Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 220 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 220 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 maart 2017, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2049385
Gelet op de artikelen 14d, tweede lid, 15b, tweede lid, 16 en 22e van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 147, 177, tweede lid, en 310 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 19, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en artikel 15, eerste lid, van de Gratiewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 april 2017, nr. W03.17.0068/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 mei 2017, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2092397;
Hebben goedgevonden en verstaan:
De Reclasseringsregeling 1995 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
2. In onderdeel c wordt «inrichting voor de opvang van verslaafden» vervangen door: inrichting voor stelselmatige daders.
B
Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid, wordt in artikel 4 een lid ingevoegd, luidende:
2. Onze Minister beoordeelt een aanvraag voor een erkenning mede aan de hand van de toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande reclasseringsaanbod.
C
Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister draagt er zorg voor dat in ieder arrondissement in ieder geval en zoveel mogelijk in onderlinge samenhang, in opdracht van de bevoegde autoriteiten de volgende reclasseringswerkzaamheden worden uitgevoerd:
a. het doen van onderzoek naar en het geven van voorlichting en advies over personen die worden verdacht van of zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, ten behoeve van te nemen beslissingen inzake de vervolging, de afdoening, de berechting of de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen;
b. het houden van toezicht op de naleving van aan verdachten of veroordeelden bij of krachtens de wet opgelegde voorwaarden of ontzetting van rechten en hen ten behoeve daarvan te begeleiden;
c. het voorbereiden en begeleiden van en het houden van toezicht op de uitvoering van de taakstraf en het voorbereiden en begeleiden van andere straffen of maatregelen, waarmee reclasseringsinstellingen bij of krachtens de wet zijn belast;
d. het opstellen van een indicatiestellingsadvies als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Interimbesluit forensische zorg en de zorgtoeleiding namens Onze Minister, bedoeld in artikel 6, eerste lid, tweede volzin, van het Interimbesluit forensische zorg.
D
Artikel 9 komt te luiden:
E
In artikel 11, tweede lid, wordt in de eerste zin «hetzij krachtens rechterlijk vonnis of voorwaardelijke gratie, hetzij op eigen verzoek hulp en steun van reclasseringswege dient te ontvangen» vervangen door: gehouden is medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht.
F
Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:
1. Een reclasseringsinstelling brengt, indien opdracht is gegeven toezicht te houden op de naleving van bij of krachtens de wet opgelegde voorwaarden, een rapport over de daarmee verband houdende bemoeiingen uit aan Onze Minister, de rechter of de officier van justitie. Het rapport bevat een advies over de maatregelen waartoe het aanleiding zou kunnen geven.
G
In artikel 15, eerste lid, wordt «Ministerie van Justitie» vervangen door: Ministerie van Veiligheid en Justitie.
H
De artikelen 16 en 17 vervallen.
I
In artikel 18, eerste lid, wordt «1 juni» vervangen door «1 juli» en vervalt «definitieve».
J
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid vervalt «definitieve».
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het activiteitenplan, bedoeld in het derde lid, wordt afgestemd op de behoefte aan reclasseringswerkzaamheden binnen de diverse arrondissementen en van opdrachtgevers.
K
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «definitieve».
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «getrouwheid van de jaarrekening en het verslag» vervangen door: getrouwheid en rechtmatigheid van de jaarrekening en het verslag.
L
In artikel 27 wordt «1 september» vervangen door: 1 oktober.
M
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Alvorens een klacht kan worden ingediend bij de klachtencommissie, wordt een klacht ingediend bij de leidinggevende van de reclasseringsmedewerker tegen wie de klacht zich richt. De klacht wordt bij de leidinggevende ingediend binnen zes weken na de dag waarop de klager kennis heeft gekregen van het handelen of nalaten waarover hij zich wenst te beklagen. De leidinggevende onderzoekt de klacht en probeert tot een voor de klager aanvaardbare oplossing te komen.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid, worden na het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende:
3. De leidinggevende bericht de klager zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen zes weken na ontvangst van de klacht, over de afdoening daarvan. Deze termijn van zes weken kan door de leidinggevende eenmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd. De leidinggevende doet hiervan schriftelijk mededeling aan de klager en de aangeklaagde.
4. Een klacht kan worden ingediend bij de klachtencommissie binnen zes weken na de dag waarop de termijn van zes weken, bedoeld in het derde lid, dan wel de verlenging van deze termijn met ten hoogste zes weken, is verlopen.
N
In artikel 38 vervallen het tweede tot en met vijfde lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 23 mei 2017
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
Uitgegeven de twaalfde juni 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Dit besluit omvat een aantal wijzigingen in de Reclasseringsregeling 1995.
