Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht aan te passen teneinde de vergoeding van schade door letsel en overlijden te verruimen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het recht op een vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, is niet vatbaar voor beslag. Voor overgang onder algemene titel is voldoende dat de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding aanspraak te maken.

B

Het tweede lid van artikel 106, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid, komen te vervallen.

C

Artikel 107 komt te luiden:

Artikel 107

  • 1. Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, is die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht tot vergoeding van:

    • a. de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen; en

    • b. een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat geleden door de in lid 2 genoemde naasten van de gekwetste met ernstig en blijvend letsel.

  • 2. De naasten, bedoeld in lid 1 onder b, zijn:

    • a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de gekwetste;

    • b. de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

    • c. degene die ten tijde van de gebeurtenis de ouder van de gekwetste is;

    • d. degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de gekwetste is;

    • e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft;

    • f. degene voor wie de gekwetste ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft;

    • g. een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste wordt aangemerkt.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarmee nader wordt bepaald wanneer letsel als ernstig en blijvend letsel als bedoeld in lid 1 onder b wordt aangemerkt.

  • 4. Onverminderd artikel 6, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen kunnen aanspraken van derden ter zake van als gevolg van het letsel geleden schade niet ten nadele van het recht op schadevergoeding van de gekwetste worden uitgeoefend.

  • 5. Hij die krachtens lid 1 tot schadevergoeding wordt aangesproken kan hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de gekwetste ten dienste zou hebben gestaan.

D

In artikel 108 worden, onder vernummering van het derde tot vijfde lid, een nieuw derde, vierde en zesde lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Voorts is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten als gevolg van het overlijden.

  • 4. De naasten, bedoeld in lid 3, zijn:

    • a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de overledene;

    • b. de levensgezel van de overledene, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

    • c. degene die ten tijde van de gebeurtenis ouder van de overledene is;

    • d. degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de overledene is;

    • e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene heeft;

    • f. degene voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft;

    • g. een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt.

  • 6. Geen recht op vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade bestaat, voor zover de rechthebbende op grond van dezelfde gebeurtenis reeds een vergoeding uit hoofde van artikel 107 lid 1 onder b heeft ontvangen.

ARTIKEL II

Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering komt te luiden:

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen. Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit letsel heeft, kunnen zich voegen de personen, bedoeld in artikel 107, eerste lid, onder a en b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen.

ARTIKEL III

Artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de zinsnedes «diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering» telkens vervangen door de zinsnedes: de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

2. In het zevende lid wordt de zinsnede «aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is» vervangen door: aan de in de slotzin van het eerste lid genoemde personen, die geen rechtspersoon zijn.

ARTIKEL IV

Artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. aan nabestaanden en naasten van een onder a of b bedoeld persoon, indien deze ten gevolge van het misdrijf is overleden of ernstig en blijvend letsel heeft, als bedoeld in artikel 107, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.

2. In het tweede lid wordt na «als nabestaanden» ingevoegd: en naasten.

ARTIKEL IVA

Artikel IV is van toepassing indien het geweldsmisdrijf, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, is gepleegd na inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL IVB

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) (Kamerstukken 34 086) tot wet is of wordt verheven en artikel II van die wet eerder in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet, komen de artikelen II en III van deze wet als volgt te luiden:

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering komt te luiden:

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen. Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit letsel heeft, kunnen zich voegen de personen, bedoeld in artikel 107, eerste lid, onder a en b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen.

B

In artikel 6:4:2, zesde lid, wordt de zinsnede «aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is» vervangen door: aan het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid.

ARTIKEL III

In artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht worden de zinsnedes «diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering» telkens vervangen door de zinsnedes: de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

ARTIKEL IVC

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) (Kamerstukken 34 086) tot wet is of wordt verheven en artikel II van die wet later in werking treedt dan deze wet, dan vervalt artikel III van deze wet en wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In Artikel I, onderdeel NN, wordt in artikel 6:4:2, zesde lid, de zinsnede «aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is» vervangen door: aan het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid.

B

Artikel II, onderdeel X, komt te luiden:

X

Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de zinsnedes «diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering» telkens vervangen door de zinsnedes: de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

2. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:

  • 4. Artikel 24a is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De rechter bepaalt bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:19 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 25 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste één jaar.

3. Het zesde tot en met achtste lid vervallen.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 11 april 2018

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de zeventiende mei 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 257

Naar boven