Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 96 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 96 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 16 januari 2017, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2034632;
Gelet op de artikelen 51i, vierde lid, en 51k, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 1 maart 2017, Nr. W03.17.0009/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 6 maart 2017, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2053570;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit register deskundige in strafzaken wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 14, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikel 12.
2. In het derde lid wordt «een toetsingscommissie» vervangen door: een bezwaaradviescommissie, normstellingsadviescommissies en toetsingsadviescommissies.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Een persoon die deel uitmaakt van één van de commissies, bedoeld in het derde lid, kan zich verschonen indien zich naar zijn oordeel feiten of omstandigheden voordoen die onverenigbaar zijn met zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «onderdeel a tot en met d» vervangen door: onderdeel a tot en met e.
2. In het vierde lid vervalt «van reis- en verblijfkosten».
C
Artikel 11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c, wordt «artikel 18, vierde lid,» vervangen door: de Wet bescherming persoonsgegevens.
2. In onderdeel d, wordt de punt vervangen door een puntkomma.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de door het College vastgestelde beleidsregels via de website van het register bekend te maken en beschikbaar te houden, alsmede op deze site het register voor een ieder toegankelijk te houden.
D
In artikel 12, tweede lid, onderdeel i, wordt de puntkomma vervangen door een punt.
E
Artikel 13, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, vervalt «, en de eventuele specifieke bekwaamheden binnen dat deskundigheidsgebied, waarvan hij vermelding in het register wenst».
2. In onderdeel c wordt «namen en functies van door het College te raadplegen referenten» vervangen door: namen en functies van referenten die het College kan raadplegen.
F
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt aan het einde van de zin een punt toegevoegd.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het College beslist binnen drie maanden na het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in artikel 12, eerste lid.
G
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. het gegeven dat de integriteit van de deskundige niet objectief door het College kon worden vastgesteld, bij toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel b, derde streepje.
2. Onderdelen d en e vervallen.
H
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Inschrijving in het register vindt, behoudens een inschrijving onder voorwaarden overeenkomstig artikel 19 of een doorhaling overeenkomstig artikel 18, telkens plaats voor een periode van vijf jaar.
2. In het tweede lid wordt «vier maanden» vervangen door: zes maanden.
3. In het derde lid wordt «13 tot en met 16» vervangen door: 12 tot en met 16, en 19.
I
Artikel 18 komt te luiden:
1. De inschrijving in het register wordt doorgehaald indien:
a. de deskundige niet langer in aanmerking wenst te komen voor registratie of herregistratie;
b. de deskundige is overleden;
c. de aanvraag overeenkomstig artikel 14, tweede lid, wordt afgewezen;
d. de desbetreffende deskundige naar het oordeel van het College niet langer voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 12, tweede lid, of deze de door het College gestelde voorwaarden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, niet nakomt.
2. Indien de deskundige voor meer dan één deskundigheid in het register is ingeschreven, kan de doorhaling worden beperkt tot één of meer van de deskundigheden.
3. Van een beschikking tot doorhaling van de inschrijving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mededeling gedaan via de website van het register en in de Staatscourant.
4. Bij de beschikking tot doorhaling van de inschrijving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt bepaald binnen welke periode geen nieuw verzoek tot inschrijving in het register kan worden gedaan. Deze periode bedraagt ten hoogste tien jaren.
5. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onderdeel d, blijft de doorhaling achterwege zolang het College niet heeft beslist op een aanvraag tot herregistratie.
6. Het College kan overgaan tot onderzoek ten behoeve van de toepassing van het eerste lid, onderdeel d. Bij klemmende redenen kan het College gedurende het onderzoek de inschrijving tijdelijk doorhalen.
7. Het College vernietigt de gegevens die het met betrekking tot een deskundige heeft verwerkt, in verband met de uitvoering van zijn taak, bedoeld in artikel 4, onderdeel a,
a. vijf jaar nadat de beslissing tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving onherroepelijk is geworden;
b. twee jaar nadat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden;
c. twee jaar na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 17, eerste lid, indien de geregistreerde deskundige te kennen heeft gegeven dat hij niet in aanmerking wenst te komen voor herregistratie;
d. een maand na ontvangst van het verzoek dat de geregistreerde deskundige niet langer in het register wenst te zijn ingeschreven;
e. een maand na ontvangst van het bericht dat de geregistreerde deskundige is overleden.
J
Artikel 19 komt te luiden:
1. Een deskundige die niet aan alle vereisten, bedoeld in artikel 12, tweede lid, voldoet, kan op zijn aanvraag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, telkens voor een periode van ten hoogste twee jaar voorwaardelijk in het register als deskundige worden ingeschreven, behoudens doorhaling overeenkomstig het bepaalde in artikel 18. Het College stelt de voorwaarden waaraan en de termijnen waarbinnen de deskundige moet voldoen.
2. Een voorwaardelijke inschrijving in het register vindt alleen plaats wanneer naar het oordeel van het College redelijkerwijs de verwachting bestaat dat de deskundige binnen de termijn van de voorwaardelijke registratie aan alle vereisten als bedoeld in artikel 12, tweede lid, zal voldoen binnen de daartoe gestelde termijnen.
3. Bij herhaalde toepassing van het bepaalde in het eerste lid, kunnen de door het College te stellen voorwaarden niet opeenvolgend dezelfde zijn, tenzij de deskundige door bijzondere omstandigheden niet aan de eerdere door het College gestelde voorwaarden heeft kunnen voldoen.
4. De artikelen 13 tot en met 16 en 17, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
A
De duur van een inschrijving als bedoeld in artikel 17, eerste lid, die dateert van voor de inwerkingtreding van dit besluit en op dat moment niet is doorgehaald overeenkomstig artikel 18, wordt verlengd naar vijf jaar.
B
Een voorwaardelijke inschrijving in het register, verleend op grond van artikel 19, eerste lid, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, wordt beëindigd volgens de regels die golden voor de inwerkingtreding.
C
Een bezwaarschrift of beroepschrift tegen een beslissing tot afwijzing van een aanvraag die dateert van voor de inwerkingtreding van dit besluit, wordt afgehandeld volgens de regels die golden voor de inwerkingtreding.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 9 maart 2017
Willem-Alexander
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Uitgegeven de zeventiende maart 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Dit besluit strekt ertoe het Besluit register deskundige in strafzaken te wijzigen zodat het College gerechtelijk deskundigen (hierna: het College) een verruiming krijgt van de mogelijkheid een deskundige voorwaardelijk in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (hierna: NRGD) in te schrijven. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de reguliere inschrijvingsduur te verlengen naar vijf jaar en enkele minder ingrijpende en redactionele wijzigingen door te voeren.
Op 1 januari 2010 is het NRGD opgericht en is het College in functie getreden. Inmiddels zijn de deskundigheidsgebieden DNA-analyse en interpretatie, handschriftonderzoek, forensische psychiatrie, forensische psychologie en forensische orthopedagogiek, verdovende middelen – analyse en interpretatie, forensische toxicologie en wapens en munitie opengesteld voor registratie. Het aantal geregistreerde deskundigen groeit nog steeds kwantitatief en kwalitatief. Voorts heeft het College vanaf zijn oprichting ruim 882 aanvragen afgehandeld (inclusief aanvragen tot herregistratie). Ongeveer 1 op de 7 aanvragen wordt afgewezen, 696 deskundigen zijn geregistreerd. In 2014 hebben de eerste herregistraties van eerder geregistreerde deskundigen plaatsgevonden. Alle geregistreerde deskundigen kunnen rechtstreeks uit het register worden benoemd.
De werking van het NRGD is in mijn opdracht geëvalueerd (hierna: evaluatie). Deze evaluatie heeft plaatsgevonden door een onderzoeksteam onder leiding van prof. dr. J. de Ridder die verbonden is aan de vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen (bijlage bij Kamerstukken I 2014/15, 31 116, nr. K en Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 230). De onderzoekers concluderen dat het NRGD er in de afgelopen vier jaar in is geslaagd een systeem te ontwikkelen en toe te passen waarmee alleen forensische deskundigen worden geregistreerd die aan een bepaald minimum niveau voldoen. Deskundigen die evident onder de maat functioneerden en weinig voorkomende, heel gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden worden niet geregistreerd. Mits voorhanden worden in de rechtspraktijk doorgaans in het NRGD geregistreerde deskundigen ingeschakeld.
Verder blijkt uit de evaluatie dat het besluit op onderdelen aanpassing behoeft. In de praktijk wordt de behoefte gevoeld om in meer gevallen over te gaan tot een voorwaardelijke inschrijving. Tevens blijkt dat enkel het algemene deskundigheidsgebied en de contactgegevens van de deskundige openbaar worden gemaakt via het NRGD. Daarnaast blijkt het College gebruik te maken van meer adviescommissies dan voorzien in het besluit. Met deze bevindingen en met voorstellen van het College ter verbetering van de eigen werkwijze is rekening gehouden bij deze wijziging.
Met de wijziging wordt voorzien in een verruiming van de mogelijkheid van een voorwaardelijke inschrijving. Daarnaast wordt de reguliere registratieduur verlengd van vier naar vijf jaar.
Over de voorgenomen wijziging van dit besluit is een aantal betrokken organisaties uit de strafrechtspleging om advies verzocht. Reacties zijn binnengekomen van de Raad voor de rechtspraak (RvdR), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), het Korps Nationale Politie (KNP), het College bescherming persoonsgegevens (CBP, nu Autoriteit Persoonsgegevens geheten), het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie via de Dienst justitiële inrichtingen van mijn ministerie (NIFP), het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD).
De reacties betreffen in hoofdlijnen de wijzigingen betreffende de voorwaardelijke inschrijving, de verlenging van de inschrijvingsduur bij de aanpassing van de voorwaarden, de aanpassing van de beslistermijn op aanvragen tot inschrijving en de gevolgen van doorhaling. In het algemeen kunnen de voorstellen op instemming rekenen. Waar zij aanleiding geven tot afwijking van het voorgestelde, zijn de adviezen waar mogelijk bij dat desbetreffende onderdeel in de toelichting besproken. Dat geldt in ieder geval indien het uitgebrachte advies aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van de tekst van het voorstel.
Het doel van het wettelijk systeem van het NRGD is de kwaliteit van de inbreng van individuele deskundigen in de strafrechtspleging te bevorderen. Door het opnemen van deskundigen in het register hebben de rechter, het openbaar ministerie en de verdediging de mogelijkheid een keuze te maken voor een deskundige van wie de kwaliteit vooraf in algemene zin gewaarborgd is. Per geval dient de rechter te beoordelen of een deskundige daadwerkelijk deskundig moet worden geacht voor het vervullen van een bepaalde opdracht, alleen hoeft de keuze voor een geregistreerde deskundige niet expliciet gemotiveerd te worden.
Om voor inschrijving in het NRGD in aanmerking te komen moet de deskundige in beginsel voldoen aan alle in artikel 12, tweede lid, geformuleerde vereisten. Het College kan een aanvraag tot inschrijving af- of toewijzen (artikel 14, tweede lid). Daarnaast had het College de mogelijkheid een deskundige die niet voldeed aan het vereiste van artikel 12, tweede lid, onderdeel b, voorwaardelijk in te schrijven (artikel 19, eerste lid). Deze eenmalige mogelijkheid werd door het College als te beperkend en onredelijk ervaren (zie ook evaluatie, blz. 43–44). De grens tussen de verschillende vereisten in artikel 12, tweede lid, is niet altijd even scherp te trekken. De behoefte aan voorwaardelijke registratie blijkt in de praktijk groter dan aanvankelijk is voorzien. Zo voldoet de deskundige die beschikt over vergelijkbare kwalificaties, zoals een buitenlandse deskundige of een deskundige die op andere wijze kennis en ervaring heeft opgedaan, formeel niet aan de in het beleidskader vastgelegde vakinhoudelijke vereisten terwijl deze materieel over voldoende kennis en ervaring beschikt. De pasopgeleide deskundige die wel de forensische opleiding heeft afgerond is nog niet in staat om zelfstandig het aantal voor de toetsing van zijn ervaring vereiste rapporten in te zenden omdat deze gedurende de opleiding worden opgesteld onder supervisie van een opleider. Ook bij een hernieuwde aanvraag of bij herregistratie van een (voorwaardelijk) ingeschreven deskundige komt het voor dat de aanvrager wel voldaan heeft aan de aanwijzingen van het College, maar niet voldoet aan de nieuwere registratie-eisen. De registratie-eisen zijn dynamisch en worden verder ontwikkeld om de kwaliteit van deskundigen te bevorderen. Daar komt bij dat het voor de niet ingeschreven deskundige steeds moeilijker wordt om de vereiste praktijkervaring op te doen naarmate het NRGD beter gevuld is; een potentiële opdrachtgever maakt steeds vaker gebruik van een in het NRGD geregistreerde deskundige omdat zijn kwaliteit in algemene zin is gewaarborgd.
Teneinde het College in het Besluit register deskundige in strafzaken daartoe een formele basis te bieden, heeft het instrument van de inschrijving onder voorwaarden een ruimer toepassingsbereik gekregen. De deskundige die niet volledig voldoet aan alle vereisten van artikel 12, tweede lid, maar wel voldoet aan het door het College vastgestelde basisniveau van het desbetreffende vakgebied kan voorwaardelijk worden ingeschreven in het NRGD. Vereist is dat naar het oordeel van het College redelijkerwijs de verwachting bestaat dat de deskundige zich gedurende de periode van de voorwaardelijke inschrijving zodanig zal ontwikkelen dat deze dan aan alle registratie-eisen zal voldoen. Daarnaast stelt het College de voorwaarden waaraan en de termijnen waarbinnen de deskundige hieraan moet voldoen, en deze dient zich bereid te verklaren daaraan gevolg te geven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het ieder half jaar aan het College overleggen van een door de deskundige opgemaakte rapportage. Het College kan meermalen voorwaarden en termijnen stellen. Langs deze weg houdt het College een vinger aan de pols. Enerzijds geven de voorwaarden en termijnen richting aan de gewenste ontwikkeling van de kennis en ervaring bij de deskundige, en anderzijds wordt na ten hoogste twee jaar getoetst of de voorwaardelijk ingeschreven deskundige inmiddels voldoet aan alle registratie-eisen. Indien tussentijds blijkt dat de voorwaardelijk ingeschreven deskundige evident geen uitvoering geeft aan de voorwaarden, bestaat de mogelijkheid de registratie voortijdig door te halen. Zowel het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van deskundigen door het College, als de vulling van het register is daarmee gediend. Naar verwachting blijft het aantal voorwaardelijk ingeschreven deskundigen zeer beperkt, waarmee de eventueel aan het bevorderen en bewaken verbonden administratieve handelingen voor het College en het ondersteunend bureau te overzien zijn.
Ook al heeft de deskundige uitvoering gegeven aan de door het College opgestelde ontwikkelpunten, de deskundige blijft zelf verantwoordelijk dat hij deze kennis en ontwikkeling binnen het vakgebied bijhoudt en bij een herregistratie in beginsel voldoet aan alle registratie-eisen. De aan een inschrijving onder voorwaarden ten grondslag liggende voorwaarden kunnen in beginsel niet opeenvolgend dezelfde zijn. De aanvrager zal klemmende redenen moeten aanvoeren waarom hij niet in de beschikbare periode alsnog aan de eisen van herregistratie heeft kunnen voldoen (vgl. artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). Hierbij moet gedacht worden aan omstandigheden zoals het uitblijven van opleiding- en cursusaanbod of langdurige ziekte van de deskundige. Als een deskundige te vaak onder voorwaarden moet worden ingeschreven, kan dit door het College worden gezien als signaal dat de deskundige kennelijk niet beschikt over voldoende kennis en ervaring die noodzakelijk is voor het basisniveau van het desbetreffende vakgebied.
Het NIFP en het KNP kunnen zich verenigen met het voorstel. De Raad voor de rechtspraak (RvdR) maakt in zijn advies bezwaar tegen de voorgestelde wijziging die strekt tot verruiming van de voorwaardelijke inschrijving. Het NFI toont zich bezorgd over de mogelijke indruk die kan ontstaan, indien voorwaardelijke inschrijving tot gevolg zou hebben dat er sprake zou zijn van een verlaging van het basisniveau van de te registreren deskundigen. De RvdR onderschrijft deze zorg en vraagt om garanties dat het door het NRGD erkende basisniveau van het desbetreffende vakgebied inderdaad door de te registreren deskundige wordt beheerst. Blijkens nadere toelichting van het NRGD gaat het hier vooral om beginnende deskundigen die nog niet zelfstandig hebben kunnen rapporteren. Hierdoor kunnen deze rapporteurs de noodzakelijke ervaring opdoen, terwijl dit voorheen niet mogelijk was. De nadruk ligt bij de voorwaardelijke inschrijving niet zo zeer op een gebrek aan kennis van het vakgebied, maar op gebrek aan voldoende ervaring. Waar het in de overige gevallen in de praktijk kennelijk gaat om een enkel inhoudelijk verbeterpunt, maakt het College hiervan een zeer spaarzaam gebruik: in 5% van de voorwaardelijke registraties en bovendien moet het College dan van oordeel zijn dat er sprake is van een voldoende basisniveau van deskundigheid. Ten slotte blijkt dat het NRGD, zoals wordt onderschreven door het NIFP, deze werkwijze al hanteert op grond van beleidskader Registratie voor beperkte duur. Klaarblijkelijk zijn daarbij geen problemen geconstateerd.
In de hiervoor weergegeven werkwijze zie ik voldoende garanties dat het College niet onzorgvuldig of willekeurig te werk gaat bij het stellen van voorwaarden aan de registratie. Het College beoordeelt in ieder geval of een zodanig basisniveau van deskundigheid aanwezig is en geeft met de voorwaardelijke registratie ook te kennen te verwachten dat de deskundige nadat hij aan de voorwaarden heeft voldaan, volledig kan worden geregistreerd. Het College kan op dit terrein geacht worden voldoende kennis en eigen «deskundigheid» te bezitten om hierover een deugdelijke beslissing te nemen.
De RvdR betwijfelt of de voorwaardelijke registratie voldoende kan garanderen dat geconstateerde gebreken tijdig worden gecorrigeerd. Hij wijst op een voorbeeld, waarin een deskundige met een grote kennis van zijn vakterrein moeite heeft met het communiceren daarover in het strafproces. Ik roep in herinnering dat met het NRGD beoogd is een min of meer algemeen niveau van deskundigheid te garanderen. Het is nog steeds de rechter die bij de beoordeling van de rapportage in het strafproces moet bezien in hoeverre deze algemene kennis in het concrete geval kan en moet worden toegepast. De wettelijke regeling is nu zo ingericht dat zij vooral ook de mogelijkheden biedt om in samenspraak met de deskundige na te gaan of de vragen waarvoor de zittingsrechter zich gesteld ziet ook redelijkerwijs – ook na verheldering van de reikwijdte van de vraagstelling – door de deskundige kunnen worden beantwoord, opdat zij bruikbaar zijn in het strafproces. Belangrijke les uit het verbeterprogramma dat is opgesteld na de Schiedammer Parkmoord is dat de verhouding tussen de deskundige die rapporteert en de rechter die het rapport ontvangt geen statische relatie met vaste vraagpunten is, maar dat deze kunnen worden aangepast aan de concrete omstandigheden van het geval en de specifieke opheldering die de rechter van de deskundige verlangt over de verschijnselen waarover hij vanuit zijn bijzondere wetenschap verantwoord uitspraken kan doen.
Het NIFP en het NRGD bepleiten een schrapping van het bereidheidsvereiste. Het NIFP is van mening dat deze extra eis niet strikt noodzakelijk is en leidt tot te veel regulering die afschrikkend kan werken. Het NIFP wijst erop dat tussentijdse toetsing of aan de voorwaarde is voldaan ook al na twee jaar kan plaatsvinden en dit gebeurt al volgens het bestaande beleidskader Registratie voor beperkte duur. Ook het NRGD wijst op de administratieve lasten; het is van oordeel dat een aanvrager die het niet eens is met de beslissing tot het stellen van voorwaarde(n) aan de inschrijving daartegen administratief beroep kan aantekenen. Ten slotte zou door het hiervoor genoemde instrument van tussentijdse toetsing en mogelijk eerdere doorhaling toereikend zijn voor effectief toezicht op de voorwaarden.
De bezwaren die hiervoor zijn genoemd in de adviezen hebben mij aanleiding gegeven mijn standpunt te heroverwegen. Aan de ene kant zal een bereidverklaring naar mijn verwachting het toezicht op het voldoen aan de nadere voorwaarden kunnen vergemakkelijken; het instellen van administratief beroep dat mogelijk ongegrond wordt verklaard, zal aan de acceptatie waarschijnlijk niet bijdragen. Niettemin zie ik in de extra belasting van het NRGD en de noodzaak van aanvullende correspondentie in combinatie met de genoemde tussentijdse toetsingsmogelijkheden voldoende reden om van de bereidheidsverklaring af te zien. Ik heb daartoe de desbetreffende passage in artikel 19, tweede lid, geschrapt.
Er is bij de totstandkoming van het NRGD gekozen voor een inschrijvingsperiode van beperkte duur zodat het College de deskundige periodiek kan toetsen op zijn deskundigheid. Inschrijving in het register vond telkens plaats voor een duur van vier jaar. Voor deze duur was gekozen omdat die gangbaar zou zijn bij periodieke herregistratie (nota van toelichting bij het Besluit register deskundige in strafzaken, blz. 22).
Nu er door het College normering heeft plaatsgevonden voor de verschillende deskundigheidsgebieden, blijkt dat de registratieduur van vier jaar niet overeenkomt met de registratieduur die gebruikelijk is voor herregistratie in de beroepsregisters voor die desbetreffende vakgebieden. In het door het CBIG (uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS) vastgestelde beoordelingskader voor herregistratie in het BIG-register, dat van toepassing is op apothekers, artsen, gezondheidszorgpsychologen en psychotherapeuten, wordt een registratieduur van vijf jaar gehanteerd. Ook in het Kaderbesluit van het Centraal College Medische Specialismen, dat van toepassing is op de beoordeling van vakinhoudelijke kwaliteiten van onder meer het specialisme psychiatrie, wordt een registratieduur van vijf jaar gehanteerd. Het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie kennen tevens registratieregelingen waarin een registratieduur van vijf jaar wordt gehanteerd.
De registratieduur voor het NRGD is met de wijziging van dit besluit in overeenstemming gebracht met de registratieduur van deze andere kwaliteit waarborgende registers. Deze harmonisatie heeft mede in het licht van artikel 18, eerste lid, geen negatieve gevolgen voor de vakinhoudelijke registratie-eisen van de deskundigen. Een registratieduur van vijf jaar is herkenbaarder en geaccepteerd bij een groot deel van de aanvragers. Bovendien leidt een registratieduur van vijf jaar tot een verlaging van de administratieve belasting van het College en de adviescommissies, waardoor er met de huidige capaciteit meer ruimte beschikbaar komt om andere deskundigheidsgebieden op te nemen in het NRGD. Dit komt de kwalitatieve inbreng van deskundigen in de rechtspleging in algemeen zin ten goede. Hoewel registratie in het register niet werd gezien als bijzonder administratieve last – deelname aan het register is immers niet verplicht maar vrijwillig – leidt verlenging van de registratieduur voor de aanvrager tot een lagere frequentie van administratieve handelingen.
Dit voorstel is in alle uitgebrachte adviezen onderschreven.
Het wetsvoorstel heeft geen consequenties voor de begroting van mijn departement. Invoering van de regeling kan budgettair neutraal plaatsvinden.
Het College heeft andere commissies ingesteld dan alleen de toetsingscommissie. Het Besluit is in overeenstemming gebracht met deze praktijk. De genoemde commissies zijn noodzakelijk voor een goede taakvervulling door het College en hebben de status van adviescommissies in de zin van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het opnemen van eventuele andere adviescommissies bestaat geen aanleiding, temeer niet nu de leden van het College worden benoemd op grond van hun deskundigheid en het College uit zijn midden commissies kan samenstellen.
De commissieleden geven onafhankelijk en onpartijdig uitvoering aan hun taak. Hoewel in de nota van toelichting bij het Besluit register deskundige in strafzaken het voorbeeld werd aangehaald dat verschoning aan de orde kan zijn als een lid van (de toetsingscommissie van) het College een aanvraag zou moeten behandelen van een deskundige die werkzaam is in dezelfde organisatie en diens ondergeschikte of directe collega is, werd in artikel 6, tweede lid, de mogelijk tot verschoning alleen geboden aan leden van het College (nota van toelichting bij het Besluit register deskundige in strafzaken, blz. 24). Deze omissie is in artikel 7, vijfde lid, hersteld.
Alle leden van het College worden op voordracht van het College benoemd door de Minister van Veiligheid en Justitie (vgl. nota van toelichting bij het Besluit register deskundige in strafzaken, blz. 25). Het College voegt bij de voordracht tot benoeming een advies over de geschiktheid van de kandidaat. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie in de verwijzing in artikel 8, eerste lid, te herstellen.
De leden van commissies die niet in dienst zijn van het Rijk, krijgen een vergoeding die meer omvat dan de reis- en verblijfskosten. Uitgangspunt voor de hoogte van de vergoeding wordt gevormd door het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.
Het NRGD heeft bepleit de in het Besluit opgenomen leeftijdsgrens, die voor de leden en de voorzitter op 70 jaar is bepaald, te versoepelen. Het is juist dat de Kaderwet ZBO’s geen leeftijdgrens aangeeft, maar dat betekent niet – dat zoals in het Besluit is geschied – het opnemen van een leeftijdsgrens niet mogelijk of wenselijk zou zijn. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de regelingen voor het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand en de CAO Rechtsbijstand, waarin ook een pensioenleeftijd is opgenomen. Het is juist dat er nu een algemene discussie wordt gevoerd over het aanbrengen dan wel versoepeling van een pensioenleeftijd, maar deze is nog niet zodanig uitgekristalliseerd dat ik nu al aanleiding zie om op de uitkomst daarvan ten behoeve van het NRGD voor uit te lopen.
Op alle persoonsgegevens die door het College en het ondersteunend bureau worden verwerkt, is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. In het oude artikel 18, vierde lid, werd een specifieke uitwerking gegeven met betrekking tot een deskundige verwerkte persoonsgegevens. Deze uitwerking hield in dat het College deze persoonsgegevens moest doen vernietigen zodra de beslissing tot afwijzing van de aanvraag, tot inschrijving of tot doorhaling van de inschrijving in het register van de desbetreffende deskundige onherroepelijk was geworden dan wel zo spoedig mogelijk na ontvangst van het bericht dat de deskundige niet langer in aanmerking wenst te komen voor registratie of herregistratie, of was overleden.
In het ontwerpbesluit was voorgesteld de bestaande bepaling uit artikel 18, vierde lid te schrappen en in plaats daarvan in artikel 11, tweede lid, onder c, te regelen dat de met betrekking tot de deskundige verwerkte persoonsgegevens overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens zouden worden vernietigd. Het CBP heeft mij overtuigd van het belang om de inhoud van artikel 18, vierde lid, te handhaven en af te zien van de voorgestelde wijziging van dit onderdeel: artikel 11, tweede lid, onder c. Van deze gelegenheid heb ik overeenkomstig het advies van het CBP gebruik gemaakt om in artikel 18, vierde lid, de termijnen voor het bewaren en vernietigen van de verschillende categorieën te differentiëren, zoals ik bij de wijziging van dat artikel nader zal toelichten.
Artikel 14, tweede lid, onderdeel d, bepaalt dat een aanvraag wordt afgewezen indien een onherroepelijke beslissing tot doorhaling zich tegen hernieuwde inschrijving verzet, welke beoordeling alleen kan plaatsvinden als de gegevens met betrekking tot die doorhaling voorhanden zijn.
Het NRGD is via de website (http://www.nrgd.nl) raadpleegbaar. Via de site is het openbaar toegankelijke deel van het register voor een ieder raadpleegbaar. De registratie-eisen en andere beleidsregels worden via de website en Nieuwsbrief NRGD bekendgemaakt, maar dit gebeurde (gedeeltelijk) ook via Staatscourant. De Staatscourant wordt vanaf 1 juli 2009 alleen elektronisch bekend gemaakt. Een bekendmaking via een website is daarmee geaccepteerd als voldoende toegankelijke wijze van publiceren.
Essentieel voor het NRGD en het draagvlak daarvoor is dat er duidelijkheid is over de specifieke eisen per (omlijnd) deskundigheidsgebied en dat er transparantie is over de werkwijze van het College. De website moet daarbij gezien worden als het primaire communicatiemiddel. De website is de ontsluitingsbron van alle aangelegenheden die het NRGD betreffen; alle beleidsregels zijn hier geclusterd en overzichtelijk raadpleegbaar, het openbare deel van het register is hier raadpleegbaar, de Nieuwsbrieven zijn hier gearchiveerd, hier is een organigram van het NRGD raadpleegbaar, et cetera. Aanvragers, geïnteresseerden, potentiële opdrachtgevers en rechters zullen om die reden de website van het NRGD als primaire kennisbron gebruiken.
In de praktijk worden kosten gemaakt en is het ondersteunend bureau capaciteit kwijt om de beleidsregels zowel via de website als de Staatscourant bekend te maken. Het ligt daarom voor de hand de website als primaire communicatiekanaal van het NRGD te gebruiken. Dit betekent een verlichting van de administratieve belasting van het College en het ondersteunend bureau. Voor de aanvragers, geïnteresseerden, potentiële opdrachtgevers en rechters betekent dit dat er een minder versnipperd beeld is van relevante informatie over het NRGD. Door de website expliciet voor de bekendmaking van de beleidsregels van het College aan te wijzen, wordt de status van zowel de website als de Staatscourant bij bekendmaking van de beleidsregels verduidelijkt. Met een officiële bekendmaking van de hyperlink van website van het NRGD in de Staatscourant wordt beoogd op een laagdrempelige manier een extra zoekingang te bieden voor personen die regelgeving zoeken via de Staatscourant.
Omdat de website indachtig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht als het middel voor bekendmaking wordt aangewezen, moet ook gewaarborgd worden dat de historie van de beleidsregels bewaard blijft. Vanuit historisch perspectief moeten de door het College vastgestelde beleidsregels raadpleegbaar blijven. De oude beleidsregels kunnen een rol spelen bij lopende strafrechtelijke procedures of voor evaluatiedoeleinden. Het College is verantwoordelijk voor de vaststelling van de beleidsregels, het ondersteunend bureau vervult de voorlichtingsfunctie en publiceert de beleidsregels (vgl. nota van toelichting bij het Besluit register deskundige in strafzaken, blz. 14).
Het CBP geeft in overweging een minder ingrijpende publicatiewijze dan openbaarmaking van het register via een website te overwegen. Dit advies heb ik niet overgenomen, wel het advies om te motiveren waarom voor deze wijze van openbaarmaking is gekozen. De reden daarvoor is dat het register een voorziening is die niet alleen bestemd is voor politie, openbaar ministerie en zittende magistratuur, maar ook voor de verdediging en personen die zich willen oriënteren op de selectie van een deskundige in strafzaken. Indien de verdediging prijs stelt op een tegenonderzoek of een eigen deskundigenonderzoek is het belangrijk dat zij gemakkelijk kunnen putten uit een register met gecertificeerde deskundigen. Een online raadpleegbaar register is daarvoor het meest geëigend.
De redactie van artikel 13, derde lid, onderdeel c, deed vermoeden dat het College bij alle aanvragen de door de aanvrager opgegeven referenten diende te raadplegen. Met de aanpassing wordt tot uitdrukking gebracht dat de opgegeven referenten alleen worden geraadpleegd indien dit naar de beoordeling van het College noodzakelijk is, bijvoorbeeld als uit de door de aanvrager overgelegde zaaks rapporten een onvoldoende duidelijk beeld naar voren komt.
In het Besluit register deskundige in strafzaken was geen termijn opgenomen waarbinnen het College op een aanvraag tot inschrijving diende te beslissen. Artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt in dat geval dat binnen een redelijke termijn, uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, een beschikking moet zijn gegeven (artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
Een beslistermijn van acht weken wordt door het College in de praktijk zeer zelden gehaald (zie evaluatie, blz. 56). Dit wordt mede veroorzaakt door de buitenlandse leden van de verschillende toetsingsadviescommissies die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn om de bij de aanvraag tot inschrijving gevoegde stukken op al hun merites te beoordelen. Met de vertaling van de relevante stukken, die ook ter controle van de juiste vertaling van het vakjargon ook worden voorgelegd aan de aanvrager, is tijd gemoeid. Daarnaast is het op zorgvuldige wijze opstellen van adviezen door de toetsingsadviescommissie, zeker bij complexe dossiers, een tijdrovende aangelegenheid. De adviezen moeten inzicht geven in de afweging waarom een aanvrager al dan niet wordt ingeschreven. Dit is zeker het geval bij afwijzingen en bij inschrijvingen van deskundigen die nog niet aan alle kwaliteitseisen voldoen, waarbij de aanvrager altijd mondeling wordt gehoord. Het kost agenda-technisch tijd om de toetsingsadviescommissie en de aanvrager fysiek bij elkaar te krijgen. Met regelmaat vraagt het College aan de toetsingsadviescommissie om een aanvulling op de gegeven adviezen.
Er is meer duidelijkheid gewenst over de reële termijn waarbinnen het College op registratie-aanvragen beslist. Dit biedt duidelijkheid aan de aanvragers, heeft een normerende werking richting het College en de toetsingsadviescommissie en ontlast het bureau van het NRGD. De beslistermijn bij een aanvraag tot inschrijving, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, waarbij alle benodigde gegevens en bescheiden zijn overgelegd, is derhalve gesteld op drie maanden. Mocht het College onverhoopt deze beslistermijn niet halen, dan dient een redelijke termijn genoemd te worden waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
Het NFI heeft bepleit om de behandeling van en beslissing op de volledige aanvraag vast te stellen op maximaal drie maanden. Het NRGD heeft echter aangegeven dat het soms niet mogelijk is deze termijn te halen om redenen die buiten het NRGD leggen. Ik heb daarom de regeling op dit punt gehandhaafd.
Ingevolge artikel 16, onderdeel c, d en e, dient het register, voor iedereen toegankelijk, bepaalde aanvullende gegevens te bevatten. De beoordeling van de wenselijkheid tot vermelding van bepaalde gegevens was niet uitvoerbaar en de vermelding van bepaalde andere gegevens stond op gespannen voet met de geest van het NRGD.
Onderdeel c bepaalt dat specifieke bekwaamheden waarvan de deskundige vermelding in het register wenst en waarvan het College vermelding wenselijk acht in het register worden opgenomen. Knelpunt bij deze bepaling is dat specialisaties kunnen vallen buiten het welomlijnd deskundigheidsgebied als bedoeld in artikel 12, eerste lid, en het College niet goed kan beoordelen of de deskundige daadwerkelijk over specialistische kennis en ervaring beschikt. Aan de bepaling is door het College geen toepassing gegeven (zie ook evaluatie, blz. 44 en 78).
Het CBP stelt voor in artikel 16 aan het gewijzigd onderdeel c een voorwaarde toe te voegen dat het register voorts bevat: «het gegeven dat de integriteit van de deskundige niet objectief door het College kan worden vastgesteld, bij toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel b, derde streepje.» Deze voorwaarde houdt in dat moet worden bepaald dat de deskundige daadwerkelijk heeft ingestemd met openbaarmaking als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel b, derde streepje. Dit voorstel neem ik niet over; instemming van de deskundige zie ik niet als noodzakelijk voor het vermelden in de registratie.
De onderdelen d en e bepalen dat de registratiedata en of het een onvoorwaardelijke dan wel voorwaardelijke inschrijving betrof in het NRGD worden opgenomen. De vermelding in de onderdelen d en e zou in de hand kunnen werken dat de voorkeur van een potentiële opdrachtgever uitgaat naar een langer geregistreerde deskundige of een deskundige die niet onder voorwaarden is geregistreerd. De ontwikkeling van kennis en ervaring van minder lang geregistreerde deskundigen en onder voorwaarden geregistreerde deskundigen zou hierdoor gefrustreerd kunnen worden, hetgeen op termijn negatieve gevolgen zou kunnen hebben op de registratie van deskundigen in het NRGD. Daarnaast zou aan de enkele aantekening wanneer een deskundige is geregistreerd en aan het gegeven dat de inschrijving een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke betreft weinig inhoudelijke betekenis toekomen. Bij de voorwaardelijke inschrijving in het NRGD worden de gronden waarom een deskundige onder voorwaarden is geregistreerd immers niet openbaar gemaakt.
Nu alle geregistreerde deskundigen voldoen aan het basisniveau voor het desbetreffende vakgebied, kunnen de oude onderdelen c, d en e vervallen. Ten aanzien van specifieke bekwaamheden is het denkbaar dat het College aanvullende normering- en toetsingskaders opstelt, zodat deze als zodanig in het NRGD kunnen worden opgenomen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie te herstellen. In artikel 13, tweede lid, onderdeel b, derde streepje, is bepaald dat in het voorkomende geval dat de aanvrager geen integriteitverklaring kan overleggen of de integriteitverklaring afkomstig is uit een land buiten de Europese Unie en het College niet overtuigd is dat de overgelegde integriteitverklaring voldoende waarborg biedt inzake de integriteit, de inschrijving kan worden geweigerd of kan het College een verklaring verlangen waarin de deskundige instemt met openbaarmaking van het gegeven dat de integriteit niet objectief kon worden vastgesteld. In artikel 16, onderdeel c, is bepaald dat deze openbaarmaking ook deel uitmaakt van de gegevens in het register die voor een ieder toegankelijk zijn.
In het algemene deel is toegelicht waarom de registratietermijn op vijf jaar is gesteld.
Nu de beslistermijn op aanvragen tot inschrijving in het register voor het College in artikel 14, derde lid, in afwijking van artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is gesteld op drie maanden, dient de deskundige ook eerder schriftelijk gevraagd te worden of hij in aanmerking wenst te komen voor herregistratie. Als de aanvraag tot her-inschrijving niet tijdig door de deskundige wordt ingediend ontstaat het gevaar dat deskundige tijdelijk niet ingeschreven staat in het register met alle juridische complicaties van dien (zie de toelichting hierna bij artikel 18, tweede lid). De termijn van zes maanden wordt door deze wijziging tevens geharmoniseerd met de termijn van zes maanden in artikel 2, derde lid, van het Besluit periodieke registratie Wet BIG, waarmee deze herkenbaarder wordt voor een deel van de geregistreerde deskundigen.
De wijzigingen in artikel 18, eerste en derde lid, betreffen redactionele wijzigingen. Het tweede lid is ongewijzigd.
Artikel 14, tweede lid, onderdeel d, bepaalt dat een aanvraag wordt afgewezen indien de jegens de aanvrager genomen beslissing tot doorhaling zich tegen hernieuwde inschrijving verzet. De feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven voor een doorhaling op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel d, zullen niet snel wijzigen. Met het noemen van een termijn waarbinnen geen nieuwe aanvraag kan worden gedaan, wordt meer duidelijkheid geboden richting de deskundige wiens registratie is doorgehaald en administratieve handelingen voorkomen. Uit het enkele gegeven dat de termijn is verstreken en opnieuw een aanvraag kan worden gedaan, volgt overigens niet zonder meer de gevolgtrekking dat de aan de doorhaling ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zijn opgehouden te bestaan.
In het ontwerpbesluit was voorgesteld de bestaande bepaling uit artikel 18, vierde lid te schrappen en in plaats daarvan in artikel 11, tweede lid, onder c, te regelen dat de met betrekking tot de deskundige verwerkte persoonsgegevens overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens plaats vindt. Zoals aangeven bij de aangepaste toelichting op artikel 11, tweede lid, onder c, heb ik het advies van het CBP om in artikel 18, vierde lid, de termijnen voor het bewaren en vernietigen van de verschillende categorieën te differentiëren overgenomen. De naam, het adres en de deskundigheid – dat zijn de gegevens, bedoeld in artikel 13, derde lid, onder a en b, – van een deskundige blijft bewaard zolang de deskundige in het register is ingeschreven en worden vernietigd zodra hij uit het register wordt geschreven of zijn inschrijving wordt doorgehaald. De andere gegevens, dat wil zeggen de gegevens, bedoeld in artikel 13, derde lid, onder c tot en met f, worden vernietigd zodra de deskundige in het register is ingeschreven.
Voorop staat dat van geregistreerde deskundigen verwacht mag worden dat deze hun aanvraag tot herregistratie tijdig indienen. Hierop wordt de deskundige ingevolge artikel 17, tweede lid, zes maanden voor het verstrijken van de registratietermijn geattendeerd. Zoveel mogelijk dient voorkomen te worden dat het College niet tijdig op een aanvraag tot herregistratie kan beslissen omdat deze te kort voor het verstrijken van de registratietermijn wordt gedaan. Niet tijdig op een aanvraag kunnen beslissen zou twee gevolgen kunnen hebben: een doorhaling van rechtswege of geregistreerd blijven totdat het College heeft beslist. De oplossingen komen respectievelijk de continuïteit of integriteit van het NRGD niet ten goede, met alle mogelijke onduidelijkheid over de gevolgen hiervan voor de lopende strafzaken waarin de deskundige rapporteert.
Nu het College ingevolge artikel 14, derde lid, in beginsel binnen drie maanden na in behandeling neming beslist op een aanvraag, wordt als tijdig gedane aanvraag beschouwd een aanvraag die drie maanden voor het verstrijken van de registratieduur als bedoeld in artikel 17, eerste lid, (vijf jaar bij reguliere, onvoorwaardelijke inschrijving) of artikel 19, eerste lid, (twee jaar bij voorwaardelijke inschrijving) is ingediend. De verwachting is dat het College in het voorkomende geval de aanvrager voldoende kan aansporen tot completering van het dossier en in beginsel voor het verstrijken van de registratietermijn kan beslissen op de aanvraag tot herregistratie. Voor die enkele gevallen waarin het College een langere behandelduur nodig blijkt te hebben, wordt voorkomen dat de deskundige ten aanzien van wie geen afwijzingsgrond bestaat ingevolge artikel 18, eerste lid, (tijdelijk) in het register doorgehaald zou moeten worden. Artikel 8, vijfde lid, van de Wet BIG kent een soortgelijke bepaling.
Door het NFI is bezwaar gemaakt tegen het voorschrift dat de aanvrage tot herinschrijving drie maanden voor deze verloopt moet worden gedaan, teneinde een tijdige beslissing daarop te verkrijgen. De sanctie op overschrijding van deze termijn is doorhaling. Het NRGD bepleit ook versoepeling en verwijst naar de procedure voor inschrijving op grond van de wet BIG, die deze strikte termijn met rechtsgevolg niet kent. Het NRGD verwacht dat het risico van onterecht doorlopen van de registratie gering is.
Ik heb begrip voor de geopperde bezwaren. Uit vergelijking met het register Tolken en Vertalers blijkt dat een verzoek tot herinschrijving inderdaad nog een dag vóór het vervallen van de inschrijvingstermijn kan worden ingediend. Hetzelfde geldt voor de inschrijving van beroepsuitoefenaren op grond van de Wet BIG. Ik ga ervan uit dat het door het NRGD op gering geschatte risico van onbevoegde of ongeregistreerde rapporteurs juist is. Bovendien lijkt ook de administratieve last van het in- en uitschrijven als betrokkenen ten slotte weer aan de voorwaarden voldoen, een factor van betekenis, als we van dit geringe risico uitgaan. Ik heb het vereiste van de drie maanden geschrapt.
De ingeschreven deskundigen voeren hun werkzaamheden niet uit onder verantwoordelijkheid van het College. De taak van het College is ingevolge artikel 4, onderdeel a, onder meer beperkt tot het bewaken van de integriteit van het register. Wanneer een deskundige niet langer voldoet aan de registratie-eisen bedoeld in artikel 12, tweede lid, of de door het College gestelde voorwaarden, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, niet uitvoert, staat het College de mogelijkheid ter beschikking om een inschrijving in het register overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel d, door te halen.
Artikel 18, zesde lid, biedt het College een grondslag om onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een doorhaling. Een dergelijk onderzoek kan worden uitgevoerd door het College zelf of een uit het midden van het College ingestelde commissie (artikel 7, derde lid). Advies kan worden ingewonnen van de toetsingsadviescommissie. Na inschrijving kan bijvoorbeeld blijken dat de aanvrager zijn aanvraag niet naar waarheid heeft opgesteld, dat aan de deskundige inmiddels een tuchtrechtelijke sanctie is opgelegd of de voorwaardelijk ingeschreven deskundige, ondanks zijn bereidheidsverklaring daartoe, onvoldoende uitvoering geeft aan de door het College gestelde voorwaarden. Artikel 18, zesde lid, omvat geen klachtprocedure. Hoewel eventuele klachten betrekking kunnen hebben op de kwaliteitseisen van artikel 12, tweede lid, dienen deze op de eerste plaats gericht te worden tot de betreffende deskundige of diens beroepsvereniging (vlg. nota van toelichting bij het Besluit register deskundige in strafzaken, blz. 24). Bij klemmende redenen kan het College de registratie van een deskundige in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek naar doorhaling, tijdelijk doorhalen in het NRGD. Het valt buiten de bevoegdheid van het College om een persoon tijdelijk te ontzeggen om als deskundige op te treden.
Deze bepaling bevat de inhoud van het bestaande vierde lid, dat op advies van het CBP is gehandhaafd en uitgebreid volgens de daarvoor in artikel 11, eerste lid, aangeven differentiatie in categorieën van gegevens.
Aan de hand van deze categorieën worden termijnen gesteld van respectievelijk vijf jaar (voor een beslissing tot afwijzing), twee jaar (na het onherroepelijk worden van de beslissing tot afwijzing van de inschrijving, en na de kennisgeving van het afzien van herregistratie) en een maand na het verzoek om niet langer in het register te zijn ingeschreven of het bericht dat de geregistreerde deskundige is overleden.
In het algemene deel is deze wijziging toegelicht.
De wijziging van dit Besluit heeft betekenis voor de duur van de inschrijvingen in het NRGD. In het overgangsrecht wordt uitgegaan van de voor de ingeschreven deskundige meest gunstige registratieduur.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-96.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.