In de eerste plaats is een bepaling toegevoegd die de procedure omtrent aanvragen voor erkenning van organisaties als reclasseringsinstelling normeert.
In de tweede plaats wordt de klachtenregeling in lijn gebracht met het door de drie reclasseringsorganisaties opgestelde klachtenreglement, dat in werking trad op 1 januari 2013.
In de derde plaats zijn in de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545) de reclasseringsinstellingen belast met het houden van toezicht op de naleving van een strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt (het nieuwe artikel 32 van het Wetboek van Strafrecht). Deze taak wordt nu in de Reclasseringsregeling 1995 opgenomen.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de Reclasseringsregeling 1995 op onderdelen te actualiseren, zodat deze beter aansluit bij de gewijzigde terminologie in verband met de modernisering van de reclasseringswerkzaamheden door voornoemde wet, en om enkele aanpassingen van redactionele aard aan te brengen.
Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de drie reclasseringsinstellingen (3RO), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), het openbaar ministerie (OM), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA).
Reclassering Nederland heeft namens de 3RO advies uitgebracht. De 3RO kunnen zich over het algemeen goed vinden in de tekst van het ontwerpbesluit en de toelichting daarbij. Ook zij zijn van mening dat actualisering van de Reclasseringsregeling 1995 nodig is. Ten aanzien van enkele onderdelen hebben de 3RO een voorstel voor wijziging gedaan. Hierna wordt op deze voorstellen, voor zover die rechtstreeks met dit ontwerpbesluit verband houden, gereageerd.
De NVvR heeft enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de bepaling die de procedure omtrent aanvragen voor erkenning van organisaties als reclasseringsinstelling normeert. Hierop wordt bij het betreffende onderdeel ingegaan.
Het OM, de Rvdr en de NOVA hebben geen aanleiding gezien advies uit te brengen.
Hierna wordt ieder artikel van dit besluit waar nodig nader toegelicht.
Deze bepaling bevat een tweetal redactionele wijzigingen, die geen verdere toelichting behoeven.
Het nieuwe artikel 4, tweede lid, regelt dat aanvragen van instellingen die erkend wensen te worden als reclasseringsinstelling, door de minister mede worden beoordeeld op de toegevoegde waarde die de instelling heeft ten opzichte van het huidige reclasseringsaanbod. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden ligt bij instellingen die door de Minister van Veiligheid en Justitie als reclasseringsinstelling zijn erkend. Op dit moment zijn dat de volgende instellingen: Reclassering Nederland (RN), het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) en de tien regionale instellingen voor verslavingsreclassering die voor deze taak zijn verenigd in de Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG). Voor hun werkzaamheden ontvangen deze drie reclasseringsorganisaties (3RO) jaarlijks een subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Uit onderzoek naar alternatieven voor het huidige stelsel blijkt dat de huidige situatie met drie reclasseringsinstellingen overwegend naar tevredenheid functioneert en dat een situatie met meer gesubsidieerde reclasseringsorganisaties dan de huidige drie een risico voor de stabiliteit van het stelsel zou vormen, omdat te verwachten valt dat het de bestaande samenwerking tussen de huidige 3RO op losse schroeven zet en de samenwerking met de ketenpartners bemoeilijkt (Kamerstuk 2014–2015, 29 270, nr. 93). Dit wordt ondersteund door het advies dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) (bijlage bij Kamerstukken II 2014/15 29 270, nr. 96) op verzoek heeft uitgebracht. Volgens de RSJ zal het – binnen de context van het huidige stelsel – toevoegen van nieuwe organisaties het stelsel compliceren en problemen en tekortkomingen niet oplossen. Op grond van het voorgaande heeft de Minister van Veiligheid en Justitie bij brief van 20 maart 2015 (Kamerstukken 2014/15 29 270, nr. 96) de Tweede Kamer geïnformeerd over het besluit om het bestaande stelsel met de 3RO voorlopig te handhaven en de ingezette lijn, gericht op verdere intensivering van de samenwerking tussen de huidige reclasseringsorganisaties, voort te zetten. Tegelijkertijd heeft de minister aangegeven te bezien of het bovenstaande aanleiding vormt om de Reclasseringsregeling 1995, die in beginsel geen beperking oplegt aan het aantal reclasseringsorganisaties dat kan worden erkend, aan te passen. Er wordt voor gekozen om, zoals hierboven reeds opgemerkt, een nieuw tweede lid aan artikel 4 toe te voegen, dat regelt dat aanvragen van instellingen die erkend wensen te worden als reclasseringsinstelling, door de minister mede worden beoordeeld op de toegevoegde waarde die de instelling heeft ten opzichte van het huidige reclasseringsaanbod. Deze bepaling is gewijzigd naar aanleiding van de door de NVvR in zijn advies gemaakte opmerkingen over de eerder voorgestelde bepaling. Met de NVvR ben ik van mening dat de mogelijkheid om erkend te worden als reclasseringsinstelling voor andere dan de huidige reclasseringsinstellingen niet onnodig moet worden beperkt en bemoeilijkt. Daarom wordt met deze wijziging uitdrukking gegeven aan de keuze om het bestaande stelsel te handhaven, maar tegelijkertijd niet de mogelijkheid uitgesloten dat in de toekomst toch een nieuwe organisatie als reclasseringsinstelling wordt erkend. Deze organisatie zal dan wel moeten kunnen aantonen toegevoegde waarde te bieden ten opzichte van de reeds werkzame reclasseringsinstellingen. Deze toegevoegde waarde zal dusdanig moeten zijn dat verbetering wordt gebracht in het functioneren en de effectiviteit van het bestaande stelsel van drie reclasseringsorganisaties en zal voldoende moeten opwegen tegen het hierboven geschetste risico van uitbreiding van het aantal erkende reclasseringsorganisaties. Ik ben het met de NVvR eens dat het nuttig is advies in te winnen ter ondersteuning van de besluitvorming op een verzoek. Dat kan een advies van de RSJ zijn, maar ik acht het niet opportuun om advisering door de RSJ in deze regeling vast te leggen.
Artikel 8, eerste lid, geeft aan wat de reclasseringswerkzaamheden zijn. Bij de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545) – die op 1 april 2012 in werking is getreden – zijn in het Wetboek van Strafrecht verschillende bepalingen gewijzigd die betrekking hebben op het reclasseringstoezicht. Deze wijzigingen strekten ertoe de desbetreffende bepalingen aan te passen aan de huidige omschrijving en invulling van het reclasseringstoezicht. Dat toezicht omvat het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden (begeleiding), naast de controle op de naleving van die voorwaarden en het signaleren van (dreigende) overtreding. In verband hiermee en met de nieuwe taak van de reclassering inzake het houden van toezicht op de naleving van een strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt, wordt deze bepaling opnieuw vastgesteld. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele redactionele verbeteringen in deze bepaling aan te brengen.
Reclassering Nederland merkt in zijn advies terecht op dat de 3RO ook voorlichting en advies geven ten behoeve van een afdoeningsbeslissing van het OM en dat zij ook toezicht houden op de uitvoering van de taakstraf. Naar aanleiding van deze opmerking heb ik de afdoening toegevoegd aan onderdeel a en heb ik het houden van toezicht op de taakstraf toegevoegd aan onderdeel c. Aan onderdeel b, over toezicht en begeleiding, voeg ik ondanks het advies van Reclassering Nederland niet apart het elektronisch toezicht toe, nu dit als middel valt onder het bredere begrip toezicht dat in dit onderdeel wordt gebruikt. Reclassering Nederland wijst voorts erop dat in artikel 8 bepaalde werkzaamheden ontbreken die de 3RO wel aanbieden, waaronder de gedragsinterventies als genoemd in onder meer artikel 14c, tweede lid, onderdeel 13, Wetboek van Strafrecht. Het betreft echter geen exclusieve taak van erkende reclasseringsinstellingen, waarvoor zij subsidie ontvangen. Ook andere aanbieders kunnen dergelijke interventies aanbieden. Om die reden vallen deze werkzaamheden niet onder de Reclasseringsregeling 1995.
De in artikel 9, eerste lid, opgenomen taken van de reclassering zijn opgenomen in het nieuwe artikel 8, eerste lid, onderdeel a. Artikel 9, eerste lid, kan daarom vervallen. Artikel 9 verwijst hierdoor niet langer naar het (vervallen) eerste lid, maar naar het nieuwe artikel 8, eerste lid, onderdeel a. In verband hiermee is artikel 9 aangepast aan de nieuwe terminologie van artikel 8, eerste lid.
De wijziging van artikel 11, tweede lid, is tweeledig. Ten eerste wordt met de wijziging aangesloten bij de gewijzigde omschrijving van de reclasseringswerkzaamheden in het nieuwe artikel 8, eerste lid, in die zin dat alleen reclasseringswerkzaamheden plaatsvinden in opdracht van de bevoegde autoriteiten. In hun advies merken de 3RO op dat bepaalde werkzaamheden niet alleen plaatsvinden in opdracht van de bevoegde autoriteiten, maar ook in een vrijwillig kader. Dit is in die zin juist dat reclasseringsinstellingen ook op verzoek van betrokkenen zelf of een andere partij werkzaamheden kunnen verrichten. Dit betreft echter geen werkzaamheden die alleen mogen worden uitgeoefend door een erkende reclasseringsinstelling, die hiervoor subsidie ontvangt. Om die reden vallen deze werkzaamheden niet onder de Reclasseringsregeling 1995.
Met de wijziging van het tweede lid van artikel 11 is ten tweede geregeld dat de directeur van een penitentiaire inrichting een reclasseringsinstelling onder de in die bepaling genoemde omstandigheden bericht over het ontslag van een gedetineerde wanneer de gedetineerde is gehouden mee te werken aan reclasseringstoezicht, waarmee naast de situatie waarin aan de gedetineerde krachtens rechterlijk vonnis of voorwaardelijke gratie reclasseringstoezicht is opgelegd, ook de situatie valt waarin dit krachtens voorwaardelijke invrijheidsstelling gebeurt.
Ook in artikel 12, eerste lid, wordt de thans gebruikelijke omschrijving van reclasseringstoezicht opgenomen. Het eerste lid wordt daartoe opnieuw vastgesteld.
Deze bepaling bevat een redactionele wijziging die geen verdere toelichting behoeft.
In de praktijk wordt van de regeling omtrent het (uitnodigen tot het) indienen van een voorlopige subsidieaanvraag, als geregeld in de artikelen 16 en 17, geen gebruikgemaakt. Het is gebruikelijk dat direct een definitieve aanvraag, als geregeld in de artikelen 18 en 19, wordt ingediend. Er wordt daarom voor gekozen om de artikelen 16 en 17 te laten vervallen.
In artikel 18 wordt de termijn waarbinnen de minister de reclasseringsinstellingen uitnodigt tot het indienen van een subsidieaanvraag gewijzigd van 1 juni in 1 juli, waardoor de bepaling beter aansluit bij de in de praktijk gebruikelijke termijn. In verband met het vervallen van de artikelen 16 en 17, waarin de voorlopige subsidieaanvraag was geregeld, wordt de subsidieaanvraag die voorheen in de artikelen 18 en 19 werd aangeduid als «definitieve subsidieaanvraag» thans aangeduid als «subsidieaanvraag». Het vierde lid van artikel 19 wordt opnieuw vastgesteld. Het betreft een redactionele wijziging die aansluit bij de praktijk dat de taken van de reclasseringsinstellingen rechtstreeks verbonden zijn aan de specifieke behoeften van de partners in de strafrechtsketen (OM, zittende magistratuur en DJI).
Met deze bepaling wordt in artikel 26, tweede lid, onderdeel c, vastgelegd dat de aanvraag voor de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag vergezeld dient te gaan van een verklaring van een accountant omtrent niet alleen de getrouwheid, maar ook de rechtmatigheid van de jaarrekening en het verslag. Dit is reeds bepaald in artikel 10 van de Uitvoeringsregeling reclassering 2005 en aanvragen voor definitieve vaststelling van het subsidiebedrag gaan daarom nu al vergezeld van zo een verklaring. Met deze aanvulling wordt dus geen wijziging in de huidige vereisten of de bestendige praktijk beoogd, maar wordt de Reclasseringsregeling 1995 hiermee in lijn gebracht.
Door deze termijn te wijzigen sluit de bepaling beter aan bij de in de praktijk gebruikelijke termijn.
In het klachtenreglement reclassering, het reglement van orde van de landelijke Klachtencommissie Reclassering dat op 1 januari 2013 in werking trad, is onder meer voorzien in een klachtbehandeling die voorafgaat aan de behandeling van een klacht door de klachtencommissie. In het klachtenreglement wordt vooropgesteld dat eerst wordt geprobeerd om een klacht van een cliënt op te lossen via overleg tussen de cliënt, degene tegen wie de klacht zich richt en diens leidinggevende. Mocht dit overleg niet tot een voor de cliënt bevredigend resultaat leiden, dan kan de cliënt een klacht indienen bij de klachtencommissie. Voorwaarde voor het kunnen indienen van een klacht bij de klachtencommissie is aldus dat een klacht is ingediend bij de leidinggevende van degene tegen wie de klacht zich richt en dat de termijn waarbinnen de leidinggevende deze klacht moet behandelen, is verlopen. Dit vereiste wordt thans neergelegd in artikel 30, tweede lid (nieuw). Daarnaast wordt in artikel 30, gelijk aan de in het klachtenreglement reclassering vastgestelde termijnen, de termijn die geldt voor het indienen van een klacht bij de leidinggevende (tweede lid) en de termijn waarbinnen de leidinggevende de klacht moet behandelen (derde lid) neergelegd en wordt de termijn die geldt voor het indienen van een klacht bij de klachtencommissie hieraan aangepast (vierde lid).
Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 38 betreffen overgangsbepalingen, welke inmiddels zijn uitgewerkt. Deze leden kunnen daarom komen te vervallen.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-220.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.