Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2017, 300 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2017, 300 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 februari 2017, 2017-0000032643, directie Financiële Markten;
Gelet op verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PbEU 2014, L 173), artikel 106, achtste lid, van de Pensioenwet, de artikelen 1:3a, vierde lid, 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, 1:80, onderdeel b, 1:81, tweede en derde lid, 1:82, tweede lid, 1:88a, 1:97, derde lid, onderdeel b, 3:5, vierde lid, 3:9, derde lid, 3:99, derde lid, 4:10, derde lid, 4:14, tweede lid, 5:25w, tweede lid, 5:68, eerste lid, 5:76, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, artikel 3, vierde lid, van de Wet toezicht financiële verslaggeving, artikel 110c, achtste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de artikelen 25, tweede lid, en 30, derde lid, van de Woningwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 april 2017, nr. W06.17.0057/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 21 juni 2017, 2017-0000117965, directie Financiële Markten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt «artikel 1:81, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht» vervangen door: artikel 1:81, tweede en derde lid, van de Wet op het financieel toezicht.
B
Na artikel 1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Dit besluit berust mede op de artikelen 1:81, derde lid, 1:82, tweede lid, 1:88a en 1:97, derde lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht.
1. Onverminderd de artikelen 3:4 en 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht, houdt de toezichthouder bij het vaststellen van een bestuurlijke boete in ieder geval rekening met de volgende omstandigheden, voor zover die van toepassing zijn:
a. de ernst en de duur van de overtreding;
b. het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen;
c. de verliezen die derden wegens de overtreding hebben geleden en de schade die is toegebracht aan de werking van de markten of aan de economie in bredere zin;
d. de gevolgen van de overtreding voor het financieel stelsel;
e. de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten;
f. eerdere overtredingen van de overtreder;
g. de mate waarin de overtreder meewerkt bij het vaststellen van de overtreding;
h. maatregelen die de overtreder na de overtreding heeft genomen om herhaling van de overtreding te voorkomen.
2. De omstandigheden genoemd in het eerste lid, onderdelen g en h, kunnen slechts tot een verlaging van de bestuurlijke boete leiden.
C
1. Het tweede en derde lid van artikel 2 komen te luiden:
2. De toezichthouder verlaagt of verhoogt het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de ernst of duur van de overtreding, mede gelet op de omstandigheden genoemd in artikel 1b, onderdelen a tot en met d, een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigen.
3. De toezichthouder verlaagt of verhoogt het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de verwijtbaarheid, mede gelet op de omstandigheden genoemd in artikel 1b, onderdelen e en f, een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigen.
D
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de toezichthouder een boete oplegt ter zake van een overtreding waarvoor ingevolge artikel 1:82 van de Wet op het financieel toezicht geldt dat de boete ten hoogste een percentage bedraagt van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarmee de bestuurlijke boete wordt opgelegd.
E
In artikel 4, tweede lid, wordt na «op basis van het eerste lid» ingevoegd: of de omstandigheden genoemd in artikel 1b, onderdelen g en h,.
F
De artikelen 4a en 4b vervallen.
G
Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden:
H
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «is als volgt beboetbaar:» vervangen door: is beboetbaar zoals bepaald in onderstaande tabellen.
2. Het tweede lid wordt boven de tabel geplaatst.
3. Na het tweede lid worden boven de tabel drie leden ingevoegd, luidende:
3. Indien in onderstaande tabellen in de kolom «Boetecategorie» tussen haakjes een bedrag is opgenomen, geldt dit bedrag op grond van artikel 1:81, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht als maximumbedrag. In dat geval geldt als basisbedrag de helft van dat maximumbedrag.
4. Indien in onderstaande tabellen in de kolom «Boetecategorie» tussen haakjes een percentage is opgenomen, kan op grond van artikel 1:82, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht bij overtreding van dat voorschrift een bestuurlijke boete worden opgelegd van ten hoogste het opgenomen percentage van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarmee de bestuurlijke boete wordt opgelegd.
5. Indien in onderstaande tabellen in de kolom «Bijzondere termijn openbaarmaking» een «P» staat opgenomen, maakt de toezichthouder op grond van artikel 1:97, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete zo spoedig mogelijk openbaar.
4. Aan de tabellen wordt aan de rechterzijde naast de kolom «Boetecategorie» een nieuwe kolom toegevoegd, waarvan het opschrift luidt: Bijzondere termijn openbaarmaking.
5. In de tabel «Wet op het financieel toezicht», vervallen de volgende artikelen met de daarbij behorende boetecategorieën:
3:39, eerste en tweede lid |
2 |
3:47, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid |
2 |
3:72, eerste, derde en zevende lid |
2 |
3:135, eerste, tweede en zesde lid |
2 |
4:49, eerste tot en met vierde lid |
2 |
4:59, eerste en tweede lid |
2 |
4:60, eerste tot en met vierde lid |
2 |
4:87, eerste, tweede en vierde lid |
2 |
4:100, eerste en derde lid |
2 |
4:100, tweede lid |
2 |
5:25c, eerste en zesde tot en met negende lid |
3 |
5:25m, eerste tot en met derde lid, zesde en achtste lid |
2 |
5:34, eerste en tweede lid |
2 |
5:35, eerste tot en met vierde lid |
2 |
5:38, eerste tot en met derde lid |
3 |
5:39, eerste en tweede lid |
3 |
6. In de tabel «Wet op het financieel toezicht» worden in de numerieke volgorde de volgende artikelen met de daarbij behorende boetecategorieën ingevoegd:
3:39, eerste lid |
2 |
3:39, tweede lid |
2 |
3:47, eerste lid |
2 |
3:47, tweede, derde, vijfde en zesde lid |
2 |
3:72, eerste en zevende lid |
2 |
3:72, derde lid |
2 |
3:135, eerste lid |
2 |
3:135, tweede en zesde lid |
2 |
4:49, eerste lid |
2 |
4:49, tweede tot en met vierde lid |
2 |
4:59 |
2 |
4:60, eerste, tweede en vierde lid |
2 |
4:60, derde lid |
2 |
4:87, eerste en tweede lid |
2 |
4:87, vierde lid |
2 |
4:100, eerste lid |
2 |
4:100, tweede lid |
1 |
4:100, derde lid |
2 |
5:25c, eerste lid |
3 |
5:25c, zesde tot en met negende lid |
3 |
5:25m, eerste, tweede, vijfde en zevende lid |
2 |
5:34 |
2 |
5:35 |
2 |
5:38, eerste en tweede lid |
3 |
5:38, derde lid |
3 |
5:39, eerste lid |
3 |
5:39, tweede lid |
3 |
7. In de tabel «Wet op het financieel toezicht», wordt in de kolom «Boetecategorie» in de rijen van de artikelen 5:25c, eerste lid (nieuw), 5:25d eerste en derde lid, 5:25e, 5:25h, eerste en tweede lid, 5:38, eerste en tweede lid (nieuw), 5:38, derde lid (nieuw), 5:39, eerste lid (nieuw), 5:39 tweede lid (nieuw) en 5:41, eerste en tweede lid, na het nummer van de categorie geplaatst: (€ 10.000.000).
8. In de tabel «Wet op het financieel toezicht», wordt in de kolom «Bijzondere termijn openbaarmaking» in de rijen van de artikelen 1:89, 2.3.0e, 2.3.0j, 2:10, vierde lid, 2:15, tweede lid, 2:18, tweede lid, 2:25, tweede lid, 2:26, 2:36, vijfde lid, 2:45, vierde lid, 2:54, vierde lid, 2:100, tweede lid, 2:103, 3:5, vierde lid, 3:35, 3:38, 3:39, eerste lid (nieuw), 3:47, eerste lid (nieuw), 3:67, derde en vierde lid, 3:68, derde lid, 3:72, derde lid (nieuw), 3:99, eerste lid, 3:135, eerste lid (nieuw), 3:141, eerste lid, 3:144, eerste lid, 3:146, eerste lid, 3:148, eerste lid, 3:153, 3:264, eerste lid, 4:15, eerste lid, 4:19, eerste tot en met het derde lid, 4:20, eerste en derde lid, 4:22, eerste en tweede lid, 4:23, eerste en tweede lid, 4:24, eerste en derde lid, 4:31, eerste tot en met derde lid, 4:31a, 4:42, 4:49, eerste lid (nieuw), 4:53, 4:59 (nieuw), 4:60, derde lid (nieuw), 4:74, eerste lid, 4:87, eerste en tweede lid (nieuw), 4:94, eerste en derde lid, 4:95, eerste en derde lid, 4:96, eerste en tweede lid, 4:100, derde lid (nieuw), 4:100c, 5:34 (nieuw), 5:35, 5:38, eerste en tweede lid (nieuw), 5:39, eerste lid (nieuw), 5:40, 5:42, 5:43, eerste en tweede lid, 5:48, derde tot en met achtste lid, 5:60, eerste en derde lid, 5:62, eerste lid en 5:64, eerste en vierde tot en met zevende lid een P geplaatst.
9. In de tabel «Besluit marktmisbruik Wft» wordt in de numerieke volgorde een rij ingevoegd, luidende:
2 |
2 (€ 2.500.000; 5%). |
I
Artikel 10a vervalt.
Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 35c, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 5:53, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 7, eerste lid, van de verordening marktmisbruik.
2. In onderdeel a wordt «artikel 5:56 of 5:58 Wft» vervangen door: artikel 14 of 15 van de verordening marktmisbruik.
3. In de onderdelen d en e wordt «artikel 35h, onderdeel a of b» steeds vervangen door: artikel 35h, eerste lid, onderdeel a of b,.
B
Artikel 35h wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw), onderdelen d en e, vervalt steeds de zinsnede: als bedoeld in artikel 5:53, vierde lid, van de wet.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt, in afwijking van artikel 1:1 van de wet, onder uitgevende instelling verstaan:
a. rechtspersoon, vennootschap of instelling die financiële instrumenten heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven en die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, een multilaterale handelsfaciliteit of met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem in een staat die geen lidstaat is of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd; of
b. degene die een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, voorstelt ongeacht of die koopovereenkomst tot stand komt.
C
Subonderdeel 1.1 van bijlage C wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «(artikelen 5:53 en 5:56 van de wet)» wordt vervangen door: (artikelen 5:53 en 5:56 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
2. De zinsnede «(artikel 5:57 van de wet)» wordt vervangen door: (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
3. De zinsnede «– overtreding van een bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;» vervalt.
4. Na de zinsnede «– het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in artikelen 5:53 en 5:56 van de wet of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten)» wordt ingevoegd:
– handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– overtreding van een andere bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;.
Het Besluit marktmisbruik Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:
informatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening marktmisbruik.
B
In artikel 1a wordt «de artikelen 3:10, tweede lid,» vervangen door: de artikelen 1:3a, vierde lid, 3:10, tweede lid,.
C
Hoofdstuk 2 komt te luiden:
Een uitgevende instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 21, van de verordening marktmisbruik en een deelnemer aan een emissierechtenmarkt als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 20, van de verordening marktmisbruik hoeven slechts op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten schriftelijk uiteen te zetten op welke wijze aan de in artikel 17, vierde lid, van de verordening marktmisbruik opgenomen voorwaarden voor uitstel is voldaan.
Een uitgevende instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 21, van de verordening marktmisbruik en een deelnemer aan een emissierechtenmarkt als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 20, van de verordening marktmisbruik zijn niet gehouden de overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de verordening marktmisbruik aan de Autoriteit Financiële Markten gemelde informatie openbaar te maken als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de verordening marktmisbruik.
D
De hoofdstukken 3 en 5 vervallen.
E
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «koersgevoelige informatie» vervangen door: voorwetenschap.
2. In onderdeel b wordt «informatie moet worden aangemerkt als koersgevoelig» vervangen door: moet worden aangemerkt als voorwetenschap.
F
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Een onderneming als bedoeld in artikel 5:68, eerste lid, van de wet beschikt over passende procedures die haar werknemers in staat stellen om door hen geconstateerde mogelijke of feitelijke overtredingen van de verordening marktmisbruik intern te melden.
Subonderdeel 1.1 van de bijlage van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «(artikelen 5:53 en 5:56 van de wet)» wordt vervangen door: (artikelen 5:53 en 5:56 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
2. De zinsnede «(artikel 5:57 van de wet)» wordt vervangen door: (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
3. De zinsnede «– overtreding van een bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;» vervalt.
4. Na de zinsnede «– het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in artikelen 5:53 en 5:56 van de wet of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten)» wordt ingevoegd:
– handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– overtreding van een andere bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;.
Het Besluit openbare biedingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien ingevolge dit besluit een openbare mededeling is vereist wordt deze openbare mededeling onverwijld en overeenkomstig het bij of krachtens artikel 17, eerste lid, tweede alinea, van de verordening marktmisbruik bepaalde gedaan. Artikel 17, vierde lid, van de verordening marktmisbruik is van overeenkomstige toepassing.
2. In het tweede lid wordt «artikel 5:25i, tweede lid, van de wet,» vervangen door: artikel 17, eerste lid, van de verordening marktmisbruik.
3. In het derde lid wordt «informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, van de wet» vervangen door: informatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening marktmisbruik.
4. In het vierde lid wordt «artikel 5:25i, derde lid, onder a, van de wet» vervangen door: artikel 17, vierde lid, onderdeel a, van de verordening marktmisbruik.
B
In artikel 5, derde lid, onderdeel c, wordt «artikel 5:25i, tweede lid, van de wet» vervangen door: artikel 17, eerste lid, van de verordening marktmisbruik.
C
In artikel 7, derde lid, wordt «artikel 5:25i van de wet» vervangen door: artikel 17, eerste lid, van de verordening marktmisbruik.
Subonderdeel 1.1 van bijlage A van het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «(artikelen 5:53 en 5:56 van de wet)» wordt vervangen door: (artikelen 5:53 en 5:56 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
2. De zinsnede «(artikel 5:57 van de wet)» wordt vervangen door: (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
3. De zinsnede «– overtreding van een bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;» vervalt.
4. Na de zinsnede «– het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in artikelen 5:53 en 5:56 van de wet of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten)» wordt ingevoegd:
– handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– overtreding van een andere bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;.
Het Besluit reikwijdtebepalingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17 wordt «hoofdstukken 5.1 en 5.3, de afdelingen 5.4.1 en 5.4.2, en hoofdstuk 5.5» vervangen door: hoofdstukken 5.1, 5.3 en 5.5.
B
Subonderdeel 1.1 van de bijlage wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «(artikelen 5:53 en 5:56 van de wet)» wordt vervangen door: (artikelen 5:53 en 5:56 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
2. De zinsnede «(artikel 5:57 van de wet)» wordt vervangen door: (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten).
3. De zinsnede «– overtreding van een bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;» vervalt.
4. Na de zinsnede «– het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in artikelen 5:53 en 5:56 van de wet of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van de wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten)» wordt ingevoegd:
– handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– overtreding van een andere bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;.
Het Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk III vervalt.
B
In artikel 7, eerste lid, wordt «artikel 5:25m, vijfde lid» vervangen door: artikel 5:25m, vierde lid.
Onderdeel 1 van bijlage 2 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «(artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)) » wordt vervangen door: (artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten (WED)).
2. De zinsnede «(artikel 5:57 van de Wft)» wordt vervangen door: (artikel 5:57 van de Wft juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED).
3. Na de zinsnede «• het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in artikelen 5:53 en 5:56 van de Wft of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van de Wft juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED)» wordt ingevoegd:
• handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PbEU 2014, L 173) (verordening marktmisbruik) juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED);
• het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED);
• het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED);.
In artikel 2, eerste lid, van het Besluit toezicht financiële verslaggeving wordt «artikel 5:25m, eerste, tweede en zesde lid» vervangen door: artikel 5:25m, eerste, tweede en vijfde lid.
Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
B
De artikelen 5 en 6 komen te luiden:
1. De bevoegde autoriteit kan ter zake van overtreding van voorschriften gesteld ingevolge de in de bijlage 2 genoemde artikelen een bestuurlijke boete opleggen, met toepassing van het basisbedrag, maximumbedrag en, indien van toepassing, het percentage van de netto-omzet van de boetecategorie waarin het voorschrift is gerangschikt.
2. Indien de bijlage, ter uitvoering van artikel 1:81, derde lid, een verhoogd maximumbedrag of, ter uitvoering van artikel 1:82, tweede lid, een percentage van de netto-omzet vermeldt, geldt dat maximumbedrag of percentage.
3. Indien de bijlage, ter uitvoering van artikel 1:81, derde lid, een verhoogd maximumbedrag vermeldt, geldt als basisbedrag de helft van dat maximumbedrag.
4. Paragraaf 1 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector is van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 7 komt te luiden:
De toezichthouder kan een waarschuwing of verklaring als bedoeld in artikel 1:94 van de Wet op het financieel toezicht publiceren, indien nodig onder vermelding van de overwegingen, bij overtreding van een voorschrift of verbod dat is gesteld bij of krachtens verordening (EU) nr. 596/2014 (marktmisbruik).
D
In bijlage 1 wordt in het onderdeel met betrekking tot verordening (EU) nr. 596/2014 (marktmisbruik) «Artikelen 4, eerste en vijfde lid» vervangen door «Artikelen 4, eerste, vierde en vijfde lid» en wordt «19, eerste derde, vijfde, zesde, tiende, elfde, veertiende en vijftiende lid» vervangen door: 19, eerste, tweede, vijfde, zesde, tiende tot en met twaalfde lid.
E
In bijlage 2 komt het onderdeel met betrekking tot verordening (EU) nr. 596/2014 (marktmisbruik) te luiden:
Artikel |
Boetecategorie |
Bijzondere termijn openbaarmaking |
---|---|---|
4, eerste lid |
2 |
|
14 |
3 (€ 15.000.000; 15%) |
|
15 |
3 (€ 15.000.000; 15%) |
|
16, eerste lid, eerste alinea en tweede lid, eerste volzin |
2 (€ 2.500.000; 5%) |
|
16, eerste lid, tweede alinea en tweede lid, tweede volzin |
2 (€ 2.500.000; 5%) |
P |
17, eerste,tweede, vierde, zesde, zevende en achtste lid |
3 |
|
18, eerste en tweede lid |
3 |
|
18, derde tot en met vijfde lid |
2 |
|
19, eerste en tweede lid |
2 |
P |
19, vijfde, zesde, tiende, elfde en twaalfde lid |
2 |
|
20, eerste en tweede lid |
2 |
P |
Artikelen uit de volgende verordeningen die zijn vastgesteld krachtens verordening (EU) nr. 596/2014 (marktmisbruik)
Verordening |
Boetecategorie |
---|---|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/909 van de Commissie van 1 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor de inhoud van bij de bevoegde autoriteiten in te dienen kennisgevingen en het opstellen, openbaar maken en bijhouden van de lijst van kennisgevingen (PbEU 2016 L 88) |
2 |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/378 van de Commissie van 11 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot het tijdstip, het formaat en het model van de kennisgevingen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad bij de bevoegde autoriteiten moeten worden ingediend (PbEU 2016 L 72) |
2 |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/960 van de Commissie van 17 mei 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de passende regelingen, systemen en procedures voor openbaar makende marktdeelnemers die marktpeilingen verrichten (PbEU 2016 L 160) |
2 |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/959 van de Commissie van 17 mei 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor marktpeilingen met betrekking tot de systemen en kennisgevingsmodellen die moeten worden gebruikt door openbaar makende marktdeelnemers en het model voor de overzichten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016 L 160) |
2 |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/957 van de Commissie van 9 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor de passende regelingen, systemen en procedures alsook kennisgevingstemplates die dienen te worden gebruikt voor het voorkomen, opsporen en melden van misbruikpraktijken of verdachte orders of transacties (PbEU 2016 L 160) |
2 (€ 2.500.000; 5%) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1055 van de Commissie van 29 juni 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de technische middelen voor een passende openbaarmaking van voorwetenschap en voor het uitstellen van de openbaarmaking van voorwetenschap overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016 L 173) |
3 |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/347 van de Commissie van 10 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de precieze indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en voor het bijwerken van lijsten van personen met voorwetenschap overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016 L 65) |
2 |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/523 van de Commissie van 10 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de vorm en het model voor de mededeling en de openbaarmaking van transacties door leidinggevenden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016 L 88) |
2 |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/958 van de Commissie van 9 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de technische regelingen voor objectieve presentatie van beleggingsaanbevelingen of andere informatie waarin beleggingsstrategieën worden aanbevolen of voorgesteld en ter openbaarmaking van specifieke belangen of indicaties van belangenverstrengeling (2016 L 160) |
2 |
F
In bijlage 2 komt het onderdeel met betrekking tot verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen) te luiden:
Artikel |
Boetecategorie |
---|---|
3 |
3 (€ 20.000.000) |
5, eerste en tweede lid |
3 (€ 20.000.000) |
6, eerste tot en met vierde lid |
2 |
7, eerste, tweede, negende en tiende lid, onderdelen b en c |
2 |
7, derde lid |
3 (€ 20.000.000) |
7, achtste lid |
1 |
9, eerste lid |
1 |
16, eerste, derde en vierde lid |
3 (€ 20.000.000) |
18, eerste tot en met derde lid |
3 (€ 20.000.000) |
19, eerste, derde en zesde lid |
3 (€ 20.000.000) |
19, vijfde lid |
2 |
19, achtste lid |
1 |
20, vijfde lid |
2 |
23, eerste lid |
3 (€ 20.000.000) |
23, derde, zesde en zevende lid |
2 |
26, eerste tot en met derde, en vijfde tot en met zevende lid |
2 |
26, vierde lid |
1 |
27, eerste tot en met zevende lid |
2 |
28, eerste tot en met derde lid en vijfde lid |
2 |
28, zesde lid |
1 |
29, eerste en tweede lid |
1 |
30, eerste en tweede lid |
2 |
30, derde lid |
1 |
30, vierde lid |
3 (€ 20.000.000) |
32, eerste en tweede lid |
2 |
33, eerste tot en met vierde lid |
2 |
34, eerste tot en met achtste lid |
1 |
35 |
1 |
36 |
|
37, eerste tot en met derde lid |
2 |
38, eerste tot en met vijfde lid |
3 (€ 20.000.000) |
38, zesde lid |
1 |
38, zevende lid |
2 |
39, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met zevende lid |
2 |
40 |
2 |
41, eerste tot en met derde lid |
2 |
42 |
2 |
43 |
2 |
44 |
2 |
45, eerste tot en met zesde lid |
2 |
46, eerste tot en met vijfde lid |
2 |
47, eerste en tweede lid |
2 |
48, eerste, derde tot en met zesde lid, en achtste en negende lid |
2 |
48, tweede lid |
3 (€ 20.000.000) |
48, zevende lid |
1 |
49 eerste tot en met vierde lid |
2 |
50 |
2 |
51, eerste en tweede lid |
2 |
52, eerste en tweede lid |
2 |
53, eerste tot en met derde lid |
2 |
54, eerste lid |
3 (€ 20.000.000) |
54, zevende lid |
2 |
56, eerste lid |
3 (€ 20.000.000) |
57, vijfde lid |
2 |
59, eerste tot en met vierde lid |
3 (€ 20.000.000) |
Onderdeel 1 van de bijlage van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «(artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht Wft) » wordt vervangen door: (artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten (WED)).
2. De zinsnede «(artikel 5:57 van de Wft)» wordt vervangen door: (artikel 5:57 van de Wft junctois de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED).
3. De zinsnede «– overtreding van een bepaling uit de financiële ordeningswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;» vervalt.
4. Na de zinsnede «– het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in de artikelen 5:53 en 5:56 van de Wft of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van de Wft juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED)» wordt ingevoegd:
– handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PbEU 2014, L 173) (verordening marktmisbruik) juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED);
– het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED);
– het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de WED);
– overtreding van een andere bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de WED en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;.
Indien de toezichthouder naar aanleiding van een bezwaar- of beroepprocedure een nieuw besluit neemt over het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80 van de Wet op het financieel toezicht, die is opgelegd voor inwerkingtreding van dit besluit, zijn op dat nieuwe besluit de regels over openbaarmaking van toepassing die golden op het tijdstip dat het bestreden besluit werd genomen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 26 juni 2017
Willem-Alexander
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
Uitgegeven de elfde juli 2017
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
Dit besluit geeft samen met de Wet implementatie verordening en richtlijn marktmisbruik (Stb. 2016, 297) (hierna: implementatiewet) uitvoering aan verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PbEU 2014, L 173) (verordening marktmisbruik). Hoewel het om een rechtstreeks werkende verordening gaat is toch aanpassing van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en enkele algemene maatregelen van bestuur nodig. De aanpassingen zijn ingegeven doordat de verordening enerzijds concrete implementatieopdrachten bevat en anderzijds doordat de rechtstreekse werking tot gevolg heeft dat de nationale regels omtrent marktmisbruik kunnen vervallen. Vooral dit laatste aspect is van belang voor het onderhavige besluit. Met de inwerkingtreding van de implementatiewet zijn de artikelen 5:25i en 5:53 tot en met 5:67 Wft vervallen. Onderhavig besluit zal het grootste gedeelte van het Besluit marktmisbruik Wft (Bm), dat gebaseerd is op voornoemde artikelen, doen vervallen. De onderwerpen die thans door het Bm worden geregeld, vallen nu onder de reikwijdte van de verordening. Er is daarom nog maar zeer beperkte nationale beleidsruimte ten aanzien van de regels ter voorkoming van marktmisbruik. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel II wordt dit nader toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op de inhoud van de verordening marktmisbruik zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de implementatiewet.1
De verordening is sinds 3 juli 2016 van toepassing. De implementatiewet, die onder andere het handhavingsinstrumentarium van de toezichthouders in lijn brengt met de verordening, is sinds 11 augustus 2016 in werking getreden. Het bleek helaas echter niet mogelijk om alle lagere regelgeving tijdig aan te passen aan de verordening. Daar dit tot gevolg zou hebben dat per 3 juli 2016 geen toezicht kon worden gehouden op de verordening is hierop anticiperend het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten aangepast.2 Met voornoemde aanpassing is ervoor gezorgd dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds 3 juli als toezichthouder is aangewezen ten behoeve van de verordening en daarmee over het geldende toezichts- en sanctie-instrumentarium kan beschikken. Onderhavig besluit is de laatste stap in de uitwerking van toezicht op en handhaving van de verordening: na inwerkingtreding van dit besluit zullen de door de verordening vereiste maximumboetes, indien dat passend is, daadwerkelijk opgelegd kunnen worden wegens overtreding van de verordening.
In de paragrafen 2 tot en met 5 worden de belangrijkste wijzigingen in de aan te passen besluiten nader toegelicht. In paragraaf 6 zal worden ingegaan op de gevolgen van het onderhavige besluit voor de regeldruk en de kosten van het toezicht. In paragraaf 7 worden de door marktpartijen en anderen bij de consultatie gemaakte opmerkingen besproken.
Nu de regels ter voorkoming van marktmisbruik zijn opgenomen in de rechtstreeks werkende verordening marktmisbruik, kunnen de nationale bepalingen vervallen. Dit geldt ook voor het grootste gedeelte van het Bm. In dat kader vervallen de huidige hoofdstukken 2 tot en met 5. Deze bepalingen bevatten bijvoorbeeld uitzonderingen op het verbod om te handelen met voorwetenschap of specificeerden welke informatie moest worden gemeld in verband met bepaalde meldingsplichten. Dergelijke zaken zijn naar huidig recht het exclusieve domein van de verordening marktmisbruik. Hoewel de verordening de in het besluit geregelde onderwerpen op hoofdlijnen bestendigt, komen verordening en besluit niet op alle fronten precies overeen. Welke gevolgen dit voor de praktijk heeft zal met name afhankelijk zijn van de uitleg die de gebruikers van de nieuwe regeling, zoals marktpartijen, de toezichthouder en rechters aan de verordening geven. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel III wordt nader ingegaan op de verhouding tussen het Bm en de verordening.
De wijzingen in het Bm betreffen ook enkele nieuwe elementen. Zo zal in het nieuwe artikel 2 uitvoering worden gegeven aan de optie die artikel 17, vierde lid, van de verordening biedt in relatie tot de plicht voor uitgevende instellingen en deelnemers aan een emissierechtenmarkt om voorwetenschap zo spoedig mogelijk te melden. Op grond van het voornoemde vierde lid hebben uitgevende instellingen en deelnemers de mogelijkheid om de openbaarmaking van voorwetenschap uit te stellen indien aan drie voorwaarden wordt voldaan. Zo moet de uitgevende instelling of de deelnemer een rechtmatig belang hebben bij uitstel, mag het publiek door het uitstel niet worden misleid en dient de de vertrouwelijkheid van de informatie te gewaarborgd te zijn. De verordening bepaalt verder dat de uitgevende instelling of deelnemer na het uitstel – dus als de voorwetenschap alsnog openbaar wordt gemaakt – onmiddellijk melding van het uitstel moet maken aan de toezichthouder. Deze melding moet vergezeld van een toelichting van de wijze waarop aan de voorwaarden voor uitstel van publicatie is voldaan. Lidstaten wordt echter de mogelijkheid geboden om te bepalen dat deze toelichting alleen op aanvraag van de toezichthouder hoeft te worden overgelegd. Om te voorkomen dat de AFM talloze toelichtingen moet verwerken zonder dat er direct aanleiding is om een melding van uitstel nader te onderzoeken, wordt van deze optie gebruik gemaakt. Het nieuwe artikel 1:3a, vierde lid, Wft – dat met de implementatiewet is ingevoerd om op detailpunten uitvoering te kunnen geven aan verordeningen – vormt de grondslag voor het nieuwe artikel 2 Bm.
Een ander nieuwe element is het nieuwe tweede lid van artikel 22. Deze bepaling is de uitwerking van artikel 5:68, tweede lid, onderdeel b, Wft dat op zijn beurt de implementatie van artikel 32, derde lid, van de verordening vormt. Het nieuwe lid bepaalt dat bepaalde financiële ondernemingen over passende procedures en maatregelen dienen te beschikken voor het melden van inbreuken op de verordening marktmisbruik door werknemers en andere natuurlijke personen die onder hun verantwoordelijkheid vallen. Het is in eerste instantie aan de onderneming zelf om hier invulling aan te geven. Wat voor een concrete onderneming passend is, hangt af van verschillende factoren, zoals de grootte van de onderneming en het soort diensten dat wordt verleend. Aspecten die onderdeel van de interne procedure zouden kunnen uitmaken, zijn bijvoorbeeld de aanwijzing van functionarissen aan wie inbreuken worden gemeld, de toedeling van verantwoordelijkheden aan die functionarissen en de waarborgen voor de melder en de functionarissen.
De implementatiewet bevat wijzigingen van het systeem van de Wft voor het opleggen van bestuurlijke boetes. Allereerst wordt een omzetgerelateerd boetemaximum geïntroduceerd (artikel 1:82 Wft). Daarnaast regelt de implementatiewet dat een aantal uitzonderingen die voorheen in de Wft waren opgenomen, in de toekomst bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden bepaald. Het gaat daarbij om:
– het op grond van artikel 1:81, derde lid, Wft vaststellen van verhoogde basisbedragen en maximumbedragen voor boetes, indien dat noodzakelijk is op grond van bindende EU-rechtshandelingen;
– het op grond van artikel 1:82, tweede lid, Wft vaststellen van een omzetgerelateerd boetemaximum in andere gevallen dan de gevallen genoemd in artikel 1:82, eerste lid, eveneens indien dat noodzakelijk is op grond van bindende EU-rechtshandelingen.
De implementatiewet wijzigt verder de voorschriften over het openbaar maken van besluiten tot het opleggen van bestuurlijke sancties vanwege overtredingen van voorschriften ingevolge de Wft. Artikel 1:97, derde lid, onderdeel b, Wft maakt het in dat kader mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur voorschriften die zijn gerangschikt in de tweede boetecategorie aan te wijzen, waarvan het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete direct na bekendmaking openbaar wordt gemaakt. Voor een nadere toelichting over de inhoud en achtergrond van deze wijzigingen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de implementatiewet.3
Dit besluit geeft uitvoering aan voornoemde bepalingen over boetes en de openbaarmaking van handhavingsbesluiten, door middel van wijzigingen van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten.
Daarnaast is het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in lijn gebracht met het bestaande beleid om bij het vaststellen van boetes rekening te houden met een aantal omstandigheden die in recente Europese regelgeving staan opgesomd.4 Om de inzichtelijkheid te vergroten zijn deze omstandigheden nu ook expliciet opgenomen in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector.
Paragraaf 1 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector geeft algemene regels over de wijze waarop De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) boetes vaststellen die zij opleggen vanwege overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens wetgeving waarvoor zij als toezichthouder zijn aangewezen.5 In deze paragraaf wordt uitwerking gegeven aan het flexibele boetestelsel dat per 1 juli 2009 voor deze wetgeving is geïntroduceerd. Daarbij bepaalt artikel 2 dat de toezichthouders bij het vaststellen van een boete van de tweede of derde categorie het basisbedrag tot uitgangspunt nemen en dat met maximaal 50% verhogen of verlagen al naar gelang de ernst van de overtreding of de verwijtbaarheid daarvan aan de overtreder. Artikel 3 bepaalt dat de boete in geval van – kort gezegd – recidive wordt verdubbeld. Artikel 4 bepaalt tot slot dat de toezichthouders de boete kunnen matigen vanwege beperkte draagkracht van de overtreder.
De systematiek van de artikelen 2 en 3 voor het vaststellen van een boete van de tweede of derde categorie is niet geschikt voor het vaststellen van een boete indien op grond van artikel 1:82 een omzetgerelateerd boetemaximum geldt. Die systematiek gaat namelijk uit van een nominaal basisbedrag. Een dergelijk gefixeerd systeem sluit niet aan bij een relatief maximumbedrag. Om die reden bepaalt artikel 3a dat de artikelen 2 en 3 niet van toepassing zijn indien een omzetgerelateerd maximum geldt. Wel zullen de toezichthouders bij het vaststellen van een boete waarvoor een omzetgerelateerd boetemaximum geldt evengoed rekening houden met de omstandigheden die zijn opgenomen in het nieuwe artikel 1b. Dit artikel geldt voor alle boetes van de tweede en derde categorie. Het ligt voor de hand dat de toezichthouders beleid formuleren over de wijze waarop zij de hoogte van de boete vaststellen als een omzetgerelateerd maximum geldt, nadat zij hiermee enige ervaring hebben opgedaan.
Naast het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector is ook het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten aangepast om het besluit aan te laten sluiten bij de nieuwe boetesystematiek.
Het nieuwe artikel 1:81, derde lid, Wft bepaalt dat ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen bij algemene maatregel van bestuur de basis- en maximumbedragen voor de tweede en derde boetecategorie kunnen worden verhoogd. Dit gebeurt ofwel in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector ofwel in het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten. Voor artikelen in de Wft ter implementatie van EU-rechthandelingen die hogere maximumboetes vereisen dan € 5.000.000, kan een hoger maximum worden bepaald in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. In dit besluit worden reeds boetecategorieën aan bepalingen uit de Wft toegekend. Op dit moment geldt alleen voor de artikelen ter implementatie van de richtlijn transparantie dat er een afwijkend boetemaximum moet worden bepaald.6
Indien verordeningen een hoger boetemaximum dat € 5.000.000 vereisen, kan dit worden bepaald in het Besluit uitvoering EU-verordeningen. Dat besluit kent reeds boetecategorieën toe aan bepalingen uit verordeningen op het gebied van de financiële markten. Met dit besluit wordt voor een aantal bepalingen uit de verordening marktmisbruik en de verordening centrale effectenbewaarinstellingen in het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële sector een verhoogd basisbedrag en maximumbedrag vastgesteld.
Het tweede lid van het nieuwe artikel 1:82 biedt verder de mogelijkheid om, indien dit vereist is ter uitvoering van richtlijnen of verordeningen:
– het percentage voor het omzetgerelateerde boetemaximum dat kan worden opgelegd bij overtreding van voorschriften in de derde categorie te verhogen van 10% naar 15%;
– een omzetgerelateerd boetemaximum van maximaal 5% van de omzet mogelijk te maken bij overtreding van een voorschrift uit de tweede categorie.
Dit leidt op dit moment nog niet tot aanwijzing van bepalingen in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, aangezien er nog geen EU-rechtshandelingen in de Wft zijn geïmplementeerd die dit vereisen. Met dit besluit wordt in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector echter wel de mogelijkheid gecreëerd om een dergelijk, van artikel 1:82, eerste lid afwijkend, percentage vast te stellen. In het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt voor een aantal voorschiften uit de verordening marktmisbruik een verhoogd percentage van 15% van de netto-jaaromzet vastgesteld en voor een aantal voorschriften dat is gerangschikt in de tweede categorie een percentage van 5%.
Voor zover aanpassingen leiden tot hogere boetemaxima, dan zijn die maxima alleen van toepassing op overtredingen die zijn begaan na inwerkingtreding van dit besluit.
Ter implementatie van de richtlijn marktmisbruik is ook artikel 1:97 Wft gewijzigd. Dit artikel regelt de openbaarmaking van besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie. Voornoemd artikel bepaalt onder meer dat besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete van de derde categorie na bekendmaking openbaar worden gemaakt en niet pas als deze besluiten onherroepelijk zijn. Artikel 1:97, derde lid, Wft bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften die zijn gerangschikt in de tweede categorie kunnen worden aangewezen, waarvan het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete toch direct na bekendmaking openbaar wordt gemaakt. De mogelijkheid om deze voorschriften in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector aan te wijzen wordt met de wijziging van artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en artikel 5 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële sector gecreëerd. Verder wordt van deze mogelijkheid ook gelijk gebruik gemaakt, aangezien ook op grond van het oude artikel 1:97 Wft al een aantal boetes van de tweede categorie direct gepubliceerd moesten worden. Deze gevallen worden nu geregeld in de tabellen van artikel 10, vierde lid, van het Besluit bestuurlijke boetes Wft. Daarmee blijft de bestaande situatie voor deze voorschriften behouden. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
Op grond van artikel 1:94 Wft hebben de AFM en DNB de bevoegdheid om bij overtreding van bepaalde voorschriften een waarschuwing of een verklaring te publiceren. Het artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur ook bepalingen uit verordeningen kunnen worden aangewezen waarvoor dit geldt. Ter implementatie van artikel 30, tweede lid, onderdeel c, van de verordening worden overtredingen van de verordening marktmisbruik in het Besluit uitvoering EU-verordeningen aangewezen. Hierdoor kan de AFM bij deze overtredingen een waarschuwing of een verklaring publiceren.
In verschillende algemene maatregelen van bestuur wordt verwezen naar de nationale bepalingen ter voorkoming van marktmisbruik. Dit betreffen zowel verwijzingen naar de Wft als naar het Bm. Nu de nationale bepalingen uit de Wft en het Bm (grotendeels) vervallen, worden deze algemene maatregelen van bestuur hierop aangepast. In de meeste gevallen wordt de verwijzing naar Wft of Bm vervangen door een verwijzing naar de verordening. In een enkel geval kan een verwijzing of bepaling vervallen. Zo vervalt hoofdstuk III (artikel 4) van het Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft. Dit hoofdstuk bevatte een nadere uitwerking van artikel 5:25i Wft met betrekking tot de voorwaarden waaronder een uitgevende instelling het openbaar maken van voorwetenschap mag uitstellen. Naar huidig recht wordt dit geregeld door de verordening, waardoor het niet langer mogelijk is om nationaal regels met betrekking tot de voorwaarden van uitstel te stellen.
Wat betreft de gevolgen voor het bedrijfsleven wordt onderscheid gemaakt tussen administratieve lasten en nalevingskosten. Administratieve lasten zijn de lasten die verband houden met het verschaffen van informatie aan de overheid, zoals bijvoorbeeld het doen van een bepaalde melding aan de toezichthouder. Nalevingskosten betreffen de kosten die voortvloeien uit de inhoudelijke verplichtingen zelf, bijvoorbeeld de kosten die een onderneming moet maken om de interne bedrijfsvoering aan te passen als gevolg van een nieuwe plicht.
Het uitvoeringsbesluit introduceert geen nieuwe informatieplichten (bovenop eventuele nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit de verordening). Onderhavig besluit leidt daarom niet tot additionele administratieve lasten. Ten opzichte van de verordening leidt dit uitvoeringsbesluit tot een verlichting van de lasten op een enkel punt: op grond van het nieuwe artikel 2 Bm zijn uitgevende instellingen niet verplicht om altijd een toelichting aan de toezichthouder te sturen omtrent het uitstellen van de openbaarmaking van voorwetenschap. Aangezien niet op voorhand is te zeggen hoe vaak uitgevende instellingen gebruik maken van de mogelijkheid om voorwetenschap niet meteen openbaar te maken, is het niet mogelijk deze besparing in administratieve lasten ten opzichte van de verordening te kwantificeren.
Artikel 32, derde lid, van de verordening verplicht lidstaten om ervoor te zorgen dat ondernemingen die werkzaam zijn in de financiële sector een interne meldprocedure instellen met betrekking tot inbreuken op de verordening. Via de in de implementatiewet opgenomen delegatiebepaling in artikel 5:68, eerste lid, onderdeel b, Wft wordt deze plicht uitgewerkt in het nieuwe tweede lid van artikel 22 Bm. De plicht voor bepaalde financiële ondernemingen om een interne meldprocedure te hebben kan tot nalevingskosten leiden. Er gelden echter al verschillende, vergelijkbare verplichtingen, waardoor de verwachting is dat artikel 22, tweede lid, Bm maar in geringe mate tot additionele nalevingskosten zal lijden.
Allereerst geldt op grond van artikel 2 van de per 1 juli inwerking getreden Wet Huis voor klokkenluiders dat werkgevers die in de regel ten minste vijftig personen in dienst hebben, een procedure vast dienen te stellen voor het omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand binnen de organisatie. Het melden van een mogelijke inbreuk op de verordening marktmisbruik zal op grond van artikel 1, onderdeel d, van voornoemde wet kwalificeren als een vermoeden van een misstand.
Ook voor instellingen met minder dan vijftig werknemers bestaan al verschillende vergelijkbare verplichtingen. Zo geldt op grond van de artikel 23i Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) en artikel 31h Bgfo voor banken, beleggingsondernemingen, beheerders van een icbe of bewaarders al een met artikel 32, derde lid, van de verordening vergelijkbare plicht. Een belangrijk deel van de ondernemingen die op grond van artikel 5:68, eerste lid, onderdeel b, Wft een interne meldprocedure moeten invoeren, heeft derhalve al een interne meldprocedure. Hoewel de procedure nu gericht is op overtredingen van bepalingen die verband houden met kapitaalvereisten respectievelijk met regelgeving op het gebied van icbe’s, kunnen banken, beleggingsondernemingen, beheerders en bewaarders deze meldprocedure naar verwachting uitbreiden om ook inbreuken op de verordening marktmisbruik mee te nemen zonder dat dit tot aanvullende kosten leidt.
Verder dienen alle ondernemingen die onder het toepassingsbereik van artikel 22 Bm vallen reeds op grond van het huidige artikel 22 een persoon aan te wijzen die belast is met het toezicht op de naleving van de artikelen 20 tot en met 29 Bm. Op grond van artikel 21 Bpr dienen onder andere banken, clearinginstellingen en premiepensioeninstellingen een compliancefunctie te hebben. Hetzelfde geldt voor beleggingsondernemingen en beheerders van een icbe op grond van artikel 31c BGfo. De compliancefunctie heeft onder andere tot taak om de naleving van wettelijke en interne regels te controleren. Het mag verwacht worden dat dergelijke personen/functies reeds het interne aanspreekpunt zijn voor werknemers die een mogelijke inbreuk op de regels ter voorkoming van marktmisbruik willen melden. Het formaliseren van een dergelijke rol zal naar verwachting weinig tot geen nalevingskosten meebrengen.
De toezichthouders op de financiële markten, de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), zijn bij de voorbereiding van het besluit betrokken geweest. Van 17 november 2016 tot 16 december 2016 is het ontwerpbesluit verder ter consultatie voorgelegd via www.internetconsultatie.nl. Naar aanleiding van de consultatie zijn in totaal vijf reacties ontvangen, waarvan vier openbaar. De openbare reacties zijn ontvangen van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB), de Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen (VEUO), VNO-NCW en een particulier, de heer P. Peereboom.
De reacties bevatten verschillende suggesties die in het ontwerpbesluit en de toelichting zijn overgenomen. Het gaat dan voornamelijk om de opmerkingen en suggesties met betrekking tot het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Bm. Wat betreft de wijzigingen van het Bm wordt in de artikelsgewijze toelichting bijvoorbeeld uitgebreider stil gestaan bij de verhouding tussen de te vervallen artikelen en de nieuwe regels uit de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is ook een overzicht gegeven van alle gedelegeerde regelgeving onder de verordening. Verder is de tekst van de wijzigingen opgenomen in de onderdelen A, C en E van Artikel III op punten gewijzigd.
Hieronder zal worden ingegaan op de reacties die niet tot wijziging van de tekst van het besluit of de nota van toelichting hebben geleid, voor zover de reacties relevant waren voor dit ontwerpbesluit.
De VEB maakt enkele opmerkingen over artikel 17 van de verordening: de plicht voor uitgevende instellingen om voorwetenschap zo spoedig mogelijk openbaar te maken. Ten eerste geeft de VEB in haar reactie aan dat er meer duiding zou moeten worden gegeven van de voorwaarden die gesteld worden aan het uitstellen van onverwijlde publicatie van voorwetenschap.
Daar deze materie thans wordt geregeld door de verordening, is het niet langer aan de Nederlandse wetgever om de genoemde voorwaarden nader te duiden; een Nederlandse interpretatie van de uitstelvoorwaarden kan afwijken van bijvoorbeeld de Duitse, waardoor de uniforme toepassing van de verordening in de EU in het geding komt. Het is aan de Europese Commissie en ESMA om de verordening eventueel nader te duiden. ESMA heeft in deze een duidelijk rol, daar artikel 17, elfde lid, van de verordening ESMA opdraagt richtsnoeren vast te stellen omtrent de voorwaarde dat er een rechtmatig belang is voor uitstel van publicatie van voorwetenschap. Zoals de VEB terecht opmerkt, heeft ESMA inmiddels dergelijke richtsnoeren gepubliceerd.7
Verder merkt de VEB op dat reeds bij aanvang van het uitstel melding daarvan gemaakt zou moeten worden aan de AFM en niet alleen achteraf.
De verordening voorziet slechts in de plicht om uitstel achteraf te melden. De Nederlandse wetgever beschikt daardoor niet over de beleidsvrijheid om een melding vooraf voor te schrijven.
Tot slot merkt de VEB op dat geen gebruik zou moeten worden gemaakt van de lidstaatoptie en dat de melding dat er is uitgesteld standaard zou moeten worden vergezeld van een toelichting omtrent de toepassing van de uitstelvoorwaarden. De AFM wordt op die manier in staat gesteld om steekproefsgewijs dergelijke toelichtingen te controleren en dit zou een disciplinerende werking hebben op de markt.
Daar de AFM bevoegd blijft om toelichtingen omtrent het uitstel achteraf op te vragen, is de AFM in staat om steekproefsgewijs toelichtingen te controleren. Het voorstel van de VEB is daarom niet overgenomen.
De VEUO wijst op een mogelijke samenloop tussen het nieuwe artikel 22 Bm en de Wet Huis voor klokkenluiders.
Artikel 22 Bm verplicht bepaalde financiële ondernemingen passende procedures in te richten die werknemers in staat moeten stellen om mogelijke of feitelijke overtredingen van de verordening marktmisbruik intern te melden. De Wet Huis voor klokkenluiders legt bepaalde werkgevers een vergelijkbare plicht op, zodat er sprake is van overlap. Volgens de VEUO wordt in de nota van toelichting onterecht gesteld dat werknemers niet verplicht zijn om eerst een (vermoedelijke) inbreuk op de verordening bij de eigen organisatie te melden. Dat is namelijk het uitgangspunt van de Wet Huis voor klokkenluiders. Het uitgangspunt van de Wet Huis voor klokkenluiders is inderdaad dat er eerst intern gemeld wordt. Indien dat niet is gebeurd door de werknemer zal het Huis een aanvraag tot het doen van een onderzoek van een mogelijke misstand in de zin van de Wet Huis voor klokkenluiders afwijzen, zie artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van voornoemde wet. Dit betreft echter de procedure bij het Huis voor klokkenluiders; het laat onverlet dat de werknemer vrij is om een mogelijk inbreuk op de verordening eerst te melden bij de AFM. Ook dat is overigens een uitgangspunt van de Wet Huis voor klokkenluiders: op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van voornoemde wet dient de werkgever zich eerst te melden bij de relevante toezichthouder, voordat hij zich tot het Huis kan wenden voor een onderzoek.
De VEUO en VNO-NCO hebben opmerkingen gemaakt over het voorgestelde artikel 1b van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. Allereerst hebben zij erop gewezen dat de opsomming van de omstandigheden in het artikel limitatief lijkt. Zij wijzen erop dat de in de verordening genoemde omstandigheden niet limitatief zijn en verzoeken daarom artikel 1b aan te passen.
In lijn met de verordening zijn de omstandigheden genoemd in artikel 1b niet limitatief. De toezichthouders houden bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening met alle omstandigheden van het geval. Dit komt in artikel 1b tot uitdrukking door de verwijzing naar de artikelen 3:4 en 5:46 van de Awb. Deze artikelen bepalen dat en bestuursorgaan bij het nemen van een besluit in het algemeen de rechtstreeks betrokken belangen afweegt en er daarbij voor zorgt dat de gevolgen niet onevenredig zijn (artikel 3:4 Awb) en dat een bestuursorgaan de hoogte van de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin die aan de overtreder verweten kan worden (5:46 Awb). Op grond van deze artikelen wegen de AFM en DNB alle relevante omstandigheden mee, waaronder de omstandigheden opgesomd in artikel 1b van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector.
VNO-NCW doet ook concrete suggesties met betrekking tot een aantal van de in artikel 1b opgenomen voorwaarden. Zo stelt zij voor in de onderdelen b en c toe te voegen dat met deze omstandigheden rekening wordt gehouden «voor zover die kunnen worden bepaald».
Deze tekst, waarvan VNO-NCW terecht constateert dat die ook in de verordening is opgenomen, is bewust niet overgenomen, omdat zij al volgt uit de aanhef, waarin staat dat rekening met de omstandigheden wordt gehouden «voor zover zij van toepassing zijn». Als niet is vast te stellen dat voordeel is behaald (of hoeveel) en of er sprake is van verliezen van derden (en wat de omvang daarvan is), kan daar ook geen rekening mee worden gehouden. Een zelfde redenering gaat op voor de suggestie om in onderdeel d op te nemen dat het gaat om «eventuele» gevolgen voor het financieel stelsel. Dit is vanwege de formulering van de aanhef niet nodig.
VNO-NCW wijst erop dat de formulering van onderdeel e afwijkt van de formulering in de verordening en vraagt of de betekenis wel gelijk is.
Met de formulering van artikel 1b is aangesloten bij de formulering van artikel 5:46 Awb. De formulering is inderdaad iets anders, aangezien wordt gesproken over «mate van verantwoordelijkheid». Daarmee is niet bedoeld inhoudelijk van de verordening af te wijken.
VEUO zou graag in de tekst van het besluit benadrukt zien dat de omstandigheden van artikel 1b ook kunnen leiden tot een neerwaartse bijstelling van de boete.
Deze suggestie is niet gevolgd. Het artikel is op dit punt reeds voldoende duidelijk en wijst in elk geval niet op het tegendeel. Naar aanleiding van deze opmerking is er wel voor gekozen om in artikel 1b te verduidelijken dat de omstandigheden g (de mate waarin de overtreder meewerkt bij het vaststellen van de overtreding) en h (maatregelen die de overtreder na de overtreding heeft genomen om herhaling van de overtreding te voorkomen) alleen tot een verlaging van de boete kunnen leiden. Dit was voor de boetes met een nominaal maximum al opgenomen in het voorgestelde artikel 2, derde lid. Het geldt echter voor alle boetes, ook die met een omzetgerelateerd boetemaximum zodat vermelding in artikel 1b zelf op zijn plaats is.
VNO-NCW verzoekt verder om in de tekst van artikel 3 tot uitdrukking te brengen dat de toezichthouder ook bij het vaststellen van een boete waarvoor een omzetgerelateerd boetemaximum geldt, rekening houdt met de omstandigheden, genoemd in artikel 1b.
Deze suggestie wordt niet overgenomen omdat dit al volgt uit de systematiek van het besluit. De verwijzing naar artikel 1b in de artikelen 2 en 3 is dan ook niet opgenomen om te verduidelijken dat dit artikel van toepassing is, maar om aan te geven welke omstandigheden uit artikel 1b worden meegewogen in het kader van het beoordelen van de ernst van de overtreding en welke omstandigheden in het kader van de verwijtbaarheid. Dit onderscheid is relevant, omdat alle omstandigheden die vallen onder «ernst» gezamenlijk tot maximaal een verhoging of verlaging van 50% kunnen leiden. Datzelfde geldt voor alle omstandigheden die vallen onder «verwijtbaarheid».
VNO NCW vraagt naar de verhouding tussen artikel 4 van het Btui en artikel 4, vierde lid, Bob. Beide bepalingen kleuren het begrip rechtmatig belang nader in, maar alleen de bepaling uit het Btui vervalt. VNO NCW vraagt of de toelichting op dat punt verduidelijkt kan worden.
Zoals wordt opgemerkt in de artikelsgewijze toelichting bij artikel V, onderdeel C, biedt de verordening lidstaten nog wel ruimte wat betreft de biedingsregels, zodat de bepaling uit het Bob in stand kan blijven. Dat geldt niet voor de gevallen beschreven in artikel 4 van het Btui, zodat deze bepaling dient te vervallen.
De VEUO merkt op dat artikel 4, vierde lid, Bob zou moeten vervallen, omdat de bepaling moeilijk te rijmen is met de regels ter voorkoming van marktmisbruik.
Het uitgangspunt bij het vervangen van de verwijzingen was om dat beleidsneutraal te doen. Er is daarom gekozen om artikel 4, vierde lid, Bob in stand te laten. De vraag of de bepaling kan vervallen zal daarom beantwoordt moeten worden in het kader van een eventuele herziening van het Bob.
Verder is er in het kader van het vervallen van artikel 4 Btui nog op gewezen dat hierdoor niet langer zonder meer vaststaat dat een uitgevende instelling die op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht financiële verslaggeving van de AFM een mededeling heeft gekregen, een rechtmatig belang heeft om de openbaarmaking van deze mededeling uit te stellen. De Nederlandse wetgever zou hierover duidelijkheid moeten bieden.
De vraag wat een rechtmatig belang inhoudt, wordt geregeld door de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving. De Nederlandse wetgever heeft daarom niet langer de ruimte om het begrip rechtmatig belang nader in te vullen. Het lijkt waarschijnlijk dat het huidige beleid nog steeds het uitgangspunt zal vormen en dat in de beschreven situatie – zo de mededeling van de AFM als voorwetenschap kwalificeert – er nog steeds een rechtmatig belang kan zijn. Dit zal echter in de praktijk moeten uitkristalliseren. Overigens geldt ook onder de huidige regels dat uitstel van publicatie niet oneindig is; afgezien van situaties waarin de informatie ophoudt voorwetenschap te zijn, zal voorwetenschap openbaar moeten worden gemaakt.
Gebruikte afkortingen:
Awb |
Algemene wet bestuursrecht |
Bbbfs |
Besluit bestuurlijke boetes financiële sector |
Bm |
Besluit marktmisbruik Wft |
BuEU |
Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten |
Rtgs |
Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft |
Sr |
Wetboek van Strafrecht |
Sv |
Wetboek van Strafvordering |
WED |
Wet op de economische delicten |
Wft |
Wet op het financieel toezicht |
Onderstaande tabel betreft een geactualiseerde versie van de transponeringstabel die in de memorie van toelichting van de implementatiewet (Kamerstukken II 2015/16, 34 455, nr. 3) is opgenomen.
Artikel, -lid of -onderdeel verordening |
Te implementeren in |
Bijzonderheden |
---|---|---|
Artikel 17, vierde lid |
Artikel 2 Bm |
Dit betreft de uitwerking van een lidstaatoptie. Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel C. |
Artikel 19, derde lid |
Artikel 3 Bm |
Dit betreft de uitwerking van een lidstaatoptie. Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel C. |
Artikel 22 |
Artikelen 1 en 2 BuEU |
|
Artikel 23, eerste lid |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de Hoofdstukken 1.3 en 1.4 Wft |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel a |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:17 Awb |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel b |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:16 Awb en artikel 1:74, eerste lid, Wft |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel c |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:16 Awb en artikel 1:74, eerste lid, Wft |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel d |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:15, eerste lid en artikel 5:17 Awb |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel e |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de artikelen 18 en 20 WED en de Algemene wet op het binnentreden |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel f |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 161 Sv |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel g |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:16 Awb en artikel 5:17 Awb |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel h |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 25 WED jo. artikel 126n Sv |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel i |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 18 WED en Eerste Boek, titel IV, derde afdeling, Sv |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel j |
Behoeft geen implementatie |
De bevoegdheid om de handel in financiële instrumenten op een gereglementeerde markt op te schorten volgt reeds uit de artikelen 4:4b en 5:32h Wft. Deze artikelen worden bij de implementatie van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 samengevoegd in de nieuwe artikelen 1:77d en 1:77e Wft. |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel k |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de artikelen 1:75 en 1:79 Wft |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel l |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:87 Wft |
Artikel 23, tweede lid, onderdeel m |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:75 Wft |
Artikel 23, derde lid |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de Hoofdstukken 1.3 en 1.4 Wft |
Artikel 23, vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
Deze bepaling werkt naar zijn aard rechtstreeks. |
Artikel 30, eerste lid |
Artikelen 1 en 2 BuEU |
|
Artikel 30, tweede lid, onderdeel a |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de artikelen 1:75 en 1:79 Wft. |
Artikel 30, tweede lid, onderdeel b |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de artikelen 8 WED en artikel 36e Sr. |
Artikel 30, tweede lid, onderdeel c |
Artikel 7 BuEU |
De bevoegdheid voor de toezichthouders om een waarschuwing te publiceren volgt uit artikel 1:94 Wft. Wat betreft Europese verordeningen dient deze bevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur geoperationaliseerd te worden. |
Artikel 30, tweede lid, onderdeel d |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:104 Wft. |
Artikel 30, tweede lid, onderdeel e |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:87 Wft |
Artikel 30, tweede lid, onderdeel f |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:87 Wft |
Artikel 30, tweede lid, onderdeel g |
Artikel 1:88 Wft |
|
Artikel 30, tweede lid, onderdeel h |
Artikel 1:81 Wft |
|
Artikel 30, tweede lid, onderdelen i en j |
Artikel 1:81 Wft jo. artikel 5 jo. bijlage 2 BuEU |
De bevoegdheid voor de toezichthouders om bestuurlijke boete op te leggen volgt uit artikel 1:80 Wft. Wat betreft Europese verordeningen dient deze bevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur geoperationaliseerd te worden. |
Artikel 30, derde lid |
Behoeft geen implementatie |
Het betreft een facultatieve bepaling waar geen gebruik van wordt gemaakt. |
Artikel 31, eerste lid |
Artikel 1b Bbbfs |
|
Artikel 32, eerste en tweede lid |
Artikel 1b Rtgs |
Deze bepalingen betreffen de wijze waarop de toezichthouder haar taak uitoefent. Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2015/2392 van de Commissie van 17 december 2015 bij Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de melding van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening aan de bevoegde autoriteiten (PbEU 2015, L 332) stelt nadere voorschriften omtrent voornoemde taak. De uitvoeringsrichtlijn is geïmplementeerd bij Regeling van de Minister van Financiën van 18 april 2017 (Stcrt. 2017, 23057). |
Artikel 32, derde lid |
Artikel 5:68 Wft jo. artikel 22, tweede lid, BuEU |
Artikel 22, tweede lid, Bm is de uitwerking van artikel 5:68, eerste lid, onderdeel b, Wft. Deze grondslag is ter implementatie van artikel 32, derde lid, van de verordening opgenomen in de implementatiewet. |
Artikel 32, vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
Het betreft een facultatieve bepaling waar geen gebruik van wordt gemaakt. |
Artikel 32, vijfde lid |
Behoeft geen implementatie |
Deze bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. |
Artikel 34, eerste lid, eerste en tweede alinea |
Artikelen 1:97 en 1:99 |
|
Artikel 34, eerste lid, derde en vierde alinea |
Artikel 1:98 |
Artikel 1:81 Wft zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de implementatiewet, bevatte in het tweede lid een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur voorschriften te rangschikken in boetecategorieën. Het nieuwe artikel 1:81 bevat daarnaast in het derde lid een grondslag om verhoogde basisbedragen vast te stellen. Dit wordt onder meer uitgevoerd in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, zodat het artikel is aangevuld in de verwijzingen van artikel 1 naar de Wft.
Het nieuwe artikel 1a vult de grondslagen van het besluit, die in de aanhef zijn opgesomd, aan met de grondslagen van de artikelen 1:81, derde lid, 1:82, tweede lid, 1:88a en 1:97, derde lid, Wft. Op grond van deze artikelen kan in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector worden bepaald dat hogere maximumboetes of een omzetgerelateerd boetemaximum gelden voor bepaalde overtredingen en dat bepaalde besluiten tot het opleggen van een boete van de tweede categorie direct na bekendmaking aan de overtreder openbaar gemaakt worden.
Zoals in de algemene toelichting aan de orde is geweest, benoemt artikel 1b een aantal omstandigheden waarmee de toezichthouder bij het vaststellen van de boete in ieder geval rekening dient te houden. Dit geldt voor alle boetes, ongeacht of een nominaal maximumbedrag geldt of een omzetgerelateerd maximumbedrag. De omstandigheden zijn ontleend aan verschillende Europese richtlijnen en verordeningen die de toezichthouder verplichten daarmee rekening te houden bij het opleggen van bestuurlijke sancties.8 Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel C.
Artikel 2 van het besluit bepaalt op welke wijze de toezichthouder bij het vaststellen van een boete van de tweede of derde categorie met een nominaal maximumbedrag rekening houdt met de ernst van het feit en de verwijtbaarheid. Om tot uitdrukking te brengen dat de omstandigheden genoemd in artikel 1b ook bij het opleggen van een boete met een nominaal maximum worden meegewogen, is de redactie van artikel 2 aangepast en wordt daarin verwezen naar omstandigheden van artikel 1b. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd, aangezien de toezichthouders de genoemde omstandigheden reeds meewogen in het kader van het vaststellen van de ernst van de overtreding of de verwijtbaarheid van de overtreding aan de overtreder.
Artikel 3a bepaalt dat de systematiek van artikel 2 en 3 van het besluit niet van toepassing is indien een omzetgerelateerd boetemaximum geldt. Zoals aan de algemene toelichting aan de orde kwam, houden de toezichthouders bij het vaststellen van de omzetgerelateerde boete wel rekening met de omstandigheden genoemd in artikel 1b.
Artikel 4, tweede lid, bepaalt dat de toezichthouders de boete met maximaal 100% kunnen matigen als de beperkte draagkracht van de overtreder daar aanleiding toe geeft. In dit artikel wordt opgenomen dat ook de mate waarin de overtreder meewerkt bij het vaststellen van de overtreding en de maatregelen die de overtreder na de overtreding heeft genomen om herhaling van de overtreding te voorkomen, op dezelfde manier tot matiging van de boete kunnen leiden.
De artikelen 4a en 4b bepalen dat de toezichthouder bij het vaststellen van boetes ter zake van overtredingen van artikelen van de verordening kapitaalvereisten9 of artikelen die een implementatie zijn van de richtlijn kapitaalvereisten10 of de richtlijn transparantie, rekening diende te houden met in die richtlijnen genoemde omstandigheden. Deze omstandigheden zijn nu opgenomen in artikel 1b, zodat deze artikelen kunnen komen te vervallen.
In paragraaf 2 van het besluit worden voorschriften gerangschikt in de verschillende boetecategorieën. Ter uitvoering van de artikelen 1:81, derde lid, 1:82, tweede lid en 1:97, derde lid, onderdeel b, Wft kan voor artikelen uit de Wft of daarop gegronde besluiten ook worden vastgesteld:
– dat een verhoogd basisbedrag en maximumbedrag geldt;
– dat een omzetgerelateerd boetemaximum geldt dat afwijkt van het maximum van artikel 1:82, eerste lid, Wft;
– dat het besluit tot het opleggen van een boete van de tweede categorie direct na het bekendmaken openbaar wordt gemaakt.
Met de wijziging wordt dit ook in het opschrift van de paragraaf tot uitdrukking gebracht.
Artikel 10 bevat tabellen waarin voorschriften van de Wft en van regelgeving op grond van de Wft wordt gerangschikt in boetecategorieën. Met de wijziging onder 2 worden deze tabellen verplaats naar het slot van het artikel. Aan het artikel wordt een aantal nieuwe leden toegevoegd, die duiden op welke manier uit de tabellen volgt dat een verhoogd maximumbedrag van toepassing is en wat dat is, wat in dat geval het basisbedrag is (derde lid), of voor een overtreding een bijzonder omzetgerelateerd boetemaximum geldt (vierde lid) en of voor een overtreding een bijzondere termijn voor openbaarmaking geldt (vijfde lid).
Onder 5 en 6 worden – door het laten vervallen en opnieuw vaststellen van een aantal rijen – de volgende wijzigingen geregeld:
– Om de wijzigingen onder 7 en 8 te kunnen invullen in de tabellen was het in een aantal gevallen nodig om rijen die zagen op meerdere artikelleden te splitsen of te wijzigen zodat de uitzondering op een of een aantal van die artikelleden van toepassing kon worden verklaard. Dit is gebeurd door de rijen te laten vervallen en in plaats daarvan nieuwe rijen vast te stellen (onder 5 en 6).
– Door vernummering van leden van artikel 5:25m in de implementatiewet, klopte de verwijzing naar de verschillende leden van dat artikel in de tabellen bij artikel 10 niet meer. Dit is aangepast.
– Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de aanduidingen van de artikelen 4:59, 5:34, 5:35 Wft te verkorten. Van deze artikelen zijn alle leden beboetbaar met dezelfde categorie. Het vermelden van de leden is daarom niet nodig.
In de tabellen wordt vervolgens (onder 7) ingevuld dat voor een aantal voorschriften uit de Wft ter implementatie van de richtlijn transparantie een verhoogd maximumbedrag en basisbedrag gaat gelden. De richtlijn transparantie vereist dat de toezichthouders bij bepaalde overtredingen van de richtlijn door rechtspersonen een maximumboete kunnen opleggen van minimaal € 10.000.000,– of 5% van de omzet als dat meer is. In dit besluit wordt daaraan uitvoering gegeven door in de tabel van artikel 10 voor de artikelen 5:25c, eerste lid, 5:25d eerste en derde lid, 5:25e, 5:25h, eerste en tweede lid, 5:38, eerste tot en met derde lid, 5:39, eerste en tweede lid, en 5:41 Wft een verhoogd basisbedrag (van € 5.000.000) en maximumbedrag (van € 10.000.000) vast te stellen.
Verder wordt ingevuld (onder 8) dat voor een aantal voorschriften een boete van de tweede categorie direct na bekendmaking openbaar gemaakt kan worden.
De uitzonderingen die hiermee in de tabellen van artikel 10 worden opgenomen zijn niet nieuw. Zij waren voor inwerkingtreding van de implementatiewet opgenomen in de artikelen 1:81 en 1:97 Wft.
Tot slot wordt het nieuwe artikel 2 Bm in de desbetreffende tabel ingevoegd, zie het vijfde en negende lid van de wijzigingsopdracht.
Artikel 10a bepaalt voor een aantal overtredingen dat de toezichthouder de besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete openbaar maakt. Artikel 1:97 Wft bepaalt echter dat de toezichthouder alle besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar maakt, zodat een specifieke regeling voor deze overtredingen niet nodig is.
De wijzigingen opgenomen in de eerste twee leden van deze wijzigingsopdracht houden verband met het vervallen van de bepalingen omtrent marktmisbruik uit de Wft. De verwijzingen naar de Wft zijn vervangen door verwijzingen naar de relevante bepalingen uit de verordening.
Het derde lid van de wijzigingsopdracht houdt verband met onderdeel B van dit artikel. Aan artikel 35h wordt een lid toegevoegd, waardoor de verwijzing naar artikel 35h in de onderdelen e en f van artikel 35c, tweede lid, geactualiseerd moet worden.
Artikel 35h verwijst in de onderdelen d en e naar de afwijkende definitie van uitgevende instelling zoals opgenomen in artikel 5:53, vierde lid, Wft. Deze definitie van uitgevende instelling is uitgebreider dan de definitie uit artikel 1:1 Wft. Voornoemd artikel definieert een uitgevende instelling als een ieder die effecten heeft uitgegeven of voornemens is effecten uit te geven. Artikel 5:53, vierde lid, Wft schaart ook personen op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument tot stand is gekomen of die een voorstel voor een dergelijke koopovereenkomst doen onder de definitie van uitgevende instelling. Artikel 5:53 Wft is met de implementatiewet vervallen, waardoor artikel 35h geactualiseerd moet worden. Een verwijzing naar de definitie van uitgevende instelling uit artikel 1:1 Wft volstaat niet. Ook de verordening marktmisbruik bevat niet een definitie van uitgevende instelling die één-op-één vergelijkbaar is met het oude artikel 5:53, vierde lid, Wft. Om te voorkomen dat de materiële werking van artikel 35h verandert als gevolg van het wijzigen van een verwijzing, wordt de uitgebreidere definitie van het begrip uitgevende instelling in het nieuwe tweede lid van artikel 35h opgenomen.
Bijlage C bevat de strafrechtelijke antecedenten waarmee toezichthouders rekening dienen te houden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers. In deze bijlage wordt ondermeer verwezen naar veroordelingen op het gebied van handel met voorwetenschap, het aan een derde doorspelen van voorwetenschap of een derde, aan de hand van voorwetenschap, aanzetten tot handel. Daarbij worden de relevante Wft-bepalingen vermeld. Daar veroordelingen op basis van deze bepalingen in het verleden relevant blijven voor het toetsen van de betrouwbaarheid zijn de verwijzingen naar de Wft behouden. Voor de toekomst zijn veroordelingen op grond van de verordening uiteraard relevant voor de betrouwbaarheid; verwijzingen naar de verordening marktmisbruik zijn dan ook toegevoegd aan de lijst. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om te verduidelijken dat een eventuele strafrechtelijke veroordeling op grond van de Wet op de economische delicten (WED) geschiedt; de relevante bepalingen van de verordening zijn immers strafbaar gesteld via de WED.
Dit onderdeel vervangt de definitie van koersgevoelige informatie door een definitie van de in de verordening gebruikte term voorwetenschap. Koersgevoelige informatie is gedefinieerd als informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, Wft. Voornoemde, inmiddels vervallen, bepaling bevatte een definitie van de term voorwetenschap. De nieuwe definitie van voorwetenschap verwijst terug naar de verordening; onder voorwetenschap wordt bedoeld informatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening. Er is voor gekozen om de term voorwetenschap apart te definiëren in het Bm, aangezien deze term in enkele bepalingen wordt gebruikt en er geen twijfel over mag bestaan dat hiermee hetzelfde wordt bedoeld als in de verordening.
Met de wijziging van artikel 1a Bm wordt bepaald dat voornoemd besluit mede berust op artikel 1:3a, vierde lid, Wft. Dit artikel vormt de grondslag voor de nieuwe artikelen 2 en 3 Bm.
Hoofdstuk 2 wordt opnieuw vastgesteld en zal alleen nog bepalingen bevatten ter uitvoering van bepaalde lidstaatopties die de verordening marktmisbruik biedt. Daartoe worden een nieuw artikel 2 en een nieuw artikel 3 geïntroduceerd en vervalt artikel 4. Tevens het opschrift van hoofdstuk 2 wordt aangepast aan de nieuwe situatie. Voor een toelichting op de gevolgen van het vervallen van de huidige bepalingen van hoofdstuk 2 wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel D.
Het nieuwe artikel 2 Bm geeft invulling aan de lidstaatoptie zoals die is opgenomen in artikel 17, vierde lid, laatste alinea, van de verordening. Deze lidstaatoptie houdt in dat lidstaten kunnen bepalen dat uitgevende instellingen of deelnemers aan een emissierechtenmarkt de melding die zij aan de bevoegde autoriteiten (in Nederland de AFM) moeten doen bij uitstel van publicatie van voorwetenschap niet vergezeld hoeven te doen gaan van een toelichting. Deze toelichting behoeft enkel op verzoek van de bevoegde autoriteit te worden verstrekt. Overigens laat deze bepaling de algemene bevoegdheid van de toezichthouder om inlichtingen te vorderen op grond van artikel 1:73 Wft juncto 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht en op grond van artikel 1:74 Wft onverlet.
Op grond van artikel 19, derde lid, van de verordening marktmisbruik dienen uitgevende instellingen of deelnemers aan een emissierechtenmarkt de meldingen die leidinggevenden (en aan de aan hen nauw verbonden personen) dienen te maken omtrent transacties in aandelen van de «eigen» uitgevende instelling te publiceren. Voornoemd artikel bepaalt ook dat in afwijking hiervan lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteit de transactiemeldingen bekend maakt. In Nederland is in lijn met de bestaande praktijk gekozen voor het laatste. Daartoe bepaalt de implementatiewet dat informatie die overeenkomstig artikel 19 aan de toezichthouder is gemeld, wordt opgenomen in het openbare register, bedoeld in artikel 1:107, eerste lid, Wft.
Bovenstaande wetswijziging neemt voor uitgevende instellingen en deelnemers echter niet de plicht weg die voortvloeit uit artikel 19, derde lid, van de verordening. Het nieuwe artikel 3 Bm, dat evenals het nieuwe artikel 2 is gegrond op artikel 1:3a, vierde lid, Wft, zorgt ervoor dat uitgevende instellingen en deelnemers niet alsnog verplicht zijn zelf de meldingen openbaar te maken.
In onderdeel D wordt geregeld dat de hoofdstukken 3 en 5 Bm vervallen (hoofdstuk 4 is reeds vervallen per 1 januari 2009). Dit is noodzakelijk omdat het regelgevend kader met betrekking tot marktmisbruik thans uitsluitend wordt gevormd door de verordening en de daarop gebaseerde gedelegeerde handelingen en uitvoeringsnormen. Ook de huidige bepalingen van hoofdstuk 2 vervallen daarom (zie onderdeel C). Er is, los van de beperkte mogelijkheden die de verordening marktmisbruik biedt, simpelweg geen ruimte voor lidstaten om zelfstandig regels te formuleren op de terreinen die verordening bestrijkt. Daarbij geldt dat een aanzienlijk deel van de bepalingen uit de hoofdstukken 3 en 5 Bm implementatie betreft van uitvoeringsrichtlijnen die hun grondslag vinden in de richtlijn marktmisbruik 2003.11 De artikelen 5, 6, 9 en 10 zijn gebaseerd op richtlijn 2004/72/EG12 en hoofdstuk 5 is gebaseerd op richtlijn 2003/125/EG.13 De materie die door deze uitvoeringsrichtlijnen wordt geregeld, wordt voortaan geregeld door de verordening marktmisbruik en de daarop gebaseerde regelgeving.
Op hoofdlijnen komen de onderwerpen die in het Bm geregeld worden terug in de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving. In de uitwerking zijn er echter dikwijls verschillen van uiteenlopende aard. Wat betreft de hoofdstukken 3 en 5 Bm leiden eventuele verschillen naar verwachting niet tot grote onduidelijkheden voor de praktijk. Hoofdstuk 3 – dat de artikelen 5 tot en met 11 bevat – regelt, kort gezegd, welke gegevens verstrekt moeten worden in het kader van enkele meldingsplichten. Zoals hierboven reeds is aangegeven, hebben deze bepaling reeds grotendeels een Europese oorsprong. Vergelijkbare bepalingen in de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving zullen wellicht op punten een afwijkende formulering hebben of kleine verschillen laten zien, maar materieel beogen de oude en nieuwe regels hetzelfde te regelen. De definitie van «nauw verbonden persoon» in artikel 3, eerste lid, onderdeel 26, van de verordening wijkt bijvoorbeeld af van de definitie in artikel 5 Bm, maar materieel lijkt er geen verschil te zijn. Een ander voorbeeld is artikel 18, derde lid, van de verordening. De eisen die door voornoemde bepaling en artikel 10 Bm aan de zogenaamde insiderslijst worden gesteld, komen nagenoeg overeen. Het Bm vereist echter niet dat datum en tijdstip wordt vermeld waarop een persoon toegang tot voorwetenschap heeft verkregen.
Een in het oog springend materieel verschil vormt artikel 8 Bm. Dit artikel stelt dat een transactie van feitelijk leidinggevenden niet hoeft te worden gemeld, indien de transactie plaatsvindt in het kader van individueel vermogensbeheer waarbij in de overeenkomst is bepaald dat de volmachtgever geen invloed uitoefent op transacties die de financiële onderneming als gevolmachtigde verricht of bewerkstelligt. De verordening en de daarop gebaseerde regelgeving kennen een dergelijke uitzondering op de meldingsplicht voor leidinggevenden niet.
Hoofdstuk 5 bevat regels met betrekking tot beleggingsaanbevelingen en de personen die deze opstellen. Ook deze regels kennen een Europese oorsprong. De nieuwe regeling wat betreft beleggingsaanbevelingen is voornamelijk opgenomen in de op artikel 20, derde lid, van de verordening gebaseerde gedelegeerde verordening (EU) 2016/95814. Ook hier is sprake van afwijkende formuleringen tussen oude en nieuwe regels, maar wordt beoogd materieel hetzelfde te regelen.
Het vlak waar potentieel de meeste onduidelijkheid voor de praktijk kan ontstaan, betreft artikel 2 Bm. Deze bepaling bevat enkele uitzonderingen op het verbod om te handelen met voorwetenschap. Deze uitzonderingen zijn gegrond op het onderscheid dat de Europese wetgever in de richtlijn marktmisbruik 2003 heeft beoogd te maken tussen geoorloofde en ongeoorloofde vormen van handelen met voorwetenschap. De formulering «gebruik maken van» dient dit onderscheid tussen verboden en geoorloofde gedragingen aan brengen.15 Indien een persoon geen gebruik maakt van de voorwetenschap bij het verrichten van een transactie, in de zin dat het beschikken over voorwetenschap geen invloed heeft op de beslissing om de transactie te verrichten, wordt het verbod op handel met voorwetenschap niet overtreden. Daar op voorhand moeilijk valt vast te stellen met welk oogpunt iemand een transactie verricht, geldt vanuit het doel van de regels ter voorkoming van marktmisbruik dat wanneer een persoon die over voorwetenschap beschikt een transactie verricht, deze persoon geacht wordt gebruik te hebben gemaakt van de voorwetenschap. Uiteraard kan de persoon dit vermoeden weerleggen. Zie ook overweging 24 van de verordening en het eerste punt van het oordeel van het Europese Hof van Justitie in het zogenaamde Spector Photo-arrest.16
Het uitgangspunt dat transacties waarbij er geen sprake is van gebruik van voorwetenschap niet verboden horen te zijn, heeft tot twee categorieën uitzondering geleid in het Bm. De eerste categorie uitzonderingen, opgenomen in onderdelen d, e, g en h van artikel 2 Bm, betreft transacties die plaatsvinden in de normale beroeps- of bedrijfsuitoefening en is gebaseerd op overweging 18 van de richtlijn marktmisbruik 2003. Het gaat bijvoorbeeld om transacties die een persoon contractueel verplicht is te verrichten voor een derde, zoals een beleggingsonderneming die een opdracht krijgt van cliënt. De beleggingsonderneming beschikt wellicht over voorwetenschap, maar gebruikt deze voorwetenschap niet om zichzelf in een voordeliger positie te brengen. De verordening beoogt dergelijke noodzakelijke en gebruikelijke transacties die plaatsvinden in de normale beroeps- of bedrijfsuitoefening in navolging van de richtlijn uit 2003 niet te verbieden. De verordening bevat in artikel 9 daarom enkele gerichte uitzonderingen in dit kader.
In de onderdelen a, b, f en j van artikel 2 Bm zijn uitzonderingen opgenomen die niet direct voortvloeien uit normale beroeps- of bedrijfsuitoefening. In deze gevallen heeft de Nederlandse wetgever duidelijk willen maken dat er (onder bepaalde voorwaarden) geen sprake is van gebruik van voorwetenschap. Deze uitzonderingen komen echter niet zonder meer terug in de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving. Zoals eerder aangegeven, beschikt de Nederlandse wetgever niet langer over de beleidsvrijheid om expliciete uitzonderingen op de verordening te formuleren. De uitzonderingen die in het Bm zijn opgenomen, kunnen daarom niet gehandhaafd worden. Daar het begrip «gebruik maken van voorwetenschap» in de verordening materieel niet is gewijzigd ten opzichte van de oude regels blijft ook de in de praktijk ontwikkelde interpretatie van dit begrip relevant. Het is echter uiteindelijk aan de (Europese) rechter om hier definitief uitsluitsel over te geven.
In de onderstaande tabel is bij elke te vervallen bepaling van het Bm aangegeven in welke bepaling van de verordening hetzelfde onderwerp is geregeld. Ook wordt, waar relevant, verwezen naar uitvoeringsnormen die van toepassing zijn op het desbetreffende onderwerp.
Besluit marktmisbruik |
Onderwerp |
Verordening marktmisbruik en uitvoeringsnormen |
---|---|---|
Artikel 2 |
Uitzonderingen op het verbod op handel met voorwetenschap |
– Artikelen 5, 8, eerste en negende lid, 19, twaalfde lid – Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/522 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Verorderning (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot een vrijstelling voor bepaalde publieke organen en centrale banken in derde landen, de indicatoren van marktmanipulatie, de openbaarmakingsdrempels, de bevoegde autoriteit voor kennisgevingen van uitstel, de toestemming voor handel tijdens afgesloten perioden en type aan te melden transacties van leidinggevenden (PbEU 2016, L 88): artikelen 7 tot en met 9 – Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1052 van de Commissie van 8 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de voorwaarden voor terugkoopprogramma's en stabilisatiemaatregelen (PbEU 2016, L 173) |
Artikel 3 |
Uitzonderingen op het verbod om voorwetenschap wederrechtelijk mede te delen |
– Artikelen 10 en 11 – Gedelegeerde verordening (EU) 2016/960 van de Commissie van 17 mei 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de passende regelingen, systemen en procedures voor openbaar makende marktdeelnemers die marktpeilingen verrichten (PbEU 2016, L 160) – Uitvoeringsverordening (EU) 2016/959 van de Commissie van 17 mei 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor marktpeilingen met betrekking tot de systemen en kennisgevingsmodellen die moeten worden gebruikt door openbaar makende marktdeelnemers en het model voor de overzichten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 160) |
Artikel 4 |
Uitzonderingen op het verbod om te markt te manipuleren |
– Artikel 13 – Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/908 van de Commissie van 26 februari 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende de criteria, de procedure en de vereisten voor de vaststelling van een geaccepteerde marktpraktijk en de voorwaarden voor het handhaven, stopzetten of wijzigen van de acceptatievoorwaarden daarvan (PbEU 2016, L 153) |
Artikel 5 |
Nauw gelieerde personen in het kader van meldingsplicht transacties leidinggevenden |
– Artikel 3, onderdeel 26 |
Artikel 6 |
Gegevens die gemeld moeten worden in het kader van meldingsplicht transacties leidinggevenden |
– Artikelen 19, zesde lid en 15 – Gedelegeerde verordening (EU) 2016/522 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot een vrijstelling voor bepaalde publieke organen en centrale banken in derde landen, de indicatoren van marktmanipulatie, de openbaarmakingsdrempels, de bevoegde autoriteit voor kennisgevingen van uitstel, de toestemming voor handel tijdens afgesloten perioden en typen aan te melden transacties van leidinggevenden (PbEU 2016, L 88): artikel 10 – Uitvoeringsverordening (EU) 2016/523 van de Commissie van 10 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de vorm en het model voor de mededeling en de openbaarmaking van transacties door leidinggevenden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 88) |
Artikel 7 |
Samenloop meldingen in het kader van transacties van leidinggevenden en melden zeggenschap |
– |
Artikel 8 |
Uitzondering op meldingsplicht transacties van leidinggevenden voor transacties onder vermogensbeheer |
– |
Artikel 9 |
Gegevens die gemeld moeten worden in het kader van meldingsplicht verdachte transacties |
– Artikel 16 – Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/957 van de Commissie van 9 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor de passende regelingen, systemen en procedures alsook kennisgevingstemplates die dienen te worden gebruikt voor het voorkomen, opsporen en melden van misbruikpraktijken of verdachte orders of transacties (PbEU 2016, L 160) |
Artikel 10 |
Nadere eisen waaraan lijst van werknemers die kunnen beschikken over voorwetenschap moet voldoen |
– Artikel 18 – Uitvoeringsverordening (EU) 2016/347 van de Commissie van 10 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de precieze indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en voor het bijwerken van lijsten van personen met voorwetenschap overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 65) |
Artikel 11 |
Nadere eisen waaraan reglement voor personeel m.b.t. bezit en transacties eigen aandelen moet voldoen |
– |
Artikelen 15 tot en met 19 |
Nadere eisen wat betreft de inhoud en de opstellers van beleggingsaanbevelingen |
– Artikel 20 – Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/958 van de Commissie van 9 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de technische regelingen voor objectieve presentatie van beleggingsaanbevelingen of andere informatie waarin beleggingsstrategieën worden aanbevolen of voorgesteld en ter openbaarmaking van specifieke belangen of indicaties van belangenverstrengeling (PbEU 2016, L 160) |
Overigens bestaat het regelgevend kader met betrekking tot marktmisbruik naast de hierboven aangegeven regelgeving verder nog uit:
– Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2015/2392 van de Commissie van 17 december 2015 bij Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de melding van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening aan de bevoegde autoriteiten (PbEU 2015, L 332);
– Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/909 van de Commissie van 1 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor de inhoud van bij de bevoegde autoriteiten in te dienen kennisgevingen en het opstellen, openbaar maken en bijhouden van de lijst van kennisgevingen (PbEU 2016, L 153);
– Uitvoeringsverordening (EU) 2016/378 van de Commissie van 11 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot het tijdstip, het formaat en het model van de kennisgevingen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad bij de bevoegde autoriteiten moeten worden ingediend (PbEU 2016, L 72);
– Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1055 van de Commissie van 29 juni 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de technische middelen voor een passende openbaarmaking van voorwetenschap en voor het uitstellen van de openbaarmaking van voorwetenschap overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 173).
Artikel 21 Bm is aangepast in verband met het vervangen van de definitie van koersgevoelige informatie door een definitie van voorwetenschap. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A.
Op basis van deze wijziging is aan artikel 22 Bm een tweede lid toegevoegd in verband met de implementatie van artikel 32, derde lid, van de verordening marktmisbruik. Dit lid bepaalt dat lidstaten werkgevers die activiteiten uitvoeren, welke worden gereguleerd door regelgeving op het gebied van financiële diensten, verplichten om passende interne procedures in te stellen voor het melden van inbreuken op de verordening. Artikel 22, tweede lid, Bm bevat een algemene verplichting tot het instellen van een passende interne procedure voor het melden door werknemers van inbreuken op de verordening marktmisbruik. Deze plicht laat onverlet dat werknemers in voorkomend geval een vermeende inbreuk ook direct aan bijvoorbeeld de AFM kunnen melden; de plicht om een interne meldingsprocedure in te voeren behelst dus niet een plicht voor werknemers om een vermeende inbreuk eerst intern te melden.
Zoals in het algemene deel van de toelichting is opgemerkt, zijn werkgevers die in de regel ten minste vijftig personen in dienst hebben op grond van artikel 2 van de Wet Huis voor klokkenluiders reeds verplicht om een procedure vast te stellen voor het omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand binnen de organisatie. Het melden van een mogelijke inbreuk op de verordening marktmisbruik zal op grond van artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders kwalificeren als een vermoeden van een misstand. Ondernemingen die op grond van artikel 22 Bm passende interne procedures moeten instellen, kunnen deze procedures derhalve onderdeel laten uitmaken van de procedures die zij op grond van de Wet Huis voor klokkenluiders dienen in te voeren.
De bijlage bij het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft bevat de strafrechtelijke antecedenten waarmee toezichthouders rekening dienen te houden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers. In deze bijlage wordt ondermeer verwezen naar veroordelingen op het gebied van handel met voorwetenschap, het aan een derde doorspelen van voorwetenschap of een derde, aan de hand van voorwetenschap, aanzetten tot handel. Daarbij worden de relevante Wft-bepalingen vermeld. Daar veroordelingen op basis van deze bepalingen in het verleden relevant blijven voor het toetsen van de betrouwbaarheid zijn de verwijzingen naar de Wft behouden. Voor de toekomst zijn veroordelingen op grond van de verordening uiteraard relevant voor de betrouwbaarheid; verwijzingen naar de verordening marktmisbruik zijn dan ook toegevoegd aan de lijst. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om te verduidelijken dat een eventuele strafrechtelijke veroordeling op grond van de WED geschiedt; de relevante bepalingen van de verordening zijn immers strafbaar gesteld via de WED.
Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat wanneer op grond van het Besluit openbare biedingen Wft (Bob) een openbare mededeling moet worden gedaan, dit geschiedt op de wijze waarop uitgevende instellingen voorwetenschap openbaar moeten maken. Hiertoe werd verwezen naar de relevante bepalingen uit de Wft, waaronder artikel 5:25i, tweede lid, Wft. De wijze waarop uitgevende instellingen voorwetenschap openbaar moeten maken, wordt nu geregeld door artikel 17 van de verordening. Het eerste lid van de wijzigingsopdracht zorgt ervoor dat artikel 4, eerste lid, Bob voor de wijze van openbaarmaking van mededelingen voortaan verwijst naar artikel 17 van de verordening.
Het tweede lid van artikel 4 Bob bepaalt dat een melding op grond van het Bob achterwege kan blijven indien de desbetreffende informatie al openbaar is gemaakt op grond van de plicht voor uitgevende instellingen om voorwetenschap openbaar te maken. Ter zake van voornoemde plicht wordt verwezen naar artikel 5:25i Wft. Deze plicht volgt nu uit artikel 17 van de verordening. Het tweede lid van de wijzigingsopdracht actualiseert daarom de verwijzing.
Artikel 4, derde lid, Bob bepaalt wanneer een bieder gehouden is voorwetenschap openbaar te maken. Wat betreft de definitie van voorwetenschap wordt verwezen naar artikel 5:53 Wft. Het derde lid van de wijzigingsopdracht vervangt deze verwijzing door een verwijzing naar artikel 7 van de verordening.
Het vierde lid van artikel 4 Bob bepaalt dat voor bepaalde openbaarmakingsplichten uit het Bob geen rechtmatig belang voor uitstel van de openbaarmaking bestaat als bedoeld in artikel 5:25i, derde lid, onderdeel a. Naar huidig recht regelt artikel 17, van de verordening de plicht om voorwetenschap openbaar te maken en de voorwaarden waaronder die openbaarmaking uitgesteld kan worden. Concreet is de voorwaarde dat er een rechtmatig belang moet zijn voor uitstel opgenomen in artikel 17, vierde lid, onderdeel a. Het vierde lid van de wijzigingsopdracht actualiseert de verwijzing.
De verordening voorziet niet in nadere omschrijving van het begrip «rechtmatig belang». Gezien de rechtstreekse werking van de verordening, valt het geven van een nadere omschrijving hiervan in principe niet langer binnen de beleidsvrijheid van de lidstaten. Artikel 23, derde lid, tweede alinea, van de verordening bepaalt echter dat de verordening van toepassing is onverminderd de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld met betrekking tot openbare overnamebiedingen, fusies, of andere transacties die gevolgen hebben voor de eigendom van of de zeggenschap over vennootschappen waarop wordt toegezien door de toezichthoudende autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen overeenkomstig artikel 4 van de overnamerichtlijn17 waarbij vereisten worden vastgesteld die verder gaan dan de vereisten van deze verordening. Dit betekent dat de vrijheid bestaat om artikel 4 te behouden. Gezien de wens om zo beleidsarm mogelijk uitvoering te geven aan de verordening is ervoor gekozen om artikel 4, vierde lid, Bob in stand te laten.
Artikel 5, derde lid, Bob bepaalt wanneer een verplicht bod is aangekondigd. Eén van de wijzen waarop dat kan gebeuren is middels openbare mededeling op grond van de plicht om voorwetenschap openbaar te maken. De verwijzing naar artikel 5:25i wordt in dat kader vervangen naar een verwijzing naar artikel 17 van de verordening.
Artikel 7, derde lid, Bob bepaalt dat een openbare mededeling omtrent het niet tijdig verkrijgen van goedkeuring van de AFM van het biedingsbericht niet hoeft te worden gedaan indien deze informatie reeds openbaar is gemaakt op grond van artikel 5:25i. Dit onderdeel actualiseert voornoemde verwijzing.
Bijlage A bevat de strafrechtelijke antecedenten waarmee toezichthouders rekening dienen te houden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers. In deze bijlage wordt ondermeer verwezen naar veroordelingen op het gebied van handel met voorwetenschap, het aan een derde doorspelen van voorwetenschap of een derde, aan de hand van voorwetenschap, aanzetten tot handel. Daarbij worden de relevante Wft-bepalingen vermeld. Daar veroordelingen op basis van deze bepalingen in het verleden relevant blijven voor het toetsen van de betrouwbaarheid zijn de verwijzingen naar de Wft behouden. Voor de toekomst zijn veroordelingen op grond van de verordening uiteraard relevant voor de betrouwbaarheid; verwijzingen naar de verordening marktmisbruik zijn dan ook toegevoegd aan de lijst. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om te verduidelijken dat een eventuele strafrechtelijke veroordeling op grond van de WED geschiedt; de relevante bepalingen van de verordening zijn immers strafbaar gesteld via de WED.
Artikel 17 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft bepaalt dat de Wft, behoudens onder andere de regels ter voorkoming van marktmisbruik, niet van toepassing is op bepaalde natura-uitvaartverzekeraars. De verwijzing in dit kader naar de afdelingen 5.4.1 en 5.4.2 van de Wft kan vervallen; de verordening regelt de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik.
De bijlage bevat de strafrechtelijke antecedenten waarmee toezichthouders rekening dienen te houden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers. In deze bijlage wordt ondermeer verwezen naar veroordelingen op het gebied van handel met voorwetenschap, het aan een derde doorspelen van voorwetenschap of een derde, aan de hand van voorwetenschap, aanzetten tot handel. Daarbij worden de relevante Wft-bepalingen vermeld. Daar veroordelingen op basis van deze bepalingen in het verleden relevant blijven voor het toetsen van de betrouwbaarheid zijn de verwijzingen naar de Wft behouden. Voor de toekomst zijn veroordelingen op grond van de verordening uiteraard relevant voor de betrouwbaarheid; verwijzingen naar de verordening marktmisbruik zijn dan ook toegevoegd aan de lijst. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om te verduidelijken dat een eventuele strafrechtelijke veroordeling op grond van de WED geschiedt; de relevante bepalingen van de verordening zijn immers strafbaar gesteld via de WED.
De in dit onderdeel opgenomen wijziging laat hoofdstuk III van het Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft (Btui), dat alleen uit artikel 4 bestaat, vervallen. De tekst van artikel 4 van het Btui had betrekking op de mogelijkheid die een uitgevende instelling heeft om openbaarmaking van koersgevoelige informatie uit te stellen. Artikel 4 van het Btui specificeerde in welke gevallen er in ieder geval een rechtmatig belang bestond om publicatie uit te stellen en wat een uitgevende instelling in ieder geval moest doen om de vertrouwelijkheid van de informatie te borgen. De publicatieplicht en de voorwaarden voor uitstel zijn thans opgenomen in artikel 17 van de rechtstreeks werkende verordening marktmisbruik. Het is derhalve niet langer geoorloofd om deze materie op te nemen in de Nederlandse wet- en regelgeving. De grondslag voor artikel 4 Btui, artikel 5:25i, vierde lid, Wft, is daarom eveneens komen te vervallen.
Deze wijziging houdt verband met de vernummering van artikel 5:25m door de implementatiewet. Artikel 7, eerste lid, van het Btui bepaalt welke instantie is belast met de opslag van gereglementeerde informatie. De grondslag voor deze aanwijzing is naar huidig recht artikel 5:25m, vierde lid in plaats van het vijfde lid. Artikel 7, eerste lid, wordt daarom geactualiseerd aan de huidige situatie.
Bijlage 2 bevat de strafrechtelijke antecedenten waarmee rekening wordt gehouden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van kandidaat-leden van het bestuur of de raad van toezicht van toegelaten instellingen als bedoeld in de Woningwet. In deze bijlage wordt ondermeer verwezen naar veroordelingen op het gebied van handel met voorwetenschap, het aan een derde doorspelen van voorwetenschap of een derde, aan de hand van voorwetenschap, aanzetten tot handel. Daarbij worden de relevante Wft-bepalingen vermeld. Daar veroordelingen op basis van deze bepalingen in het verleden relevant blijven voor het toetsen van de betrouwbaarheid zijn de verwijzingen naar de Wft behouden. Voor de toekomst zijn veroordelingen op grond van de verordening uiteraard relevant voor de betrouwbaarheid; verwijzingen naar de verordening marktmisbruik zijn dan ook toegevoegd aan de lijst. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om te verduidelijken dat een eventuele strafrechtelijke veroordeling op grond van de WED geschiedt; de relevante bepalingen van de verordening zijn immers strafbaar gesteld via de WED.
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit toezicht financiële verslaggeving verwijst wat betreft de openbaarmaking van een bericht als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet toezicht financiële verslaggeving naar artikel 5:25m Wft. Voornoemd artikel is met de implementatiewet vernummerd. Deze wijzigingsopdracht actualiseert daarom de verwijzing.
Onderdeel A introduceert een nieuw artikel 1a van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten. Dit artikel vult de grondslagen van het besluit, die in de aanhef zijn opgesomd, aan met de grondslagen van artikel 1:81, derde lid, 1:82, artikel 1:94 en artikel 1:97, derde lid, Wft. Op grond van deze artikelen kan in het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële sector worden bepaald dat hogere maximumboetes of een omzetgerelateerd boetemaximum gelden voor bepaalde overtredingen, dat de toezichthouder een waarschuwing of een verklaring kan publiceren en dat bepaalde besluiten tot het opleggen van een boete van de tweede categorie direct na bekendmaking aan de overtreder openbaar gemaakt worden.
Onderdeel B stelt de artikelen 5 en 6 opnieuw vast. Artikel 5 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële sector bepaalt dat de toezichthouder bij overtreding van voorschriften die in bijlage 2 bij dat besluit zijn opgenomen of van voorschriften ingevolge die artikelen (dus in lagere regelgeving die is vastgesteld bij of krachtens de in bijlage 2 genoemde artikelen of in besluiten die op grond van die bepalingen zijn genomen) een boete kan opleggen van de categorie die staat genoemd bij de betreffende artikelen. De wijziging van onderdeel B is erop gericht om de tekst van artikel 5 aan te laten sluiten bij de nieuwe boetesystematiek zoals die is geïntroduceerd in de implementatiewet. Met dat doel is in het eerste lid een verwijzing opgenomen naar het omzetgerelateerde boetemaximum van artikel 1:82 Wft. Ook is een nieuw tweede lid toegevoegd dat regelt dat bij het vaststellen van de boete rekening wordt gehouden met verhoogde basisbedragen of maximumbedragen en afwijkende omzetgerelateerde maxima die in bijlage 2 zijn vastgesteld.
Het huidige artikel 6 bepaalt dat bepaalde besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete vanwege overtreding van een voorschrift uit de verordening short selling en kredietverzuimswaps door de toezichthouder openbaar worden gemaakt. Nu dit op grond van artikel 1:97 Wft echter in alle genoemde gevallen al gebeurt zonder dat daarvoor een specifieke regeling nodig is, kan dit artikel komen te vervallen. Het nieuwe artikel 6 regelt dat in bijlage 2 kan worden bepaald dat voor een aantal voorschriften een boete van de tweede categorie direct na bekendmaking openbaar gemaakt kan worden.
Het voorgestelde artikel 7 regelt dat de toezichthouders bij overtredingen van voorschriften of verboden uit de verordening marktmisbruik of bij overtreding van voorschriften of verboden die daarop zijn gebaseerd een waarschuwing of een verklaring kan publiceren. Dit kan op grond van artikel 1:94 Wft.
Bijlage 1 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten bevat een opsomming van artikelen uit de verordening marktmisbruik waarvoor bij overtreding een last onder dwangsom kan worden opgelegd door de toezichthouder. Aan deze opsomming worden drie bepalingen toegevoegd. Twee bepalingen kunnen bij nader inzien komen te vervallen.
Ten eerste wordt artikel 4, vierde lid, van de verordening toegevoegd aan de opsomming, zodat ook voor overtreding van bepalingen die uitvoering geven aan artikel 4, eerste lid, van de verordening een last onder dwangsom kan worden opgelegd.
Ten tweede wordt artikel 19, tweede lid, aan de opsomming toegevoegd. Deze bepaling regelt onder andere op welke termijn aan de hoofdnorm uit het eerste lid voldaan moet worden en is derhalve zelfstandig handhaafbaar.
Verder vervalt artikel 19, derde lid, van de verordening uit de opsomming. Deze bepaling betreft de plicht voor uitgevende instellingen en deelnemers aan een emissierechtenmarkt om meldingen die leidinggevenden (en aan de aan hen nauw verbonden personen) dienen te maken omtrent transacties in aandelen van de «eigen» uitgevende instelling te publiceren. In Nederland is, conform de verordening, gekozen om de AFM die meldingen openbaar te laten maken. Overtreding van artikel 19, derde lid, van de verordening door een marktpartij zal derhalve niet aan de orde zijn en hoeft daarmee ook niet gehandhaafd te worden door de AFM.
Als vierde wordt het twaalfde lid van artikel 19 van de verordening aan de opsomming toegevoegd. Artikel 19, twaalfde lid, van de verordening bepaalt dat een uitgevende instelling in bepaalde gevallen een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden toestemming mag geven om in afwijking van het elfde lid toch te handelen gedurende een zogenaamde afgesloten periode. Indien deze toestemming onterecht wordt gegeven en niet wordt ingetrokken dan zou de AFM met het opleggen van een last onder dwangsom de voordurende overtreding kunnen voorkomen.
Tot slot vervalt artikel 19, veertiende lid, van de verordening uit de opsomming. Deze bepaling vormt de grondslag voor de Commissie om bij gedelegeerde verordening nadere typen transacties vast te stellen, waarvoor de plicht geldt om die conform artikel 19, eerste lid, van de verordening te melden aan de toezichthouder. De lijst van typen transacties is geen zelfstandig handhaafbare norm; de meldingsplicht die is opgenomen in het eerste lid van artikel 19 is dat uiteraard wel.
Onderdeel E stelt het onderdeel van bijlage 2 dat betrekking heeft op de verordening marktmisbruik opnieuw vast. De gewijzigde tabel is voornamelijk ingegeven door het operationaliseren van de hogere boetemaxima die door de verordening markmisbruik worden voorgeschreven in vergelijking met de boetemaxima die als uitgangspunt in de artikelen 1:81 en 1:82 Wft zijn opgenomen (€ 5.000.000 respectievelijk 10% van de omzet). De huidige tabel is daarbij als uitgangspunt genomen. Voor overtredingen van de artikelen 14 en 15 van de verordening, die zijn gerangschikt in de derde categorie, wordt een verhoogd basisbedrag van € 7.500.000, een verhoogd maximumbedrag van € 15.000.000 en een verhoogd percentage voor het omzetgerelateerde maximum van 15% vastgesteld. Ook voor een aantal overtredingen dat is gerangschikt in de tweede categorie zal een verhoogd basisbedrag (€ 1.250.000) en maximumbedrag (€ 2.500.000) gaan gelden. Voor deze overtredingen zal eveneens een omzetgerelateerd boetemaximum gelden van 5% van de netto-omzet als dit meer is dan € 5.000.000 (tweemaal het geldende nominale maximum). Eén en ander is voorgeschreven in artikel 30, tweede lid, van de verordening.
Verder bleek voor een aantal bepalingen een te lage boetecategorie te zijn opgenomen in relatie tot hetgeen artikel 30 van de verordening vereist. Voor deze bepalingen is de boetecategorie verhoogd van 1 naar 2.
Onder de oude regels was voor opgelegde boetes voor overtreding van de artikelen 5:60, eerste lid, 5:62, eerste lid, en 5:64, eerste lid, Wft voorzien in onmiddellijke publicatie van het boetebesluit. Voornoemde artikelen waren ingedeeld in de tweede categorie, waardoor onmiddellijke publicatie geen automatisme was. In het kader van een zo beleidsarm mogelijke uitvoering van de verordening, wordt in de nieuwe tabel geregeld dat voor de artikelen uit de verordening die voornoemde Wft-bepalingen opvolgen – te weten de artikelen 16, eerste lid, tweede alinea en tweede lid, tweede volzin, 19, eerste en tweede lid en 20, eerste tot en met derde lid – eveneens onmiddellijke publicatie mogelijk is. Dit is in de kolom «Bijzondere termijn openbaarmaking» aangegeven met een «P».
Tot slot is een overzicht toegevoegd van verordeningen die door de Europese Commissie zijn vastgesteld op grond van de verordening marktmisbruik. Bij overtreding van voorschriften uit deze verordeningen geldt het boetemaximum van de boetecategorie die in de tabel bij de verordening wordt vermeld.
Onderdeel F stelt het onderdeel van bijlage 2 dat betrekking heeft op de verordening centrale effectenbewaarinstellingen opnieuw vast. De verordening vereist in artikel 63, tweede lid, dat de toezichthouder voor een aantal overtredingen een maximumboete van € 20.000.000 kan opleggen. In bijlage twee wordt dit verhoogde maximumbedrag en het daarbij behorende verhoogde basisbedrag van € 10.000.000,– vastgesteld.
De bijlage bevat de strafrechtelijke antecedenten waarmee DNB rekening dient te houden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers van (beroeps)pensioenfondsen. In deze bijlage wordt ondermeer verwezen naar veroordelingen op het gebied van handel met voorwetenschap, het aan een derde doorspelen van voorwetenschap of een derde, aan de hand van voorwetenschap, aanzetten tot handel. Daarbij worden de relevante Wft-bepalingen vermeld. Daar veroordelingen op basis van deze bepalingen in het verleden relevant blijven voor het toetsen van de betrouwbaarheid zijn de verwijzingen naar de Wft behouden. Voor de toekomst zijn veroordelingen op grond van de verordening uiteraard relevant voor de betrouwbaarheid; verwijzingen naar de verordening marktmisbruik zijn dan ook toegevoegd aan de lijst. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om te verduidelijken dat een eventuele strafrechtelijke veroordeling op grond van de WED geschiedt; de relevante bepalingen van de verordening zijn immers strafbaar gesteld via de WED.
Dit artikel bevat overgangsrecht. Het regelt dat voor besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete die zijn genomen voor inwerkingtreding van het besluit de regels voor openbaarmaking blijven gelden die golden op het moment dat het besluit tot het opleggen van de boete is genomen. Het besluit verandert voor boetebesluiten die reeds zijn genomen voor inwerkingtreding dus niets in de regels die gelden voor openbaarmaking.
Dit overgangsrecht is relevant voor een aantal bepalingen waarop een boete van de tweede categorie staat en waarvoor in het besluit – door middel van wijzigingen in het besluit bestuurlijke boetes financiële sector of het Besluit uitvoering EU-verordeningen – wordt bepaald dat zij direct worden gepubliceerd. Als voor overtreding van een van deze bepalingen een boete is opgelegd voorafgaand aan inwerkingtreding van dit besluit dan gelden de wijzigingen in het publicatieregime dus niet als naar aanleiding van bezwaar en beroep een nieuw besluit wordt genomen. Welke regels over publicatie in een concreet geval wel gelden, hangt af van het moment waarop het besluit tot het opleggen van de boete (in primo) is genomen. Omdat het publicatieregime voor besluiten tot het opleggen van bestuurlijke boetes de afgelopen jaren regelmatig is gewijzigd, kan dit van besluit tot besluit verschillen.
Het besluit treedt direct in werking nadat het in het Staatsblad wordt gepubliceerd. Deze afwijking van de vaste verandermomenten is in dit geval gerechtvaardigd, omdat het besluit (samen met de implementatiewet) dient ter implementatie van de verordening marktmisbruik. De implementatietermijn voor deze verordening liep af op 3 juli 2016. Het is dan ook wenselijk de implementatie zo spoedig mogelijk volledig af te ronden.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
Besluit van 23 juni 2016, houdende regels met betrekking tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen ter implementatie van verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (Stb. 2016, 247).
Zie bijvoorbeeld artikel 70 van de richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L176) (CRD IV), artikel 72, tweede lid, van de richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PbEU 2014, L 173) (MiFID II), artikel 31 van de verordening marktmisbruik, artikel 99c van de richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (PbEU 2009, L 302) (icbe’s).
de Pensioenwet, de Sanctiewet 1977, de Wet financiële betrekkingen buitenland, de Wet op het financieel toezicht, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Wet toezicht trustkantoren, de Wet verplichte beroepspensioenregeling of de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU 2004, L 390)
ESMA, «Richtsnoeren MAR: Uitstellen van de openbaarmaking van voorwetenschap», ESMA/2016/1478 NL.
Zie bijvoorbeeld artikel 70 van CRD IV, artikel 72, tweede lid, van MiFID II, artikel 31 van de verordening marktmisbruik en artikel 99c van de richtlijn icbe’s.
verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176)
richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2103 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176)
Richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 betreffende marktmisbruik (PbEU 2003, L 96).
Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (PbEU 2004, L 162).
Richtlijn 2003/125/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangenconflicten betreft (PbEU 2003, L 339).
verordening (EU) 2016/958 van de Commissie van 9 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de technische regelingen voor objectieve presentatie van beleggingsaanbevelingen of andere informatie waarin beleggingsstrategieën worden aanbevolen of voorgesteld en ter openbaarmaking van specifieke belangen of indicaties van belangenverstrengeling.
Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PbEU 2004, L 142).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-300.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.