29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 230 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2015

Op 1 januari 2010 is de Wet deskundige in strafzaken in werking getreden (Kamerstuk 31 116). Met de wet is beoogd de positie en de inbreng van deskundigen in het strafproces te verbeteren en daarmee het vertrouwen in de rechtspraak te versterken. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer in 2009 heeft de toenmalige Minister van justitie toegezegd het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) na vijf jaar te zullen doen evalueren. Door middel van het bijgevoegde rapport dat verslag doet van het evaluatieonderzoek en de bevindingen, wordt daaraan tegemoetgekomen1.

Het wettelijk kader

De Wet deskundige in strafzaken (Stb. 2009, 33) ziet op het bestaan van een openbaar register van gerechtelijke deskundigen (art. 51k lid 2 Sv) en bevat een grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur instellen van een register en het stellen van nadere regels ten aanzien van de kwalificaties waarover deskundigen moeten beschikken en over de wijze waarop de specifieke deskundigheid van personen kan worden vastgesteld of getoetst (art 51i, lid 4 Sv). Hieraan is uitwerking gegeven in het Besluit register deskundige in strafzaken (Stb. 2009, 330).

Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de wet en het besluit is het NRGD begonnen met zijn werk. Het NRGD wordt bestuurd door het onafhankelijke College gerechtelijk deskundigen. Het bureau van het NRGD ondersteunt het College bij de uitvoering van haar taken. Het College stelt de normen vast waaraan deskundigen worden getoetst en beslist over de registratie in individuele gevallen. Daarbij laat het College zich adviseren door twee type commissies: de normeringsadviescommissies (NAC’s) voor de omlijning en normering van deskundigheidsgebieden en de toetsingsadviescommissies (TAC’s) voor de toetsing van aanvragen van deskundigen. Het NRGD maakt vervolgens de gegevens van geregistreerde deskundigen openbaar. Het College beheert het register en beslist over de toelating en doorhaling van de inschrijving van personen.

Het onderzoek en de onderzoeksresultaten

In opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie is de werking van het NRGD geëvalueerd door een onderzoeksteam onder leiding van prof.dr. J. de Ridder die verbonden is aan de vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoeksteam bestond uit medewerkers van onderzoekbureau Pro Facto en de vakgroep Strafrecht van de Rijksuniversiteit Groningen.

Uit het onderzoek blijkt dat veruit de belangrijkste reden voor deskundigen is om zich te laten registreren, dat dit door de deskundige noodzakelijk wordt geacht om zijn of haar activiteiten als gerechtelijk deskundige te kunnen voortzetten. Over de zorgvuldigheid van de registratieprocedure, de informatievoorziening, de duidelijkheid van de toetsingscriteria en het gezag en deskundigheid van de leden van de toetsingscommissies zijn de deskundigen in meerderheid positief, waarbij het voor de tevredenheid overigens wel een zeer bepalende factor is of de aanvraag al dan niet is gehonoreerd. Over het tijdsbeslag dat de procedure vergt, bestaat in brede zin onvrede.

Het NRGD is er in de afgelopen vier jaar volgens de onderzoekers in geslaagd om een systeem te ontwikkelen en toe te passen waarmee alleen forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum niveau voldoen. Dat heeft geresulteerd in 529 registraties. Praktisch gezien heeft het register vooral een zeefwerking: deskundigen die als forensisch deskundige evident onder de maat functioneren kunnen in beginsel niet meer Pro Justitia rapporteren. Het NRGD is er verder in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren. Heel weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden vallen buiten de werking van het register. Inmiddels is het stadium bereikt waarin de rechtspraktijk doorgaans geregistreerde deskundigen inschakelt – mits voorhanden.

Onderzoekers wijzen op het risico dat de rechter vanwege het deskundigenregister minder kritisch kijkt naar de deskundige en zijn oordeel. Zij stellen dat het tot dusverre heeft ontbroken aan een kritisch debat over de eigen rol en verantwoordelijkheid van de rechter in relatie tot de bijdragen van deskundigen aan het strafproces. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat het NRGD-systeem nog vooral een aangelegenheid is van deskundigen onderling.

De onderzoekers stellen vast dat het NRGD naar behoren functioneert en dat het outputs levert (normering, toetsing, registratie) die kwalitatief aan de maat zijn. Voor de onderzoekers bleek niet mogelijk harde uitspraken te doen over de outcomes van het NRGD, dat wil zeggen over de mate waarin het systeem van normering, toetsing en registratie doorwerkt in de kwaliteit van het rechterlijk oordeel.

Reactie

NRGD heeft de transparantie vergroot doordat kwaliteitsstandaarden zijn geïntroduceerd. Deze standaarden hebben een disciplinerende werking. Hierdoor zijn de afgelopen jaren onder andere door NFI en NIFP verbeteringen gerealiseerd in de scholing en bijscholing van deskundigen. Graag willen NFI en NIFP in samenspraak met NRGD langs de weg van de accreditatie van hun opleidingen een bijdrage leveren aan de vermindering van de toetsingslast bij NRGD. Hierdoor kunnen toetsingen mogelijk sneller worden uitgevoerd.

De onderzoekers concluderen dat de deskundigen van de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie zijn gebracht. Daarbij past de kanttekening dat een goed deel van de natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden nog niet is omlijnd en genormeerd. Daaronder bevinden zich nog een aantal relatief grote deskundigheidsgebieden. Ik zal er bij NRGD op aandringen dat de deskundigen van deze gebieden binnen afzienbare tijd een aanvraag kunnen doen voor registratie.

Een andere conclusie die de onderzoekers trekken is dat weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden vanwege de werkwijze van NRGD noodgedwongen buiten de werking van het register zullen blijven. Ik acht dit niet wenselijk omdat het NRGD tot taak heeft gerechtelijk deskundigen te toetsen en te registreren. Registratie van ook super gespecialiseerde deskundigen is van belang vanuit het oogpunt van vindbaarheid van deze deskundigen door de officier van justitie of rechter-commissaris. Bovendien is dit van belang omdat anders de rechter-commissaris zich blijvend vooraf een oordeel zou moeten vormen over de kwaliteit van deze deskundigen, terwijl het NRGD daartoe beter geëquipeerd moet worden geacht. Ik zal daarom NRGD verzoeken een oplossing te vinden voor de borging van de kwaliteit en vindbaarheid van zowel de deskundigen die kleine deskundigheidsgebieden vertegenwoordigen als de super gespecialiseerde deskundigen.

De rechtspraak acht het gevaar van het niet meer zelf kritisch toetsen van de deskundige en zijn oordeel aanwezig, maar wijst erop dat de meeste gerechten sinds kort investeren in de verbetering van de waardering van deskundigenrapporten, mede door middel van de aanstelling van forensisch ondersteuners die als een tolk fungeren tussen de rechters en de soms moeilijke statistische en wetenschappelijke taal in de rapporten.

In aanvulling op het onderzoek wil ik nog eens kritisch kijken naar het kostenaspect, dit omdat het register een aanzienlijke uitgavenpost vormt in relatie tot de uitgaven voor gerechtelijke rapportages. Voorts wil ik voor de korte termijn een aantal maatregelen nemen die onder meer zien op het verlengen van de termijn van registratie van vier naar vijf jaar en op een verruiming van de mogelijkheid van een voorwaardelijke registratie mede ten behoeve van de aanvragen van nieuw instromende zojuist opgeleide deskundigen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven