Besluit van 21 december 2016 tot wijziging van het Mijnbouwbesluit in verband met implementatie van richtlijn (EU) nr. 2013/30

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 3 september 2015, nr. WJZ / 15067303;

Gelet op richtlijn nr. 2013/30 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG en de artikelen 43, zesde lid, 45c, tweede lid, 45g, tweede lid, 45l, vierde lid, 45q, eerste lid, 49 en 130 van de Mijnbouwwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 september 2015, nr. W15.15.0307/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 13 december 2016, nr. WJZ/16186034;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Mijnbouwbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. veiligheids- en milieukritische elementen: onderdelen van een installatie, met inbegrip van computerprogramma’s, die tot doel hebben zware ongevallen te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken, of waarvan het uitvallen een zwaar ongeval zou kunnen veroorzaken of substantieel zou kunnen bijdragen tot het ontstaan van een zwaar ongeval.

B

Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 van de wet dan wel degene die een verkenningsonderzoek uitvoert of voornemens is uit te voeren, voorziet ambtenaren als bedoeld in de artikelen 129 en 131 van de wet, in de bij ministeriële regeling omschreven gevallen van transport, een verblijfplaats, maaltijden en andere benodigdheden.

C

Na artikel 44 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 44a

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aanvraag voor een ontheffing, als bedoeld in artikel 43, vierde lid, van de wet en omtrent de wijziging of intrekking van deze ontheffing.

D

Artikel 49 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.»geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In het geval een bestaande productie-installatie de Nederlandse wateren binnenkomt of verlaat, stelt de exploitant van de productie-installatie de inspecteur-generaal der mijnen binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn, die in ieder geval vóór de datum waarop de productie-installatie de Nederlandse wateren binnenkomt of verlaat ligt, hiervan op de hoogte.

E

In de titel van afdeling 5.4. vervalt de zinsnede «op mijnbouwinstallaties».

F

In artikel 78 wordt «afdeling» vervangen door: paragraaf.

G

Na artikel 84 worden de volgende paragrafen toegevoegd, luidende:

§ 5.4.1a. Rapport inzake grote gevaren en overige documenten

Artikel 84a

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken die gebruikt worden voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen.

Artikel 84b
  • 1. Een rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie bevat naast de documenten bedoeld in artikel 45c van de wet, de volgende gegevens:

    • a. een veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

    • b. een intern rampenplan, bedoeld in artikel 84d;

    • c. overige informatie.

  • 2. Een exploitant van een productie-installatie raadpleegt een ondernemingsraad als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden of een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden bij het opstellen van het rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, voert een exploitant van een productie-installatie overleg met de belanghebbende werknemers. Over het rapport wordt tevens overleg gevoerd met de werknemers van andere werkgevers, die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk mede in het bedrijf of de inrichting werkzaam zijn.

  • 3. De exploitant van een productie-installatie voldoet aan de maatregelen die zijn vastgesteld in het rapport inzake grote gevaren voor de betreffende installatie.

  • 4. Het rapport inzake grote gevaren is aanwezig op het mijnbouwwerk.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de overige informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 84c
  • 1. Een rapport inzake grote gevaren voor een niet-productie-installatie bevat naast de documenten bedoeld in artikel 45g van de wet, de volgende gegevens:

    • a. een veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

    • b. een intern rampenplan, bedoeld in artikel 84d;

    • c. overige informatie.

  • 2. Een eigenaar van een niet-productie-installatie raadpleegt een ondernemingsraad als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden of een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden bij het opstellen van het rapport inzake grote gevaren voor een niet-productie-installatie. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, voert een eigenaar overleg met de belanghebbende werknemers. Over het rapport wordt tevens overleg gevoerd met de werknemers van andere werkgevers, die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk mede in het bedrijf of de inrichting werkzaam zijn.

  • 3. De eigenaar van een niet-productie-installatie voldoet aan de maatregelen die zijn vastgesteld in het rapport inzake grote gevaren voor de betreffende installatie.

  • 4. Het rapport inzake grote gevaren is aanwezig op het mijnbouwwerk.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de overige informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 84d
  • 1. Een intern rampenplan bevat de volgende gegevens:

    • a. een noodplan als bedoeld in artikel 3.37v van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

    • b. een op grond van artikel 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit, op te stellen brandbestrijdingsplan;

    • c. een rampenbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 85;

    • d. een analyse van de doeltreffendheid van de respons op olielekken.

  • 2. Bij het opstellen van het intern rampenplan als bedoeld in het eerste lid wordt rekening gehouden met de risicobeoordeling van zware ongevallen die tijdens het opstellen van het meest recente rapport inzake grote gevaren is uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over een intern rampenplan.

  • 4. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie stelt bij een zwaar ongeval het intern rampenplan onverwijld in werking.

  • 5. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie beschikt over de noodzakelijke apparatuur en deskundigheid ter uitvoering van het intern rampenplan.

Artikel 84e
  • 1. Een regeling voor onafhankelijke verificatie voor boorgatactiviteiten als bedoeld in artikel 45l van de wet, waarborgt op onafhankelijke wijze dat het ontwerp en de controlemaatregelen voor de boorgaten te allen tijde geschikt zijn voor de verwachte boorgatomstandigheden.

  • 2. Een onafhankelijke verificateur dient voldoende onafhankelijk en deskundig te zijn.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden ten aanzien van de regeling als bedoeld in het eerste lid nadere regels gesteld over de selectie van de onafhankelijke verificateur, over het ontwerp van de regeling alsmede welke informatie moet worden voorgelegd over de regeling.

Artikel 84f
  • 1. Een regeling voor onafhankelijke verificatie voor installaties als bedoeld in artikel 45l van de wet, waarborgt op onafhankelijke wijze dat de veiligheids- en milieukritische elementen die worden vermeld in de risicobeoordeling voor de installatie als beschreven in het rapport inzake grote gevaren, geschikt zijn en dat de planning van inspecties en testen van de veiligheids- en milieukritische elementen geschikt en bijgewerkt zijn en verlopen zoals voorzien.

  • 2. Een onafhankelijke verificateur dient voldoende onafhankelijk en deskundig te zijn.

  • 3. De regeling voor onafhankelijke verificatie wordt voor een productie-installatie getroffen voordat het ontwerp is voltooid.

  • 4. De regeling voor onafhankelijke verificatie wordt voor een niet- productie-installatie getroffen voordat de activiteiten worden gestart.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de selectie van de onafhankelijke verificateur, over het ontwerp van de regeling alsmede welke informatie moet worden voorgelegd over de regeling.

Artikel 84g
  • 1. Een eigenaar van een niet-productie-installatie en een exploitant van een productie-installatie nemen binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn op basis van het advies van de onafhankelijke verificateur passende maatregelen en reageren op het advies van de onafhankelijke verificateur.

  • 2. Een eigenaar van een niet-productie-installatie en een exploitant van een productie-installatie stellen het Staatstoezicht op de Mijnen in kennis van het advies van de onafhankelijke verificateur en de reactie op het advies, binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn.

§ 5.4.1b. Kennisgevingen

Artikel 84h

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken die gebruikt worden voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen.

Artikel 84i
  • 1. Een kennisgeving als bedoeld in artikel 45m van de wet, bevat de volgende informatie:

    • a. een op basis van artikel 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit op te stellen veiligheids- en gezondheidsdocument voor een voorgenomen installatie;

    • b. overige informatie.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de kennisgeving.

Artikel 84j
  • 1. Een kennisgeving als bedoeld in artikel 45n van de wet, bevat de volgende informatie:

    • a. gegevens van het ontwerp van de boorgat;

    • b. de voorgestelde boorgatactiviteiten;

    • c. het werkprogramma, bedoeld in artikel 74;

    • d. een op basis van artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit op te stellen veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden;

    • e. de bevindingen en opmerkingen van de onafhankelijke verificateur en de reactie van de exploitant en de door hem genomen maatregelen ten gevolge daarvan;

    • f. overige informatie.

  • 2. De exploitant voldoet in geval van een boorgatactiviteit aan de maatregelen die zijn vastgesteld in de kennisgeving van de boorgatactiviteit.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de kennisgeving.

Artikel 84k
  • 1. Een kennisgeving, bedoeld in artikel 45p van de wet, bevat de volgende informatie:

    • a. een op basis van artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit op te stellen veiligheids- en gezondheidsdocument voor gelijktijdig uit te voeren werkzaamheden;

    • b. overige informatie.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de kennisgeving.

Artikel 84l
  • 1. Een exploitant van een productie-installatie en eigenaren van niet-productie-installaties voldoen aan de maatregelen die zijn vastgesteld in de kennisgevingen als bedoeld in de artikelen 84j en 84k.

  • 2. Een exploitant van een voorgenomen productie-installatie houdt rekening met de opmerkingen van het Staatstoezicht op de mijnen ten aanzien van de kennisgeving van het ontwerp voor deze installatie, in het rapport inzake grote gevaren voor de productie-installatie.

H

In paragraaf 5.4.2. wordt vóór artikel 85 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 84m

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken.

I

Artikel 85 komt te luiden:

Artikel 85

  • 1. Een uitvoerder draagt er zorg voor dat er een rampenbestrijdingsplan is voor elk mijnbouwwerk dat in gebruik is ten behoeve van de opsporing, winning of opslag van stoffen.

  • 2. Een rampenbestrijdingsplan met betrekking tot een voor de winning of opslag bestemd mijnbouwwerk wordt ten minste iedere vijf jaar herzien.

  • 3. Het rampenbestrijdingsplan wordt voor de eerste maal ten minste vier weken voor de aanvang van de opsporing, winning of opslag, ingediend bij het Staatstoezicht op de mijnen en, in het geval, bedoeld in het tweede lid, onverwijld na de herziening.

J

Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt de zinsnede «op een mijnbouwinstallatie» vervangen door: op een mijnbouwwerk.

2. In het eerste lid, wordt de zinsnede «of voor de veiligheid van de scheepvaart of visserij» vervangen door: of voor zover van toepassing voor de veiligheid van de scheepvaart of visserij.

K

Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «voordoet op een mijnbouwinstallatie» vervangen door: voordoet op een mijnbouwwerk.

2. In het tweede lid wordt «en het Kustwachtcentrum» vervangen door: en bij een voorval op een mijnbouwinstallatie, aan het Kustwachtcentrum.

L

In het eerste lid van artikel 88, wordt «voordoet in de omgeving van een mijnbouwinstallatie» vervangen door: voordoet in de omgeving van een mijnbouwwerk» en wordt «en het Kustwachtcentrum» vervangen door: en bij een voorval op een mijnbouwinstallatie, aan het Kustwachtcentrum.

M

Na artikel 88 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 88a

De exploitant van een productie-installatie die in Nederland is gevestigd of diens dochteronderneming doet op verzoek van het Staatstoezicht op de mijnen verslag over de omstandigheden van elk zwaar ongeval dat zich buiten de Europese Unie heeft voltrokken en waar deze bij betrokken is geweest.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 21 december 2016

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de dertigste december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

De onderhavige wijziging van het Mijnbouwbesluit strekt ter implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), hierna te noemen: de richtlijn. Deze wijziging van het Mijnbouwbesluit is tevens bedoeld ter uitvoering van de Mijnbouwwet, welke eveneens ter implementatie van de richtlijn is gewijzigd.

De aanleiding voor de richtlijn was het ongeluk dat zich op 20 april 2010 voordeed in de Golf van Mexico bij een boring naar olie. Voor de Europese Commissie was deze ramp aanleiding om een richtlijn voor te stellen waarin verplichtingen zijn opgenomen op het gebied van risicobeheer en voorbereiding op noodsituaties bij de opsporing en winning van olie en gas. De implementatietermijn van deze richtlijn verstrijkt 19 juli 2015. In deze wijziging van het Mijnbouwbesluit wordt een aantal voorschriften van de richtlijn direct geïmplementeerd en wordt daarnaast een aantal bepalingen van de gewijzigde Mijnbouwwet nader uitgewerkt. Net als bij de gewijzigde wet geldt ook hier dat een groot deel van de bepalingen die ingevolge de richtlijn op zee van toepassing zijn ook voor land gelden.

2. Beschrijving van de inhoud van de onderdelen

Het besluit wijzigt het Mijnbouwbesluit op een aantal onderdelen. Deze vloeien voort uit de ter implementatie van de richtlijn gewijzigde Mijnbouwwet.

2.1. Uitvoerder en exploitant

Een belangrijke wijziging die in het besluit is vervat ziet op het onderscheid tussen de term «uitvoerder» en «exploitant». Aan artikel 1 van de Mijnbouwwet is als uitvloeisel van de richtlijn die betrekking heeft op de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten een definitie van de exploitant toegevoegd: de houder van een vergunning voor het opsporen en winnen van koolwaterstoffen, dan wel de in artikel 22, vijfde lid, van de wet bedoelde operator indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden. Daarmee is «exploitant» een beperkter begrip dan het al in het Mijnbouwbesluit gedefinieerde begrip uitvoerder, waaronder ingevolge artikel 1, onderdeel d, van het Mijnbouwbesluit niet alleen moet worden verstaan de houder van een vergunning voor het opsporen of winnen van koolwaterstoffen, maar ook de houder van (of de operator ingeval van medehouderschap) een vergunning voor het opsporen of winnen van andere delfstoffen en aardwarmte en de houder van een vergunning voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen en het opslaan van stoffen. De introductie van het nieuwe begrip was nodig omdat de voorschriften die voortvloeien uit de richtlijn alleen zijn gericht op het voorkomen en het beperken van de gevolgen van zware ongevallen bij offshore olie- en gasactiviteiten en zich daarom beperken tot de hiervoor genoemde houder van een vergunning voor het opsporen of winnen van koolwaterstoffen, zij het dat in de gewijzigde Mijnbouwwet de werking is uitgebreid tot vergunningen op land. In het verlengde hiervan is ook het begrip productie-installatie, waarvoor door de exploitant een rapport inzake grote gevaren dient te worden opgesteld, beperkt tot mijnbouwwerken die worden gebruikt voor het winnen of bewerken van koolwaterstoffen.

2.2. Reikwijdte afdeling 5.4

Een belangrijke wijziging vloeit voort uit het feit dat hoewel de richtlijn enkel betrekking heeft op de veiligheid van olie- en gasactiviteiten op zee, een groot deel van de bepalingen van de richtlijn ook voor olie- en gasactiviteiten op land zijn voorgeschreven. Om die reden is de reikwijdte van afdeling 5.4. van het Mijnbouwbesluit aangepast. Deze afdeling is bij de inwerkintreding van het Mijnbouwbesluit op 1 januari 2003 geïntroduceerd, ter implementatie van het Osparverdrag (Trb. 1993, 141) en het Marpol-verdrag (Trb. 1978, 188). Omdat deze verdragen strekken tot bescherming van de zee tegen verontreiniging door schepen en tot bescherming van het mariene milieu zijn de toen in die afdeling opgenomen regels ten aanzien van het milieu en rampenbestrijdingsplannen uit hun aard van toepassing op mijnbouwinstallaties, zijnde mijnbouwwerken die verankerd zijn in of aanwezig boven de bodem van een oppervlaktewater. De onderhavige wijziging van het Mijnbouwbesluit naar aanleiding van de implementatie van de richtlijn brengt geen verandering aan in het toepassingsbereik van de artikelen van paragraaf 5.4.1. De artikelen 79 tot en met 84 hebben ter voorkoming van verontreiniging van oppervlaktewater immers betrekking op het gebruik van stoffen op en het lozen van stoffen vanaf een mijnbouwinstallatie in oppervlaktewater. Artikel 78 bepaalt nu dan ook dat paragraaf 5.4.1. betreffende het gebruik en lozen van stoffen betrekking heeft op mijnbouwinstallaties.

Vanwege de verruimde toepassing van de richtlijn, is de reikwijdte van paragraaf 5.4.2. aangepast, zodat de voorschriften in deze paragraaf van toepassing zijn op alle mijnbouwwerken. Dat betreft in ieder geval de bepalingen betreffende het rampenbestrijdingsplan. De reikwijdte van de artikelen 85 tot en met 91 van afdeling 5.4.2. betreffende de inhoud van het rampenbestrijdingsplan die voorheen alleen voor mijnbouwinstallaties golden, is ingevolge artikel 84m van het Mijnbouwbesluit nu uitgebreid tot mijnbouwwerken voor de opsporing, winning of opslag van stoffen. In het verlengde daarvan zijn enkele artikelen van deze paragraaf aangepast.

In afdeling 5.4. zijn twee sub paragrafen geïntroduceerd; de paragrafen 5.4.1a. betreffende het rapport inzake grote gevaren en de regeling voor de onafhankelijke verificatie en 5.4.1b. betreffende kennisgevingen van productie-installaties, boorgatactiviteiten en gecombineerde activiteiten. In overeenstemming met de reikwijdte van de richtlijn tot olie- en gasactiviteiten en het besluit om een groot deel van de voorschriften die ingevolge de richtlijn voor zee gelden ook op land toe te passen, zijn deze paragrafen van toepassing op mijnbouwwerken die gebruikt worden voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen. Dit betekent dat deze paragraaf zowel van toepassing is op de opsporing en winning van koolwaterstoffen op land, als op zee.

Paragraaf 5.4.1a. bevat voorschriften inzake de inhoud van een rapport inzake grote gevaren, welke volgens artikel 45c van de Mijnbouwwet, moet worden opgesteld. Momenteel zijn uitvoerders verplicht tot het opstellen van een veiligheids- en gezondheidsdocument, een noodplan en een rampenbestrijdingsplan. Op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet zullen exploitanten een rapport inzake grote gevaren moeten indienen. Dit rapport is een verzameling van de bestaande documenten met enkele aanvullingen. Zo zal het bestaande veiligheids- en gezondheidsdocument zoals reeds is voorgeschreven op grond van artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit, moeten worden aangevuld met gegevens omtrent de milieuveiligheid. Dit document beschrijft de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die op de installatie aanwezig zijn en de genomen maatregelen om deze risico’s tot een aanvaardbaar niveau te brengen. Daarnaast zal het bestaande noodplan gecombineerd met het bestaande (en voor mijnbouwwerken op land nieuw op te stellen) rampenbestrijdingsplan en het brandbestrijdingsplan, aangevuld moeten worden met een risicobeoordeling van zware ongevallen en een analyse van de doeltreffendheid van de respons op olielekken. Dit zal gezamenlijk het intern rampenplan vormen, welke deel uitmaakt van het rapport inzake grote gevaren. Daarnaast vormt het bedrijfsbeleid inzake het voorkomen van zware ongevallen en de regeling voor onafhankelijke verificatie, onderdeel van het rapport inzake grote gevaren.

Paragraaf 5.4.1b. bevat voorschriften inzake de inhoud van de verschillende kennisgevingen die op grond van de richtlijn ingediend moeten worden bij de bevoegde autoriteit. In de Mijnbouwwet is ter implementatie van de richtlijn bepaald dat een kennisgeving moet worden ingediend bij een voorgenomen productie-installatie (artikel 45m van de Mijnbouwwet). Bij een boorgatactiviteit is in artikel 45n van de Mijnbouwwet bepaald dat de exploitant een kennisgeving dient te overleggen bij het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM). Tot slot is in artikel 45p van de Mijnbouwwet de kennisgeving bij een gecombineerde activiteit verplicht gesteld. De inhoud van deze kennisgevingen is in het onderhavige besluit nader uitgewerkt. Zo dient een kennisgeving van een voorgenomen productie-installatie, een veiligheids- en gezondheidsdocument te bevatten voor die installatie. Een kennisgeving van een boorgatactiviteit bevat naast een V&G-document voor werkzaamheden, ook een werkprogramma zoals reeds voorgeschreven op grond van artikel 74, van het Mijnbouwbesluit. Het huidige werkprogramma bevat gegevens over de locatie van het boorgat, de boorgatomstandigheden, geologische informatie over het boorgat etcetera. Een kennisgeving van een gecombineerde activiteit bevat een V&G-document voor gelijktijdig uit te voeren werkzaamheden, zoals reeds voorschreven op grond van artikel 2.42 en 2.24f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Deze kennisgevingen bevatten op grond van bijlage I, onderdelen 1, 4 en 7, van de richtlijn overige informatie zoals naam en adres van de exploitant, de installatie en de eigenaar. Deze gegevens zullen in de Mijnbouwregeling worden voorgeschreven.

2.3. Onafhankelijke verificatie

De richtlijn introduceert nieuwe verplichtingen die beogen de mijnbouwveiligheid op zee te vergroten. Een belangrijk element daarvan is de verplichte onafhankelijke verificatie van mijnbouwinstallaties en van boorgatactiviteiten. Deze onafhankelijke verificatie zorgt ervoor dat alle veiligheidskritische elementen geanalyseerd worden, op basis waarvan passende maatregelen getroffen kunnen worden. Hierdoor wordt vooraf de veiligheid van mijnbouwinstallaties en het ontwerp van boorgaten getoetst en wordt de kans op zware ongevallen kleiner. In het onderhavige besluit wordt de regeling voor onafhankelijke verificatie nader uitgewerkt. De regeling dient op onafhankelijke wijze te waarborgen dat het ontwerp van het boorgat en de controlemaatregelen te allen tijde geschikt zijn voor de verwachte boorgatomstandigheden. Voor installaties dient de regeling op onafhankelijke wijze te waarborgen dat veiligheids- en milieukritische elementen en systemen op de installatie geschikt zijn en dat de inspecties en testen van deze elementen geschikt en bijgewerkt is en verloopt zoals voorzien. Ter waarborging van die onafhankelijkheid wordt tevens verplicht gesteld dat de onafhankelijke verificateur voldoende onafhankelijk en deskundig zijn. De selectiecriteria, zoals opgenomen in bijlage V, van de richtlijn, zullen in de Mijnbouwregeling nader worden uitgewerkt. Daarnaast zullen in de Mijnbouwregeling de termijnen worden vastgesteld voor het bewaren van het advies van de onafhankelijke verificateur en documentatie over de maatregelen die op grond van dat advies door de exploitant van een productie-installatie en de eigenaar van een niet-productie-installatie zijn getroffen en voor het ontwerp van de door de exploitant en de eigenaar op te stellen regeling voor onafhankelijke verificatie.

3. Regeldruk

De implementatie van de richtlijn heeft aanzienlijke administratieve lasten tot gevolg. Deze lasten zijn in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn (Kamerstuknummer 34041) nader omschreven. De initiële administratieve lasten zijn begroot op € 10.055.000; de structurele lasten zijn begroot op € 6.600.00. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting. Het besluit zelf kent geen extra administratieve lasten, nalevingskosten of toezichtslasten.

II. Artikelen

Artikel I

Onderdeel A

Bij het waarborgen van de veiligheid van een productie-installatie of niet productie-installatie ligt grote nadruk op het ontwerp en de beoordeling van veiligheids- en milieukritische elementen van die installaties. Om deze reden is, in lijn met artikel 2, onderdeel 22, van de richtlijn, een definitie hiervan opgenomen in het besluit. Voorbeelden van veiligheids- en milieukritische elementen zijn systemen voor structurele integriteit, proces barrières, systemen voor ontvlammingspreventie, detectiesystemen, noodstopsystemen, ontsnappings-, evacuatie- en reddingsapparatuur.

Onderdeel B

Artikel 130 van de Mijnbouwwet, dat is gewijzigd ingevolge artikel 21, tweede lid, van de richtlijn, bepaalt dat de in het Mijnbouwbesluit al bestaande regels omtrent het vervoer bij of krachtens het Mijnbouwbesluit worden aangevuld met regels omtrent de verblijfplaats, maaltijden en andere benodigdheden van de toezichthoudende ambtenaren als bedoeld in de artikelen 129 en 131 van de Mijnbouwwet. Onderdeel B bevat een verplichting voor de vergunninghouder om de toezichthoudende ambtenaren te voorzien in een verblijfplaats, maaltijden en andere benodigdheden.

Onderdeel C

Artikel 43 van de Mijnbouwwet bevat bepalingen omtrent de veiligheidszone rondom een mijnbouwinstallatie. Uitgangspunt is dat het verboden is zich te bevinden dan wel enig voorwerp te hebben binnen een veiligheidszone, anders dan ten behoeve van he topsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen. Ingevolge het vijfde lid van artikel 43 van de Mijnbouwwet kan van dit verbod een ontheffing worden verleend. Met dit onderdeel wordt de mogelijkheid geopend om bij ministeriële regeling regels te stellen over de procedure rond deze ontheffing, zoals de aanvraag, de wijziging of de intrekking hiervan.

Onderdeel D

Onderdeel D voorziet in uitvoering van de verplichting van artikel 11, vierde lid, van de richtlijn voor de exploitant om de bevoegde autoriteit vooraf op de hoogte te stellen wanneer een bestaande productie-installatie de offshore wateren van de lidstaat binnenkomt of verlaat. Daartoe wordt aan artikel 49 van het Mijnbouwbesluit, dat de uitvoerder verplicht tot het verstrekken van gegevens aan de inspecteur-generaal der mijnen over de locatie van een mijnbouwinstallatie onmiddellijk als die is geplaatst, een nieuw tweede lid toegevoegd. Dat verplicht de exploitant ertoe om de inspecteur-generaal der mijnen in kennis te stellen van de datum waarop een bestaande productie-installatie de Nederlandse wateren binnenkomt of verlaat. De termijn voor het doen van deze kennisgeving zal bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Verder zijn in het tweede lid tekstuele verduidelijkingen in de tekst aangebracht en zijn de gebruikte begrippen in overeenstemming gebracht met de terminologie van de richtlijn.

Onderdelen E en F

In de in verband met de implementatie van de richtlijn gewijzigde Mijnbouwwet is een groot deel van de bepalingen die ingevolge de richtlijn op zee worden voorgeschreven ook van toepassing op land. Dat heeft er onder meer toe geleid dat ook voor productie-installaties (paragraaf 4.1a.1.1.) en niet-productie-installaties (paragraaf 4.1a.1.2.) op land door de exploitant, respectievelijk de eigenaar een rapport inzake grote gevaren moet worden ingediend dat de instemming van SodM behoeft. Een van de onderdelen van dit rapport inzake grote gevaren zal zijn een intern rampenplan (artikelen 84b, eerste lid, onderdeel b en 84c, eerste lid, onderdeel b). Dit intern rampenplan zal, naast andere gegevens, op grond van artikel 84d, eerste lid, onderdeel c, een rampenbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 85 moeten bevatten. Tot nu toe hoeft ingevolge de huidige bepalingen in afdeling 5.4.2. alleen voor mijnbouwinstallaties (mijnbouwwerken die zijn verankerd in of aanwezig zijn boven de bodem van een oppervlaktewater) een rampenbestrijdingsplan te worden opgesteld. Omdat een deel van afdeling 5.4 nu betrekking heeft op mijnbouwwerken (op land en zee) wordt in de titel van afdeling 5.4 de beperking tot mijnbouwinstallaties (op zee) geschrapt (onderdeel D). Paragraaf 5.4.1. bevat voor mijnbouwinstallaties (op zee) enkele specifieke bepalingen, die onder meer betrekking hebben op het lozen van olie en afvalstoffen vanaf een mijnbouwinstallatie. Dat wordt in artikel 78 tot uitdrukking gebracht door deze paragraaf van toepassing te verklaren op mijnbouwinstallaties (onderdeel E).

Onderdeel G

In paragraaf 5.4.1a wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in de artikelen 45c, tweede lid, 45g, tweede lid, 45l, vierde lid, en 45q, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Daartoe is een aantal nieuwe artikelen in het Mijnbouwbesluit opgenomen. Op grond van artikel 45c, tweede lid, van de Mijnbouwwet stelt het Mijnbouwbesluit in de artikelen 84b tot en met 84d nadere regels omtrent het rapport inzake grote gevaren. De artikelen 84e tot en met 84g stellen ter uitvoering van artikel 45l, vierde lid van de Mijnbouwwet regels aan de regeling voor de onafhankelijke verificatie. In de artikelen 84h en 84i worden op grond van artikel 45q, eerste lid, van de Mijnbouwwet regels gesteld ten aanzien van de in paragraaf 4.1a.2. bedoelde kennisgevingen. Omdat in de Mijnbouwwet een groot deel van de bepalingen die ingevolge de richtlijn op zee van toepassing zijn ook op land gelden, zijn de nieuwe artikelen in het Mijnbouwbesluit eveneens van toepassing op mijnbouwwerken, dus op land en op zee. Omdat de richtlijn en de dientengevolge gewijzigde Mijnbouwwet voorschriften bevat met betrekking tot de opsporing en winning van olie en gas is in artikel 84a bepaald dat paragraaf 5.4.1a van toepassing is op mijnbouwwerken die worden gebruikt voor de opsporing en winning van koolwaterstoffen. Daarmee worden mijnbouwwerken die worden gebruikt ten behoeve van het opsporen of winnen van zout en aardwarmte of het opslaan van stoffen dienen buiten het toepassingsgebied van deze paragraaf gebracht.

Het tweede lid van de artikelen 84b en 84c, bepalen dat werknemers geraadpleegd dienen te worden bij het opstellen van het rapport inzake grote gevaren. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 12, tweede lid, en artikel 13, tweede lid, van de richtlijn. In het geval er geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is in de zin van artikel 2, respectievelijk artikel 35b, van de Wet op de ondernemingsraden, wordt in het onderhavige besluit bepaald dat belanghebbende werknemers geraadpleegd dienen te worden. Voor deze bepaling is aangesloten bij artikel 2.42i van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarin betrokkenheid van werknemers bij te nemen maatregelen in het kader van de verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk, is voorgeschreven.

Onderdelen H tot en met L

Door in artikel 84j te bepalen dat paragraaf 5.4.2. van toepassing is op mijnbouwwerken en in de onderdelen I tot en met L «mijnbouwinstallatie» te vervangen door «mijnbouwwerk» wordt geregeld dat de nadere regels die paragraaf 5.4.2. stelt aan het rampenbestrijdingsplan, dat onderdeel vormt van het rapport inzake grote gevaren, van toepassing is op mijnbouwwerken.

Het huidige artikel 85, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit moest worden aangepast, omdat het bepaalde dat een rampenbestrijdingsplan voor een mijnbouwinstallatie die is gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee de instemming van de Minister van Economische Zaken behoeft. Aangezien het rampenbestrijdingsplan onderdeel zal zijn van het rapport inzake grote gevaren dat de instemming van het Staatstoezicht op de mijnen behoeft, is een aparte instemming van de Minister van Economische Zaken met het rampenbestrijdingsplan niet meer nodig. Voor productie-installaties op land is er, zoals toegelicht in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel (onder paragraaf 2.2.2. Rapport inzake grote gevaren) voor gekozen om de bestaande praktijk ten aanzien van V&G-documenten te volgen en geen instemming van Staatstoezicht op de mijnen met het rapport inzake grote gevaren te eisen. In het verlengde daarvan ligt het voor de hand om op land dan ook geen aparte instemming te vragen met het rampenbestrijdingsplan, dat zoals gezegd een onderdeel is van het rapport inzake grote gevaren. Dit rapport moet wel tijdig aan het Staatstoezicht op de mijnen worden voorgelegd. Met het oog op het bovenstaande wordt artikel 85 dienovereenkomstig aangepast.

Onderdeel M

Het voorschrift van artikel 88a dat exploitanten van productie-installaties verplicht aan Staatstoezicht op de mijnen desgevraagd verslag te doen van elk zwaar ongeval buiten de Europese Unie waarbij zij zijn betrokken, vloeit direct voort uit artikel 20, eerste lid, van de richtlijn.

Artikel II

Dit artikel stelt voor het besluit bij koninklijk besluit in werking te laten treden.

III. Transponeringstabel

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting van keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 1

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 2

     

onder 1 t/m 21

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

G

 

onder 22

Artikel I, onderdeel A (artikel 1, onderdeel f, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

Onder 23 t/m 27

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

onder 28

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84c en 84d van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

onder 29 t/m 37

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 3

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 4

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 5

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 6

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 7

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 8

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 9

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 10

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 11

     

eerste lid, onder a t/m f

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

eerste lid, onder g

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84c en 84d van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

eerste lid, onder h t/m k

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

tweede en derde lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

vierde lid

Artikel I, onderdeel D

(artikel 49, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

vijfde t/m zevende lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 12

     

eerste lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

tweede lid

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84b, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

derde t/m zevende lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 13

     

eerste lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

tweede lid

Artikel I, onderdeel G (Artikel 84c, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

derde t/m zevende lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 14

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84d van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

Artikel 15

     

eerste t/m derde lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

vierde lid

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84j van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

Artikel 16

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 17

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 18

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 19

     

eerste t/m vijfde lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

zesde lid

Zal geïmplementeerd worden in de Mijnbouwregeling

   

zevende t/m tiende lid

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 20

Artikel I, onderdeel M

(artikel 88a van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

Artikel 21

Artikel I, onderdeel B (artikel 6, derde lid) en artikel I, onderdeel G (artikel 84b, derde lid, 84c, derde lid en artikel 84j, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

Artikel 22

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 23

     

eerste lid

Zal geïmplementeerd worden in de Mijnbouwregeling

   

tweede lid

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 24

Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld

   

Artikel 25

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 26

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 27

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 28

     

eerste lid

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84d, vierde lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

tweede lid

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84d, vijfde lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

derde lid

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84d, derde lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

vierde lid

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84c, eerste lid, van het Mijnbouwbesluit)

Geen

 

Artikel 29

Reeds geïmplementeerd

(Wet Bestrijding ongevallen Noordzee, Incident Bestrijdingsplan Noordzee)

   

Artikel 30

     

eerste lid

Reeds geïmplementeerd

(artikel 87 en 88 van het Mijnbouwbesluit en artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet)

   

tweede lid

Reeds geïmplementeerd (artikel 91 Mijnbouwbesluit)

   

derde lid

Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld

   

Artikel 31

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

   

Artikel 32

Behoeft geen implementatie, situatie is niet van toepassing

   

Artikel 33

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 34

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 35

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 36

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 37

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 38

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 39

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 40

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 41

Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld

   

Artikel 42

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

Artikel 43

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Artikel 44

Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie

   

Bijlage I

     

onder 1

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84i, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

onder 2

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84b, vierde lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

onder 3

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84c, vierde lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

onder 4

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84j, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

onder 5

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84f, vijfde lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

onder 6

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet, zal nader uitgewerkt worden in Mijnbouwregeling

   

onder 7

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84k, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

onder 8

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet

   

onder 9

Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet, zal nader uitgewerkt worden in Mijnbouwregeling

   

onder 10

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84d, derde lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

Bijlage II

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84j, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

Bijlage III

     

onder 1

Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld

   

onder 2

Zal in een interne werkomschrijving worden opgenomen.

   

Bijlage IV

Zal geïmplementeerd worden in de Mijnbouwregeling

   

Bijlage V

Artikel I, onderdeel G

(artikel 84f, vijfde lid, van het Mijnbouwbesluit; zal nader uitgewerkt worden in de Mijnbouwregeling)

Geen

 

Bijlage VI

Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld.

   

Bijlage VII

Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld.

   

Bijlage VIII

Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld

   

Bijlage IX

Reeds geïmplementeerd in de Mijnbouwwet

   

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven