TOELICHTING
1. Uitvoering van Verordening (EU) 2016/1628
Verordening (EU) 2016/1628)1 stelt emissiegrenswaarden voor emissies van verontreinigende gassen en deeltjes door
verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines.
Niet voor de weg bestemde mobiele machines zijn bijvoorbeeld treinen, binnenvaartschepen,
landbouw- en bosbouwtrekkers, gazonmaaimachines, bladzuigers, sneeuwblazers en mobiele
kranen. Het begrip mobiele machine omvat volgens de verordening ook machines die niet
zelf mobiel zijn, maar wel vervoerbaar. Daarom vallen bijvoorbeeld ook kettingzagen
en grondboren onder dit begrip.
Verordening (EU) 2016/1628 vereist voorts dat voor de vervaardiging en het in de handel
brengen van motoren van een bepaald type een typegoedkeuring plaatsvindt. Deze wordt
verricht door een door de lidstaat aangewezen goedkeuringsinstantie en heeft tot doel
om te controleren of motoren van het desbetreffende type aan de emissiegrenswaarden
voldoen. Nadat voor het type een EU-typegoedkeuring is verleend, mogen motoren van
het type worden vervaardigd en op de hele Europese markt in de handel worden gebracht.
De verordening belast een door de lidstaat aangewezen markttoezichtautoriteit met
het markttoezicht. De markttoezichtautoriteit draagt de eindverantwoordelijkheid dat
motoren die in de lidstaat worden vervaardigd of verhandeld, aan de emissiegrenswaarden
voldoen.
Verordening (EU) 2016/1628 werkt rechtstreeks door in de nationale rechtsorde van
de lidstaten. De doorwerking is niet afhankelijk van omzetting in nationale regelgeving,
zoals bij EU-richtlijnen het geval is. De lidstaten zijn volgens het EU-recht echter
wel verplicht om de nodige uitvoeringsregelgeving vast te stellen om de toepassing
van Verordening (EU)2016/1628 in de lidstaat te operationaliseren. Dit houdt onder
meer in dat een goedkeuringsinstantie en een markttoezichtautoriteit worden aangewezen
en dat wordt voorzien in daadwerkelijk toezicht en indien nodig bestuursrechtelijke
en strafrechtelijke handhaving.
De benodigde uitvoeringsbepalingen zullen worden vastgesteld bij algemene maatregel
van bestuur op grond van artikel 9.5.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna:
uitvoeringsbesluit). Het uitvoeringsbesluit is momenteel in voorbereiding. De inwerkingtreding
wordt verwacht met ingang van 1 juli 2018.
Op 1 januari 2018 zijn voor een aantal motorcategorieën de eerste nieuwe aangescherpte
emissiegrenswaarden op grond van Verordening (EU)2016/1628 gaan gelden. De nieuwe
emissiegrenswaarden worden niet voor alle motoren tegelijkertijd van kracht. Zij treden
voor de onderscheiden motorcategorieën fasegewijs in werking, het eerst voor de typegoedkeuring
voor het vervaardigen van de desbetreffende motoren, een jaar later ook voor het in
de handel brengen daarvan. De emissiegrenswaarden voor de onderscheiden motorcategorieën
zijn opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1628. De ingangsdata voor de
emissiegrenswaarden voor de onderscheiden motorcategorieën zijn vermeld in bijlage
III bij de verordening.
2. Aanwijzing van een goedkeuringsinstantie
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit is het al nodig om
een goedkeuringsinstantie aan te wijzen die bevoegd is om te beslissen op aanvragen
om een typegoedkeuring voor motoren die met ingang van 1 januari 2018 aan de nieuwe
aangescherpte emissiegrenswaarden op grond van Verordening (EU) 2016/1628 moeten voldoen.
In deze regeling wordt de Dienst Wegverkeer (RDW) als goedkeuringsinstantie aangewezen.
Die instantie is nu ook al aangewezen als goedkeuringsinstantie ter implementatie
van Richtlijn 97/68/EG2. Die richtlijn is ingetrokken bij de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2016/1628
(artikel 64, eerste lid, van de verordening). In Richtlijn 97/68/EG werden regels
gesteld over de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren voor
niet voor de weg bestemde mobiele machines. Deze regels blijven van kracht totdat
de nieuwe aangescherpte emissiewaarden die in de verordening zijn gesteld, van kracht
worden.
De aanwijzing van de RDW als goedkeuringsinstantie voor Richtlijn 97/68/EG heeft plaatsgevonden
in artikel 2 van de Regeling uitvoering Besluit typekeuring luchtverontreiniging motoren
voor mobiele machines.3 Die aanwijzing heeft geen betrekking op binnenschepen en treinen.4 De onderhavige aanwijzing is niet beperkt, omdat Verordening (EU) 2016/1628 de lidstaten
verplicht een goedkeuringsinstantie aan te wijzen voor alle motoren die onder de verordening
vallen. Er is niet op andere wijze in de aanwijzing van een goedkeuringsinstantie
voorzien.
De goedkeuringsinstantie wijst onder meer de technische diensten aan (artikel 47,
eerste lid, van de verordening). Een technische dienst verricht namens de goedkeuringsinstantie
als testlaboratorium of als overeenstemmingsbeoordelingsinstantie de initiële beoordeling,
andere tests en inspecties5 in het kader van de typegoedkeuring. Noch artikel 3, onder 46, verordening (EU) 2016/1628,
noch artikel 45, tweede lid, (‘een lidstaat’) of enige andere verordeningsbepaling
verzet zich er tegen dat een goedkeuringsinstantie een technische dienst aanwijst
die in een andere lidstaat is gevestigd. Hiervoor kan met name aanleiding bestaan
in situaties waarin in een lidstaat geen instantie werkzaam is die in aanmerking komt
voor een bepaalde categorie van motoren als technische dienst op te treden.
Er hoeven behoudens de aanwijzing van de goedkeuringsinstantie geen andere nationale
regels te worden gesteld om een typegoedkeuring door de voorlopige goedkeuringsinstantie
mogelijk te maken. Verordening (EU) 2016/1628 voorziet namelijk zelf al in rechtstreeks
werkende bepalingen over de procedure van typegoedkeuring. Daarin zijn ook de taken,
verplichtingen en bevoegdheden van de goedkeuringsinstantie geregeld.
De taken, verplichtingen en bevoegdheden die in Verordening (EU) 2016/1628 aan een
goedkeuringsinstantie zijn toebedeeld, sluiten aan op de gebruikelijke taken van de
Dienst Wegverkeer, zoals omschreven in artikel 4b, eerste lid, onder a1, van de Wegenverkeerswet
1994. Het betreft de voortzetting van een bestaande taak.
3. Wettelijke grondslag van deze regeling
Deze ministeriële regeling is gebaseerd op artikel 9.5.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer
juncto artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer.
Artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat regels die anders bij
algemene maatregel van bestuur moeten worden gesteld, bij ministeriële regeling worden
gesteld als zij een strikte uitvoering of implementatie van een EU-verordening of
EU-richtlijn beogen.
Artikel 9.5.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat bij algemene maatregel
van bestuur in het belang van het voorkomen of beperken van onder meer luchtverontreiniging
regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren,
voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren en gebruiken van
bij de maatregel aangewezen producten. Verordening (EU) 2016/1628 stelt regels over
het vervaardigen, invoeren, in de handel brengen en op de markt brengen van motoren
en het monteren daarvan in mobiele machines.
Verordening (EU) 2016/1628 beoogt luchtverontreiniging tegen te gaan. De vaststelling
van regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/1628 past derhalve binnen de reikwijdte
van de grondslag die artikel 9.5.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer biedt voor
het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel 9.5.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer biedt onder meer een grondslag
voor het aanwijzen van een goedkeuringsinstantie in het uitvoeringsbesluit. Omdat
hiermee strikte uitvoering van Verordening (EU) 2016/1628 is beoogd, kan de aanwijzing
van een goedkeuringsinstantie, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit,
plaatsvinden bij ministeriële regeling op grond van artikel 21.6, zesde lid, van de
Wet milieubeheer.
Het is de bedoeling dat in het uitvoeringsbesluit wordt voorzien in aanwijzing van
een goedkeuringsinstantie bij ministerieel besluit in plaats van bij ministeriële
regeling, omdat dit beter aansluit bij het kabinetsbeleid ter zake. Dit beleid houdt
in dat werkzaamheden zoals typegoedkeuringen, die door bedrijven kunnen worden verricht,
bij voorkeur worden verricht door bedrijven die daarvoor belangstelling hebben getoond
en die voldoende waarborgen bieden voor de deskundigheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid
die voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn vereist. Er kunnen derhalve verschillende
goedkeuringsinstanties worden aangewezen. Om deze reden zal de onderhavige regeling
worden ingetrokken zodra op grond van artikel 9.5.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer
een goedkeuringsinstantie is aangewezen. Artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU)
2016/1628 verplicht lidstaten om een goedkeuringsinstantie aan te wijzen, zodat de
onderhavige regeling niet eerder kan vervallen dan nadat daadwerkelijk een goedkeuringsinstantie
is aangewezen.
Wat betreft de inwerkingtreding kan tot slot nog het volgende worden opgemerkt. De
regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant. Bij de vaststelling
van dit tijdstip van inwerkingtreding is afgeweken van de systematiek van de vaste
verandermomenten (Aanwijzingen voor de regelgeving, nr. 174, vierde lid). Tevens is
daarbij afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van 2 maanden (Aanwijzingen voor
de regelgeving, nr. 174, derde lid). De reden voor deze uitzondering op de vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn is dat hiermee, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke
ongewenste private of publieke voor of nadelen worden voorkomen (Aanwijzingen voor
de regelgeving, nr. 174, vierde lid, onderdeel a). Zonder EU-typegoedkeuring mogen
motoren van een type dat behoort tot een categorie waarvoor op 1 januari 2018 de eerste
nieuwe emissiegrenswaarden zijn gaan gelden, niet worden vervaardigd. Het is daarom
van belang dat tijdig aanvragen om een EU-typegoedkeuring kunnen worden ingediend
en afgehandeld, om te voorkomen dat de vereiste EU-typegoedkeuring alleen kan worden
verkregen door aanvragen bij een goedkeuringsinstantie in een andere lidstaat in te
dienen, in de taal van die lidstaat.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer