datum is gekozen in plaats van de datum 5 oktober 2016, omdat het logischer voorkomt voor het oude recht dat in bepaalde gevallen van toepassing blijft te verwijzen naar het besluit zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking. Er lijkt anders sprake van terugwerkende kracht, wat in dit geval niet nodig is. Het Besluit typekeuring is namelijk sinds 5 oktober 2016 niet gewijzigd, zodat het hanteren van een afwijkende datum niet strijdig is met artikel 58 verordening (EU) 2016/1628.

Overig

Het is niet nodig om in dit besluit een bepaling op te nemen over de toepasselijkheid van het besluit op handelingen die worden verricht in de exclusieve economische zone (EEZ). Verordening (EU) 2016/1628 gaat over het vervaardigen en op de markt brengen van nieuwe motoren. Dat gebeurt niet op zee. De verordening heeft geen betrekking op het gebruik van de motoren. Het is daarom niet nodig dat dit besluit van toepassing wordt verklaard op handelingen in de EEZ. Zeeschepen vallen overigens buiten de reikwijdte van verordening (EU) 2016/1628 (artikel 2, tweede lid, onder e).

4. Uitvoeringslasten

Ten opzichte van de rechtstreeks werkende bepalingen van verordening (EU) 2016/1628 brengt dit besluit geen nieuwe administratieve lasten, andere lasten voor bedrijven of lasten voor andere overheden mee. Dit besluit beoogt alleen verordening (EU) 2016/1628 te operationaliseren, zodat zij op de door de Europese wetgever beoogde wijze in Nederland kan worden toegepast. De verordening laat de lidstaten geen keuzemogelijkheden die tot extra lasten kunnen leiden.

De RDW, die op grond van dit besluit als goedkeuringsinstantie zal worden aangewezen, is ook volgens de vigerende regelgeving al werkzaam als goedkeuringsinstantie voor motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines.

5. Inspraak en raadpleging

Het ontwerp van dit besluit hoeft niet te worden voorgehangen bij de Tweede Kamer en Eerste Kamer en evenmin hoeft het ten behoeve van inspraak te worden voorgepubliceerd in de Staatscourant. Artikel 9.5.1, dat als grondslag voor het onderhavig besluit dient, is in artikel 21.6, vierde lid, Wet milieubeheer namelijk niet genoemd als voor te hangen of voor te publiceren besluit.

Een internetconsultatie over het ontwerp van dit besluit is achterwege gelaten. Deze vindt niet plaats indien de consultatie niet in betekende mate kan leiden tot aanpassing van het voorstel, zoals bij implementatieregelgeving waarbij geen nationale beleidsruimte is. Dit besluit betreft implementatieregelgeving, waarbij de nationale beleidsruimte beperkt is tot de operationalisering van de (verplichte) aanwijzing van een markttoezichthouder en een goedkeuringsinstantie en van de (verplichte) regeling van de handhaving. De keuzes die binnen deze beleidsruimte kunnen worden gemaakt hebben geen noemenswaardige gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen, omdat zij geen verandering brengen in verplichtingen en rechten en administratieve lasten en uitvoeringslasten en hebben geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Deze uitzonderingsgronden worden in het kabinetsbeleid over internetconsultatie gehanteerd.17

Evenmin bestond er aanleiding voor consultatie van het Interprovinciaal overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeenkomstig de afspraken in de Code interbestuurlijke verhoudingen. De andere overheden zijn namelijk niet betrokken bij het onderwerp dat in het onderhavige besluit is geregeld.

II. Artikelen

Artikel 1

Het eerste lid bevat een omschrijving van de begrippen «verordening (EU) 2016/1628», «verordening (EU) 2017/654», «verordening (EU) 2017/655» en «verordening (EU) 2017/656». Er is in afwijking van de gebruikelijke wijze van verwijzing naar Europese verordeningen en richtlijnen (bijvoorbeeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer, de wet die voor het onderhavige besluit de wettelijke grondslag biedt) gekozen voor een aanduiding met het nummer van genoemde verordeningen in plaats van een inhoudelijke aanduiding. Dit heeft te maken met de leesbaarheid van het besluit en deze nota van toelichting, omdat sprake is van verschillende verordeningen en de nummeraanduiding het meest onderscheidend is.

Voor de citeertitel van het besluit is echter wel aangesloten bij de gebruikelijk wijze van verwijzing. De citeertitel bevat daarom een aanduiding van de verordening met inhoudelijke trefwoorden, namelijk «Uitvoeringsbesluit EU-verordening emissiegrenswaarden voor motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines».

Het tweede lid verwijst voor de omschrijving van een aantal begrippen die in dit besluit worden gebruikt, kortheidshalve naar de omschrijvingen in artikel 3 van de verordening, zodat geen onbedoelde verschillen kunnen ontstaan.

Artikel 2

Volgens artikel 5, eerste lid, verordening (EU) 2016/1628 moeten de lidstaten voor de toepassing van de verordening een markttoezichtautoriteit aanwijzen. Voor Nederland is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als markttoezichtautoriteit aangewezen.

Artikel 3

Volgens artikel 5, eerste lid, verordening (EU) 2016/1628 moeten de lidstaten voor de toepassing van de verordening eveneens een goedkeuringsinstantie aanwijzen of oprichten.

Voor Nederland wordt een dergelijke instantie aangewezen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De reden dat de instantie niet bij ministeriële regeling wordt aangewezen is dat aansluiting is gezocht bij de regeling artikel 9.5.1, zevende lid, Wet milieubeheer. In die bepaling gaat het om de aanwijzing van een goedkeuringsinstantie die is belast met een typegoedkeuring die is voorgeschreven in een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.5.1, eerste lid, Wet milieubeheer. In dit geval is de typegoedkeuring niet voorgeschreven op grond van artikel 9.5.1, zevende lid, Wet milieubeheer, maar op grond van verordening (EU) 2016/1628.

Omdat aanwijzing van een goedkeuringsinstantie voor de lidstaten een verplichting is, wordt een instantie niet op aanvraag aangewezen. Indien geen aanvraag wordt ingediend, zou Nederland namelijk geen typegoedkeuringsinstantie hebben aangewezen en dus niet aan zijn verplichting hebben voldaan.

Het is de bedoeling is dat de Dienst Wegverkeer (RDW) als goedkeuringsinstantie wordt aangewezen. De RDW was ook al de goedkeuringsinstantie voor richtlijn 97/68/EG. Typegoedkeuring past ook goed in het takenpakket van de RDW dat in artikel 4b, eerste lid, Wegenverkeerswet is omschreven (zie met name onderdeel a).

Artikel 3, eerste lid, laat de mogelijkheid open om meer dan één goedkeuringsinstantie aan te wijzen. Indien een andere instantie dan de RDW hiervoor belangstelling toont, kan zij daartoe een aanvraag indienen bij de minister. De minister zal dan toetsen aan het criterium of er naar zijn oordeel een gerechtvaardigd vertrouwen in de instantie kan worden gesteld dat zij de voor een goedkeuringsinstanties uit de verordening voortvloeiende taken en verplichtingen naar behoren zal uitvoeren. Indien dat vertrouwen er niet meer is, geeft artikel 3, tweede lid, de minister de bevoegdheid de aanwijzing te schorsen of in te trekken.

Artikel 4

Verschillende bepalingen van verordening (EU) 2016/1628 bieden de mogelijkheid om voor te schrijven dat bepaalde informatie en documenten in de Nederlandse taal moeten worden verstrekt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt teneinde de goede uitvoering van de verordening in Nederland te vergemakkelijken.

Artikel 5

Volgens artikel 57, eerste lid, verordening (EU) 2016/1628 moeten de lidstaten voorzien in sancties voor inbreuken op de verordening en daarop gebaseerde gedelegeerde of uitvoeringshandelingen, te weten verordening (EU) 2017/654, verordening (EU) 2017/655 en verordening (EU) 2017/656. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 5 van het besluit biedt een kapstok voor strafrechtelijke handhaving van overtredingen van verordeningsbepalingen. De strafrechtelijke handhaving van bepalingen op grond van artikel 9.5.1 Wet milieubeheer is geregeld in artikel 1a, 2°, Wet economische delicten.

Er is verwezen naar alle verordeningsbepalingen die voor marktdeelnemers of OEM’s een verbod of andere verplichting bevatten, die voldoende duidelijk is voor strafrechtelijke handhaving. Deze zijn opgesomd in artikel 5, eerste lid, van dit besluit.

Wat betreft verordening (EU) 2017/654, verordening (EU) 2017/655 en verordening (EU) 2017/656 is met een algemene omschrijving verwezen naar de toepasselijke bepalingen, om de redenen die zijn toegelicht in paragraaf 3 van het algemene deel van deze nota van toelichting (onder: Strafrechtelijke handhaving).

In artikel 57, tweede lid, verordening (EU) 2016/1628 wordt een aantal inbreuken genoemd die in elk geval aanleiding moeten geven tot een sanctie. Niet al deze inbreuken zijn terug te voeren tot een duidelijk geformuleerde norm in een andere verordeningsbepaling. Om toch te voorzien in strafrechtelijke handhaving van alle in artikel 57, tweede lid, verordening (EU) 2016/1628, is in die gevallen in artikel 5, tweede lid, een norm geformuleerd die voldoet aan de vereisten voor strafrechtelijke handhaafbaarheid. Daarbij wordt telkens verwezen naar het toepasselijke onderdeel van artikel 57, tweede lid, van de verordening.

Er is geen bepaling opgenomen met een verbod op het gebruik van manipulatiestrategieën (artikel 57, tweede lid, onder d). Dit verbod is namelijk al opgenomen in artikel 18, vierde lid. In artikel 5, eerste lid, van dit besluit is naar die bepaling verwezen.

Evenmin is een bepaling op genomen met een verbod op het weigeren van toegang tot informatie (artikel 57, tweede lid, onder e). Dit verbod is te algemeen geformuleerd en daardoor te onbepaald om voor strafrechtelijke handhaving in aanmerking te komen. Het verbod zou daarom ten minste moeten worden gespecificeerd. Dat zou inhouden dat een nieuwe norm moet worden «verzonnen». Het verbod correspondeert met informatieverplichtingen die al in andere bepalingen van verordening (EU) 2016/1628 zijn opgenomen, zoals in de artikelen 10, 11, zevende lid, en 27, eerste lid, waarnaar al is verwezen in artikel 5, eerste lid, van dit besluit.

Hoewel niet is voorzien in een strafrechtelijke verbod, heeft een toezichthouder in Nederland in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving ruime bevoegdheden om inzage in informatie af te dwingen, op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht, in het bijzonder de artikelen 5:15 en 5:17. De bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bij weigering, desnoods met behulp van de sterke arm, toegang daartoe te verschaffen op grond van de Algemene wet bestuursrecht, kan worden aangemerkt als een doeltreffende, evenredig en afschrikkende (bestuurlijke) sanctie. Daarmee is voldaan aan de opdracht die in artikel 57, tweede lid, besloten ligt om een sanctie te stellen op niet nakoming van informatieverplichtingen ingevolge verordening (EU) 2016/1628.

Evenmin was het nodig om een verbod op te nemen om een motor in de handel te brengen die zodanig is gewijzigd dat hij niet langer conform de specificaties van de EU-typegoedkeuring is (artikel 57, tweede lid, onder i). Dit verbod is al opgenomen in de artikelen 8, eerste lid en tweede lid, 15, tweede lid, en 16, waarnaar al is verwezen in artikel 5, eerste lid, van dit besluit.

Hetzelfde geldt voor het verbod om niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin motoren zijn gemonteerd die onder de EU-typegoedkeuring uit hoofde van deze verordening vallen, zonder die goedkeuring in de handel te brengen (artikel 57, tweede lid, onder m). Dit verbod is opgenomen in de artikelen 8, eerste lid, 11, eerste lid, en 12, eerste lid, 14, eerste lid, en 16, waarnaar is verwezen in artikel 5, eerste lid, van dit besluit.

Er is geen reden om aan te nemen dat de opsomming van inbreuken in artikel 57, tweede lid, van de EU-verordening uitputtend is bedoeld. Naast die inbreuken moeten ook andere inbreuken strafrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. Om die reden zijn in artikel 5, eerste lid, van dit besluit ook andere strafrechtelijk handhaafbare verordeningsbepalingen opgesomd.

Artikel 6

Het eerste lid bepaalt dat het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines wordt ingetrokken. Dat besluit diende ter implementatie van:

  • 1. Richtlijn nr. 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PbEG 1998, L 59), en

  • 2. richtlijn nr. 2000/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2000 (PbEG L 173) inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren bestemd voor het aandrijven van landbouw- of bosbouwtrekkers en houdende wijziging van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad.

Beide richtlijnen zijn inmiddels ingetrokken. Daarom kan het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines geheel worden ingetrokken.

De nieuwe emissiegrenswaarden voor typegoedkeuring en het in de handel brengen van motoren voor mobiele machines worden echter pas van kracht met ingang van de data die zijn aangegeven in bijlage III bij verordening (EU) 2016/1628, als eerste 1 januari 2018 en als laatste 1 januari 2021. Tot die data blijven de desbetreffende motorcategorieën blijkens het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 58 verordening (EU) 2016/1628, nog onder het recht vallen zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de verordening, op 5 oktober 2016, gold. Daarom blijft de tekst van het besluit zoals deze op 5 oktober 2016 luidde, van toepassing op typegoedkeuringen van tot die categorie behorende motortypen en het in de handel brengen van tot dat motortype behorende motoren tot de datum waarop overeenkomstig bijlage III bij verordening (EU) 2016/1628 voor een motorcategorie een emissiegrenswaarde gaat gelden die voor die categorie is opgenomen in bijlage II bij de verordening.

Artikel 7

Het besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De reden hiervan is dat het besluit na de vaststelling en bekendmaking overeenkomstig artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer ter informatie aan de Eerste Kamer en Tweede Kamer moet worden toegezonden. De inwerkingtreding mag in elk geval niet binnen vier weken na de toezending plaatsvinden. Om de Eerste Kamer en Tweede Kamer de gelegenheid te geven om desgewenst op het besluit te reageren en niet voor een voldongen feit te stellen, wordt het tijdstip van inwerkingtreding niet in het besluit bepaald, maar zal dit bij koninklijk besluit gebeuren.

Tot die tijd geldt het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines.

Artikel 8

Deze bepaling geeft het besluit een citeertitel.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Bijlage bij de nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit EU-verordening emissiegrenswaarden voor motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines

Verordening (EU) 2016/1628 werkt rechtstreeks door in de nationale rechtsorde van de lidstaten. De doorwerking is niet afhankelijk van omzetting in nationale regelgeving. De lidstaten zijn volgens het EU-recht verplicht de nodige uitvoeringsregelgeving vast te stellen om verordening (EU)2016/1628 te operationaliseren, zodat de verordening in een lidstaat daadwerkelijk kan worden toegepast en gehandhaafd. De transponeringstabel geeft hiervan een overzicht.

Transponeringstabel

Bepaling verordening (EU)2016/1628

Bepaling nationaal recht (Uitvoeringsbesluit, tenzij anders aangegeven)

Opmerkingen

Art. 5, lid 1

Art. 2

Aanwijzing van een markttoezichtautoriteit. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is als markttoezichtautoriteit aangewezen.

Art. 5, lid 1

Art. 3, lid 1

Aanwijzing van een goedkeuringsinstantie. In artikel 3 van het onderhavige besluit is bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een of meer goedkeuringsinstanties aanwijst. In elk geval wordt de Dienst voor het wegverkeer (RDW) aangewezen.

Art. 8, lid 9

Art. 11, lid 7,

Art. 31, lid 2

Art. 4

Een lidstaat mag in de nationale regelgeving voorschrijven dat de informatie, bedoeld in genoemde bepalingen, in de taal van de lidstaat wordt verstrekt dan wel in «een taal die de nationale autoriteit gemakkelijk kan begrijpen». Het Nederlands is als zodanige taal aangewezen.

Art. 34, leden 6, 7 en 8

Art. 5, lid 3

De lidstaten kunnen in specifieke situaties vrijstelling verlenen van bepaalde verplichtingen volgens verordening (EU)2016/1628. Hiervan is gebruik gemaakt.

57, lid 1

Art. 5, leden 1en 2

Art. 1a, 2°, Wet op de economische delicten (WED).

De lidstaten moeten voorzien in strafrechtelijke handhaving. Voor zover nodig zijn verbodsbepalingen opgenomen die corresponderen met de in art. 57, lid 2, van de verordening omschreven inbreuken. In art. art. 1a, 2°, WED zijn overtredingen van voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens onder andere artikel 9.5.1 Wet milieubeheer, zoals art. 5, eerste lid en tweede lid, aangewezen als economisch delict in de zin van de WED.

Art. 58, lid 9

Art. 5, lid 3

De lidstaten kunnen in specifieke situaties vrijstelling verlenen van bepaalde verplichtingen volgens verordening (EU)2016/1628. Blijkens de volgende bepaling in art. 58, lid 9, is er geen sprake van een keuze maar van een verplichting: «De goedkeuringsinstanties van de lidstaten verlenen EU-typegoedkeuring voor en staan het in de handel brengen van dergelijke motoren toe.» Daarom hoeft geen regeling in het nationale recht te worden getroffen.

 

Art. 6

Intrekking van het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines

Het Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines diende ter implementatie van richtlijn 97/68/EG en richtlijn 2000/25/EG, die beide zijn ingetrokken omdat verordening (EU)2016/1628 nu in een rechtstreeks werkende regeling voorziet. In verband hiermee moet het besluit worden ingetrokken. Wel is er in een overgangsbepaling voorzien zo lang de nieuwe EU-normen nog niet gelden.


X Noot
1

Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU 2016, L 252).

X Noot
2

Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PbEG 1998, L 59).

X Noot
3

Richtlijn 2000/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2000 (PbEG L 173) inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren bestemd voor het aandrijven van landbouw- of bosbouwtrekkers en houdende wijziging van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad.

X Noot
4

Verordening (EU) Nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PbEU 2013, L 60). Artikel 76 verordening (EU) 167/2013 voorzag in de intrekking.

X Noot
5

Artikel 19, derde lid, verordening (EU) 167/2013.

X Noot
6

Artikel 63, eerste lid, verordening (EU) 2016/1628.

X Noot
7

Vrijstelling op grond van artikel 34, tweede lid, onder b, verordening (EU) 2016/1628. Daarom hoeft er in artikel 9.2.5.1, eerste en tweede lid, Wm geen vrijstellingsmogelijkheid, onderscheidenlijk ontheffingsmogelijkheid, te worden opgenomen voor motoren die vallen onder verordening (EU) 2016/1628.

X Noot
8

Zwitserland is wel partij bij de EFTA, maar neemt niet deel aan de EER.

X Noot
9

Artikel 3, onder 58, verordening (EU)2016/1628.

X Noot
10

Artikel 3, onder 57, verordening (EU)2016/1628.

X Noot
11

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93

X Noot
12

Artikel 3, onder 55, verordening (EU)2016/1628.

X Noot
13

Artikel 3, onder 56, verordening (EU)2016/1628.

X Noot
14

Artikel 2 van de Regeling uitvoering Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren voor mobiele machines.

X Noot
16

Artikel 3, onder 54, verordening (EU)2016/1628.

X Noot
17

Brief van de Ministers van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en voor Wonen en Rijksdienst aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 12 september 2016 (Kamerstukken II, 2016/17, 29 362, nr. 224). De gronden om van internetconsultatie af te zien zijn neergelegd in de brief van de Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 8 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 29 279, nr. 114).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven