Besluit van 26 januari 2017, houdende regels voor de inrichting van en de orde tijdens het politieverhoor waaraan de raadsman deelneemt (Besluit inrichting en orde politieverhoor)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 12 oktober 2016, nr. 2003018;

Gelet op de artikelen 28d, vierde lid, en 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 november 2016, nr. W03.16.0330/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 16 januari 2017, nr. 2032152;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet:

het Wetboek van Strafvordering;

b. de raadsman:

de raadsman, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet;

c. de verhorende ambtenaar:

de opsporingsambtenaar die de verdachte verhoort;

d. verhoorruimte:

de ruimte die wordt gebruikt voor het verhoren van de verdachte.

Artikel 2

De verhorende ambtenaar heeft de leiding over het verhoor en handhaaft de orde binnen het verhoor en de verhoorruimte.

Artikel 3

In de verhoorruimte neemt de raadsman zoveel mogelijk plaats naast de verdachte, en neemt de verhorende ambtenaar zoveel mogelijk plaats tegenover de verdachte en zijn raadsman.

Artikel 4

De raadsman beantwoordt geen vragen namens de verdachte, tenzij met instemming van de verhorende ambtenaar en de verdachte.

Artikel 5

  • 1. De raadsman richt zijn opmerkingen en verzoeken tot de verhorende ambtenaar.

  • 2. Behoudens het bepaalde in artikel 28d, eerste lid, derde volzin, van de wet en in artikel 6 van dit besluit is de raadsman alleen direct na aanvang van het verhoor en direct voor afloop van het verhoor bevoegd om opmerkingen te maken of vragen te stellen. De verhorende ambtenaar stelt de raadsman daartoe direct na aanvang van het verhoor en direct voor afloop daarvan in de gelegenheid.

Artikel 6

De raadsman is bevoegd de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam te maken:

  • a. dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt;

  • b. dat de verhorende ambtenaar het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de wet niet in acht neemt;

  • c. dat de fysieke of psychische toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert.

Artikel 7

  • 1. De raadsman treedt bij het verlenen van rechtsbijstand niet buiten de bevoegdheden die hem in dit besluit zijn toegekend. Hij maakt geen onredelijk gebruik van deze bevoegdheden.

  • 2. De raadsman verstoort de orde van het verhoor niet.

  • 3. De raadsman is bevoegd communicatiemiddelen of draagbare apparatuur voor tekstverwerking mee te nemen in de verhoorruimte, tenzij de huisregels van een verhoorlocatie dit niet toestaan om redenen van veiligheid. Hij maakt geen opnamen van het verhoor. De raadsman is bevoegd om tijdens het verhoor aantekeningen te maken.

Artikel 8

  • 1. Indien de raadsman in strijd handelt met het bepaalde in de artikelen 4, 5, eerste lid, of 7 en ten minste eenmaal vruchteloos door de verhorende ambtenaar is gewaarschuwd, kan de hulpofficier van justitie hem bevelen zich uit de verhoorruimte te verwijderen en in geval van weigering hem doen verwijderen. De hulpofficier van justitie draagt er zorg voor dat van de verwijdering en de gronden waarop zij berust opgave wordt gedaan in het proces-verbaal van het verhoor.

  • 2. Na verwijdering van de raadsman kan het verhoor slechts worden voortgezet indien:

    • a. de raadsman na enige tijd weer tot de verhoorruimte wordt toegelaten;

    • b. de verdachte alsnog afstand doet overeenkomstig artikel 28a van de wet;

    • c. een vervangende raadsman beschikbaar is.

Artikel 9

Artikel 9, eerste volzin, van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek komt te luiden:

De officier van justitie en de raadsman van de verdachte worden in de gelegenheid gesteld de uitvoering van een meervoudige confrontatie te volgen en worden in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de meervoudige confrontatie opmerkingen te maken omtrent de te tonen selectie, een en ander zonder dat de meervoudige confrontatie daardoor mag worden opgehouden.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit inrichting en orde politieverhoor.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 26 januari 2017

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

Uitgegeven de negende februari 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Dit besluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L294) (hierna: de richtlijn). Op grond van artikel 15 van de richtlijn rust op lidstaten de verplichting om de richtlijn uiterlijk op 27 november 2016 in nationale regelgeving om te zetten. Het besluit betreft uitvoering van artikel 28d, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zoals dat met de inwerkingtreding van de wet van 17 november 2016, houdende implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L 294), Stb. 475, in dat wetboek zal worden opgenomen. Deze wet zal verder worden aangeduid als «de implementatiewet».

Artikel 3, derde lid, onder b, van de richtlijn bevat het recht van verdachten in strafprocedures dat hun raadsman bij hun verhoor aanwezig mag zijn en dat deze daaraan, overeenkomstig procedures in het nationale recht, daadwerkelijk mag deelnemen. Het gaat daarbij om verhoren van de verdachte door de politie, een andere rechtshandhavingsautoriteit of een rechterlijke autoriteit. De deelname geschiedt overeenkomstig procedures in het nationale recht. Deze procedures moeten die deelname kunnen regelen, onder de voorwaarde dat zij de daadwerkelijke uitoefening en essentie van het recht onverlet laten. In overweging 25 van de preambule van de richtlijn is vermeld dat de raadsman tijdens het verhoor overeenkomstig de bedoelde procedures onder meer vragen kan stellen, verduidelijking kan vragen en verklaringen kan afleggen. Op zichzelf verplicht dit onderdeel van de richtlijn er niet toe (aanvullende) regelingen op te nemen overeenkomstig welke de deelname van de raadsman aan het verhoor moet geschieden. Het maakt slechts expliciet dat regels over de deelname kunnen worden gesteld.

De hoofdlijnen van de regeling in artikel 28d Sv, die in paragraaf 3.5.4. van de memorie van toelichting bij de implementatiewet (Kamerstukken II, 2014/2015, 34 157, nr. 3) nader zijn beschreven, zijn de volgende. In het eerste lid is opgenomen dat op verzoek van de verdachte de raadsman het verhoor kan bijwonen en daaraan kan deelnemen. In het eerste, tweede en derde lid zijn vervolgens regels opgenomen over verzoeken van de verdachte tot onderbreking van het verhoor voor overleg met zijn raadsman, dit in aanvulling op de algemene regel van artikel 28, tweede lid, Sv volgens welke de verdachte, telkens wanneer hij daar om verzoekt, zoveel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld zich met zijn raadsman in verbinding te stellen, welke algemene regel ook tijdens een verhoor van betekenis is. Op de in artikel 28e Sv genoemde, restrictieve gronden kan de raadsman worden geweigerd tot het verhoor te worden toegelaten. Daarvoor is in beginsel toestemming benodigd van de officier van justitie. In het vierde lid van artikel 28d Sv is voorzien in een wettelijke grondslag om bij algemene maatregel van bestuur (verder: amvb) nadere regels te kunnen stellen over de inrichting van en de orde tijdens het verhoor waaraan ook de raadsman deelneemt. Het voorliggende besluit bevat deze regels. Zoals in de memorie van toelichting bij de implementatiewet is aangegeven, is het wenselijk om niet te volstaan met de algemene regeling van artikel 124 Sv die inhoudt dat de ambtenaar die de leiding heeft over een ambtsverrichting, zoals hier het verhoor, personen die de orde verstoren kan bevelen te vertrekken. Van verschillende zijden is aangedrongen op het stellen van regels over de rol van de raadsman bij het verhoor. Verhoorbijstand tijdens het politieverhoor is in de Nederlandse strafvordering een betrekkelijk nieuw fenomeen. Het is van belang een kader van minimumnormen te scheppen waarbinnen de aan het verhoor deelnemende personen hun rol kunnen vervullen. Als leider van het verhoor kan de verhorende ambtenaar besluiten de raadsman gelegenheid te geven vaker te interveniëren dan dit besluit bepaalt. Dit betekent dat verhoorders een ruimere rol van de raadsman kunnen toestaan, dan in de artikelen van dit besluit is vastgelegd. Als het naar het oordeel van de verhorende ambtenaar doelmatig en redelijk is dan kan hij een ruimere inbreng door de raadsman tijdens het verhoor toestaan.

Het besluit bevat regels over de inrichting van en orde tijdens het verhoor door opsporingsambtenaren. Er is geen reden om, in aanvulling op de algemene regeling van artikel 124 Sv, vergelijkbare regels te stellen voor verhoren door anderen dan opsporingsambtenaren, in het bijzonder verhoren door een rechter. Bij verhoren die plaatsvinden buiten het verband van het politieverhoor – denk aan verhoren door de rechter-commissaris of de raadkamer van de rechtbank in het voorbereidend onderzoek of aan verhoren door de rechter tijdens het onderzoek op de terechtzitting – bestaat al een recht van deelname daaraan door de raadsman, waarmee de praktijk vertrouwd is. Bij verhoren door opsporingsambtenaren ligt dat in het algemeen – uitzonderingen zoals verhoren door opsporingsambtenaren van de FIOD/ECD daargelaten – anders.

In dit ontwerpbesluit worden geen regels voorgesteld omtrent de wijze van rechtsbijstandverlening van de raadsman aan de verdachte (zie hierna in paragraaf 3).

1.2 Voorbereiding ontwerpbesluit

a. Het voortraject

Een eerder concept van dit besluit is als bijlage bij de memorie van toelichting van de implementatiewet gevoegd. Dat conceptbesluit maakte daarmee deel uit van de formele consultatie van de betrokken ketenpartners in februari 2014. Naar aanleiding van de in de consultatieronde gemaakte opmerkingen is de tekst op onderdelen aangepast. In het kader van de parlementaire behandeling van de implementatiewet is ook de inhoud van het concept-besluit aan de orde geweest. Het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3608) was aanleiding voor de rechtspraktijk om de invoering van het recht van verdachten op verhoorbijstand uiterlijk op 1 maart 2016 te realiseren. Hiertoe stuurde het College van procureurs-generaal van het OM een beleidsbrief (Staatscourant 2016, 8884) aan de hoofden van de OM-onderdelen. In de tweede bijlage bij deze brief worden regels gesteld voor de inrichting van en de orde tijdens het politieverhoor in relatie tot het recht op verhoorbijstand. Het overleg met de ketenpartners ter voorbereiding op deze brief (en de bijlage) heeft, met het oog op de praktijk, nog geresulteerd in een beperkt aantal aanpassingen ten opzichte van het conceptbesluit dat betrokken werd bij de parlementaire behandeling van de implementatiewet. In het onderhavige besluit zijn ook deze aanpassingen verwerkt.

Voorts zijn de normen voor de inrichting en orde tijdens het politieverhoor aan de orde gesteld in een procedure in kort geding van twee verenigingen van strafrechtadvocaten (NVSA en NVJSA) tegen de Staat der Nederlanden en de raad voor de rechtsbijstand. Deze verenigingen stelden onder meer dat de beleidsbrief van het OM niet in overeenstemming is met het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015, de Europese richtlijn en de jurisprudentie van het EHRM, omdat deze beleidsbrief niet de mogelijkheid creëert dat de advocaat daadwerkelijk kan deelnemen aan het verhoor, maar de rol van de advocaat vergaand beperkt. De voorzieningenrechter heeft in dit kader een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Kernvraag hierbij was of de regels van de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal in strijd komen met het arrest van 22 december 2015. Op 13 september 2016 heeft de Hoge Raad in deze zaak uitspraak gedaan (Hoge Raad, 13 september 2016; ECLI:NL:HR:2016:2068). In de prejudiciële beslissing merkt de Hoge Raad (in rechtsoverweging 3.6.3) onder meer op dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat de in de beleidsbrief OM vervatte regeling strijdig is met het arrest van 22 december 2015. Ook zegt de Hoge Raad (in rechtsoverweging 3.6.6): «Noch uit art. 6 EVRM, noch uit enige andere thans geldende rechtsregel vloeit voort dat een raadsman die tijdens het politieverhoor rechtsbijstand verleent aan een verdachte, in staat moet worden gesteld tijdens een verhoor a) daaraan deel te nemen door tussendoor vragen te stellen aan de verdachte of opmerkingen te maken, of b) de verdachte ten aanzien van specifieke vragen te adviseren zich (al dan niet) op zijn zwijgrecht te beroepen, zolang beperkingen dienaangaande niet zodanig zijn dat het recht op rechtsbijstand tijdens het verhoor slechts theoretisch of illusoir is». Verder zegt de Hoge Raad (in rechtsoverweging 3.6.8) dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat de toepassing van de regels die zijn neergelegd in de beleidsbrief OM en de bijbehorende Bijlage 2, ongeacht de omstandigheden van het geval, ertoe leidt dat wordt tekortgedaan aan een praktische en effectieve uitoefening van het recht van een verdachte op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie.

Deze prejudiciële beslissing gaf geen aanleiding tot aanpassing van het onderhavige besluit.

b. Consultatie

In de formele consultatieronde die over een eerder concept van de implementatiewet is gehouden, werd door verschillende instanties in hun adviezen aandacht gevraagd voor de rol die de raadsman tijdens het verhoor vervult. Politie en OM drongen daarbij aan op regeling, bij amvb, van de deelname van de raadsman aan het politieverhoor. Over de rol van de raadsman bij het verhoor verschilden de meningen. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) meent dat moet worden uitgegaan van een actieve rol van de raadsman tijdens het verhoor. De NOvA heeft deze rol uitgewerkt in een protocol over de raadsman tijdens het verhoor. Volgens het protocol, dat overigens het karakter heeft van een advies, neemt de raadsman plaats naast de verdachte en stelt zich, indien hij dat in het belang van zijn cliënt noodzakelijk acht, tijdens het verhoor actief op (ingrijpen bij dreiging van strijd met pressieverbod, advies, opmerkingen, verzoeken). De raadsman kan telkens wanneer hij dat nodig acht, een time-out aanvragen. De raadsman respecteert dat de verhorende ambtenaar de leiding heeft over het verhoor en maakt geen onredelijk gebruik van zijn bevoegdheden. Verder ziet hij toe op de juiste inhoud van het proces-verbaal. Behalve een protocol is onder auspiciën van de NOvA ook een «Leidraad advocaat bij politieverhoor» opgesteld, die eveneens het karakter van een advies heeft, waarin meer in detail op de rol van de raadsman tijdens het verhoor wordt ingegaan. Protocol en leidraad zijn gepubliceerd (zie Strafblad 2013, blz. 35–46 en www.advocatenorde.nl). De politie bepleitte destijds daarentegen een terughoudende rol van de raadsman. Dit komt neer op een verbod van communicatie of contact tussen raadsman en verdachte; de raadsman moet tijdens het verhoor achter de verdachte plaatsnemen en mag niet aan de verhoortafel aanzitten.

Bij de voorbereiding van dit besluit is inspiratie geput uit het protocol en de leidraad, opgesteld onder verantwoordelijkheid van de NOvA, alsmede uit het protocol bij het experiment raadsman bij politieverhoor en uit de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor die enkele regels bevat over de deelname van de raadsman aan het verhoor van de minderjarige verdachte. Het streven is geweest om met de in dit besluit opgenomen regels een evenwicht te bereiken tussen de posities die door de verschillende adviesorganen, met name de politie en de NOvA, zijn ingenomen, een en ander met inachtneming van de door de richtlijn gestelde grenzen en na overleg met de betrokken partijen.

Zoals aangegeven is een eerder concept van dit besluit samen met het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn in formele consultatie gegeven. Van de geboden gelegenheid om over het ontwerpbesluit te adviseren is gebruik gemaakt door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), het College van procureurs-generaal (OM), de Korpschef van de politie (politie), de NOvA en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (raad voor rechtsbijstand). Het gaat om waardevolle adviezen die op onderdelen hebben geleid tot aanpassingen in de tekst van het ontwerpbesluit en in de nota van toelichting.

Het OM geeft aan het voor de praktijk noodzakelijk te achten dat regels worden gesteld over de inrichting van en orde tijdens het verhoor waaraan ook de raadsman deelneemt. Het OM ondersteunt derhalve volledig dat dergelijke regels in het ontwerpbesluit worden opgenomen. Het OM maakt vervolgens enkele inhoudelijke opmerkingen bij de artikelen van dit ontwerpbesluit. De NOvA geeft aan dat waarheidsvinding en rechtsbescherming kunnen botsen en meent dat het daarom goed is dat de gang van zaken bij het verhoor enigszins wordt gereguleerd. Wel meent de NOvA dat het besluit meer zou kunnen aansluiten bij de hierboven genoemde leidraad. De NOvA beveelt in haar advies vervolgens een aantal «kleine, maar wezenlijke» aanpassingen aan. NVvR, Rvdr, politie en de raad voor rechtsbijstand volstaan met het maken van inhoudelijke opmerkingen bij de artikelen van het besluit.

De in de adviezen gemaakte opmerkingen zullen in het navolgende worden besproken op de plaatsen in de nota van toelichting waar het desbetreffende onderwerp wordt behandeld. De bepaling uit de consultatieversie van dit besluit volgens welke ook de raadsman om onderbreking van het verhoor kan vragen, is – naar aanleiding van het advies van de politie – ondergebracht in artikel 28d, eerste lid, Sv. Deze bepaling zal in de wet worden opgenomen met inwerkingtreding van de implementatiewet (Stb. 2016, 475).

1.3 Uitgangspunten en hoofdlijnen van de regeling

Hieronder worden de uitgangspunten en hoofdlijnen van dit besluit besproken. In de artikelsgewijze toelichting zal meer in detail op de verschillende regels van dit besluit worden ingegaan.

De nadere regels in het besluit betreffen volgens artikel 28d, vierde lid, Sv de inrichting van en orde tijdens verhoren waaraan ook de raadsman van de verdachte deelneemt. Zij zien met andere woorden niet op verhoren die buiten aanwezigheid van een raadsman plaatsvinden, bijvoorbeeld ingeval de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op verhoorbijstand.

Voorts is uitgangspunt dat geen regels worden voorzien over de wijze waarop de raadsman rechtsbijstand verleent; dat is aan de raadsman zelf. Wel worden enkele algemene regels voorzien die betrekking hebben op de inrichting van en de orde tijdens het verhoor. Die regels kunnen onder omstandigheden een zekere begrenzing meebrengen van de wijze waarop rechtsbijstand wordt verleend. Het gaat echter om begrenzingen die worden gerechtvaardigd door het belang van een ordelijk verloop van het verhoor, en die, in lijn met de richtlijn op dit punt, aan de daadwerkelijke uitoefening en essentie van het recht op rechtsbijstand tijdens het verhoor geen afbreuk doen.

Een volgend uitgangspunt is neergelegd in artikel 2 en houdt in dat de verhorende ambtenaar de leiding heeft over het verhoor en de orde binnen het verhoor en de verhoorruimte handhaaft. Dat de verhorende ambtenaar de leiding over het verhoor heeft, is een uitgangspunt dat ook in het protocol van de NOvA wordt onderschreven.

Wat betreft de inrichting van het verhoor wordt in artikel 3 het uitgangspunt gehanteerd dat de raadsman in de verhoorruimte zo veel mogelijk naast de verdachte plaats neemt. De verhorende ambtenaar zit in de verhoorruimte zo veel mogelijk tegenover de verdachte en zijn raadsman. Daarmee is dit besluit aanzienlijk minder restrictief dan het protocol dat bij het experiment raadsman bij politieverhoor werd gehanteerd. Dat protocol kwam neer op een algeheel verbod van communicatie of contact tussen raadsman en verdachte; de raadsman moest tijdens het verhoor achter de verdachte plaatsnemen en mocht niet aan de verhoortafel aanzitten. Er is, gelet op het uit de richtlijn voortvloeiende vereiste van een daadwerkelijke deelname van de raadsman aan het verhoor, geen aanleiding om, zoals de politie in haar advies bepleit, te bepalen dat de raadsman «schuin achter» de verdachte plaatsneemt.

In artikel 4 is het uitgangspunt neergelegd dat de verdachte de hem gestelde vragen zelf beantwoordt. Die beantwoording kan in voorkomende gevallen er ook uit bestaan dat de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept; voor aanvang van het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is (zie artikel 29, tweede lid, Sv). De raadsman is niet bevoegd om de vragen die door de verhorende ambtenaar aan de verdachte worden gesteld, namens deze te beantwoorden, tenzij de verhorende ambtenaar en de verdachte daarmee instemmen.

In het ontwerpbesluit dat voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State werd voorgelegd was als uitgangspunt opgenomen dat de raadsman in beginsel, met verderop in het besluit genoemde uitzonderingen, alleen voor aanvang en na afloop van het verhoor de opmerkingen kan maken en vragen stellen, die hem dienstig voorkomen (artikel 5). Mede naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering is artikel 5 aangepast. Deze wijziging betekent dat de raadsman in beginsel – met de hierna te noemen uitzonderingen – alleen direct na aanvang van het verhoor en direct voor afloop van het verhoor opmerkingen kan maken en vragen stellen. Deze benadering komt verder aan de orde in de artikelsgewijze toelichting. Het zou een ordentelijk verloop van het verhoor niet ten goede komen wanneer de raadsman bevoegd zou zijn onbeperkt opmerkingen te maken en vragen te stellen. De raadsman richt zijn opmerkingen en verzoeken tot de verhorende ambtenaar. De raadsman heeft niet de bevoegdheid, vergelijkbaar met de bevoegdheid van de verhorende ambtenaar, om tijdens het verhoor zelf de verdachte te ondervragen.

In artikel 6 is vervolgens neergelegd welke bevoegdheden de raadsman gedurende de loop van het verhoor toekomen, in aanvulling op de in artikel 28d, eerste lid, derde volzin, Sv opgenomen – en aldaar aan voorwaarden gebonden – bevoegdheid om te verzoeken om onderbreking van het verhoor. Zie over dat laatste nader in paragraaf 3.5.4 van de memorie van toelichting bij de implementatiewet. In de eerste plaats kan hij gedurende het verhoor de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam maken dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt. Op deze wijze kan de raadsman eraan bijdragen dat in de na het verhoor volgende strafzaak discussie wordt voorkomen over de verklaring van de verdachte.

In de tweede plaats kan de raadsman de verhorende ambtenaar er gedurende het verhoor opmerkzaam op maken dat deze het voorschrift van artikel 29, eerste lid, Sv niet in acht neemt. Dat voorschrift houdt in dat de verhorende ambtenaar zich onthoudt van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd (pressieverbod).

In de derde plaats kan hij de verhorende ambtenaar erop attenderen dat de fysieke of psychische gesteldheid van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. Te denken valt aan gevallen waarin de verdachte tijdens het verhoor duidelijk zodanig uitgeput en/of in de war is dat een verdere voortzetting van het verhoor geen zin meer heeft.

Uitgangspunt is voorts dat de raadsman bij de rechtsbijstandverlening niet buiten de hem in dit besluit gegeven bevoegdheden treedt en van deze bevoegdheden geen onredelijk gebruik maakt (artikel 7, eerste lid). Ook in het protocol van de NOvA is onderkend dat de raadsman tijdens het politieverhoor geen onredelijk gebruik maakt van zijn bevoegdheden. Daarnaast is, in lijn met artikel 124 Sv, bepaald dat de raadsman de orde van het verhoor niet verstoort (artikel 7, tweede lid). Met het oog op het voorkomen van een dergelijke verstoring was in de consultatieversie van dit besluit separaat bepaald dat de raadsman geen communicatiemiddelen en opnameapparatuur in de verhoorruimte mag meenemen. De raad voor rechtsbijstand en de NOvA wijzen erop dat de raadsman zijn laptop, tablet of smartphone mee moet kunnen nemen in de verhoorruimte, omdat hij alleen met gebruikmaking van deze middelen nieuwe piketmeldingen kan ontvangen en accepteren. Rvdr en NOvA vragen zich meer in het algemeen af of een dergelijke bepaling wel houdbaar en voldoende toekomstbestendig is, nu het strafproces verdergaand digitaliseert. De NOvA noemt als alternatief dat het de raadsman (alleen) wordt verboden opnamen van het verhoor te maken. Aan deze adviezen is gevolg gegeven. Het verbod op het meenemen van communicatiemiddelen en opnameapparatuur is in artikel 7, derde lid, verruild voor een verbod op het maken van opnamen van het verhoor. Het is niet de bedoeling dat de raadsman zijn communicatiemiddel voor andere doeleinden aanwendt dan het ontvangen van piketmeldingen en, eventueel, (geschreven) aantekeningen te maken. Wanneer de raadsman door het gebruik van zijn laptop, tablet of smartphone de orde van het verhoor verstoort, kan daartegen op grond van de artikelen 7, tweede lid, en 8 worden opgetreden. Onder het verstoren van de orde kan in dit verband worden verstaan het door de communicatiemiddelen ten gehore laten brengen van geluiden (anders dan het gebruik van toetsen). Geluidsignalen behoren derhalve te worden uitgeschakeld tijdens het verhoor.

Wanneer de raadsman buiten zijn bevoegdheden treedt of daarvan een onredelijk gebruik maakt, dan wel de orde verstoort, kan de hulpofficier van justitie hem bevelen zich uit de verhoorruimte te verwijderen (artikel 8). Dit bevel kan pas worden gegeven wanneer de raadsman eerst ten minste eenmaal is gewaarschuwd, zonder dat dit resultaat heeft gehad. De officier van justitie wordt van de verwijdering van de raadsman in kennis gesteld. De ordemaatregel geldt voor de duur van het desbetreffende verhoor, tenzij het verhoor kan worden voortgezet op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a.

In het besluit is uitgewerkt onder welke omstandigheden het verhoor alsnog kan worden voortgezet.

Zoals in paragraaf 3.7 van de memorie van toelichting bij de implementatiewet uitgebreider is aangegeven, staat de richtlijn niet aan artikel 8 in de weg. De richtlijn bepaalt dat de raadsman overeenkomstig procedures in het nationale recht aan het verhoor deelneemt, en dat deze procedures de daadwerkelijke uitoefening en essentie van het recht onverlet moeten laten. Dat laatste is bij de ordemaatregel van artikel 8 het geval: het besluit maakt daadwerkelijke uitoefening van het recht op rechtsbijstand gedurende het verhoor immers binnen de grenzen van het redelijke mogelijk. Anders dan de NOvA stelt, kan – op gronden die in paragraaf 3.7 van de memorie van toelichting bij de implementatiewet zijn besproken – niet pas een ordemaatregel worden genomen wanneer sprake is van een van de uitzonderingsgronden van artikel 3, zesde lid, van de richtlijn.

De geldende Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor zal in verband met dit ontwerpbesluit worden ingetrokken en zal, zo nodig, in aangepaste vorm terugkeren.

1.4. Het samenstel van bevoegdheden

De nieuwe bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en van het besluit bieden aldus een reeks bevoegdheden aan de raadsman voor de rechtsbijstand bij het verhoor van de aangehouden verdachte. De juridische voorwaarden en inkadering zijn in de bepalingen van de genoemde regelingen opgenomen. Hier wordt een overzicht geschetst van de mogelijkheden waarover de raadsman beschikt om op te treden.

De aangehouden verdachte wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor gedurende ten hoogste een half uur met de raadsman een onderhoud te hebben. Deze termijn kan met een half uur worden verlengd.

De raadsman kan het verhoor bijwonen en daaraan deelnemen. Direct na aanvang van het verhoor kan de raadsman alle vragen stellen en opmerkingen maken die hij nodig acht. Deze eerste fase van het verhoor wordt afgesloten zodra de verhorende ambtenaar bepaalt dat de mogelijkheid om opmerkingen te maken en vragen te stellen voldoende is geboden. Vervolgens stelt de verhorende ambtenaar zijn eerste vragen. In dit stadium heeft de raadsman een aantal specifieke bevoegdheden:

  • Hij kan meermalen een verzoek doen tot onderbreking van het verhoor voor onderling overleg. De verhorende ambtenaar kan dit alleen afwijzen als door het voldoen aan herhaalde verzoeken de orde of de voortgang van het verhoor zou worden verstoord;

  • Hij kan de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam maken:

    • a. dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt;

    • b. dat de verhorende ambtenaar zich niet houdt aan de norm dat de verhorende ambtenaar zich onthoudt van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd;

    • c. dat de fysieke of psychische toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert.

Direct voor afloop van het verhoor volgt de laatste fase. De verhorende ambtenaar stelt dan de raadsman weer in de gelegenheid om opmerkingen te maken of vragen te stellen. Als hiertoe voldoende gelegenheid is geboden bepaalt de verhorende ambtenaar dat het verhoor wordt beëindigd.

De bevoegdheid om opmerkingen te maken of vragen te stellen, aan het begin en aan het eind van het verhoor, omvat de mogelijkheid van de advocaat om vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen af te leggen, zoals genoemd in overweging (25) van de Europese richtlijn. De bevoegdheid om verduidelijking te vragen komt bovendien tot uiting in de mogelijkheid om erop te wijzen dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt. Deze bevoegdheid bestaat in het stadium van de ondervraging door de verhorende ambtenaar.

Na het verhoor wordt aan de verdachte en, voor zover deze het verhoor heeft bijgewoond, aan de raadsman de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces verbaal. Deze opmerkingen worden aan de verhorende ambtenaar verstrekt en worden, voor zover zij niet worden overgenomen, in het proces-verbaal vermeld.

De conclusie is dat de raadsman over ruime bevoegdheden beschikt direct na aanvang van het verhoor en direct voor afloop daarvan. Vanaf het moment dat de verhorende ambtenaar meldt de ondervraging te beginnen tot het moment waarop hij laat weten dat zijn ondervraging is beëindigd, is de rol van de raadsman een beperktere. Niettemin kan de verhorende ambtenaar de raadsman de mogelijkheid geven om ook tijdens de ondervraging vaker te interveniëren dan in de regelgeving is vastgelegd, als dit naar het oordeel van de verhorende ambtenaar doelmatig en redelijk is. Dit zal in het algemeen het geval zijn als het, mede door een redelijke opstelling van de raadsman, niet nodig is om een grens te trekken.

1.5 Financiële paragraaf en effect op capaciteit

De implementatiewet die de grondslag vormt voor dit besluit en de Wet van 17 november 2016, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen, Stb. 476, zullen naar verwachting consequenties hebben voor de politieorganisatie. De meeste vloeien voort uit de wet, niet direct uit dit besluit. In ieder geval wordt verwacht dat de duur van het verhoor over het algemeen toeneemt als er een raadsman bij aanwezig is. Naast de duur van het verhoor zelf zal ook het controleren van het proces-verbaal door de raadsman na afloop van het verhoor de nodige tijd in beslag nemen. Ook is de politie om te kunnen starten met een verhoor soms afhankelijk van de agenda van een raadsman of diens achtervang.

De concrete kosten die zijn begroot voor de politieorganisatie naar aanleiding van invoering van het recht op een raadsman bij het politieverhoor, zijn 8 mln. voor het verbouwen van verhoorkamers en 4 mln. voor opleidingen van politiemedewerkers. Beide betreffen incidentele kosten.

De consequenties van onderhavig besluit, waar het gaat om het beslag op de capaciteit, zijn momenteel nog niet in te schatten. De omvang van de impact van de nieuwe werkwijze is deels afhankelijk van de werkwijze die politie en advocatuur in de praktijk zullen ontwikkelen. Ook is het denkbaar dat de impact in de beginperiode na invoering van nieuwe werkwijze groter zal zijn dan na verloop van tijd, als politie en advocatuur zich hebben gepositioneerd in een werkwijze die voor beide partijen goed werkt. Specifiek kan dit besluit beslag leggen op de capaciteit van de politie wanneer de verhorend ambtenaar besluit de advocaat te verzoeken zich te verwijderen of te doen verwijderen. Overig beslag op de capaciteit vloeit voort uit de twee genoemde wetten.

Op 25 mei 2016, tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel dat tot de implementatiewet heeft geleid, die de grondslag vormt voor dit besluit, is een tussenrapportage toegezegd over de consequenties voor de politieorganisatie. Naar verwachting zullen de resultaten in het voorjaar van 2017 bekend zijn. De politieorganisatie zal de nieuwe werkwijze moeten uitoefenen binnen de vastgestelde kaders, zowel voor wat betreft financiën als qua capaciteit. Dit betekent dat de politie de impact van dit besluit bijvoorbeeld zal moeten opvangen door te schuiven in haar planning.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel worden verschillende definities gegeven. In onderdeel c van dit artikel wordt gesproken over de verhorende ambtenaar. Vanzelfsprekend kunnen er meerdere verhorende ambtenaren aan het verhoor deelnemen. In dat geval nemen zij beiden plaats tegenover de verdachte en zijn raadsman (artikel 3) en hebben zij beiden de leiding over het verhoor (artikel 2). Op advies van OM en politie is verhoorruimte in onderdeel d gedefinieerd als de ruimte die voor het verhoor van de verdachte wordt gebruikt, en niet, zoals in de consultatieversie van dit besluit het geval was, als de ruimte die voor het verhoren van verdachten is bestemd. De reden is dat verhoren soms ook plaatsvinden op plaatsen die niet als verhoorruimte zijn bestemd, zoals een ziekenhuis.

Artikel 2

In de consultatieversie van dit besluit was bepaald dat het verhoor, waarover de verhorende ambtenaar de leiding heeft, is «gericht op waarheidsvinding». OM en politie adviseren deze passage te schrappen om zeker te stellen dat niet alleen vragen naar de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit onder de regels van het besluit vallen, maar ook vragen die behoren tot wat in de praktijk het sociale verhoor wordt genoemd, waarbij naar onder meer de persoon van de verdachte wordt gevraagd. Hieraan is gevolg gegeven. Dat de waarheidsvinding, zoals de NOvA met recht stelt, bij het verhoor richtinggevend is, is bovendien zo evident dat dit geen uitdrukking in het besluit behoeft. Anders dan de NOvA aanbeveelt, behoeft in het besluit niet het pressieverbod te worden herhaald. De gelding van dat verbod blijkt al uit artikel 29, eerste lid, Sv.

De NOvA meent dat de in de consultatieversie van dit besluit opgenomen zinsnede volgens welke de verhorende ambtenaar «de orde binnen het verhoor en de verhoorruimte bepaalt», de indruk zou wekken dat de verhorende ambtenaar de regels bepaalt, terwijl deze regels uit het recht voortvloeien. Naar aanleiding daarvan is, in lijn met het algemeen geldende artikel 124 Sv, bepaald dat de verhorende ambtenaar de orde binnen het verhoor en de verhoorruimte «handhaaft». Het besluit geeft vervolgens de te handhaven regels weer.

Artikel 3

Dit artikel bevat enkele regels over de inrichting van het verhoor. Met de Rvdr kan worden vastgesteld dat het niet wenselijk zou zijn om te gedetailleerde procedureregels in het besluit op te nemen. Met het oog hierop, en in lijn met het advies van de politie, is de regel over de plaats van de tolk in de verhoorruimte geschrapt. In lijn met de adviezen van Rvdr, OM en politie zijn de regels over de plaats van de raadsman en de verhorende ambtenaar in de verhoorruimte flexibeler gemaakt. Bepaald is dat de raadsman in de verhoorruimte «zoveel mogelijk» naast de verdachte plaatsneemt, en de verhorende ambtenaar «zoveel mogelijk» tegenover de verdachte en diens raadsman. Reden voor deze flexibilisering is tweeledig. Zoals het OM opmerkt, vinden verhoren niet alleen plaats op voor het verhoor bestemde plaatsen, maar soms ook elders, zoals in een ziekenhuis. Het zal dan niet steeds mogelijk zijn om in de door dit artikel beoogde opstelling aan het verhoor deel te nemen. Maar ook bij verhoren die wel in daarvoor bestemde ruimten plaatsvinden, moet, zoals de politie terecht stelt, van deze opstelling kunnen worden afgeweken. Het spreekt voor zich dat als de verhoorders staand een presentatie geven tijdens het verhoor, zoals de politie als voorbeeld geeft, deze bepaling daaraan niet in de weg staat.

Artikel 4

Er is geen aanleiding om, zoals de NOvA bepleit, in dit artikel te herhalen dat de raadsman bij de verhoren aanwezig kan zijn en daaraan kan deelnemen. Dat is immers reeds met zoveel woorden bepaald in artikel 28d, eerste lid, Sv. Dat daadwerkelijk deelnemen inhoudt dat de raadsman onder meer vragen mag stellen, om verduidelijking mag vragen en verklaringen mag afleggen, vloeit al uit het in de wet gebruikte begrip «deelnemen» voort, en behoeft niet, zoals de NOvA voorstelt, nader in het besluit te worden geëxpliciteerd. Artikel 5, tweede lid, bepaalt reeds dat de raadsman direct na aanvang en direct voor afloop van het verhoor vragen kan stellen (waaronder begrepen vragen ter verduidelijking) en opmerkingen kan maken. Artikel 6 bepaalt vervolgens welke andere opmerkingen tijdens het verhoor kunnen worden gemaakt. Ook uit de artikelen 5 en 6 blijkt derhalve dat de raadsman bij de verhoren aanwezig kan zijn en hieraan kan deelnemen. De aspecten «vragen stellen, om verduidelijking vragen en verklaringen afleggen» passen binnen de interventiemogelijkheden die artikel 5, tweede lid en artikel 6, bieden.

Uiteraard is het de verdachte die de hem gestelde vragen beantwoordt. Het gaat immers om wat hij uit eigen wetenschap over zijn mogelijke betrokkenheid bij het strafbare feit kan verklaren. Het is niet de bedoeling, zo kan met NVvR en politie worden vastgesteld, dat de raadsman deze categorie van vragen namens de verdachte beantwoordt. Dit artikel maakt echter voor een aantal andere situaties mogelijk dat de raadsman met instemming van de verdachte en de verhorende ambtenaar vragen namens de verdachte beantwoordt. Dat kunnen, zoals de politie opmerkt, vragen over de proceshouding van de verdachte zijn. En zoals het OM opmerkt, kan het daarbij gaan om beantwoording van vragen die tot het zogenaamde sociale verhoor behoren, bijvoorbeeld verstrekking van informatie over de woonsituatie, de school of het werk van de verdachte.

In de consultatieversie van het besluit was bepaald dat de verhorende ambtenaar de verdachte verhoort. Mede naar aanleiding van het advies van de politie is deze bepaling geschrapt. Dat het de verhorend ambtenaar is die de verdachte verhoort is betrekkelijk evident en ligt ook al besloten in de bepaling volgens welke de verhorende ambtenaar de leiding over het verhoor heeft.

Artikel 5

De raadsman kan volgens het tweede lid «direct na aanvang van het verhoor en direct voor afloop van het verhoor» opmerkingen maken en vragen stellen. Daarbij is bepaald dat de verhorende ambtenaar de raadsman daartoe in de gelegenheid stelt. Het ligt in de rede dat de verhorende ambtenaar deze gelegenheid direct na aanvang van het verhoor geeft, nadat hij heeft aangegeven met het verhoor te willen starten en de verdachte heeft medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is. De raadsman kan elke opmerking maken of vraag stellen die hem dienstig voorkomt, waaronder, zoals de NOvA opmerkt, inhoudelijke vragen die (aanvullend) kunnen worden gesteld met het oog op een eventueel alibi. Het tweede lid staat er niet aan in de weg dat wanneer het verhoor uit meerdere losse onderdelen bestaat, bijvoorbeeld wanneer de verdachte wordt verhoord over twee afzonderlijke woninginbraken, de verhorende ambtenaar de raadsman in de gelegenheid stelt om direct na aanvang en direct voor afloop van deze losse onderdelen vragen te stellen of opmerkingen te maken. Het tweede lid geeft de raadsman geen bevoegdheid, vergelijkbaar met de bevoegdheid van de verhorende ambtenaar, om zelf de verdachte te ondervragen.

De bevoegdheid van de raadsman om direct na aanvang van het verhoor opmerkingen te maken en vragen te stellen wordt begrensd door de normen van artikel 7, eerste en tweede lid. De tweede volzin van het eerste lid luidt: «Hij maakt geen onredelijk gebruik van deze bevoegdheden» en het tweede lid luidt: «De raadsman verstoort de orde van het verhoor niet». Dit impliceert enerzijds dat de raadsman voldoende gelegenheid krijgt om opmerkingen te maken en vragen te stellen en anderzijds dat deze gelegenheid niet onbeperkt is. De verhorende ambtenaar kan enige tijd na de aanvang van het verhoor bepalen dat de mogelijkheid om opmerkingen te maken en vragen te stellen voldoende is geboden. Vervolgens kan hij – de verhorende ambtenaar – zijn eerste vragen aan de verdachte stellen. Dit vloeit voort uit de rol van de verhorende ambtenaar als leider van het verhoor en handhaver van de orde binnen het verhoor, zoals vastgelegd in artikel 2.

Deze benadering geldt eveneens voor de uitoefening van de bevoegdheid van de raadsman om direct voorafgaand aan de afloop van het verhoor opmerkingen te maken en vragen te stellen. Hiertoe moet voldoende gelegenheid worden geboden en vervolgens kan de verhorende ambtenaar bepalen dat het verhoor wordt beëindigd.

Naast de bevoegdheden die de raadsman heeft op grond van de artikelen 5 en 6 van dit besluit, kan hij (of de verdachte) een verzoek doen tot onderbreking van het verhoor voor onderling overleg. Deze bevoegdheid is toegelicht in de memorie van toelichting bij de implementatiewet (Kamerstukken II, 2014/2015, 34 157, nr 3, blz. 28 en 29). De bevoegdheid is gebaseerd op artikel 28d, eerste lid, Sv en wordt in dit besluit niet herhaald, maar er wordt wel naar verwezen. De verwijzing in artikel 5, tweede lid, naar artikel 28d, eerste lid, derde volzin Sv beoogt buiten twijfel te stellen dat de bevoegdheden van de artikelen 5 en 6 van het besluit en de genoemde bevoegdheid uit de wet – om onderbreking van het verhoor te verzoeken – elkaar aanvullen en elkaar niet uitsluiten of doorkruisen. Op deze wijze wordt tevens duidelijk gemaakt dat het besluit in samenhang met artikel 28d een limitatieve opsomming geeft van de bevoegdheden van de raadsman.

Artikel 6

De politie adviseert in de aanhef op te nemen dat de raadsman tijdens het verhoor «uitsluitend» bevoegd is om de verhorende ambtenaar opmerkzaam te maken op een drietal in dit artikel onderscheiden situaties. Dit volgt echter al uit artikel 5, tweede lid, waarin is bepaald dat de raadsman «behoudens het bepaalde in artikel 28d, eerste lid, derde volzin, van de wet en artikel 6 van dit besluit» alleen direct na aanvang en direct voor afloop van het verhoor opmerkingen mag maken en vragen mag stellen.

In onderdeel a is bepaald dat de raadsman de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam kan maken dat de verdachte een hem gestelde vraag niet begrijpt. Volgens de politie is onduidelijk hoe de raadsman dat moet beoordelen zonder dit bij de verdachte na te gaan, terwijl het de raadsman op grond van artikel 5 in beginsel niet is toegestaan om tijdens het verhoor vragen stellen aan de verdachte. Bovendien kunnen de meeste verdachten volgens de politie zelf goed aangeven of zij een vraag begrijpen, en zijn ook de verhorende ambtenaren in staat dit te beoordelen. Daarom bepleit de politie dit onderdeel te schrappen of te beperken tot kwetsbare verdachten. In reactie daarop kan worden opgemerkt dat raadslieden, evenals verhorende ambtenaren, in het algemeen in staat zijn te beoordelen of de verdachte een vraag niet begrijpt. Er is dan ook geen reden waarom de raadsman tijdens het verhoor daarop niet zou kunnen en mogen attenderen in gevallen waarin de verhorende ambtenaar zulks onverhoopt zou zijn ontgaan. De raadsman richt zich daarbij tot de verhorende ambtenaar. Deze zal vervolgens kunnen nagaan bij de verdachte of deze de vraag niet heeft begrepen.

Op advies van OM en politie is in onderdeel c verduidelijkt dat het er bij toepassing van dat onderdeel om moet gaan dat de fysieke of psychische toestand zodanig moet zijn dat een verantwoorde voortzetting van het verhoor wordt verhinderd. Dat is een nauwkeuriger omschrijving dan die in de consultatieversie van dit besluit werd gebruikt, te weten: dat de toestand van de verdachte «van invloed is op het verhoor».

De NOvA beveelt aan te bepalen dat de raadsman bevoegd is de verdachte tijdens het verhoor te adviseren, en dat pas wanneer een kort advies niet volstaat, hij bevoegd is te verzoeken het verhoor voor overleg te onderbreken. Deze aanbeveling is niet overgenomen. De raadsman kan de verdachte voorafgaand aan de ondervraging adviseren en kan tijdens het verhoor verzoeken om onderbreking van het verhoor voor advies. Advisering tijdens het verhoor, te weten in de loop van de ondervraging, zou de orde en dynamiek van het verhoor kunnen doorbreken. Anders dan de NOvA meent, is het voorts niet wenselijk dat de raadsman bevoegd zou zijn de verdachte per gestelde vraag tussentijds te adviseren deze al dan niet te beantwoorden.

Artikel 7

Zoals onder paragraaf 1 van deze nota van toelichting werd aangeduid kan de verhoorder tijdens het verhoor toestaan dat de advocaat vaker intervenieert dan in de artikelen van dit besluit is vastgelegd, als dit naar het oordeel van de verhorende ambtenaar doelmatig en redelijk is. De orderegels zijn vooral bedoeld voor gevallen waarin het door een onredelijke opstelling van een raadsman nodig is om een grens te trekken.

In het eerste lid is opgenomen dat de raadsman niet buiten de hem in het besluit gegeven bevoegdheden treedt en daarvan geen onredelijk gebruik maakt. De NOvA meent dat het besluit aan de raadsman geen bevoegdheden verleent, maar veeleer de uit de wet voortvloeiende bevoegdheid tot rechtsbijstandverlening, beperkt. Om deze reden bepleit de NOvA het eerste lid te beperken tot het voorschrift dat de raadsman geen onredelijk gebruik maakt van de hem in de wet toegekende bevoegdheden. Aan dit onderdeel van het advies is geen gevolg gegeven. Het besluit kent de raadsman wel degelijk bevoegdheden toe die hij bij het verlenen van rechtsbijstand kan benutten. Daarbij kan worden vastgesteld dat de bevoegdheden in het besluit met het oog op de ordehandhaving zo zijn geclausuleerd, dat deze onder omstandigheden een zekere begrenzing van de bevoegdheid tot het verlenen van rechtsbijstand kunnen meebrengen. Het gaat, zoals in paragraaf 1 uiteen is gezet, echter om begrenzingen die worden gerechtvaardigd door het belang van een ordelijk verloop van het verhoor, en die, in lijn met de richtlijn op dit punt, aan de daadwerkelijke uitoefening en essentie van het recht op rechtsbijstand tijdens het verhoor geen afbreuk doen.

Het verbod in het derde lid op het maken van opnamen van het verhoor betreft zowel geluidsopnamen als audiovisuele opnamen. Aanvullend is in lijn met het advies van de NOvA op dit punt bepaald dat de raadsman bevoegd is aantekeningen te maken.

In aansluiting op de bijlage bij de eerder genoemde beleidsbrief van het OM is in het derde lid, expliciet opgenomen dat de raadsman communicatiemiddelen of draagbare apparatuur voor tekstverwerking kan meenemen in de verhoorruimte. Dit geldt niet als de bestaande huisregels van een verhoorlocatie zich hiertegen verzetten om redenen van veiligheid. Hierbij kan worden gedacht aan het verhoor in een (extra) beveiligde inrichting. In die situatie heeft de raadsman wel het recht om, zonder gebruikmaking van de bedoelde apparatuur, aantekeningen te maken.

Artikel 8

Indien de raadsman zich na een daartoe strekkend bevel uit de verhoorruimte heeft verwijderd of daaruit is verwijderd, kan het verhoor alleen worden voortgezet in één van de volgende situaties. Ten eerste als de gronden aan het bevel tot verwijdering van de raadsman zijn komen te vervallen. Dat is het geval wanneer de raadsman na een «afkoelperiode» weer tot de verhoorruimte is toegelaten. Het staat ter beoordeling van de hulpofficier of de raadsman weer tot de verhoorruimte wordt toegelaten.

Ten tweede als de verdachte alsnog afstand doet van zijn recht op verhoorbijstand of ten derde als een vervangende raadsman beschikbaar is voor het verlenen van verhoorbijstand. Doet geen van deze omstandigheden zich voor, dan kan het verhoor niet worden voortgezet.

Artikel 9

Dit artikel brengt wijzigingen aan in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek die ter implementatie van de richtlijn noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 3, derde lid, onder c, van de richtlijn heeft de verdachte het recht om zijn raadsman onder meer meervoudige confrontaties of confrontaties te laten bijwonen. De meervoudige confrontatie als voorzien in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek dient onder dit onderdeel van de richtlijn te worden begrepen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de implementatiewet is toegelicht dat – anders dan in de memorie van toelichting werd verondersteld – enkelvoudige confrontaties zoals bedoeld in het genoemde besluit, niet onder de richtlijnbepaling thuishoren (Kamerstukken II, 2015/2016, 34 157, nr 6, blz. 25 en 26).

Uit overweging (26) bij de richtlijn blijkt dat een confrontatie in de zin van de richtlijn het samenbrengen van de verdachte en getuigen is als tussen getuigen op belangrijke punten verschil van inzicht bestaat. Een enkelvoudige confrontatie naar Nederlands recht is iets anders dan hetgeen in de richtlijn bedoeld wordt. In het Nederlandse systeem is ook een verschil van inzicht tussen getuigen, zoals bedoeld in de richtlijn, niet aan de orde. Verder speelt bij een meervoudige confrontatie de vraag of een eventuele herkenning door de getuige van een verdachte in een reeks personen door de wijze van selecteren zou zijn beïnvloed. Deze vraag doet zich bij een enkelvoudige confrontatie niet voor.

Het voorgaande betekent dat de verdachte er recht op heeft dat zijn raadsman meervoudige confrontaties bijwoont. Het in de richtlijn omschreven recht om de raadsman deze confrontaties te laten «bijwonen», moet in het licht van het doel van de richtlijn zo worden begrepen, dat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld om de uitvoering van de confrontatie (op afstand) te kunnen volgen. Daadwerkelijk bijwonen van een meervoudige confrontatie zou in strijd zijn met een van de meest elementaire regels daarvoor, te weten dat de getuige gedurende de confrontatie uitsluitend wordt omgeven door personen die niet weten wie van de getoonde personen als verdachte is aangemerkt. Bovendien zou het ook niet in het belang van de verdediging zijn wanneer de getuige door onbewuste non-verbale reacties van de raadsman een indruk krijgt welke persoon in de line-up zijn cliënt is.

Artikel 9 van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek bepaalt dat, naast de officier van justitie, ook de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld om voorafgaand aan de meervoudige confrontatie opmerkingen te maken over de te tonen selectie, zonder dat de confrontatie daardoor mag worden opgehouden. Ter uitvoering van het hier besproken onderdeel van de richtlijn wordt dat artikel door dit besluit aldus gewijzigd dat (ook) de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld om de uitvoering van de meervoudige confrontatie te volgen. De in artikel 9 van het genoemde besluit opgenomen voorwaarde dat de confrontatie niet mag worden opgehouden, blijft gehandhaafd. De richtlijn laat daar ruimte voor. Uit overweging 26 van de preambule van de richtlijn volgt dat lidstaten praktische regelingen mogen treffen met betrekking tot de aanwezigheid van de raadsman bij onderzoekshandelingen. De voorwaarde zal richtlijnconform moeten worden uitgelegd, hetgeen inhoudt dat aan de daadwerkelijke uitoefening en essentie van het recht geen afbreuk mag worden gedaan. Zoals de politie aangeeft, kan in beginsel worden volstaan met het uitnodigen van de raadsman voor een geplande confrontatie. Uiteraard dient die planning, zoals de politie aangeeft, redelijk te zijn en de raadsman in staat te stellen tijdig te verschijnen. Op dit punt zal over en weer redelijk moeten worden gehandeld. Wanneer het onderzoeksbelang slechts een beperkte mate van uitstel gedoogt, en de raadsman verhinderd is, zal deze een vervanger kunnen sturen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

Bijlage: Transponeringstabel

Richtlijn 2013/48/EU

Besluit inrichting en orde politieverhoor

Artikel 3, derde lid, onder b

Artikelen 1 tot en met 8

Artikel 3, derde lid, onder c

Artikel 9


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven