Besluit van 28 november 2017 tot wijziging van het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder in verband met aanpassingen aan het doelmatigheidscriterium en enkele kleine wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 18 september 2017, nr. IENM/BSK-2017/220788, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 11.22, derde lid, 11.29, vierde lid, 11.38, vijfde lid, 11.39, tweede lid, 11.42, eerste lid, en 11.64, zesde lid, van de Wet milieubeheer, de artikelen 104, 107, 114a, tweede lid, en 174 van de Wet geluidhinder en artikel XI, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Invoeringswet geluidproductieplafonds;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 november 2017, nr. W14.17.0309/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 23 november 2017, nr. IENM/BSK-2017/280768, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit geluid milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel b van de omschrijving van het begrip «situatie zonder maatregelen» te luiden:

  • b. geen geluidbeperkende maatregelen aanwezig zijn;.

2. In het derde lid wordt «artikel 1b, vijfde lid, van de Wet geluidhinder» vervangen door: artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder.

3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de financiële doelmatigheid van een geluidbeperkende maatregel wordt bepaald in het kader van artikel 11.47 van de wet, bestaat een cluster, in afwijking van het eerste lid, uit een of meer bijeengelegen geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 11.47, tweede lid, van de wet die een relevante verlaging van de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg zouden kunnen ondervinden van een aaneengesloten geluidbeperkende maatregel.

B

In artikel 29, tweede lid, vervalt «en het een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.45, eerste lid, van de wet betreft».

C

Aan artikel 31 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het eerste lid is bij de toepassing van artikel 11.42 van de wet een geluidbeperkende maatregel of een deel daarvan niet financieel doelmatig indien de maatregel of het deel daarvan uitsluitend wordt afgewogen in het kader van artikel 11.42, tweede lid, van de wet en het aantal maatregelpunten, behorende bij de maatregel of het deel daarvan, hoger is dan het aantal reductiepunten, behorende bij de saneringsobjecten waarvoor de maatregel of het deel daarvan wordt afgewogen.

D

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede lid.

2. Het derde lid vervalt.

E

In artikel 34, eerste lid, wordt «geluidsgevoelige objecten» vervangen door: woningen.

F

Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34a

Ten behoeve van de toepassing van artikel 32, artikel 34, eerste lid, en tabel 1 van bijlage 1 wordt gelijkgesteld aan een woning:

  • a. elke vijftien strekkende meter geluidsbelaste gevel van een geluidsgevoelig object, niet zijnde een woning, per bouwlaag;

  • b. een standplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag;

  • c. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

G

Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36a

Bij de wijziging van een geluidproductieplafond wordt het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 11.42 van de wet buiten toepassing gelaten indien:

  • a. als gevolg van de wijziging van het geluidproductieplafond geen saneringsobjecten ontstaan;

  • b. als gevolg van de wijziging van het geluidproductieplafond de geluidsbelasting op de saneringsobjecten bij volledige benutting van het geluidproductieplafond niet toeneemt, en

  • c. een gecombineerde realisatie van in aanmerking komende geluidbeperkende maatregelen, gericht op het voldoen aan de waarde, bedoeld in artikel 11.30, tweede lid, respectievelijk artikel 11.42, tweede lid, van de wet, geen aanmerkelijke voordelen biedt.

H

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «artikel 2, aanhef» vervangen door: artikel 2, eerste lid, aanhef.

2. In onderdeel a, wordt «6.9, tweede en derde lid» vervangen door: 6.9, tweede, derde en vierde lid.

I

Na artikel 37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37a

  • 1. Geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met g, komen niet voor het aanbrengen van geluidwerende maatregelen in aanmerking indien de verwachting bestaat dat zij binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond waarin toepassing is gegeven aan artikel 11.30, vierde of vijfde lid, van de wet of een besluit tot vaststelling van een saneringsplan als bedoeld in artikel 11.60 van de wet, zullen worden onteigend of dat de bewoning of het gebruik als geluidsgevoelig object om andere redenen binnen die termijn zal worden gestaakt.

  • 2. Indien een geluidsgevoelig object op grond van het eerste lid niet in aanmerking komt voor het aanbrengen van geluidwerende maatregelen, wordt de eigenaar van het object hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

J

In Bijlage 5 vervalt in de tabel «Saneringsprojecten vanwege rijkswegen»:

Vught

N65

Scherm A, ZO van N65 ter plaatse van Kunstwerk Taalstraat

   

Scherm C, NW van N65, Taalstraat – tunnelbak

   

Scherm D, ZO van N65, kruising Helvoirtseweg/J.F. Kennedylaan-tunnelbak

   

Scherm E, NW van N65, kruising Helvoirtseweg/J.F. Kennedylaan-tunnelbak

ARTIKEL II

Het Besluit geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2.4 en 2.5 wordt «artikel 1.1, onderdeel e» vervangen door: artikel 1.1, eerste lid, onderdeel d.

B

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op andere geluidsgevoelige gebouwen ten aanzien waarvan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is verleend waarbij voor de duur van ten hoogste tien jaar is afgeweken van het bestemmingsplan.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste tot en met derde lid» vervangen door: eerste tot en met vierde lid.

C

In artikel 3.5, tweede lid, onderdeel b, wordt «tabellen 3 en 4» vervangen door: tabel 4.

D

Artikel 3.10, eerste en tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «vanwege die weg,» wordt ingevoegd: bij gesloten ramen,.

2. De zinsnede «artikel 1.1, onderdeel e» wordt vervangen door: artikel 1.1, eerste lid, onderdeel d.

E

Aan artikel 4.13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op woningen ten aanzien waarvan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is verleend waarbij voor de duur van ten hoogste tien jaar is afgeweken van het bestemmingsplan.

F

In artikel 4.16, derde lid, onderdeel b, wordt «tabellen 3 en 4» vervangen door: tabel 5.

G

Aan artikel 4.18 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen ten aanzien waarvan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is verleend waarbij voor de duur van ten hoogste tien jaar is afgeweken van het bestemmingsplan.

H

In de artikelen 4.24, vierde lid, en 4.25, eerste en tweede lid, wordt «artikel 1.1, onderdeel e» vervangen door: artikel 1.1, eerste lid, onderdeel d.

I

In artikel 6.3 wordt «op de hoogste gesteld» vervangen door: op de hoogte gesteld.

J

In artikel 6.4 vervalt «en bewoners».

K

Artikel 6.6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen b en c wordt «de technische voorschriften van hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit 2012» vervangen door: de technische bouwvoorschriften die bij of krachtens het Bouwbesluit 2012 inzake bestaande bouw worden gesteld.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. voorzieningen met betrekking tot het in overeenstemming brengen van de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw met de mate van geluidwering die is behaald vanwege van rijkswege aangebrachte geluidwerende voorzieningen waarvan is gebleken dat deze zijn verwijderd of waarvan anderszins de werking ervan teniet is gedaan.

L

In artikel 6.7, eerste lid, wordt na «bedoeld in artikel 6.6,» ingevoegd: tweede lid,.

M

Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Aan de eigenaren, bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, wordt verzocht binnen twee weken na het onherroepelijk worden van het aanbod en, indien van toepassing, de overeenkomst, door middel van ondertekening schriftelijk te verklaren dat:.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de eigenaar of de bewoner van de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw zijn medewerking aan het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek of het treffen van maatregelen onthoudt, wordt de eigenaar meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

ARTIKEL III

Het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder, zoals deze golden voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn geworden:

  • a. een tracébesluit als bedoeld in artikel 10, tweede of derde lid, van de Tracéwet waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • b. een besluit tot vaststelling of tot wijziging van een geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.27 respectievelijk 11.28 van de Wet milieubeheer waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • c. een besluit tot het treffen van geluidbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 11.47, tweede lid, van de Wet milieubeheer, dat bekend is gemaakt vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • d. een overschrijdingsbesluit als bedoeld in artikel 11.49 van de Wet milieubeheer waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • e. een besluit tot vaststelling van een saneringsplan als bedoeld in artikel 11.56 van de Wet milieubeheer waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Onze Minister kan besluiten dat het Besluit geluid milieubeheer, met uitzondering van Bijlage 5 bij dat besluit, en het Besluit geluidhinder, zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaande aan inwerkingtreding van dit besluit, worden toegepast op de vaststelling van een besluit op grond van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder of de Tracéwet ten behoeve van de projecten, genoemd in de bijlage bij dit besluit, en de eventueel daarmee samenhangende overschrijdingsbesluiten en besluiten tot vaststelling van een saneringsplan, totdat deze besluiten onherroepelijk zijn geworden.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 28 november 2017

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Uitgegeven de vijftiende december 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL IV

LIJST VAN PROJECTEN

 

Type besluit

Project

1

Tracébesluit

A2 ’t Vonderen – Kerensheide

2

Tracébesluit

A15 Papendrecht – Sliedrecht

3

Tracébesluit

A28/A1 Knooppunt Hoevelaken

4

Bestemmingsplan

A67 nieuwe aansluiting Veldhoven-West

5

Provinciaal Inpassingsplan

Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat

6

Tracébesluit

N35 Wierden – Nijverdal

7

Bestemmingsplan

N65 Vught – Haaren

8

Tracébesluit

Meteren-Boxtel

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit bevat wijzigingen van het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder. De wijzigingen – die veelal technisch van aard zijn – beogen knelpunten die in de uitvoeringspraktijk aan het licht zijn gekomen, weg te nemen. Verder worden enkele onvolkomenheden in de besluiten gerepareerd.

Na inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer op 1 juli 2012 – waarbij het systeem van geluidproductieplafonds werd ingevoerd – hebben de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen (Rijkswaterstaat en ProRail) geconstateerd dat de regelgeving op sommige punten onduidelijk is, moeilijk uitvoerbaar is of niet overeenstemt met de werking zoals die werd beoogd. Dit leidt tot uitvoeringsproblemen en hogere uitvoerings- en bestuurslasten. Het doel van dit wijzigingsbesluit is om de uitvoerbaarheid van het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder voor de beheerders van rijks- en spoorwegen te verbeteren, waardoor de bestuurslasten verminderen. De wijzigingen van het Besluit geluidhinder verbeteren eveneens de uitvoerbaarheid voor de beheerders van niet-rijkswegen. De bescherming van omwonenden tegen een te hoge geluidsbelasting blijft op het in de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder beoogde niveau. De wijzigingen zijn met de beheerders afgestemd.

De wijzigingen in dit besluit vloeien ten dele voort uit de gewijzigde Wet milieubeheer en Wet geluidhinder, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van de wet van 10 februari 2017 tot wijziging van de Tracéwet, de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder in verband met de verruiming van de mogelijkheid om fouten in het geluidregister te herstellen en enkele technische verduidelijkingen (hierna: wet van 10 februari 2017).1

De wijzigingen betreffen voor het Besluit geluid milieubeheer:

  • een aanvullende afwijking van het begrip «cluster» ten behoeve van de toepassing van het financiële doelmatigheidscriterium bij herstel van fouten in geluidproductieplafonds;

  • het benoemen van gevallen waarvoor de verplichting tot gekoppelde sanering niet geldt, waarmee invulling wordt gegeven aan de met de wet van 10 februari 2017 ingevoegde nieuwe wettelijke grondslag in artikel 11.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • een aanpassing die ervoor zorgt dat het uitvoeren van een gekoppelde sanering niet leidt tot onbedoeld omvangrijke saneringsmaatregelen;

  • de toevoeging dat de beheerder in het nalevingsverslag niet alleen bij geluidproductieplafonds die zijn vastgesteld op grond van artikel 11.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer, maar voor alle geldende geluidproductieplafonds een prognose moet maken van het jaar waarin het geluidproductieplafond volledig zal zijn benut voor gevallen waarin de berekende geluidproductie 0,5 dB of minder onder het geldende geluidproductieplafond ligt;

  • het benoemen van gevallen waarvoor de verplichting tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen vervalt wegens het op korte termijn staken van het gebruik als geluidsgevoelig object;

  • herstel van een omissie bij de berekening van de mate van geluidreductie bij geluidsgevoelige objecten die voor meer dan één woning meetellen bij de berekening van de reductiepunten;

  • enkele andere kleine verduidelijkingen en verbeteringen.

De wijzigingen betreffen voor het Besluit geluidhinder:

  • het vervangen van de verplichting om expliciet goedkeuring te vragen aan de bewoner voor het treffen van geluidwerende maatregelen aan de woning en het uitvoeren van het daarvoor benodigde onderzoek aan de woning, door de mogelijkheid voor de bewoner om zijn medewerking hieraan te onthouden;

  • het aanpassen van de termijn voor instemming door de eigenaar met het aanbod voor geluidwerende voorzieningen aan een woning, zodat deze termijn niet conflicteert met de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen tegen het aanbod;

  • het gelijktrekken van de binnenwaardebepaling voor andere geluidsgevoelige gebouwen met die voor woningen in de Wet geluidhinder;

  • herstel van een verouderde verwijzing naar het Bouwbesluit in verband met eisen aan geluidgevoelige ruimten die voor gevelisolatie in aanmerking komen;

  • het benoemen van de situatie dat eerder van rijkswege aangebrachte geluidwerende maatregelen moeten worden hersteld;

  • het mogelijk maken dat in een aantal gevallen geen maatregelen hoeven worden onderzocht of te worden getroffen voor of aan woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen waarbij tijdelijk is afgeweken van het bestemmingsplan.

2. Wijzigingen in het Besluit geluid milieubeheer

2.1 Een aanvullende afwijking van het begrip «cluster»

Artikel 11.47 van de Wet milieubeheer bevat een procedure voor het herstellen van fouten in geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer. De wet van 10 februari 2017 breidt de reikwijdte van deze procedure uit tot alle geluidproductieplafonds die van rechtswege tot stand zijn gekomen. Bij deze procedure blijft toetsing aan de normering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer en akoestisch onderzoek naar mogelijke geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen achterwege, tenzij de Minister op grond van artikel 11.47, tweede lid, van de Wet milieubeheer besluit dat de beheerder wel geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen treft voor geluidsgevoelige objecten die zijn geprojecteerd op basis van de (foutieve) geluidproductieplafonds waardoor deze een hogere geluidsbelasting bij volledig benut geluidproductieplafond ondervinden dan waarmee in besluitvorming over die geluidsgevoelige objecten rekening is gehouden. In een dergelijk geval is de gemeente immers uitgegaan van onjuiste gegevens.

Wanneer voor een dergelijke situatie een onderzoek naar (de doelmatigheid van) geluidbeperkende maatregelen wordt uitgevoerd, zal dat zich dus moeten richten op dezelfde, duidelijk afgebakende groep geluidsgevoelige objecten. Dit wordt bereikt door aan het Besluit geluid milieubeheer een aanvullende afwijking van het begrip «cluster» toe te voegen, vergelijkbaar met de afwijking van het begrip «cluster» die is opgenomen in artikel 1, tweede lid, van het Besluit geluid milieubeheer voor een saneringsonderzoek.

Als gevolg van deze aanpassing worden geluidsgevoelige objecten die al aanwezig waren voordat op 1 juli 2012 de geluidproductieplafonds van rechtswege in werking traden of voordat nadien een besluit tot vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds is genomen, niet in het cluster opgenomen. Herstel van de onjuistheden in het geluidregister leidt voor die objecten immers niet tot de situatie dat de geluidsbelastingen bij volledig benutting van het geluidproductieplafond zou kunnen toenemen boven de waarde waarmee bij de vaststelling of wijziging van het geluidproductieplafond rekening is gehouden.

Doordat alleen de geluidsgevoelige objecten in de maatregelafweging worden betrokken die zijn geprojecteerd op basis van de onjuiste gegevens in het geluidregister wordt verzekerd dat de uitkomsten van zo’n doelmatigheidsafweging niet afhankelijk zijn van de eventuele aanwezigheid van andere geluidsgevoelige objecten dan waarvoor de maatregelafweging moet worden verricht. Tevens sluit het maatregelonderzoek daardoor beter aan op de reikwijdte van het onderzoek dat de gemeente heeft verricht voor de projectie van de betreffende geluidsgevoelige objecten.

2.2 Buiten toepassing laten van gekoppelde sanering

Artikel 11.42 van de Wet milieubeheer bevat de verplichting om bij de wijziging van een geluidproductieplafond ook de verplichting om een sanering uit te voeren, te betrekken. Dit staat bekend als gekoppelde sanering. Aan het eerste lid van dit artikel is met de wet van 10 februari 2017 een grondslag toegevoegd die het mogelijk maakt om bepaalde gevallen hiervan uit te zonderen. In het nieuwe artikel 36a van het Besluit geluid milieubeheer wordt invulling gegeven aan deze grondslag. Deze invulling heeft vorm gekregen vanuit de tweeledige doelstelling van de gekoppelde sanering zoals deze is verwoord in de memorie van toelichting bij de wet van 10 februari 20172:

  • 1. wanneer zich de mogelijkheid voordoet om aanmerkelijke voordelen in kosten te behalen of om verkeershinder te beperken («werk met werk maken»), moet deze worden benut,

  • 2. wanneer een infrastructureel project wordt uitgevoerd dat tot hogere geluidsbelastingen in de omgeving zou leiden, moet worden voorkomen dat de saneringsopgave ter plaatse daardoor zou toenemen.

Bij de totstandkoming van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer was niet voorzien dat er situaties kunnen bestaan waarin gekoppeld saneren geen meerwaarde heeft in termen van «werk met werk maken» of het voorkomen van uitbreiding van de saneringsopgave. De verplichting om ook in dergelijke gevallen gekoppeld te saneren heeft tot extra onderzoekslasten voor de desbetreffende infrastructurele projecten geleid, zonder dat daarmee de hierboven genoemde doelstelling van de gekoppelde sanering werd gediend.

Het nieuwe artikel 36a van het Besluit geluid milieubeheer kent drie voorwaarden waaraan moet worden voldaan om het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 11.42 van de Wet milieubeheer buiten toepassing te laten bij de wijziging van een geluidproductieplafond. Als aan al deze drie voorwaarden wordt voldaan, heeft het gekoppeld saneren geen toegevoegde waarde en dient de Minister bij de wijziging van het geluidproductieplafond de genoemde artikelleden buiten toepassing te laten.

Twee van deze voorwaarden hebben betrekking op de doelstelling, hierboven genoemd onder 2. De derde voorwaarde – een gecombineerde realisatie van in aanmerking komende geluidbeperkende maatregelen biedt geen aanmerkelijke voordelen – heeft betrekking op de doelstelling, hierboven genoemd onder 1 en behoeft verdere uitleg.

Bij de hier bedoelde voordelen gaat het enerzijds om voordelen in kosten en anderzijds om het voorkomen van verkeershinder bij het realiseren van dergelijke maatregelen. Er zijn echter ook voordelen in bijvoorbeeld de volgende situaties:

  • a. als er geen, of slechts één of enkele saneringsobjecten aanwezig zijn, kan het zijn dat extra geluidbeperkende maatregelen om voor de saneringsobjecten te voldoen aan de saneringsstreefwaarden van artikel 11.59, eerste of tweede lid, van de Wet milieubeheer niet in aanmerking kunnen worden genomen, bijvoorbeeld omdat ze financieel niet doelmatig zijn. Er is dan weliswaar geen sprake van een mogelijkheid om «werk met werk te maken», maar door de sanering toch gekoppeld mee te nemen kan een extra procedure (tot vaststelling van een saneringsplan) worden voorkomen. Dat is zowel voor de omgeving als voor de beheerder een voordeel.

  • b. een andere mogelijkheid is dat de sanering toch al gepland stond om gelijktijdig met de wijziging van de (spoor)weg uitgevoerd te worden.

De voordelen van een gecombineerde realisatie hebben dus ook betrekking op de gelijktijdige procedurele afhandeling van de sanering en de gelijktijdige realisatie van eventuele geluidbeperkende maatregelen, en kostenvoordelen of beperking van verkeershinder zijn hierbij niet noodzakelijk.

2.3 Betere afbakening maatregelniveau bij gekoppelde sanering

In de praktijk is een onverwacht neveneffect van gekoppelde sanering (artikel 11.42 van de Wet milieubeheer) aan het licht gekomen. Bij een gekoppelde sanering blijken in sommige gevallen veel meer geluidbeperkende maatregelen financieel doelmatig te zijn dan in een zelfde situatie voor een autonome sanering. Het verschil tussen beide situaties wordt hieronder uitgelegd.

Een gekoppelde sanering is een sanering die uitgevoerd wordt op een locatie waar gelijktijdig een wijziging van de infrastructuur plaatsvindt waarvoor een wijziging van de geluidproductieplafonds nodig is. In die situatie worden geluidbeperkende maatregelen afgewogen. Daarvoor worden reductiepunten toegekend aan alle geluidsgevoelige objecten achter de referentiepunten waar de geluidproductieplafonds wijzigen. Deze reductiepunten kunnen vervolgens worden ingezet om geluidbeperkende maatregelen te treffen om de toename van de geluidbelasting op geluidsgevoelige objecten ongedaan te maken of zo veel mogelijk te beperken (artikel 11.30, tweede en vierde lid, van de Wet milieubeheer). Dit is een toepassing van het stand-still beginsel. Bij de afweging van maatregelen geldt voor de saneringsobjecten in het cluster echter niet het stand-still beginsel, maar geldt de doelstelling om de streefwaarde voor sanering te behalen. Het is mogelijk dat niet alle reductiepunten van het cluster nodig zijn om de doelstelling van stand-still te behalen.

Een autonome sanering is een sanering die plaatsvindt op een locatie waar geen wijziging van infrastructuur plaatsvindt waarvoor een wijziging van de geluidproductieplafonds nodig is. Voor de afweging van saneringsmaatregelen worden reductiepunten alleen toegekend aan de saneringsobjecten en niet aan andere geluidsgevoelige objecten die daar aanwezig zijn. Het tweede lid van artikel 1 van het Besluit geluid milieubeheer bepaalt namelijk dat een cluster voor het afwegen van saneringsmaatregelen uitsluitend uit saneringsobjecten bestaat. De doelstelling voor een sanering is een verlaging van de geluidsbelasting op saneringsobjecten tot de streefwaarde (artikel 11.59, eerste of tweede lid, van de Wet milieubeheer). In de praktijk gaat het hierbij om reducties van 6 tot meer dan 10 dB. Bij een sanering zijn daardoor vaak meer maatregelen nodig om de doelstelling te bereiken dan bij een wijziging van infrastructuur waarbij de te behalen geluidreducties veelal in de ordegrootte van 1 tot 3 dB liggen.

Bij een gekoppelde sanering kan de situatie ontstaan dat de onbenutte reductiepunten van de niet-saneringsobjecten na het afwegen van stand-still maatregelen beschikbaar komen voor verdergaande maatregelen voor het halen van de streefwaarde op de saneringsobjecten. Hierdoor kunnen in het geval van een gekoppelde sanering ingrijpendere geluidbeperkende maatregelen als financieel doelmatig worden aangemerkt dan bij een autonome sanering van dezelfde locatie het geval zou zijn geweest. Dit is een niet beoogd effect van de regelgeving dat nu wordt hersteld.

Om dit effect weg te nemen, wordt aangesloten bij de clusterdefinitie voor een sanering (artikel 1, tweede lid, van het Besluit geluid milieubeheer). Die voorziet erin dat bij een autonome sanering reductiepunten alleen aan saneringsobjecten worden toegekend en niet aan andere geluidsgevoelige objecten in de nabijheid die eventueel profijt van de saneringsmaatregelen kunnen hebben. Hierdoor zijn er minder maatregelen financieel doelmatig dan wanneer aan alle geluidsgevoelige objecten reductiepunten zouden worden toegekend. De oplossing om voornoemd effect weg te nemen bestaat eruit dat ook bij een gekoppelde sanering de maatregelen die uitsluitend nodig zijn om aan de streefwaarde voor sanering te voldoen, moeten worden «betaald» uit de reductiepunten voor de saneringsobjecten. De overblijvende reductiepunten van de andere geluidsgevoelige objecten tellen daarvoor dus niet meer mee. Dit wordt bereikt door aan artikel 31 van het Besluit geluid milieubeheer een nieuw lid toe te voegen dat bepaalt dat een (deel van een) geluidbeperkende maatregel niet financieel doelmatig is als dit deel of deze maatregel uitsluitend is gericht op het bereiken van de streefwaarde voor saneringsobjecten, maar meer maatregelpunten kost dan de betreffende saneringsobjecten aan reductiepunten opleveren.

Het benodigde akoestisch onderzoek voor een gekoppelde sanering wordt hierdoor iets uitgebreider. Er zal één extra maatregelvariant beoordeeld moeten worden, namelijk de variant met het deel van de maatregel dat alleen nodig is voor de sanering, om te zorgen dat voor dit deel alleen de reductiepunten van de saneringsobjecten worden ingezet. De werkwijze van het akoestisch onderzoek wordt dan als volgt:

  • 1. vaststellen van de mate van overschrijding van de toetswaarden voor de geluidsbelastingen op geluidsgevoelige objecten (als voorheen);

  • 2. afwegen van de (financiële) doelmatigheid van maatregelen en toetsing van eventuele overwegende bezwaren overeenkomstig artikel 11.29 van de Wet milieubeheer, dit leidt tot de maatregelen die normaal gesproken geadviseerd zouden worden (als voorheen);

  • 3. bepalen welk deel van de maatregel nodig is om op de saneringsobjecten de saneringsstreefwaarde te halen of te benaderen (nieuw);

  • 4. bepalen of het aantal reductiepunten ten behoeve van de saneringsobjecten groter is dan of gelijk is aan het aantal maatregelpunten voor dat deel van de maatregel (nieuw);

  • 5. zo niet, zodanig aanpassen van dat deel van de maatregel dat dit deel wel uit de reductiepunten ten behoeve van de saneringsobjecten kan worden bekostigd (nieuw).

Met deze werkwijze wordt het verschil in de omvang van de maatregelen tussen een autonome sanering en een gekoppelde sanering voor dezelfde locatie vrijwel opgeheven en worden disproportionele en onbedoelde investeringen in geluidmaatregelen voorkomen. Verder wordt hiermee beter voldaan aan het uitgangspunt van de Wet milieubeheer dat geluidmaatregelen financieel doelmatig moeten zijn.

2.4 Signaleringswaarde geluidproductieplafonds in het nalevingsverslag

Het tweede lid van artikel 29 van het Besluit geluid milieubeheer wordt aangepast zodat de beheerder voortaan verplicht is om van alle geluidproductieplafonds, waarbij uit het nalevingsverslag blijkt dat de geluidproductie minder dan 0,5 dB onder het geluidproductieplafond ligt, een prognose te geven van het jaar waarin het geluidproductieplafond volledig zal zijn benut. Als uit deze prognose blijkt dat dit binnen 5 jaar het geval is, is de beheerder op grond van het derde lid tevens verplicht om aan te geven welke maatregelen de beheerder zal nemen om te voorkomen dat het geluidproductieplafond wordt overschreden.

Deze verplichting bestond al voor geluidproductieplafonds die met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer van rechtswege (op grond van 11.45, eerste lid) tot stand zijn gekomen. In de praktijk blijkt het echter nuttig om deze prognose voor alle geluidproductieplafonds af te geven. Zo is de beheerder tijdig op de hoogte van toekomstige overschrijdingen en kunnen tijdig maatregelen worden getroffen om de overschrijding te voorkomen. Het is wenselijk dat de uitgevoerde toets in het nalevingsverslag wordt opgenomen zodat kenbaar wordt welke maatregelen (zullen) worden getroffen om overschrijdingen van geluidproductieplafonds te voorkomen.

In de afgelopen jaren hebben de beheerders reeds op eigen initiatief deze toets uitgevoerd voor alle geluidproductieplafonds waar de geluidproductie minder dan 0,5 dB onder het productieplafond lag. Met de aanpassing van artikel 29 van het Besluit geluid milieubeheer wordt de regelgeving aangepast aan deze praktijk.

2.5 Omrekening van andere geluidsgevoelige objecten naar woningen ten behoeve van de berekening van de geluidreductie

Het financiële doelmatigheidscriterium (artikel 11.29 van de Wet milieubeheer) werkt met reductiepunten en maatregelpunten. Het budget wordt uitgedrukt in reductiepunten en de benodigde investeringen voor een maatregel in maatregelpunten. Een maatregel is in principe financieel doelmatig wanneer het aantal maatregelpunten niet hoger is dan het aantal reductiepunten. Artikel 32, eerste lid, van het Besluit geluid milieubeheer regelt dat het aantal reductiepunten wordt bepaald door het optellen van de reductiepunten per woning. In het derde lid van artikel 32 is bepaald dat ten behoeve van de berekening van het aantal reductiepunten andere geluidsgevoelige objecten dan woningen worden omgerekend naar woningen. Artikel 34, eerste lid, van het Besluit geluid milieubeheer, dat een omschrijving geeft van het begrip «geluidreductie», sluit hier – door aan te knopen bij geluidsgevoelige objecten in plaats van woningen – echter niet bij aan. Dit is een omissie die met dit wijzigingsbesluit wordt gerepareerd door aanpassing van de artikelen 32 en 34 en invoeging van een nieuw artikel 34a. Hiermee wordt de berekening van de geluidreductie in het kader van de financiële doelmatigheidsafweging van maatregelen voor een rijksweg of hoofdspoorweg tevens in lijn gebracht met de berekeningswijze van de geluidreductie in het kader van de financiële doelmatigheidsafweging zoals deze voor overige wegen al is neergelegd in de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder.

2.6 Gevallen waarin geluidwerende maatregelen worden getroffen

Artikel 11.38, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de beheerder geluidwerende maatregelen treft als toepassing is gegeven aan artikel 11.30, vierde of vijfde lid, en het geluidproductieplafond een zodanige waarde heeft dat de binnenwaarde bij volledige benutting van het geluidproductieplafond wordt overschreden. Voor saneringsobjecten is een soortgelijke bepaling opgenomen in artikel 11.64, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Volgens het met de wet van 10 februari 2017 ingevoegde vijfde lid van artikel 11.38 van de Wet milieubeheer kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat in bij die maatregel te bepalen gevallen wordt afgezien van het treffen van geluidwerende maatregelen. In het nieuwe artikel 37a van het Besluit geluid milieubeheer wordt hieraan invulling gegeven.

Het nieuwe artikel 37a regelt dat geluidwerende voorzieningen niet worden aangebracht aan geluidsgevoelige objecten wanneer voor deze objecten de verwachting bestaat dat zij binnen vijf jaar zullen worden onteigend of dat de bewoning of het gebruik als geluidsgevoelig object binnen die termijn permanent zal worden beëindigd. Het is namelijk niet wenselijk dat objecten met een korte resterende levensduur worden voorzien van kostbare geluidwerende maatregelen. Dat is een niet doelmatige besteding van overheidsgelden. In artikel 6.2 van het Besluit geluidhinder – dat met artikel 37 van het Besluit geluid milieubeheer van overeenkomstige toepassing is verklaard – was al wel opgenomen dat het bevoegd gezag gegevens kan opvragen bij de gemeente waaruit blijkt of de verwachting bestaat dat zij binnen vijf jaar na de door het bevoegd gezag aangegeven datum zullen worden onteigend of dat de bewoning of het gebruik om andere redenen binnen die termijn zal worden gestaakt. Er was echter niet geregeld dat in deze gevallen kan worden afgezien van geluidwerende maatregelen. In deze omissie wordt nu voorzien.

2.7 Verdere verduidelijkingen en verbeteringen.

Gebleken is dat de definitie van het begrip «situatie zonder maatregelen» in artikel 1, eerste lid, van het Besluit geluid milieubeheer in de praktijk tot een verkeerde uitleg kan leiden, namelijk dat het aanbrengen van zeer open asfaltbeton op een rijksweg als geluidbeperkende maatregel wordt beschouwd, en dat daarvoor in een afweging van de financiële doelmatigheid van maatregelen ook maatregelpunten in rekening zouden moeten worden gebracht. Dat is onjuist. Wanneer het technisch mogelijk is om een wegdek van zeer open asfaltbeton of een akoestisch gelijkwaardig wegdek aan te leggen, dient dit bij het eerstvolgend groot onderhoud van de weg te gebeuren en geldt dit als de akoestische «standaardkwaliteit» voor het betreffende wegvak. Hiervoor worden in een financiële doelmatigheidsafweging nooit maatregelpunten in rekening gebracht. De definitie is nu zo geformuleerd dat een andere interpretatie niet meer mogelijk is.

3. Wijzigingen in het Besluit geluidhinder

3.1 Geen bescherming van tijdelijke objecten

In de artikelen 49, 58 en 76a van de Wet geluidhinder en artikel 4.2 van het Besluit geluidhinder is bepaald in welke gevallen bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning tot afwijking van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht moeten worden genomen. Ingevolge deze artikelen hoeven de grenswaarden niet in acht te worden genomen voor zover het betreft een afwijking van het bestemmingsplan gedurende een periode van maximaal 10 jaar. Indien de gemeente de realisatie van een geluidsgevoelig object mogelijk maakt op grond van een omgevingsvergunning waarbij op deze wijze wordt afgeweken van het bestemmingsplan is er derhalve in het geheel niet getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. In dergelijke gevallen is het ongewenst dat de beheerder van een weg of spoorweg geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen zou moeten nemen als gevolg van een beslissing van een gemeente waarbij niet hoeft te worden voldaan aan grenswaarden van de Wet geluidhinder.

Om te voorkomen dat de beheerder van een weg of spoorweg in deze situaties dergelijke maatregelen zou moeten nemen, is met de wet van 10 februari 2017 artikel 1b van de Wet geluidhinder gewijzigd. Op grond van het nieuwe achtste lid van artikel 1b hoeven in een akoestisch onderzoek in het kader van een reconstructie van een weg of een saneringsprogramma ten aanzien van een weg geen maatregelen worden onderzocht en eventueel worden getroffen voor of aan woningen waarbij tijdelijk is afgeweken van het bestemmingsplan.

Met dit besluit wordt eenzelfde regeling getroffen voor geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.

Met dit besluit wordt ook eenzelfde regeling getroffen ten aanzien van een akoestisch onderzoek in het kader van een wijziging van een spoorweg of een saneringsprogramma ten aanzien van een spoorweg.

3.2 Gelijktrekken van de binnenwaardebepaling voor andere geluidsgevoelige gebouwen met de bepalingen voor woningen in de Wet geluidhinder

Artikel 3.10 van het Besluit geluidhinder bepaalt de van toepassing zijnde binnenwaarde voor andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen ingeval van vaststelling van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. In vergelijking met de overeenkomstige bepalingen voor woningen in de artikelen 111b en 112 van de Wet geluidhinder ontbreekt in artikel 3.10 de zinsnede «bij gesloten ramen». Voor alle duidelijkheid is deze zinsnede toegevoegd.

3.3 Schrappen medewerking van de bewoner bij gevelmaatregelen

Hoofdstuk 6 van het Besluit geluidhinder bevat bepalingen over de wijze waarop de rechthebbende op een woning zijn goedkeuring kan geven voor het treffen van akoestische maatregelen. Rechthebbenden zijn bewoners en eigenaars. In artikel 6.4 wordt voorgeschreven dat aan de eigenaar en de bewoner toestemming wordt gevraagd voor het uitvoeren van onderzoek. De eigenaar moet verder ook instemmen met het aanbod van maatregelen en met het laten aanbrengen van de maatregelen aan zijn eigendom (de woning). De toestemming van de bewoner wordt gevraagd, omdat zijn medewerking (soms) noodzakelijk is om toegang te krijgen tot de woning bij het akoestisch onderzoek en het treffen van maatregelen.

In de praktijk blijkt het soms lastig om tijdig een expliciete goedkeuring van bewoners, die niet tevens eigenaar van het pand zijn, te verkrijgen. Dat wil niet zeggen dat bewoners vaak bezwaar hebben tegen de uitvoering van een onderzoek of het treffen van maatregelen. Het is eerder zo dat zij zich door een dergelijk schrijven niet aangesproken voelen, omdat zij geen eigenaar zijn van de woning. Slechts zeer sporadisch maakt een bewoner daadwerkelijk bezwaar tegen het betreden van de woning. Doordat het uitblijven van expliciete toestemming van de bewoner leidt tot het vervallen van de isolatieverplichting voor de woning, kan dit ertoe leiden dat woningen ongewild of onbedoeld niet van isolatie worden voorzien. Dit is ongewenst voor zowel eigenaar als bewoner, en is ook in strijd met het doel van de regeling.

Daarom wordt de in artikel 6.4 opgenomen verplichting om expliciet goedkeuring te vragen aan de bewoner geschrapt en wordt in artikel 6.9 de mogelijkheid geïntroduceerd voor de bewoner om zijn medewerking aan het onderzoek en het treffen van maatregelen te onthouden. Dit schrapt een procedurestap (het expliciet vragen om toestemming). In het geval een bewoner geen medewerking verleent, bijvoorbeeld door geen toestemming te geven voor het betreden van de woning, vervalt op grond van artikel 114a, eerste lid, van de Wet geluidhinder de verplichting om maatregelen te treffen.

De eigenaar wordt wel nog steeds expliciet om toestemming gevraagd. Om duidelijk te maken dat zowel de bewoner als de eigenaar de medewerking aan het onderzoek en het treffen van maatregelen uit eigen beweging en op ieder moment in de procedure kan onthouden, worden beiden genoemd in het nieuwe vierde lid van artikel 6.9.

3.4 Herstel van een verouderde verwijzing naar het Bouwbesluit 2012

Artikel 6.6 van het Besluit geluidhinder geeft aan dat het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen alleen plaatsvindt aan geluidsgevoelige ruimten die voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2012 aan deze ruimten en de bereikbaarheid van die ruimten stelt. Voor deze eisen is aansluiting gezocht bij de technische vereisten die het Bouwbesluit 2012 stelt aan verblijfsruimten en de bereikbaarheid daarvan bij bestaande bouw. Het gaat hier bijvoorbeeld om veiligheidseisen ten aanzien van trappen en de bereikbaarheid van verblijfsruimten. Deze eisen waren voorheen opgenomen in hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit 2012, maar staan inmiddels verspreid over verschillende hoofdstukken van het Bouwbesluit 2012. Artikel 6.6 van het Besluit geluidhinder verwees dan ook ten onrechte (alleen) naar hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit 2012. Met dit wijzigingsbesluit wordt de onjuiste verwijzing hersteld.

Indien uit het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat niet aan deze eisen is voldaan, dan heeft de eigenaar de mogelijkheid om deze ruimten en de bereikbaarheid daarvan binnen een door de Minister gestelde termijn op eigen kosten alsnog in overeenstemming te (laten) brengen met deze eisen.

3.5 In overeenstemming brengen van termijnen

Bij de uitvoering van hoofdstuk 6 van het Besluit geluidhinder is de vraag opgeworpen in hoeverre er bij het doen van mededelingen aan de eigenaar van een woning of ander geluidsgevoelig gebouw sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is van belang omdat tegen een besluit bezwaar en beroep open staat.

Na het uitvoeren van een akoestisch onderzoek komt het bevoegd gezag tot een oordeel over de geluidwerende voorzieningen die getroffen moeten worden aan de woning. Deze conclusie wordt in een aanbod voorgelegd aan de eigenaar van de woning (artikel 6.8, eerste lid). Indien de eigenaar instemt met dit aanbod, worden de maatregelen feitelijk uitgevoerd door het bevoegd gezag (artikel 6.10). Indien de eigenaar niet met het aanbod instemt, vervalt op grond van artikel 114a, eerste lid, van de Wet geluidhinder de verplichting om geluidwerende maatregelen aan de woning te treffen.

Het oordeel met betrekking tot de noodzaak voor, en omvang van, geluidwerende maatregelen is een vaststelling van een recht op gevelmaatregelen door een bestuursorgaan, dat als een besluit moet worden aangemerkt. Het is mogelijk dat de eigenaar zich niet kan vinden in het aanbod dat door het bevoegd gezag wordt gedaan, bijvoorbeeld omdat de uitkomsten van het akoestisch onderzoek worden betwist. In dat geval kan bezwaar worden gemaakt tegen het oordeel, dat besloten ligt in het aanbod. De huidige termijn van drie weken in artikel 6.9, eerste lid, brengt met zich mee dat de eigenaar moet reageren op het aanbod terwijl tegen het oordeel dat besloten ligt in het aanbod nog bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Dit is onwenselijk. Artikel 6.9, eerste lid, wordt nu zodanig gewijzigd dat de reactietermijn voor de eigenaar begint te lopen vanaf het moment dat het aanbod onherroepelijk is geworden.

4. Administratieve en bestuurslasten

Onder meer als gevolg van de geconstateerde gebreken in het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder liggen de feitelijke uitvoerings- en bestuurslasten voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen hoger dan waarvan is uitgegaan bij het vaststellen van deze besluiten. Met de onderhavige wijzigingen wordt het lastenniveau teruggebracht, doordat de uitvoering van de regelgeving meer in overeenstemming wordt gebracht met de oorspronkelijke bedoeling. Ook de lasten voor beheerders van andere wegen en spoorwegen dan rijkswegen en hoofdspoorwegen nemen daardoor af.

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven.

5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De onderhavige wijzigingen van het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder hebben geen ingrijpende gevolgen voor de wijze van uitvoering en handhaving. De veranderingen betreffen vooral het verminderen van administratieve en uitvoeringslasten voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen. Voor de gekoppelde sanering verandert de wijze waarop maatregelen worden afgewogen en voor het nalevingsverslag wordt de regelgeving aangepast aan de heersende praktijk. De wijzigingen dragen bij aan verbetering van de uitvoering en de zorg voor de handhaving.

De wijzigingen zijn afgestemd met de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen (Rijkswaterstaat en ProRail), het Bureau Sanering Verkeerslawaai en met de Inspectie Leefomgeving en Transport. De wijziging van bijlage 5 van het Besluit geluid milieubeheer is ook afgestemd met de gemeente Vught. Dit heeft geleid tot overeenstemming over deze wijzigingen.

6. Voorbereiding van dit besluit

Ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer is het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur krachtens onder meer artikel 11.29, vierde lid, van de Wet milieubeheer overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal en in de Staatscourant bekend gemaakt.

Een aantal fracties van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft vragen gesteld die bij brief van 30 augustus 2017 zijn beantwoord. Op de publicatie in de Staatscourant zijn geen reacties ontvangen.

Omdat het besluit geen noemenswaardige gevolgen heeft voor burgers, bedrijven en instellingen is afgezien van het houden van een internetconsultatie.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel brengt enkele wijzigingen aan in de begripsbepaling van artikel 1 van het Besluit geluid milieubeheer.

Met de wijziging in het eerste lid wordt verduidelijkt dat de maatregelen die in onderdeel a worden genoemd geen geluidbeperkende maatregel zijn, zoals bedoeld in artikel 11.1 van de Wet milieubeheer.

Het tweede lid herstelt een verkeerde verwijzing in het derde lid van artikel 1.

Het derde lid voegt een aanvullende afwijking van het begrip «cluster» toe voor de toepassing van artikel 11.47 van de Wet milieubeheer. Bij deze besluiten hoeven alleen maatregelen te worden afgewogen in bijzondere gevallen, wanneer de Minister hiertoe expliciet heeft besloten. Bijvoorbeeld in het geval een nieuwe woning is gerealiseerd op basis van (naar later blijkt) verkeerde gegevens uit het geluidregister waardoor de geluidsbelasting bij volledig benut (hersteld) geluidproductieplafond hoger is dan waarvan is uitgegaan bij de projectie van de betreffende woning, en het treffen van gevelmaatregelen voor een dergelijke woning door het bevoegd gezag niet als de meest aangewezen maatregel wordt beschouwd. De aangepaste definitie beoogt te bereiken dat in zo’n geval alleen de woningen die aanleiding zijn voor het maatregelonderzoek bij de doelmatigheidsafweging worden betrokken.

De formulering van het nieuwe derde lid sluit aan bij de reeds in artikel 1, tweede lid, opgenomen afwijking van het begrip «cluster» in geval van saneringen. Een vergelijkbare werkwijze is beoogd.

Onderdeel B

Met deze wijziging wordt de verplichting van de beheerder om in het nalevingsverslag te rapporteren wanneer geluidproductieplafonds volledig zijn benut, verbreed. Deze verplichting zag alleen op referentiepunten waar de geluidproductie minder dan 0,5 dB onder het plafond lag en tot stand zijn gekomen met 11.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer. De verplichting wordt verbreed naar alle referentiepunten waar de geluidproductie 0,5 dB of minder onder het plafond ligt.

Onderdeel C

Met deze wijziging – die reeds in algemene zin is toegelicht in paragraaf 2.3 – wordt een nieuwe regel aan het financiële doelmatigheidscriterium toegevoegd. Deze regel beoogt te voorkomen dat een doelmatigheidsafweging bij gekoppelde sanering in belangrijke mate anders uitvalt dan eenzelfde afweging bij autonome sanering.

Bij toepassing van het (nieuwe) zesde lid van artikel 31 is een geluidbeperkende maatregel of een deel daarvan niet financieel doelmatig indien de maatregel of het deel daarvan uitsluitend wordt afgewogen voor saneringsobjecten en dus niet nodig is voor het bereiken van de toetswaarde voor de overige geluidsgevoelige objecten. De gehele geluidbeperkende maatregel kan daarvoor in delen worden beschouwd. Bijvoorbeeld indien een nieuw scherm van 4 meter hoog wordt overwogen, waarvan 2 meter is beoogd om zowel het effect van het wijzigingsproject op de geluidsgevoelige objecten weg te nemen als om de saneringsstreefwaarde op saneringsobjecten te benaderen, en de 2 meter daarbovenop uitsluitend nog tot doel heeft om de saneringsstreefwaarde op saneringsobjecten verder te benaderen. Voor het eerste deel van de geluidbeperkende maatregel in dit voorbeeld kunnen volgens het bestaande criterium de reductiepunten worden ingezet die door alle geluidsgevoelige objecten in het cluster worden gegenereerd. Voor het tweede deel van de geluidbeperkende maatregel in dit voorbeeld kunnen volgens de aanpassing van het financiële doelmatigheidscriterium uitsluitend de reductiepunten worden ingezet die worden opgebracht door de saneringsobjecten in het cluster waarvoor dit deel van de geluidbeperkende maatregel wordt overwogen. Slechts wanneer deze reductiepunten toereikend zijn om de bovenste 2 meter van het scherm in dit voorbeeld mogelijk te maken, is die bovenste 2 meter ook financieel doelmatig.

De voorwaarden aan geluidbeperkende maatregelen, zoals opgenomen in bijlage 3 van de Regeling geluid milieubeheer, blijven overigens gelden voor de volledige geluidbeperkende maatregel. De aanpassing van het financiële doelmatigheidscriterium zorgt er niet voor dat deze voorwaarden op ieder deel afzonderlijk van toepassing worden.

De beoordeling volgens het aangepaste criterium heeft alleen invloed op de omvang van het maatregelenpakket voor zover dit uitsluitend gericht is op het bereiken van de streefwaarde voor de saneringsobjecten. Daarom zal de beoordeling van dit deel van het maatregelenpakket volgens het aangepaste criterium altijd als sluitstuik van de beoordeling van de financiële doelmatigheid van het gehele maatregelenpakket voor het betreffende cluster worden uitgevoerd. Hiermee wordt voorkomen dat deze regel interfereert met andere voorwaarden voor geluidbeperkende maatregelen. Deze voorwaarde kan daarom niet leiden tot minder financieel doelmatige maatregelen voor de niet-saneringsobjecten in het cluster dan in de situatie waarin geen saneringsobjecten aanwezig zouden zijn.

Onderdelen D, E en F

Deze wijzigingen zijn reeds toegelicht in paragraaf 2.5 van het algemene deel van deze toelichting. In aanvulling daarop wordt nog het volgende opgemerkt.

In artikel 32, derde lid, van het Besluit geluid milieubeheer is een werkwijze neergelegd om geluidsgevoelige objecten, niet zijnde woningen, om te rekenen tot woningen ten behoeve van het bepalen van het aantal reductiepunten. Deze werkwijze wordt nu verbreed naar de berekening van de geluidreductie bij de toepassing van artikel 34 van het Besluit geluid milieubeheer. Artikel 32, derde lid, is daartoe nu opgenomen in het nieuwe artikel 34a en van toepassing verklaard op artikel 32 en 34.

Het nieuwe artikel 34a van het Besluit geluid milieubeheer heeft tot gevolg dat wanneer een geluidsgevoelig object, niet zijnde een woning, voor meerdere woningen meetelt bij het bepalen van de reductiepunten, dit object ook als meerdere woningen telt bij het berekenen van de geluidreductie van de onderzochte maatregel in het kader van artikel 34.

Onderdeel G

Deze wijziging is reeds toegelicht in paragraaf 2.2 van deze toelichting. In aanvulling hierop wordt nog het volgende opgemerkt.

In het nieuwe artikel 36a wordt aangegeven in welke gevallen het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 11.42 van de Wet milieubeheer buiten toepassing blijven bij de wijziging van een geluidproductieplafond. De wijziging moet dan voldoen aan de drie voorwaarden die in artikel 36a zijn genoemd. Op grond van de eerste twee voorwaarden blijft de gekoppelde sanering achterwege als de wijziging van het geluidproductieplafond de saneringsopgave niet zou vergroten. Daarvan is sprake als er door de wijziging geen saneringsobjecten bijkomen en de geluidsbelasting als bedoeld in artikel 11.57 van de Wet milieubeheer op bestaande saneringsobjecten niet toeneemt.

De derde voorwaarde ziet op de mogelijkheid dat een gecombineerde uitvoering met een sanering geen aanmerkelijke voordelen oplevert. Als een verlaging van het plafond het gevolg is van het aanbrengen of wijzigen van een geluidafschermende voorziening, en er tevens saneringsobjecten aanwezig zijn op de locatie waar de geluidsgevoelige objecten liggen waarvoor deze voorziening wordt afgewogen, zal in veel gevallen sprake zijn van de mogelijkheid om aanmerkelijk kostenvoordeel te behalen of om verkeershinder of hinder voor de omgeving tijdens werkzaamheden te beperken door tegelijkertijd ook de saneringsmaatregelen te treffen. Ook in een situatie waarin specifiek voor de saneringsdoelstelling geen extra maatregelen in aanmerking genomen hoeven te worden, kan het een aanmerkelijk voordeel opleveren om de sanering alsnog gekoppeld mee te nemen in de wijziging van het geluidproductieplafonds omdat daarmee een afzonderlijke procedure op een later moment in de tijd wordt voorkomen. In dergelijke gevallen blijft het verplicht om de nog niet afgehandelde sanering te betrekken in de wijziging van het geluidproductieplafond.

Wanneer aan de voorwaarden van artikel 36a wordt voldaan, blijft de toepassing van het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 11.42 van de Wet milieubeheer achterwege. In de aanvraag om wijziging van het geluidproductieplafond, respectievelijk in de toelichting van het ambtshalve besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond (bijvoorbeeld een tracébesluit), moet dan voldoende aannemelijk zijn gemaakt dat dit het geval is. Gedetailleerd onderzoek is daarvoor in de regel niet nodig. Dat geldt zowel voor het criterium «geen uitbreiding saneringsopgave» als voor het criterium «geen aanmerkelijk voordeel». Bijvoorbeeld in het geval dat de wijziging van het geluidproductieplafond een verlaging daarvan inhoudt, zonder dat deze wordt veroorzaakt door het treffen van een afschermende voorziening, zal duidelijk zijn dat dit geen verhogend effect heeft op de geluidsbelastingen op sanerings- en andere geluidsgevoelige objecten.

Als toepassing van het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 11.42 van de Wet milieubeheer achterwege blijft (en er dus niet gekoppeld wordt gesaneerd), blijft artikel 11.56 van de Wet milieubeheer wel van toepassing. Dit betekent dat voor de betreffende gewijzigde geluidproductieplafonds – die met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer van rechtswege tot stand zijn gekomen – een saneringsplan zal moeten worden opgesteld.

Onderdeel H

Voor de te volgen procedure indien de beheerder voornemens is geluidwerende maatregelen te treffen, wordt in artikel 37 van het Besluit geluid milieubeheer de procedure van hoofdstuk 6 van het Besluit geluidhinder van overeenkomstige toepassing verklaard. Omdat met dit besluit artikel 6.9 van het Besluit geluidhinder wordt uitgebreid met een vierde lid, dient in artikel 37 ook een verwijzing naar artikel 6.9, vierde lid, te worden opgenomen.

Daarnaast is een verkeerde verwijzing hersteld.

Onderdeel I

In het nieuwe artikel 37a van het Besluit geluid milieubeheer is geregeld dat geluidwerende voorzieningen niet worden aangebracht aan geluidsgevoelige objecten als voor deze objecten de verwachting bestaat dat zij binnen vijf jaar zullen worden onteigend of dat de bewoning of het gebruik als geluidsgevoelig object binnen die termijn permanent zal worden beëindigd. De termijn van vijf jaar is gerelateerd aan het onherroepelijk worden van het besluit waaruit de verplichting voortvloeit om het geluidsgevoelige object te onderzoeken op het voldoen aan de binnenwaarde. Dit zijn besluiten waarin geluidproductieplafonds worden vastgesteld of gewijzigd, of een saneringsplan wordt vastgesteld.

Van een verwachting als hiervoor bedoeld is in ieder geval sprake als er een besluit is genomen waarmee onteigening mogelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld een onherroepelijk tracébesluit. Daarnaast kan er een verwachting van onteigening of beëindiging van het gebruik als geluidsgevoelig object zijn als de gemeente informatie heeft over bijvoorbeeld een stadsvernieuwingsproject waarbij de bestemming wijzigt en geluidsgevoelige functies op die locatie niet langer mogelijk zijn. Ook informatie over sloopaanvragen van een geluidsgevoelig object geeft een verwachting dat een gebouw op korte termijn zal verdwijnen. Bij voorkeur blijkt dit uit een (ontwerp)besluit, maar ook andere stukken kunnen aantonen dat de verwachting gerechtvaardigd is. De plannen zullen dan wel in voldoende mate concreet moeten zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van de afbakening van het gebied en de financiering. De verwachting moet derhalve verifieerbaar zijn.

Het tweede lid bepaalt dat de eigenaren een schriftelijke mededeling ontvangen wanneer de Minister besluit af te zien van geluidwerende maatregelen. De mededeling is een besluit. Wanneer de informatie op basis waarvan het besluit genomen is onjuist is, heeft de eigenaar de mogelijkheid bezwaar te maken en de Minister kan dan zo nodig op het besluit terugkomen. Deze procedure draagt er verder aan bij dat een zorgvuldige afweging wordt gemaakt of er inderdaad sprake is van de situatie waarin van geluidwerende maatregelen moet worden afgezien.

Onderdeel J

Het saneringsproject N65 in Vught is in Bijlage 5 van het Besluit geluid milieubeheer aangewezen als een van de saneringsprojecten vanwege rijkswegen waarop de Wet geluidhinder nog van toepassing is. Na inwerkingtreding van het Besluit geluid milieubeheer per 1 juli 2012 zijn er ontwikkelingen in de omgeving van het saneringsproject geweest die tot gevolg hebben dat de sanering niet meer kan worden uitgevoerd op de oorspronkelijk beoogde manier. Omdat de ligging van zowel de weg als het spoor zodanig wordt aangepast dat de vier in Bijlage 5 genoemde geluidschermen niet op de oorspronkelijk beoogde wijze kunnen worden uitgevoerd, is de daarvoor gestarte procedure stopgezet. Inmiddels wordt de sanering bezien in de context van het spoorproject PHS3 Meteren-Boxtel, waarin een aanpassing van de N65 wordt meegenomen. Deze aanpassing van de N65 overlapt vrijwel geheel met het gebied van het saneringsproject N65 Vught. De reden om het saneringsproject op de lijst van Bijlage 5 te plaatsen, is daarmee komen te vervallen en met dit besluit wordt het saneringsproject uit Bijlage 5 geschrapt. Het normenkader van de Wet milieubeheer kan worden toegepast op het saneringsproject N65 Vught en dit is ook wenselijk omdat dit normenkader ook van toepassing is op de overige geluidaspecten van het spoorproject PHS Meteren-Boxtel (naleving geluidproductieplafonds langs dit wegvak en sanering als gevolg vanwege het spoorgeluid). Zo wordt bereikt dat er een eenduidig normenkader is voor de geluidsgevoelige objecten langs dit deel van de N65 en het spoor.

Onder de Wet geluidhinder geldt een saneringsstreefwaarde van 48 dB, in de Wet milieubeheer is deze waarde 60 dB. Bij beide wettelijke regimes geldt echter hetzelfde doelmatigheidscriterium, volgens welke een afweging plaatsvindt van kosten (via maatregelpunten en reductiepunten) en geluidreductie. Bij saneringen onder de Wet geluidhinder zal de streefwaarde van 48 dB niet altijd worden gehaald, omdat er niet altijd voldoende reductiepunten beschikbaar zijn om de maatregelen te treffen die nodig zijn om een geluidbelasting van 48 dB te realiseren. Ook als er wel voldoende reductiepunten beschikbaar zijn, is het geheel terugbrengen van de geluidbelasting tot 48 dB niet altijd financieel doelmatig, gelet op de verhouding tussen de extra maatregelpunten en extra geluidreductie die met «de laatste meters» schermhoogte gemoeid zijn. Daarnaast wordt deze streefwaarde ook niet altijd gehaald omdat er stedenbouwkundige of landschappelijke bezwaren kunnen bestaan tegen een daarvoor benodigd hoog geluidscherm. Dit zijn volgens de regelgeving redenen waarom afgezien kan worden van schermen met een bepaalde hoogte. In de praktijk worden daarom vaak lagere schermen geplaatst dan waar reductiepunten voor beschikbaar zijn, en wordt een hogere waarde boven de 48 dB vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder. De verwachting is dat toepassing van de normering van de Wet milieubeheer in het onderhavige geval geen substantiële effecten zal hebben op de omvang van de uiteindelijk te treffen maatregelen.

Artikel II

Onderdelen A en F

Met deze wijzigingen wordt de verwijzing naar het begrip verblijfsruimte gecorrigeerd.

Onderdelen B, E en G

Deze wijzigingen voorkomen dat bij de wijziging van een spoorweg en in een saneringsprogramma als bedoeld in afdeling 4.3 van het Besluit geluidhinder maatregelen zouden moeten worden onderzocht en eventueel worden getroffen voor of aan woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen waarbij tijdelijk is afgeweken van het bestemmingsplan. De regeling voor spoorwegen wordt daarmee gelijk getrokken aan de regeling zoals die geldt voor wegen die onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder vallen. Daartoe is met de wet van 10 februari 2017 artikel 1b van de Wet geluidhinder gewijzigd.

Ten behoeve van andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen wordt een identieke afwijking gecreëerd in geval van een reconstructie van een weg (artikel 3.3 van het Besluit geluidhinder).

Onderdelen C en F

In de artikelen 3.5, tweede lid, onderdeel b en 4.16, derde lid, onderdeel b wordt verwezen naar een tweetal tabellen van bijlage A van de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai. In 2010 is deze regeling gewijzigd waardoor deze verwijzing niet meer juist is. Dit wordt nu hersteld.

Onderdeel D

Met deze wijziging wordt de zinsnede «bij gesloten ramen,» ter verduidelijking toegevoegd aan de bepalingen in artikel 3.10 van het Besluit geluidhinder. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Daarnaast is een onjuiste verwijzing hersteld.

Onderdeel I

Deze wijziging corrigeert een taalfout.

Onderdelen J en M

De verplichting om expliciet toestemming te vragen voor het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek aan de bewoner in artikel 6.4 van het Besluit geluidhinder vervalt. In de plaats daarvan wordt in artikel 6.9 van het Besluit geluidhinder de mogelijkheid gecreëerd voor de bewoner om uit eigen beweging zijn medewerking te onthouden aan het aanbrengen van de voorgestelde geluidwerende maatregelen. Zodra de eigenaar instemt met het besluit en eventueel de overeenkomst kunnen de maatregelen worden uitgevoerd.

Om duidelijk te maken dat zowel de bewoner als de eigenaar de medewerking aan het onderzoek en het treffen van maatregelen uit eigen beweging kan opzeggen, worden beiden opgenomen in het nieuwe vierde lid van artikel 6.9.

Het aanbod, zoals bedoeld in artikel 6.8, eerste lid onder a, van het Besluit geluidhinder bevat een oordeel van een bestuursorgaan over de omvang van de rechten waar een eigenaar aanspraak op kan maken. Dit oordeel wordt aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor staan bezwaar en beroep open tegen het aanbod. Om een eventuele bezwaar- en beroepsprocedure niet bij voorbaat te frustreren, wordt de termijn voor instemming met het aanbod gekoppeld aan het onherroepelijk worden van het aanbod. Zo wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om op te komen tegen het oordeel van het bestuursorgaan over de omvang van het maatregelenpakket.

Omdat de termijn voor bezwaar tegen het aanbod zes weken is, heeft de eigenaar dan al ruim de tijd om kennis te nemen van het aanbod. Een termijn van twee weken voor het instemmen met het aanbod na die termijn van zes weken (en eventueel de tijd daarna waarin het bezwaar wordt behandeld) is daarom voldoende.

Onderdeel K

In artikel 6.6, eerste lid, van het Besluit geluidhinder worden omstandigheden omschreven waardoor er extra voorzieningen moeten worden getroffen bovenop de geluidwerende maatregelen. Dit zijn de voorzieningen waar de eigenaar zelf verantwoordelijkheid voor draagt, bijvoorbeeld om achterstallig onderhoud op te lossen of om te voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Een eigenaar moet zelf zorgen dat de ruimten die hij in gebruik heeft genomen als geluidsgevoelige ruimte, daartoe ook geschikt zijn. Door een eerdere wijziging van het Bouwbesluit 2012 wordt echter ten onrechte alleen nog naar de technische eisen in het kader van gezondheid (het huidige hoofdstuk 3) verwezen. Dit artikel wordt daarom zodanig gewijzigd dat aan alle in het Bouwbesluit 2012 gestelde technische eisen inzake bestaande bouw moet zijn voldaan om voor isolatie in aanmerking te komen. Hiermee wordt voorkomen dat een verplichting bestaat om een geluidsgevoelige ruimte van overheidswege te isoleren, terwijl die ruimte helemaal niet bestemd is en ook niet geschikt is om als geluidsgevoelige ruimte te gebruiken.

De tweede wijziging van artikel 6.6 houdt verband met het volgende. In de praktijk komt het voor dat een woning meermalen voor een isolatieonderzoek in aanmerking komt. Dat kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van sanering gevolgd door een (spoor)wegaanpassing of door elkaar opvolgende infrastructurele veranderingen. Wanneer in een dergelijk geval aan een woning eerder geluidisolatie van rijkswege is aangebracht, mag van de eigenaar verwacht worden dat deze de geluidisolatie in stand houdt of in ieder geval zorg draagt voor eenzelfde geluidwerende werking bij vervanging of aanpassing daarvan. Daarom wordt aan artikel 6.6, eerste lid, de situatie toegevoegd dat de mate van geluidwering die is behaald met die eerder van rijkswege aangebrachte isolatie, het uitgangspunt is voor een nieuw gevelisolatieonderzoek. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat er aanvullende isolatiemaatregelen nodig zijn, worden die alleen getroffen als de eigenaar de kosten draagt voor het opnieuw aanbrengen van de eerdere isolatiemaatregelen.

Wanneer uit het onderzoek blijkt dat geen maatregelen nodig zijn aanvullend op de eerder aangebrachte geluidisolatie, is artikel 6.8, vierde lid, Besluit geluidhinder van toepassing en ontvangt de eigenaar daarover een mededeling.

Onderdeel L

In artikel 6.7, eerste lid, wordt verwezen naar de verklaring, bedoeld in artikel 6.6. Ter verduidelijking wordt hier het lid aan toegevoegd waarnaar wordt verwezen.

Artikelen III en IV

De wijzigingen in het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder hebben gevolgen voor verschillende besluiten op grond van de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Tracéwet.

De aanpassingen in het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit geluidhinder vereisen een specifiek overgangsrecht, omdat voornoemde besluiten betrekking hebben op grote infrastructurele projecten die in het algemeen een zeer lang voorbereidingstraject kennen. Een onverkorte toepassing van het nieuwe recht op deze projecten zou bijvoorbeeld tot gevolg kunnen hebben dat een akoestisch onderzoek dat reeds is uitgevoerd overeenkomstig de oude regels, opnieuw zou moeten worden uitgevoerd met toepassing van de nieuwe regels. Hiermee gaan niet alleen extra kosten gepaard, maar dit verlengt ook het bestuurlijke traject.

Het maken van een juiste keuze voor toepassing van oud of nieuw recht hangt af van de stand waarin een specifiek project zich bevindt en de mate waarin reeds kosten zijn gemaakt voor bijvoorbeeld akoestisch onderzoek. Dit vergt in het geval van de in de bijlage bij artikel IV van dit besluit genoemde projecten een specifieke afweging die niet goed in algemene overgangsregels kan worden neergelegd. Om deze redenen is ervoor gekozen de keuze voor toepassing van oud of nieuw recht in deze gevallen aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat te laten.

De overgangsperiode is omwille van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid zo kort mogelijk gehouden. Omwille van zowel voortgang als rechtszekerheid is bovendien bepaald dat de eenmaal ingeslagen weg wordt gevolgd tot het besluit onherroepelijk is; indien na een eventuele vernietiging een nieuw besluit nodig zou zijn, wordt daar dus hetzelfde eerder gekozen regime op toegepast.

Artikel V

De inwerkingtreding van dit besluit zal worden bepaald bij koninklijk besluit. Hierbij zal rekening worden gehouden met de in de Aanwijzingen voor de regelgeving vastgelegde systematiek van vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Stb. 2017, 57.

X Noot
2

Kamerstukken II 34 525, 2016–2017, nr. 3, p. 15.

X Noot
3

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven