Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2016, 525 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2016, 525 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 3 oktober 2016, nr. WJZ / 16138692;
Gelet op richtlijn nr. 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU 2014, L 153) alsmede op het Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 3/2006, van 27 januari 2006 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-Overeenkomst (PbEG 2006, L 92), artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel II, derde lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid, en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229), artikel 1 en bijlage 1, Hoofdstuk 9, betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland (PbEG 2002, L 114), en op de artikelen 10.1, derde lid, 10.8, tweede lid, 10.9, 10.10, 10.12, 10.13, tweede lid, 10.14, onder b, en 18.12 van de Telecommunicatiewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 november 2016, nr.W15.16.0309/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 8 december 2016, nr. WJZ /16181048, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Telecommunicatiewet;
richtlijn nr. 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU 2014, L 153);
richtlijn nr. 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (herschikking) (PbEU 2014, L96);
richtlijn nr. 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking) (PbEU 2014, L 96);
staat die lid is van de Europese Unie;
land dat partij is bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst;
een geharmoniseerde norm als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder c, van verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 316);
verklaring als bedoeld in artikel 18 van richtlijn nr. 2014/53/EU;
CE-markering als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, onder 26, en 19, eerste lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU;
instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht en die voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in artikel 17 van richtlijn nr. 2014/53/EU door Onze Minister is aangewezen en is aangemeld op grond van artikel 22 van richtlijn nr. 2014/53/EU;
procedure waarmee wordt aangetoond of voldaan is aan de essentiële eisen van richtlijn nr. 2014/53/EU voor radioapparaten;
instantie die in het kader van een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst voor het beoordelen van overeenstemming van radioapparaten met de normen van een derde land en volgens de regels en procedures van het derde land door Onze Minister is aangewezen;
accreditatie als bedoeld in artikel 2, tiende lid, van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);
nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);
elektromagnetische verstoring als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder 5, van richtlijn nr. 2014/30/EU;
schadelijke interferentie als bedoeld in artikel 2, onder r, van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PbEG 2002, L 108).
1. De verboden in artikel 10.1, eerste en tweede lid, van de wet, en het bij of krachtens dit besluit bepaalde zijn niet van toepassing op:
a. radioapparaten, genoemd in bijlage I van richtlijn nr. 2014/53/EU;
b. radioapparaten die uitsluitend worden gebruikt voor activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid, met inbegrip van het economische welzijn van de staat wanneer de activiteiten verband houden met aangelegenheden die de staatsveiligheid betreffen, en voor de activiteiten van de staat op het gebied van strafrecht;
c. op grond van artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU aangewezen categorieën elektrische of elektronische producten die niet als radioapparaat worden aangemerkt.
2. Indien op grond van artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU bindende EU-rechtshandelingen worden vastgesteld, is het bij of krachtens dit besluit bepaalde tevens van toepassing op de in deze rechtshandelingen als radioapparaat aangewezen categorieën elektrische of elektronische producten.
1. Radioapparaten voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU.
2. Indien op grond van artikel 3, derde lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU bindende EU-rechtshandelingen worden vastgesteld, kunnen ter uitvoering daarvan bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake de eisen waaraan categorieën of klassen radioapparaten, onverminderd het eerste lid, voldoen.
3. Overeenstemming van radioapparaten met de in het eerste of tweede lid bedoelde eisen, wordt aangetoond door gebruik te maken van een van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 17 van richtlijn 2014/53/EU.
4. Radioapparaten worden op passende wijze geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming gebruikt.
Bij ministeriële regeling kunnen ter implementatie van conformiteitsrichtlijnen en bijlage II van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte regels worden gesteld inzake:
a. het aanbrengen van markering;
b. informatieverplichtingen met betrekking tot radioapparaten;
c. de door een fabrikant van radioapparaten te verstrekken informatie over de conformiteit van voorgenomen combinaties van radioapparaten en software met eisen waar de radioapparaten aan moeten voldoen;
d. het registreren van radioapparaten.
1. Het is verboden radioapparaten die niet voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 3, tentoon te stellen of te demonstreren, tenzij:
a. het tentoonstellen of demonstreren plaatsvindt tijdens handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen,
b. deze radioapparaten zijn voorzien van een zichtbaar teken dat aangeeft dat het radioapparaat niet op de markt mag worden aangeboden of in gebruik mag worden genomen zolang dit radioapparaat niet voldoet aan de eisen van dit besluit, en
c. de aanwijzingen, bedoeld in het tweede lid, zijn opgevolgd.
2. Onze Minister kan aanwijzingen geven omtrent het demonstreren van radioapparaten om schadelijke interferentie, elektromagnetische verstoringen en gevaren voor de gezondheid of veiligheid van personen of huisdieren of voor de veiligheid van goederen te voorkomen.
1. Radioapparaten worden vermoed te voldoen aan de in artikel 3, eerste of tweede lid, bedoelde eisen, indien is voldaan aan de met betrekking tot richtlijn nr. 2014/53/EU vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende eisen.
2. Van een vermoeden van overeenstemming als bedoeld in het eerste lid is slechts sprake indien de referentienummers van de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure gehanteerde geharmoniseerde normen of delen daarvan zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en deze normen van kracht zijn.
1. Een fabrikant of zijn gemachtigde brengt de CE-markering zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aan op het radioapparaat of op het gegevensplaatje, tenzij dit gezien de aard van het radioapparaat niet mogelijk of niet gerechtvaardigd is. De CE-markering wordt ook zichtbaar en leesbaar op de verpakking aangebracht.
2. Gezien de aard van het radioapparaat kan de hoogte van de CE-markering minder bedragen dan 5 mm, mits die zichtbaar en leesbaar blijft.
3. De CE-markering wordt aangebracht voordat het radioapparaat in de handel wordt gebracht.
4. De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie wanneer de in bijlage IV van richtlijn nr. 2014/53/EU beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt toegepast.
5. Het in het vierde lid bedoelde identificatienummer van de aangemelde instantie heeft dezelfde hoogte als de CE-markering.
6. Het in het vierde lid bedoelde identificatienummer van de aangemelde instantie wordt aangebracht door de aangemelde instantie zelf of, volgens haar instructies, door de fabrikant of zijn gemachtigde.
1. Onze Minister kan een instantie aanwijzen en bij de Europese Commissie aanmelden voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in bijlagen III en IV van richtlijn nr. 2014/53/EU, indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de eisen in artikel 26 van richtlijn nr. 2014/53/EU.
2. Onze Minister kan de aanwijzing beperken tot daarbij te omschrijven categorieën van radioapparaten of aspecten van de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid.
3. Een aangemelde instantie verricht conformiteitsbeoordelingsprocedures waarvoor ze is aangewezen niet eerder dan twee weken na de datum van de aanmelding van de aangemelde instantie bij de Europese Commissie, en indien binnen deze periode de Europese Commissie en de lidstaten van de Europese Unie geen bezwaar hebben ingediend tegen de aanmelding.
Onverminderd artikel 8, eerste lid, voldoet een aangemelde instantie blijkens accreditatie tevens aan de eisen, bedoeld in de artikelen 28, 34 en 36, tweede en derde lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing en aanmelding als bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt ingediend.
Een aangemelde instantie informeert Onze Minister over:
a. elke verstrekking, weigering, beperking, schorsing of intrekking van een certificaat van EU-typeonderzoek en aanvulling daarop of een kwaliteitssysteemgoedkeuring overeenkomstig de voorschriften van de bijlagen III en IV van richtlijn nr. 2014/53/EU,
b. omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding,
c. informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen, en
d. op verzoek van Onze Minister, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.
1. Onze Minister kan de aanwijzing en aanmelding beperken, schorsen of intrekken, indien:
a. de aangemelde instantie dit verzoekt,
b. de aangemelde instantie niet langer voldoet aan de eisen, bedoeld in de artikelen 8, eerste en derde lid, en 9, of
c. de aangemelde instantie haar verplichtingen niet nakomt.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de overdracht van dossiers van een aangemelde instantie wier aanwijzing is beperkt, geschorst of ingetrokken of die haar activiteiten heeft gestaakt.
1. Onze Minister kan een instantie aanwijzen als overeenstemmingsbeoordelingsorgaan.
2. Bij de aanwijzing kan Onze Minister nadere voorwaarden stellen, waaronder in ieder geval het toepassingsbereik van de aanwijzing en de wijze waarop een overeenstemmingsbeoordeling uitgevoerd wordt.
3. Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien het overeenstemmingsbeoordelingsorgaan niet voldoende technisch bekwaam is of niet voldoet aan de voorwaarden gesteld bij de aanwijzing.
4. Onze Minister kan een aanwijzing schorsen indien Onze Minister het vermoeden heeft dat het derde lid van toepassing is.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de procedure van aanwijzing en de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing wordt ingediend.
1. Indien er aanwijzingen zijn dat een radioapparaat een risico vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder richtlijn nr. 2014/53/EU vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, kan Onze Minister een beoordeling van het radioapparaat uitvoeren. Marktdeelnemers verlenen Onze Minister de nodige medewerking voor het uitvoeren van de beoordeling.
2. Indien bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt geconstateerd dat een radioapparaat niet voldoet aan de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde eisen verlangt Onze Minister van de betrokken marktdeelnemer om binnen een redelijke termijn passende corrigerende maatregelen te nemen:
a. om het betreffende radioapparaat met deze eisen in overeenstemming te brengen, of
b. om het betreffende radioapparaat uit de handel te nemen of terug te roepen.
3. Passende corrigerende maatregelen als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden in ieder geval verlangd in de gevallen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU.
4. De marktdeelnemer zorgt ervoor dat passende corrigerende maatregelen als bedoeld in het tweede lid worden toegepast op alle betrokken radioapparaten die hij in de Europese Unie op de markt heeft aangeboden.
5. Wanneer de desbetreffende marktdeelnemer niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, passende corrigerende maatregelen als bedoeld in het tweede lid neemt, zal Onze Minister het op de markt aanbieden van het radioapparaat beperken of verbieden, het radioapparaat terug roepen of uit de handel nemen.
1. Indien na de beoordeling, bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt vastgesteld dat een radioapparaat dat voldoet aan de eisen van richtlijn nr. 2014/53/EU een risico vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder richtlijn nr. 2014/53/EU vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, verlangt Onze Minister van de betrokken marktdeelnemer om binnen een redelijke termijn passende maatregelen te nemen:
a. om ervoor te zorgen dat het radioapparaat het betreffende risico niet meer meebrengt wanneer het in de handel wordt gebracht, of
b. om het betreffende radioapparaat uit de handel te nemen of terug te roepen.
2. De marktdeelnemer zorgt ervoor dat corrigerende maatregelen worden toegepast op alle betrokken radioapparaten die hij in de Europese Unie op de markt heeft aangeboden.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over belemmeringen welke bij het gebruik van radioapparaat worden ondervonden.
Het is verboden handelsreclame te maken voor radioapparaten die niet voldoen aan de eisen van dit besluit en waarvan het in de handel brengen, het op de markt aanbieden of het in gebruik nemen op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de wet is verboden.
1. Voor de toepassing van artikel 10.14 tot en met 10.17 van de wet worden met radioapparaten gelijkgesteld radiofrequentvermogensversterkers die geschikt zijn voor gebruik tezamen met radioapparaten alsmede andere elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om het radiofrequent signaal van radioapparaten te wijzigen.
2. Bij ministeriële regeling aangewezen elektrische of elektronische apparaten worden voor de toepassing van artikel 10.14 tot en met 10.17 van de wet gelijkgesteld met radioapparaten.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld om verstoringen te voorkomen in frequentiebanden die ingevolge het frequentieplan als bedoeld in artikel 3.1 van de wet zijn bestemd voor omroep.
Artikel 4, eerste lid, onder b, van het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet komt te luiden:
b. apparaten en radioapparaten als bedoeld in hoofdstuk 10 van de wet,.
In artikel 1, onder e, van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie wordt «randapparaten» vervangen door: eindapparaten.
Het Frequentiebesluit 2013 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 2 en 3, eerste lid, wordt «radiozendapparaten» telkens vervangen door: radioapparaten.
B
In artikel 2, tweede lid, vervalt de zinsnede «, die geen radioapparaten zijn».
C
Artikel 3, tweede lid, onder b, komt te luiden:
b. het veroorzaken van belemmeringen in radioapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen door het gewenste signaal van een radioapparaat.
D
In artikel 5, vierde lid, wordt «radiozendapparaat» vervangen door: radioapparaat.
E
Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «radiozendapparaten» vervangen door: radioapparaten;
2. Onderdeel e, komt te luiden:
e. het veroorzaken van belemmeringen in radioapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen door het gewenste signaal van een radioapparaat.
In artikel 1, onder b, van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken wordt «radiozendapparaten» vervangen door: radioapparaten.
Artikel 2b, derde lid, van het Warenwetbesluit algemene productveiligheid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van de artikelen 21, 21a, 21b en 32a, van de Warenwet wordt Onze Minister van Economische Zaken aangewezen voor wat betreft eindapparaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit eindapparaten en radioapparaten als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.
Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling storingsklachten op artikel 19 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016 en op artikel 16 van dit besluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 12 december 2016
Willem-Alexander
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Uitgegeven de eenentwintigste december 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Het onderhavige besluit vervangt het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 en strekt ter implementatie van richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU 2014, L 153) (hierna: Radioapparaten richtlijn). Deze richtlijn vervangt richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG 1999, L 91) (hierna: R&TTE-richtlijn) die was geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) en in het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007. De Radioapparaten richtlijn is naast dit besluit geïmplementeerd in de Wet van 3 februari 2016 tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn 2014/30/EU en richtlijn 2014/53/EU (Staatsblad 2016, 58), welke de wettelijke basis vormt voor dit besluit (hierna: wetswijziging).
De Radioapparaten richtlijn geeft een horizontaal geharmoniseerd kader voor het in de handel brengen, het vrije verkeer en de ingebruikneming van radiozend- en ontvangstapparatuur en regelt de essentiële eisen voor deze apparatuur inzake de bescherming van de gezondheid en de veiligheid, de bescherming van de elektromagnetische compatibiliteit en de voorkoming van schadelijke interferentie. Deze eisen worden omgezet in technische voorschriften in het kader van niet-bindende geharmoniseerde normen waarmee de conformiteit van producten met deze richtlijn kan worden aangetoond.
De wijziging van de Radioapparaten richtlijn is ten dele een herschikking in overeenstemming met het zogeheten Nieuw Wettelijk Kader voor producten bestemd voor de EU interne markt. Dit betreft onder meer de toepassing van de terminologie van het Verdrag van Lissabon en de referentiebepalingen uit Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (hierna: Besluit 768/2008/EG), in samenhang met de Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218) (hierna: Verordening nr. 765/2008). Het Nieuw Wettelijk Kader beoogt het toezicht op de producten en het toezicht op de aangewezen instanties in alle lidstaten effectiever en gelijkwaardig te maken. Dit heeft betrekking op het probleem dat een aanzienlijk aantal in de markt circulerende producten niet aan de gestelde eisen voldoet en het probleem dat de kwaliteit van dienstverlening van aangewezen (keurings)instanties soms ongelijkwaardig is. Deze problemen leiden tot verstoring van concurrentieverhoudingen en mogelijk tot gevaarlijke producten. Ook beoogt het Nieuw Wettelijk Kader inconsistenties weg te nemen uit de productrichtlijnen die de toepassing voor fabrikanten en toezichthouders onnodig ingewikkeld maken doordat vaak meerdere richtlijnen op één product van toepassing zijn.
Het Nieuw Wettelijk Kader is zowel op andere Europese productrichtlijnen in een stroomlijningspakket als op de Radioapparaten richtlijn toegepast. Deze richtlijnen zijn daarbij verduidelijkt, vereenvoudigd en op één lijn gebracht. De definities, traceerbaarheidseisen, verplichtingen van marktdeelnemers, criteria en procedures voor de selectie van conformiteitsbeoordelingsinstanties, conformiteitsbeoordelingsprocedures (waaronder de aanwijzing van instellingen en de aanmelding van deze instellingen bij de Europese Commissie) en vrijwaringsprocedures in deze richtlijn zijn verduidelijkt en vereenvoudigd. In aanvulling op aansluiting bij het Nieuw Wettelijk Kader kent de Radioapparaten richtlijn een aantal voor deze richtlijn specifieke inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de R&TTE richtlijn, onder meer ten aanzien van de essentiële eisen waar radioapparatuur aan moet voldoen. Deze additionele wijzigingen dragen bij aan een beter nalevingsniveau van de voorschriften van de richtlijn en een hogere effectiviteit in verband met technologische ontwikkelingen op het gebied van radioapparatuur.
In het kader van de implementatie van de Radioapparaten richtlijn en de wetswijziging hiertoe wordt het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 (hierna: het oude besluit), voor zover het radioapparaten betreft, vervangen door dit besluit: het Besluit radioapparaten 2016.
Voor wat betreft het Nieuw Wettelijk kader voorziet de wetswijziging grotendeels in de implementatie van de in de Radioapparaten richtlijn opgenomen verplichtingen voor marktdeelnemers, traceerbaarheidseisen, en de onder invloed van Besluit 768/2008/EG gewijzigde terminologie van de Radioapparaten richtlijn. Dit besluit bevat regels over criteria en procedures voor de selectie van conformiteitsbeoordelingsinstanties en conformiteitsbeoordelingsprocedures, met een aanpassing van de hiervoor relevante definities en terminologie. Deze regels strekken er toe de kwaliteit van de werkzaamheden van de conformiteitsbeoordelingsinstanties te waarborgen. Verder worden informatieverplichtingen voor marktdeelnemers aangepast. In dit besluit zijn verder voor de Radioapparaten richtlijn specifieke wijzigingen geïmplementeerd. Hieronder vallen onder meer de reikwijdte van deze richtlijn en daarvoor relevante definities, de essentiële producteisen, en nieuwe potentiele verplichtingen ten aanzien van de registratie van producten in een centraal register en ten aanzien van softwaregedefinieerde radioapparatuur. In dit besluit worden deze verplichtingen en procedures nader vastgesteld, of zijn, waar dit gepast is, delegatiebepalingen opgenomen.
De voornaamste inhoudelijke wijzigingen betreffen:
– de wijziging van de reikwijdte van het besluit (toepassingsgebied) in verband met de gewijzigde Radioapparaten richtlijn;
– de mogelijkheid om te eisen dat radioapparatuur interoperabel is met accessoires zoals opladers;
– de mogelijkheid om te eisen dat softwaregedefinieerde radioapparatuur garandeert dat alleen richtlijnconforme combinaties van software en hardware tot stand mogen worden gebracht alsmede om maatregelen te treffen om belemmeringen, als gevolg van dit voorschrift, voor concurrentie op de markt voor software van derden te voorkomen;
– de mogelijkheid om te eisen dat producten die behoren tot categorieën met een laag nalevingniveau (ten aanzien van de door de richtlijn gestelde essentiële eisen) worden geregistreerd in een centraal systeem op basis van informatie die lidstaten met betrekking tot de naleving verstrekken;
– een verduidelijking van het verband tussen de richtlijn en de wetgeving van de EU en de lidstaten betreffende het gebruik van het radiospectrum, dat ook gevolgen heeft voor de ontvangst van radiosignalen, en tenslotte
– verschillende voor deze richtlijn specifieke vereenvoudigingen en beperkingen van (administratieve) lasten.
Dit besluit bevat in tegenstelling tot het oude besluit geen bepalingen voor apparaten die kunnen worden aangesloten op openbare netwerken (hierna: eindapparaten) anders dan radioapparatuur. Deze apparaten vielen onder de reikwijdte van de R&TTE richtlijn, maar niet meer onder de Radioapparaten richtlijn. In het oude besluit waren eindapparaten onderworpen aan hetzelfde stramien als radioapparaten (waaronder de essentiële producteisen), en golden bovendien specifieke voorschriften opgenomen ter ondersteuning van de concurrentie op de markt voor eindapparaten (paragraaf 2.6 uit het oude besluit, dat zag op netwerkaansluitpunten en toegang tot openbare telecommunicatienetwerken). Ten behoeve van de transparantie en stroomlijning van voor eindapparaten specifieke EU productregelgeving, namelijk die op het vlak van mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur (Richtlijn nr. 2008/63/EG betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur), zijn bepalingen ter implementatie van deze regelgeving voortaan opgenomen in een apart besluit, Besluit eindapparaten.
In het navolgende wordt nader ingegaan op de verschillende hiervoor genoemde wijzigingsonderdelen.
De reikwijdte van het oude besluit is aangepast als gevolg van aanpassingen op dit vlak in de Radioapparaten richtlijn. Doel hiervan is de reikwijdte te verduidelijken, aan te passen aan de technologische ontwikkelingen en het gebruik van radioapparaten en daarmee toekomstvaster te maken. Dit besluit ziet op radioapparaten, welk begrip door de wetswijziging een aangepaste definitie heeft gekregen. Een radioapparaat is, conform artikel 1.1, onderdeel kk, van de wet, een elektrisch of elektronisch product dat doelbewust radiogolven uitzendt of ontvangt ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie, of dat moet worden aangevuld met een accessoire om doelbewust radiogolven te kunnen uitzenden en ontvangen ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie.
De radiogolven hebben radiocommunicatie of radiodeterminatie tot doel. Daarmee is nu explicieter gemaakt dat apparaten bedoeld voor radiodeterminatie onder de reikwijdte vallen. Tevens vallen hieronder producten die moeten worden aangevuld met een accessoire, zoals een antenne, om radiogolven te kunnen uitzenden of ontvangen ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie.
Buiten de reikwijdte van dit besluit vallen de radioapparaten, genoemd in bijlage I van richtlijn nr. 2014/53/EU (artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van dit besluit). Van belang is verder dat op grond van artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU de Europese Commissie categorieën elektrische of elektronische producten kan aanwijzen om in geval van onzekerheid te bevestigen dat bepaalde producten al dan niet een radioapparaat zijn in de zin van deze richtlijn. Deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, van dit besluit.
De uitzondering in het oude besluit voor omroepontvangers met een draadloze ontvangst- of zendfunctionaliteit is komen te vervallen, waardoor deze apparaten onder de reikwijdte van dit besluit zijn gekomen. Deze uitzondering is in de huidige situatie, met de toename van risico’s op schadelijke interferentie door en voor deze categorieën apparaten, onlogisch geworden. Voor vakmensen op maat gebouwde evaluatiekits die uitsluitend zijn bedoeld voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) in O&O-faciliteiten vallen nu juist buiten de reikwijdte van dit besluit. Tenslotte vallen, zoals eerder vermeld, randapparaten zonder draadloze ontvangst- of zendfunctionaliteit (die dus niet tevens radioapparaten zijn) niet meer onder dit besluit.
Net als in de oude situatie zijn de essentiële eisen op het vlak van elektromagnetische compatibiliteit van richtlijn 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking) (PbEU 2014 L 96) (hierna: EMC-richtlijn) ook grotendeels van toepassing op radioapparaten (artikel 3, eerste lid van dit besluit). De EMC-richtlijn geeft een geharmoniseerd kader voor het in de handel brengen, het vrije verkeer en de in gebruikneming van apparatuur die elektromagnetische verstoringen kan veroorzaken of waarvan het functioneren vatbaar is om door dergelijke verstoringen te worden beïnvloed. Het regelt de essentiële eisen voor deze producten inzake hun onderlinge elektromagnetische compatibiliteit. Het zij opgemerkt dat de reikwijdtes van de Radioapparaten richtlijn en de EMC-richtlijn complementair zijn: elk product dat elektromagnetische verstoringen kan veroorzaken of daarvoor gevoelig is valt ofwel onder de EMC-richtlijn ofwel onder de Radioapparaten richtlijn, tenzij er een uitzondering is gemaakt in artikel 2, leden 2 en 3, van de EMC-richtlijn, zoals het van toepassing zijn van een meer specifieke wetgeving van de Unie. Zo, bijvoorbeeld, valt een magnetron onder de reikwijdte van de EMC-richtlijn en een mobiele telefoon onder de reikwijdte van de Radioapparaten richtlijn.
De wijziging van de essentiële eisen die zijn opgenomen in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Radioapparaten richtlijn zien op gezondheids- en veiligheidsaspecten. Radioapparaten moeten zo geconstrueerd zijn dat de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van personen en huisdieren, en de bescherming van goederen wordt gewaarborgd. Huisdieren en goederen vormen daarbij nieuwe elementen. Deze bepaling is opgenomen in artikel 3, eerste lid, van dit besluit.
De wijziging van de essentiële eisen opgenomen in artikel 3, tweede lid, van de Radioapparaten richtlijn (geïmplementeerd in artikel 3, eerste lid, van dit besluit) ziet op de relatie tussen radioapparaten en de doelstellingen van het spectrumbeleid van de Europese Unie (hierna: EU). Radioapparaten moeten zo geconstrueerd zijn dat zij het radiospectrum zowel effectief gebruiken als een efficiënt gebruik van het radiospectrum ondersteunen met als doel schadelijke interferentie te voorkomen. Deze formulering verduidelijkt de relatie tussen eisen aan de zendfunctionaliteit en ontvangstfunctionalteit van radioapparaten in het kader van het spectrumbeleid. Daarbij zijn ook kwaliteitseisen inbegrepen voor de ontvangstfunctionaliteit. Deze eisen zijn toegelicht in overweging 10 van de Radioapparaten richtlijn. Om ervoor te zorgen dat radioapparatuur effectief gebruik maakt van het radiospectrum en het efficiënte gebruik van het radiospectrum ondersteunt, moet zij als volgt geconstrueerd zijn: een zender die naar behoren wordt geïnstalleerd en onderhouden en voor het beoogde doel wordt gebruikt, brengt radiogolven voort die geen schadelijke interferentie veroorzaken, terwijl door de zender voortgebrachte ongewenste uitzendingen van radiogolven (bv. in aangrenzende kanalen) die een negatieve invloed op de doelstellingen van het radiospectrumbeleid kunnen hebben, tot zulk een niveau moeten worden beperkt dat volgens de laatste stand van de techniek schadelijke interferentie wordt voorkomen. Een ontvanger heeft een zodanig prestatieniveau dat hij overeenkomstig zijn bestemming kan functioneren en beschermd is tegen het gevaar van schadelijke interferentie, met name van gedeelde of aangrenzende kanalen, en aldus verbeteringen in het efficiënte gebruik van gedeelde of aangrenzende kanalen ondersteunt. Met deze eis wordt de ontwikkeling van geharmoniseerde standaarden voor radioontvangstapparatuur in de context van een meer intensief en efficiënt gebruik van spectrum gestimuleerd.
Op grond van artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de Radioapparaten richtlijn kunnen voorschriften worden gesteld aan radioapparaten. Een voorbeeld is de interoperabiliteit van radioapparaten met accessoires zoals opladers (artikel 3, derde lid, onderdeel a van de Radioapparaten richtlijn). Dat houdt in dat bijvoorbeeld eisen kunnen worden gesteld aan het type interface waarmee mobiele telefoons kunnen worden opgeladen. Een ander voorbeeld is de verplichting dat radioapparaten bepaalde mogelijkheden ondersteunen om te waarborgen dat software alleen in de radioapparaten kan worden geladen als de conformiteit van de combinatie van de radioapparaten en de software is aangetoond (artikel 3, derde lid, onderdeel i, van de Radioapparaten richtlijn). De Europese Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd op welke categorieën of klassen radioapparatuur deze eisen betrekking hebben. Van deze bevoegdheid is tot dusverre echter nog geen gebruik gemaakt. Dit besluit bevat een verdere delegatiebepaling (artikel 3, tweede lid, van dit besluit) om regels te kunnen stellen inzake die voorschriften. Deze voorschriften kunnen variëren naar categorieën of klassen radioapparaten.
Dit besluit biedt op grond van artikel 9, tweede lid, van de Radioapparaten richtlijn ook betere waarborgen in situaties waarin radioapparaten onderwerp zijn van tentoonstellingen en demonstraties. Dit heeft zijn beslag in een nieuwe bepaling (artikel 5, tweede lid, van dit besluit) dat in het kader van tentoonstellingen en demonstraties radioapparaten die niet voldoen aan de eisen van dit besluit slechts mogen worden gedemonstreerd indien passende maatregelen zijn genomen om schadelijke interferentie, elektromagnetische verstoringen, en gevaren voor de gezondheid of veiligheid van personen of huisdieren of voor de veiligheid van goederen te voorkomen.
Een aantal informatieverplichtingen voor radioapparaten die tot voorheen in het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 waren gespecificeerd zijn niet langer opgenomen in dit besluit. Onder de Radioapparaten richtlijn zijn deze verplichtingen door toepassing van het Nieuw Wettelijk Kader gewijzigd, met een nadere precisering van de normadressaat. Deze verplichtingen zijn nu geïmplementeerd via artikel 10.3, 10.5 en 10.6 van de wet voor respectievelijk fabrikanten, importeurs en distributeurs. De verplichtingen die zijn vervallen hebben betrekking op de kennisgeving bij de toezichthouder van apparatuur waarvoor frequentiebanden worden gebruikt die niet in de gehele EU geharmoniseerd zijn, de verplichting om de apparatuurklasse te vermelden op het product en de eis dat de CE-markering op de gebruiksaanwijzing wordt aangebracht.
Dit besluit bevat verder een aantal delegatiebepalingen voor verplichtingen die geen oorsprong hebben in het Nieuwe Wettelijk kader maar van belang kunnen zijn voor de implementatie van bepalingen uit de Radioapparaten richtlijn omtrent het op de markt brengen van bepaalde categorieën radioapparaten (artikel 4 van dit besluit).
Een belangrijk nieuw element is een mogelijke verplichting voor fabrikanten van hardware en fabrikanten van software die ervoor zorgt dat radioapparaten kunnen worden gebruikt zoals bedoeld, om de lidstaten en de Europese Commissie informatie te verstrekken over de conformiteit van voorgenomen combinaties van radioapparaten en software met de essentiële eisen (artikel 4 van de Radioapparaten richtlijn). Een ander belangrijk nieuwe element is de mogelijkheid om te eisen dat producten die behoren tot categorieën met een laag nalevingsniveau worden geregistreerd in een centraal systeem beheerd door de Europese Commissie, op basis van informatie die lidstaten met betrekking tot de naleving verstrekken (artikel 5 van de Radioapparaten richtlijn). Voor deze beide elementen geldt dat de Europese Commissie bevoegd is gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd op welke categorieën of klassen radioapparatuur deze verplichtingen betrekking hebben. Van deze bevoegdheden is tot dusverre geen gebruik gemaakt.
De Radioapparaten richtlijn stelt eisen aan de instanties die conformiteitsactiviteiten in de lidstaten mogen verrichten. Naast deze eisen, moeten de instanties op basis van de Radioapparaten richtlijn worden aangemeld bij de Europese Commissie. De Radioapparaten richtlijn laat de lidstaten de ruimte voor een accreditatiesysteem dan wel een ander gelijkwaardig beoordelingssysteem (bijvoorbeeld door middel van het leveren van bewijsstukken waaruit de bekwaamheid blijkt van de aangemelde instantie). In dit kader wordt erop gewezen dat de term «aangemelde instantie» in de Radioapparaten richtlijn wordt gebruikt voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die bij de Europese Commissie zijn aangemeld. Dit betreft niet alleen door de minister van Economische Zaken aangemelde instanties, maar ook instanties die zijn aangemeld door een andere lidstaat. In het onderhavige besluit wordt deze term echter gereserveerd voor een instantie die op grond van dit besluit door de minister van EZ wordt aangewezen en aangemeld bij de Europese Commissie.
Naast een aanmelding voor de Radioapparaten richtlijn (voor de EU interne markt) kan een testlaboratorium worden aangewezen voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen van apparatuur bestemd voor derde landen. Dit kan voor die landen waarmee door de EU overeenkomsten van wederzijdse erkenning zijn gesloten. In dat geval gaat het om een instantie die voor conformiteitsbeoordeling met de normen van een derde land en volgens de regels en procedures van het derde land door de minister van EZ is aangewezen (overeenstemmingsbeoordelingsorgaan).
In het kader van conformiteitsbeoordeling wordt in dit besluit een aantal artikelen uit de Radioapparaten richtlijn geïmplementeerd. Er worden eisen gesteld aan aangemelde instanties (artikelen 26, 28, 34 en 36 van de Radioapparaten richtlijn), en worden procedures waarbij aangemelde instanties zijn betrokken aangepast (artikelen 30 en 32 van de Radioapparaten richtlijn). De bepalingen in dit besluit die van toepassing zijn op overeenstemmingsbeoordelingsorganen (die niet zijn aangemeld) zijn niet gewijzigd. Op hoofdlijnen zijn de wijzigingen ten opzichte van het oude besluit:
– een uitwerking en aanscherping van de aanmeldingseisen voor aangemelde instanties (inclusief onderaannemers en dochterondernemingen); deze eisen hebben betrekking op de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en de deskundigheid van de instantie en haar medewerkers;
– de opname van operationele verplichtingen van aangemelde instanties, waaronder het op evenredige wijze uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen en maatregelen in geval producten geen conformiteit vertonen;
– de opname van een informatieplicht voor aangemelde instanties: aangemelde instanties moeten de aanmeldende autoriteiten onder meer in kennis stellen van elke weigering, beperking, opschorting en intrekking van certificaten;
– een herzien aanmeldingsproces: hierbij zijn de voorwaarden waaronder de minister van EZ een instantie aanmeldt gewijzigd en moet zij informatie verstrekken over de beoordeling van de bekwaamheid van die instantie. Andere lidstaten kunnen binnen een bepaalde periode bezwaar tegen de aanmelding aantekenen;
– de uitbreiding van het kader waarbinnen aanwijzingen of aanmeldingen van instanties kunnen worden beperkt, geschorst of ingetrokken;
– een wijziging van mogelijke conformiteitsbeoordelingsprocedures die een fabrikant kan toepassen.
De genoemde wijzigingen strekken er toe de kwaliteit van de werkzaamheden van de conformiteitsbeoordelingsinstanties te waarborgen. In paragraaf 7 wordt nader ingegaan op de genoemde wijzigingsonderdelen. Buiten het kader van dit besluit zij opgemerkt dat in tegenstelling tot de R&TTE-richtlijn in de Radioapparaten richtlijn ook eisen zijn opgenomen voor aanmeldende autoriteiten. Deze eisen betreffen met name de objectiviteit en onpartijdigheid bij de uitvoering van activiteiten door deze instanties en vormen een onderdeel van de eisen die gelden voor nationale accreditatie-instanties in het kader van de Verordening (EG) nr. 765/2008. In Nederland is aan de genoemde Verordening uitvoering gegeven met de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instanties (Stb. 2009, 455 van 10 november 2009) waarin de positie en de werkzaamheden van de Nationale accreditatie-instantie – voor Nederland de Raad voor Accreditatie – zijn vastgelegd.
Onder de R&TTE-richtlijn was het voldoende dat conformiteitsbeoordelingsinstanties bij de Commissie en de andere lidstaten werden aangemeld. Er werd vanuit gegaan dat de aanmeldende autoriteit de kwaliteit van deze instanties voldoende had gecontroleerd en dat er op werd toegezien dat deze kwaliteit behouden bleef. Op grond van de Radioapparaten richtlijn dienen bij een aanvraag tot aanwijzing van de instantie voor één of meerdere taken in het kader van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door de instantie bewijsstukken te worden meegestuurd waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de eisen van de richtlijn. Deze bewijsstukken kunnen bestaan uit een passende accreditatie in lijn met verordening (EG) nr. 765/2008 of andere bewijstukken waaruit blijkt dat aan de relevante eisen is voldaan. Accreditatie op basis van de Verordening (EG) Nr. 765/2008, en bij gebreke daaraan, het leveren van bewijsstukken, draagt bij aan de controleerbaarheid van de kwaliteit van de aangemelde instanties.
Reeds op basis van het oude besluit is voor radioapparaten accreditatie verplicht bij de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties voor producten die onder de Radioapparaten richtlijn vallen. De aanvraag voor een aanmelding dient vergezeld te gaan van een relevant accreditatie certificaat waaruit blijkt dat de instantie voldoet aan de eisen van de R&TTE-richtlijn. De Radioapparaten richtlijn geeft geen aanleiding dit te wijzigen. Het leveren van bewijsstukken anders dan via accreditatie sluit niet aan op de duidelijke voorkeur in het NWK welke ook volgt uit de overwegingen 52 en 53 van de Radioapparaten richtlijn. Daarin wordt aangegeven dat accreditatie gezien wordt als een essentieel middel waarmee de technische bekwaamheid van de instantie kan worden aangetoond. Accreditatie is ook in lijn met het kabinetsstandpunt voor gebruik van accreditatie en certificatie in het kader van overheidsbeleid (Kamerstukken II, 2003/04, 29 304, nr. 1) de aangewezen methode voor instanties om aan te tonen dat ze aan de eisen voor onafhankelijkheid, onpartijdigheid en deskundigheid voldoen. Op grond van Verordening 765/2008 is het alleen de nationale accreditatie-instantie (voor Nederland – De Raad voor Accreditatie) toegestaan te accrediteren tegen de geharmoniseerde accreditatienormen die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij het overleggen van een accreditatiecertificaat bij aanmelding van de instanties bij de Europese Commissie en de andere lidstaten de periode, waarin deze bezwaar kunnen maken tegen de aanmelding, aanzienlijk wordt bekort. Bij het overleggen van een accreditatiecertificaat bedraagt deze periode twee weken, in de andere situatie is dat twee maanden. Een geaccrediteerde instantie wordt ten behoeve van het bewaken van de kwaliteit van haar werk gemonitord door de nationale accreditatie-instantie. Dat is bepaald in artikel 5, derde lid, van verordening (EG) nr. 765/2008.
Zoals eerder vermeld kunnen instanties worden aangewezen in verband met de uitvoering van conformiteitsbeoordelingen van apparaten vallend onder de Radioapparaten richtlijn of in verband met conformiteitsbeoordeling met de normen van een derde land en volgens de regels en procedures van het derde land. In het kader van de Radioapparaten richtlijn zullen deze instanties aangemeld worden bij de Europese Commissie en de andere lidstaten van de Europese Unie. Om te kunnen worden aangemeld, moeten de conformiteitsbeoordelingsinstanties in Nederland voldoen aan de eisen uit de Radioapparaten richtlijn.
In de Radioapparaten richtlijn zijn de criteria waaraan aangewezen aangemelde instanties moeten voldoen, verder uitgeschreven. In de R&TE-richtlijn was slechts een beperkt aantal minimumcriteria opgenomen. Het is gebleken dat de bestaande criteria ontoereikend waren om een uniform, hoog, prestatieniveau van conformiteitsbeoordelingsinstanties in de Europese Unie te waarborgen. Daarom zijn de aanmeldingseisen voor aangemelde instanties (inclusief onderaannemers en dochterondernemingen) uitgewerkt en aangescherpt (artikelen 26 en 28 van de Radioapparaten richtlijn, geïmplementeerd in de artikelen 8, eerste lid en artikel 9 van dit besluit). Het gaat hierbij om een meer specifieke invulling van de onafhankelijkheid ten opzichte van andere partijen, een betere inzichtelijkheid in en waarborging van de gehanteerde procedures, de competentie van de instantie, beloningsstructuur, specificaties van de vereiste kennis van het personeel dat betrokken is bij de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de voorwaarden van uitbesteding of uitvoering door dochterondernemingen. Verder zijn operationele verplichtingen opgenomen voor aangemelde instanties (artikel 34 van de Radioapparaten richtlijn, geïmplementeerd via artikel 9 in dit besluit), waaronder het op evenredige wijze uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen en maatregelen in geval producten geen conformiteit vertonen. Tenslotte is een informatieplicht opgenomen voor aangemelde instanties (artikel 36 van de Radioapparaten richtlijn, geïmplementeerd via artikelen 9 en 11 in dit besluit). Zij moeten de aanmeldende autoriteiten in kennis stellen van elke verstrekking, weigering, beperking, opschorting en intrekking van certificaten van EU-typeonderzoek of een kwaliteitssysteemgoedkeuring (zie paragraaf 7.3); omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding; informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen, en op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding. Al deze bepalingen hebben tot doel te waarborgen dat de toetsende taak van een aangemelde instantie op een betrouwbare en deskundige wijze wordt uitgevoerd (artikel 11 van dit besluit). Aangemelde instanties moeten verder andere, ook buiten Nederland, aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde categorieën radioapparatuur verrichten, relevante informatie verstrekken over de weigering, beperking, opschorting en intrekking en op verzoek, verstrekking van certificaten van EU-typeonderzoek of een kwaliteitssysteemgoedkeuring (artikel 9 van dit besluit, dat verwijst naar artikel 36, tweede en derde lid, van de Radioapparaten richtlijn).
De procedure voor het aanwijzen en aanmelden van conformiteitsbeoordelingsinstanties is deels gewijzigd. Er is sprake van een herzien aanmeldingsproces op grond van de artikelen 30 en 32 van de Radioapparaten richtlijn. Hierbij zijn de voorwaarden waaronder de minister van EZ een instantie aanmeldt gewijzigd. De betrokken conformiteitsbeoordelingsinstantie mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Europese Commissie en de andere lidstaten binnen twee weken na een aanmelding geen bezwaren hebben ingediend. Deze termijn geldt indien een accreditatiecertificaat wordt gebruikt. Als geen accreditatiecertificaat wordt gebruikt, geldt een termijn van twee maanden na een aanmelding (artikel 30, vijfde lid, van de Radioapparaten richtlijn). Dit is geïmplementeerd in artikel 8, derde lid, van dit besluit dat beperkt is tot het eerste deel van de genoemde clausule omdat sprake is van verplichte accreditatie.
Verder is op grond van artikel 32 van de Radioapparaten richtlijn het kader gewijzigd waarbinnen de aanwijzing en aanmelding van een instantie kan worden beperkt, geschorst of ingetrokken. In het oude besluit konden aanwijzingen worden ingetrokken. Op basis van dit besluit (artikel 12, eerste lid, van dit besluit) kan een aanwijzing en aanmelding niet alleen worden ingetrokken, maar ook worden beperkt of geschorst indien de aangemelde instantie dit verzoekt, niet langer voldoet aan de eisen of haar verplichtingen niet nakomt. Bovendien kunnen bij ministeriele regeling regels worden gesteld met betrekking tot de overdracht van dossiers van een aangemelde instantie wier aanwijzing is beperkt, geschorst of ingetrokken of die haar activiteiten heeft gestaakt (artikel 12, tweede lid, van dit besluit). Opgemerkt zij dat het kader voor de aanwijzing van instanties die niet worden aangemeld (artikel 13 van dit besluit), niet is gewijzigd.
Fabrikanten konden op basis van het oude besluit (en de R&TTE-richtlijn) kiezen uit meerdere manieren van conformiteitsbeoordeling voor radioapparaten. Deze keuze was mede afhankelijk van de te beoordelen essentiële eisen voor de apparaten, de karakteristieken van de apparaten en het al dan niet toepassen van geharmoniseerde normen. De daartoe mogelijke conformiteitsprocedures waren in essentie vastgelegd in de bijlagen II, III, IV en V van de R&TTE-richtlijn. Dit betroffen conformiteitsprocedures op basis van respectievelijk interne productiecontrole, interne productiecontrole aangevuld met specifieke apparatuurtests, interne productiecontrole aangevuld met specifieke apparatuurtests en toetsing van een technisch constructiedossier door een of meerdere aangemelde instanties die advies kunnen verstrekken indien zij vinden dat niet naar behoren is aangetoond dat aan de essentie eisen is voldaan, en een procedure gebaseerd op volledige kwaliteitsborging. Voor wat betreft gezondheids- en veiligheidsaspecten kon in alle gevallen worden volstaan met een procedure van interne productiecontrole.
Voor wat betreft elektromagnetische compatibiliteit kon in alle gevallen worden volstaan met een interne productiecontrole, met optioneel (als uitzondering op de hiervoor beschreven procedures) een verklaring van een aangemelde instantie die de overeenstemming van het apparaat bevestigt op basis van technische documentatie. Randapparaten en ontvangende delen van radioapparatuur konden naar keuze van de fabrikant worden onderworpen aan de in bijlage II, IV of V beschreven procedures. Overige radioapparatuur konden worden onderworpen aan de in bijlage III, IV of V beschreven procedures bij toepassing van geharmoniseerde normen, of aan de in bijlage IV of V beschreven procedures wanneer geharmoniseerde normen niet of slechts gedeeltelijk waren toegepast.
In de Radioapparaten richtlijn zijn de genoemde conformiteitsprocedures gewijzigd (bijlagen II, III en IV, in samenhang met bijlage V, van de Radioapparaten richtlijn). Daarbij zijn de procedures op grond van de bijlagen III en IV van de oude richtlijn vervallen en is de specifieke toepassing van procedures voor de beoordeling van gezondheids- en veiligheidsaspecten en elektromagnetische compatibiliteit alsmede de specifieke toepassing van procedures voor randapparaten en ontvangende delen van radioapparatuur gewijzigd. Verder is een nieuwe conformiteitsbeoordelingsprocedure opgenomen: EU-typeonderzoek gevolgd door conformiteit met het type op basis van interne productiecontrole (bijlage III van de Radioapparaten richtlijn).
Met EU-typeonderzoek wordt dat gedeelte van een conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin de aangemelde instantie het technisch ontwerp van een apparaat onderzoekt om te controleren of het aan de essentiële eisen voldoet, en een verklaring hierover verstrekt. Het EU-typeonderzoek wordt verricht door beoordeling van de geschiktheid van het technisch ontwerp van het apparaat via onderzoek van de technische documentatie, zonder onderzoek van een monster (ontwerptype). Het kan net als in de oude situatie worden beperkt tot bepaalde aspecten van de essentiële eisen, zoals gespecificeerd door de fabrikant of zijn gemachtigde.
Tenslotte is voor alle conformiteitsprocedures de aan te maken technische documentatie nader gespecificeerd (bijlage V van de Radioapparaten richtlijn). De technische documentatie moet, indien van toepassing, ten minste een aantal elementen bevatten. Hiertoe behoren een algemene beschrijving van het apparaat inclusief eventuele software-specificaties; ontwerp- en fabricagetekeningen; beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van die tekeningen en schema’s en van de werking van radioapparaten; een lijst van de geheel of gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, en indien de geharmoniseerde normen niet zijn toegepast, een beschrijving van de wijze waarop aan de essentiële eisen van deze richtlijn is voldaan, inclusief een lijst van andere relevante technische specificaties die zijn toegepast; de resultaten van uitgevoerde ontwerpberekeningen en onderzoeken, en testverslagen.
In de nieuwe situatie kan voor wat betreft gezondheids- en veiligheidsaspecten en elektromagnetische compatibiliteit worden gekozen voor elk van de conformiteitsbeoordingsprocedures opgenomen in de bijlagen II, II en IV van de Radioapparaten richtlijn (respectievelijk interne productiecontrole, EU-typeonderzoek gevolgd door conformiteit met het type op basis van interne productiecontrole en een procedure gebaseerd op volledige kwaliteitsborging). Dat geldt ook voor wat betreft de overige essentiële eisen, waaronder het effectief en efficiënt gebruik van het radiospectrum, indien bij de beoordeling van de conformiteit van radioapparatuur geharmoniseerde normen worden toegepast. Indien voor die overige essentiële eisen geharmoniseerde normen niet of slechts gedeeltelijk worden toegepast of niet bestaan, kan enkel worden gekozen uit EU-typeonderzoek gevolgd door conformiteit met het type op basis van interne productiecontrole of een procedure gebaseerd op volledige kwaliteitsborging.
Door toepassing van dit nieuwe regime ontstaan er in de praktijk meer mogelijkheden voor bedrijven kostenefficiënt om te gaan met conformiteitsprocedures. Ten aanzien van de essentiële eisen op het vlak van gezondheid, veiligheid en elektromagnetische compatibiliteit kan nog steeds kan worden gekozen voor het meest lichte instrument van interne productiecontrole, zonder inschakeling van een aangemelde instantie. Voor wat betreft de overige essentiële eisen kan in meer gevallen worden gekozen voor interne productiecontrole, namelijk als bij conformiteitsbeoordeling van radioapparaten met zendfunctionaliteit geharmoniseerde normen worden toegepast. Deze optie was in de oude situatie niet mogelijk.
Een belangrijk nieuw inhoudelijk element is de verplichting voor fabrikanten van radioapparaten in een conformiteitssbeoordelingsprocedure om rekening te houden met alle beoogde gebruiksomstandigheden en, voor zover het gaat om gezondheids- en veiligheidsaspecten, met in redelijkerwijs te voorziene omstandigheden (artikel 17, eerste lid, van de Radioapparaten richtlijn dat zijn beslag heeft in artikel 3, derde lid, van dit besluit). Voor mobiele telefoons bedoeld voor consumenten betekent dit bijvoorbeeld dat er bij de conformiteitsbeoordeling rekening moet worden gehouden met de situatie dat deze apparaten dicht op het lichaam worden gedragen.
In dit besluit zijn ter implementatie van de Radioapparaten richtlijn enkele voor het toezicht relevante bepalingen die betrekking kunnen hebben op zowel situaties waarin op de markt aangeboden apparatuur niet voldoet als situaties waarin deze wel voldoet aan de essentiële eisen, aangepast of geschrapt.
De uitzondering op het verbod om radioapparaten op de markt aan te bieden indien wordt voldaan aan bepaalde verplichtingen (artikel 18 van het oude besluit), is geschrapt. Deze verplichtingen betroffen het aanbrengen van markeringen, waaronder CE-markering, op het radioapparaat en op de eventuele verpakking hiervan en documentatie hierbij, het aanbrengen van de naam van de degene die het apparaat in de handel brengt of de naam van de fabrikant alsmede een type-, partij- of serienummer op het radioapparaat, en het aan de gebruiker beschikbaar stellen van een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor het radioapparaat bestemd is.
Voor beide hiervoor genoemde situaties zijn de relevante bevoegdheden voor het Agentschap Telecom aangescherpt (artikelen 14 en 16 van dit besluit). Indien er aanwijzingen zijn dat een apparaat een risico vormt voor de onder de Radioapparaten richtlijn vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, waaronder de gezondheid of veiligheid van personen, en inbegrepen situaties dat er door een apparaat ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer of in andere apparaten, kan de minister van EZ een beoordeling van het betreffende apparaat uitvoeren. De betrokken marktdeelnemer dient mee te werken aan de beoordeling (artikel 14, eerste lid, van dit besluit, ter implementatie van artikel 40, eerste lid, eerste alinea, van de EMC-richtlijn). Het zij opgemerkt dat in deze context het begrip algemene belangen, zoals bedoeld in de Radioapparaten richtlijn, zodanig dient te worden uitgelegd dat deze ook betrekking kunnen hebben op het veroorzaken van ontoelaatbare belemmeringen in het etherverkeer of voor het functioneren van andere apparaten. Daarbij hoeven geen gezondheids- of veiligheidsaspecten te spelen.
Indien uit het onderzoek blijkt dat een apparaat niet voldoet aan de essentiële eisen worden van de betrokken marktdeelnemer passende corrigerende maatregelen verlangd om binnen een redelijke termijn het apparaat met deze eisen in overeenstemming te brengen, of om het betreffende apparaat uit de handel te nemen of terug te roepen (artikel 14, tweede lid, van dit besluit, ter implementatie van artikel 40, eerste lid, tweede alinea, van de Radioapparaten richtlijn). De bedoelde corrigerende maatregelen worden in ieder geval verlangd in de volgende gevallen (artikel 14, derde lid, van dit besluit dat verwijst naar artikel 43, eerste lid, van de Radioapparaten richtlijn):
– een CE-markering is ten onrechte of niet aangebracht;
– het identificatienummer van de aangemelde instantie is, waar van toepassing, niet juist of niet aangebracht of een EU-conformiteitsverklaring is niet of niet correct opgesteld;
– de vereiste technische documentatie is niet beschikbaar of onvolledig;
– de registratiegegevens van de radioapparatuur, de fabrikant of importeur ontbreken, zijn onjuist of zijn onvolledig;
– bij de radioapparatuur is geen informatie over het beoogde gebruik van de radioapparatuur of over gebruiksbeperkingen gevoegd;
– de betreffende marktdeelnemer kan niet de gevraagde informatie verstrekken inzake marktdeelnemers aan wie hij apparatuur heeft geleverd of van wie hij apparatuur geleverd heeft gekregen;
– er is, waar van toepassing, niet voldaan aan de regels inzake de registratieplicht voor radioapparatuur op grond van artikel 4, onderdeel d, van dit besluit.
De marktdeelnemer moet passende corrigerende maatregelen toepassen op alle betrokken radioapparaten die hij in de EU op de markt heeft aangeboden (artikel 14, vierde lid, van dit besluit ter implementatie van artikel 40, derde lid, van de Radioapparaten richtlijn). Indien de desbetreffende marktdeelnemer in de genoemde gevallen geen passende corrigerende maatregelen neemt, kan de minister van EZ het apparaat terug roepen of uit de handel nemen. De minister kan ook het op de markt aanbieden van het apparaat verbieden (artikel 14, vijfde lid, van dit besluit ter implementatie van artikel 40, vierde lid, en artikel 43, tweede lid, van de Radioapparaten richtlijn).
Een vergelijkbaar stramien is opgenomen voor situaties waarin op de markt aangeboden apparaten weliswaar voldoen aan de essentiële eisen maar wordt vermoed dat een dergelijk apparaat toch een risico vormt voor de hiervoor genoemde onder de Radioapparaten richtlijn vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen (artikel 15 van dit besluit). Deze situaties kunnen zich onder bepaalde omstandigheden ook voordoen wanneer apparaten voldoen aan de essentiële eisen. Ook deze bepaling is met het oog op de borging van de bescherming van de genoemde belangen noodzakelijk om in het kader van effectief toezicht op radioapparaten marktbrede maatregelen te kunnen treffen. Hoewel zich tot dusverre op dit vlak weinig concrete gevallen hebben voorgedaan, neemt het risico daarop in de toekomst wel toe door de toename van het aantal radioapparaten. Dit komt onder meer door de toename van (industriële) toepassingen waarbij sterke elektromagnetische velden worden gegenereerd die van invloed kunnen zijn op andere radioapparaten. Het is ook niet denkbeeldig dat radioapparaten, zelfs als deze voldoen aan de essentiële eisen, in specifieke situaties het gebruik van frequenties door nooddiensten verstoren.
Indien na de hiervoor bedoelde beoordeling van een radioapparaat wordt vastgesteld dat deze voldoet aan de essentiële eisen maar toch een risico vormt zoals hiervoor bedoeld, verlangt de minister van EZ van de betrokken marktdeelnemer om binnen een redelijke termijn passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het radioapparaat het betreffende risico niet meer meebrengt wanneer het in de handel wordt gebracht, of om het betreffende radioapparaat uit de handel te nemen of terug te roepen (artikel 15, eerste lid, van dit besluit, ter implementatie van artikel 42, eerste lid, van de Radioapparaten richtlijn). De betreffende marktdeelnemer moet corrigerende maatregelen toepassen op alle betrokken radioapparaten die hij in de Europese Unie op de markt heeft aangeboden (artikel 15, tweede lid, van dit besluit, ter implementatie van artikel 42, tweede lid, van de Radioapparaten richtlijn).
De voorzienbare gevolgen van de maatregelen in dit besluit voor de regeldruk zijn inbesloten in de algemene gevolgen van de implementatie van de Radioapparaten richtlijn zoals opgenomen in de toelichting van de wetswijziging. Omwille van duidelijkheid worden de specifieke gevolgen van dit besluit voor zover onderscheidbaar hier samengevat.
De gevolgen van dit besluit betreffen gevolgen in de vorm van administratieve lasten voor het Agentschap Telecom als aanwijzende instantie, de aangemelde instanties en bedrijven. Er zijn tevens effecten voor wat betreft inhoudelijke nalevingskosten en toezichtlasten. Voor de burger zijn er geen regeldrukeffecten. Er is geen ruimte voor nationale keuzes die de regeldruk beïnvloeden.
Voor zover het gaat om elementen uit het Nieuw Wettelijk kader blijkt uit de betreffende impact assessment van de Europese Commissie bij het eerdergenoemde stroomlijningspakket dat er geen significante kostenstijgingen van bedrijven en overheid (inclusief conformiteitsbeoordelingsinstanties) worden verwacht. In algemene zin heeft de verduidelijking en aanscherping van verantwoordelijkheden van marktdeelnemers en de stroomlijning van procedures een gunstige (dan wel neerwaartse) invloed op de regeldruk. Er waren geen aanwijzingen dat de nieuwe verplichtingen tot een significante belasting voor kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen leiden. Het bedrijfsleven verwacht door de stroomlijning van de regelgeving een vereenvoudigingseffect. De resultaten van de impact assessment van de Europese Commissie zijn toepasbaar op de radioapparaten-sector en ook op de Nederlandse situatie: er is sprake van een marginaal structureel effect op de regeldruk, dan wel leidt dit tot lichte structurele afname van de regeldruk voor de betrokken Nederlandse bedrijven en overheid. Een precieze kwantificering van de regeldruk gevolgen is door de omvang en complexiteit van de sector, en door het feit dat voor bepaalde verplichtingen geldt dat de Europese Commissie nog moet vaststellen of en zo ja voor welke producten deze gaan gelden, niet mogelijk. Wel kunnen in het geval van een dergelijk besluit van de Europese Commissie bij de implementatie daarvan in lagere regelgeving de desbetreffende gevolgen nader worden gekwantificeerd.
De administratieve lasten hebben hoofdzakelijk betrekking op het toezicht door het Agentschap Telecom en de activiteiten van de relevante conformiteitsbeoordelingsinstanties. De bepalingen hebben voornamelijk betrekking op activiteiten van deze instanties, naast de verduidelijking van enkele verplichtingen voor bedrijven, zoals de specificatie van de technische informatie die moet worden verstrekt in het kader van conformiteitsbeoordeling en enkele nieuwe informatieverplichtingen. Het genoemde algemene beeld geldt ook in deze gevallen voor de administratieve lasten. De meeste verplichtingen betreffen een uitwerking of nadere invulling van verplichtingen die al in het oude besluit van kracht waren. Deze uitwerking en nadere invulling waren reeds in de toelichting van de wetswijziging opgenomen en werden overigens al in de praktijk gebracht onder meer door het volgen van de zogenaamde Blue Guide, een Europees richtsnoer dat bedoeld is om bij te dragen aan een beter begrip van de EU productregels en tot een meer uniforme en coherente toepassing daarvan in de verschillende sectoren in de gehele interne markt. Voor wat betreft de aangepaste eisen voor conformiteitsbeoordelingsinstanties is van belang dat deze in overeenstemming zijn met de normen die de relevante standaard voor de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties definiëren en al reeds golden onder de werking van de R&TTE-richtlijn. Voor wat betreft conformiteitsprocedures is er sprake van een (lichte) lastenvermindering omdat deze procedures zijn vereenvoudigd en zijn gestroomlijnd met conformiteitsprocedures die op grond van andere productregelgeving ook op radioapparaten van toepassing zijn. Dit is juist ook van belang met het oog op de toekomst, omdat steeds meer gebruiksapparaten uit allerlei productsectoren worden uitgerust met een radio-ontvangst- of radiozend-functionaliteit ter ondersteuning van het gebruik van die apparaten, en daarmee onder de reikwijdte van dit besluit komen te vallen.
Administratieve verplichtingen die vervallen zijn het aanbrengen van een klasse-identificatie op apparaten en de CE markering op gebruikshandleidingen. De eerstgenoemde verplichting werd in de praktijk nauwelijks nageleefd en levert bij afschaffen dus geen kostenbesparing; het weglaten van de CE-markering uit gebruikershandleidingen levert ook geen kostenbesparing op. Dat geldt ook voor het vervallen van de verplichting van de kennisgeving bij de toezichthouder van apparatuur waarvoor frequentiebanden worden gebruikt die niet in de gehele EU geharmoniseerd zijn.
De potentiele lasten van de in dit besluit opgenomen delegatiebepalingen voor twee specifieke informatieverplichtingen op het terrein van de combinatie van hardware en software en ten aanzien van de plicht tot het registreren van producten in een centraal systeem beheerd door de Europese Commissie zijn beperkt, zoals reeds uitgebreid is toegelicht bij de wetswijziging. Of en zo ja voor welke producten de verplichtingen gaan gelden is nog niet vastgesteld. Bij de implementatie in de lagere regelgeving zal dit nog nader worden gepreciseerd.
De uit de aangepaste eisen voortvloeiende noodzaak om conformiteitsbeoordelingsinstanties opnieuw in overeenstemming met de eisen van de Radioapparaten richtlijn aan te melden, heeft gevolgen voor de conformiteitsbeoordelingsinstanties, de Raad van Accreditatie en het Agentschap Telecom. Het aantal heraanmeldingen dat moet worden behandeld is echter beperkt en de betrokken instanties zijn sinds de publicatie van de Radioapparaten richtlijn op de hoogte van de aangepaste eisen en hebben voldoende tijd om zich voor te bereiden op heraanmeldingen. Verwacht wordt dat volstaan kan worden met een administratieve uitbreiding van de huidige accreditatie. Dit betekent dat bij de eerstvolgende beoordeling door de Raad voor Accreditatie extra tijd besteed wordt aan de implementatie. De belasting voor de betreffende instanties betreft een eenmalige inspanning en de tijdsinspanning, die hiermee gemoeid is, wordt geschat op een tot twee uur. Per saldo is dit in euro’s verwaarloosbaar. Ook de gevolgen voor informatieverplichtingen van conformiteitsbeoordelingsinstanties jegens het Agentschap Telecom zijn beperkt; het gaat hier met name om situatie-afhankelijke informatiestromen.
De bepalingen in dit besluit die geen oorsprong hebben in het Nieuw Wettelijk kader betreffen een aantal gewijzigde en nieuwe verplichtingen voor marktpartijen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om de wijziging van de essentiële eisen (artikel 3 van de Radioapparaten richtlijn). Deze hebben naar verwachting slechts een beperkt effect op de inhoudelijke nalevingskosten, zoals toegelicht bij de wetswijzing. Relevant zijn met name de aangescherpte eisen inzake gezondheids- en veiligheidsaspecten van radioapparaten en gebruik van het radiospectrum (artikel 3, eerste lid, van dit besluit). De precieze effecten van deze aangepaste verplichtingen hangen mede af van de voor deze eisen relevante geharmoniseerde normen. Voor andere eisen (artikel 3, tweede lid van dit besluit), zoals die ten aanzien van de interoperabiliteit met accessoires zoals opladers en de verplichting dat radioapparaten bepaalde mogelijkheden ondersteunen om te waarborgen dat software alleen in de radioapparaten kan worden geladen als de conformiteit van de combinatie van de radioapparaten en de software is aangetoond, geldt dat de Europese Commissie nog moet vaststellen of en zo ja voor welke producten deze gaan gelden. Interoperabiliteit met accessoires wordt reeds door veel fabrikanten vrijwillig toegepast.
Naar verwachting heeft dit besluit positieve gevolgen voor de marktverhoudingen zowel tussen conformiteitsbeoordelingsinstanties als tussen andere marktdeelnemers (de bedrijven) in de sector. Effectiever toezicht wordt mogelijk gemaakt en als gevolg daarvan worden de desbetreffende verplichtingen beter nageleefd, waarbij de conformiteitsbeoordelingsprocedures consistenter worden uitgevoerd. Hierdoor zullen aangewezen instanties binnen de Europese Unie op een meer gelijkwaardige manier worden beoordeeld, zodat zij hun taken op hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden kunnen uitoefenen. Daarmee ontstaat voor conformiteitsbeoordeingsinstanties en ook voor andere marktdeelnemers binnen de Europese Unie een groter gelijk speelveld en wordt concurrentie beter gestimuleerd.
Dit besluit treedt in werking tegelijk met de wetswijziging. Er is afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten omdat met dit besluit bindende Europese regelgeving wordt geïmplementeerd.
Dit artikel bevat de op de Radioapparaten richtlijn afgestemde lijst begripsbepalingen. Enkele begrippen die in dit besluit worden gebruikt zijn reeds gedefinieerd in artikel 1 van de Tw, waaronder «radioapparaten» (onder kk).
Dit artikel bepaalt de reikwijdte van het besluit. Ingevolge het eerste lid is het bij of krachtens dit besluit bepaalde niet van toepassing op radioapparaten die genoemd worden in bijlage I van richtlijn nr. 2014/53/EU. Daarmee vallen niet onder dit besluit:
– door radioamateurs gebruikte radioapparatuur in de zin van artikel 1, definitie 56, van het radioreglement van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (ITU), tenzij deze apparatuur op de markt wordt aangeboden. Radiobouwpakketten voor montage en gebruik door radioamateurs, radioapparatuur die door radioamateurs is omgebouwd voor eigen gebruik, alsmede apparatuur die door radioamateurs zelf is gebouwd en die in het kader van radioamateurdiensten bestemd is voor wetenschappelijke en experimentele doeleinden, wordt niet beschouwd als op de markt aangeboden radioapparatuur;
– uitrusting van zeeschepen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn (EG) nr. 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen (PbEG 1996, L 46) valt;
– luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken die vallen onder artikel 3 van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PbEU 2008, L 79);
– voor vakmensen op maat gebouwde evaluatiekits die uitsluitend zijn bedoeld voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) in O&O-faciliteiten.
Ingevolge onderdeel b van het eerste lid vallen radioapparaten die uitsluitend worden gebruikt bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid en bij de activiteiten van de staat op gebieden die onder het strafrecht vallen eveneens buiten het toepassingsgebied van het onderhavige besluit.
Op grond van onderdeel c van het eerste lid is het besluit niet van toepassing op bepaalde categorieën elektrische of elektronische producten waarvan de Europese Commissie heeft vastgesteld dat ze niet aan de definitie «radioapparaten» voldoen.
Hierbij zij aangetekend, dat het een zeer beperkte categorie apparaten betreft waarop dit besluit niet van toepassing is. Uitgangspunt is, dat het besluit van toepassing is op alle radioapparaten. Uitgezonderd zijn alleen de radioapparaten die in bijlage I van de Radioapparaten richtlijn worden genoemd, de radioapparaten waarvan reeds ten tijde van de productie vaststaat dat zij uitsluitend worden gebruikt bij bovenvermelde activiteiten, en radioapparaten waarvan de Europese Commissie heeft bepaald dat ze niet aan de definitie van «radioapparaten» voldoen.
Het eerste lid, onderdelen a en b, strekt tot implementatie van artikel 1, tweede en derde lid, en bijlage I van de Radioapparaten richtlijn. De inhoud van dit lid was voorheen geregeld in artikel 2 van het oude besluit.
Het tweede lid is nieuw en geeft uitvoering aan artikel 2, tweede lid, van de Radioapparaten richtlijn waarin is bepaald dat de Europese Commissie de reikwijdte van het begrip «radioapparaten» kan verduidelijken door in een uitvoeringshandeling vast te stellen of een bepaalde categorie elektrische of elektronische producten aan de definitie van «radioapparaten» beantwoordt.
In artikel 3 worden de eisen, bedoeld in artikel 10.9, onderdeel a, van de Tw, nader aangeduid. Het betreft de essentiële eisen van artikel 3 van de Radioapparaten richtlijn.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Radioapparaten richtlijn moeten de radioapparaten zo geconstrueerd zijn dat de volgende belangen worden gewaarborgd – bescherming van de gezondheid en de veiligheid van personen en huisdieren, en de bescherming van goederen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften van Richtlijn 2014/35/EU, maar zonder toepassing van de spanningsgrens.
Voorts moet een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit zoals beschreven in de EMC-richtlijn worden gewaarborgd. Op grond van dit artikelonderdeel moeten radioapparaten voldoen aan de beschermingsvoorschriften met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit zoals neergelegd in de EMC-richtlijn.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Radioapparaten richtlijn geldt als essentiële eis, dat radioapparaten zo moeten zijn geconstrueerd, dat zij het radiospectrum effectief gebruiken en een efficiënt gebruik van het radiospectrum ondersteunen, met als doel schadelijke interferentie te voorkomen.
Artikel 3, eerste en tweede lid, van de Radiorichtlijn is geïmplementeerd in artikel 3, eerste lid, van het onderhavige besluit.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Radioapparaten richtlijn kan de Europese Commissie bepalen dat tot bepaalde categorieën of klassen behorende radioapparaten aan een of meerdere van de onderstaande essentiële eisen moeten voldoen:
– radioapparaten functioneren onderling met accessoires, met name met universele laders;
– radioapparaten functioneren via netwerken onderling met andere radioapparaten;
– radioapparaten kunnen in de hele Europese Unie worden aangesloten op interfaces van het geschikte type;
– radioapparaten schaden het netwerk of de werking ervan niet en maken evenmin misbruik van de netwerkmiddelen waardoor een onaanvaardbare achteruitgang van de dienst wordt veroorzaakt;
– radioapparaten bevatten beveiligingen om de bescherming van de persoonsgegevens en de privacy van de gebruiker en de abonnee te waarborgen;
– radioapparaten ondersteunen bepaalde mogelijkheden die bescherming tegen fraude waarborgen;
– radioapparaten ondersteunen bepaalde mogelijkheden die de toegang tot nooddiensten waarborgen;
– radioapparaten ondersteunen bepaalde mogelijkheden die het gebruik ervan door gebruikers met een handicap vergemakkelijken;
– radioapparaten ondersteunen bepaalde mogelijkheden om te waarborgen dat software alleen in de radioapparaten kan worden geladen als de conformiteit van de combinatie van het radioapparaat en de software is aangetoond.
De Europese Commissie dient hierbij de procedure van uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie, zoals neergelegd in artikel 44 van de Radioapparaten richtlijn, te volgen.
Artikel 3, tweede lid, van het onderhavige besluit biedt de basis voor de minister van EZ voor het stellen van regels ter uitvoering van eventuele voorschriften van de Europese Commissie.
Op grond van artikel 7 van de Radioapparaten richtlijn mag de ingebruikneming en het gebruik van radioapparaten niet worden belemmerd indien zij op passende wijze worden geïnstalleerd en onderhouden en volgens hun bestemming worden gebruikt. In het vierde lid is hier uitvoering aan gegeven.
Op grond van dit artikel kunnen ter implementatie van conformiteitsrichtlijnen en bijlage II van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het aanbrengen van markering, informatieverplichtingen met betrekking tot radioapparaten en over de conformiteit van voorgenomen combinaties van radioapparaten en software met eisen waar de radioapparaten aan moeten voldoen, alsmede over het registreren van radioapparaten. Deze regels geven uitvoering aan de Radioapparaten richtlijn of de daarop gebaseerde bindende EU-rechtshandelingen. Vanwege de technische aard van de bepalingen en omdat de gedelegeerde Europese regelgeving nog niet is vastgesteld, is er gekozen voor delegatie van de bevoegdheid tot het stellen van regels.
Dit artikel stelt regels aan het tentoonstellen of demonstreren van radioapparaten die niet voldoet aan de essentiële eisen. Deze apparaten mogen, zo lang zij niet aan de eisen voldoen, niet in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of in gebruik worden genomen, maar mogen onder bepaalde voorwaarden wel worden tentoongesteld of gedemonstreerd.
Ten eerste geldt de voorwaarde dat het tentoonstellen of demonstreren plaatsvindt tijdens een handelsbeurs, tentoonstelling of een soortgelijk evenement. Ten tweede moeten de radioapparaten zijn voorzien van een duidelijk teken dat aangeeft dat zolang het radioapparaat niet aan de essentiële eisen voldoet, het niet op de markt mag worden aangeboden of in gebruik worden genomen.
Op grond van het tweede lid mag de minister van EZ maatregelen voorschrijven om schadelijke interferentie, elektromagnetische verstoringen en gevaren voor de gezondheid of veiligheid van personen of huisdieren of voor de veiligheid van goederen te voorkomen.
Het onderhavige artikel implementeert artikel 9, tweede lid, van de Radioapparaten richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 22 van het oude besluit.
Op grond van artikel 6, eerste lid, geldt dat radioapparaten worden geacht in overeenstemming te zijn met de essentiële eisen, indien ze voldoen aan de relevante geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende eisen. Het vermoeden van overeenstemming is beperkt tot de werkingssfeer van de toegepaste geharmoniseerde norm(en) en de desbetreffende essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde norm(en) betrekking hebben, en geldt alleen voor zover de geharmoniseerde normen zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en van kracht zijn.
Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 16 van de Radioapparaten richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 6, eerste en derde lid, van het oude besluit.
In artikel 19, eerste lid, van de Radioapparaten richtlijn staat expliciet aangegeven dat de CE-markering is onderworpen aan de algemene beginselen van CE-markering zoals deze zijn vastgelegd in artikel 30 van Verordening (EG) nr.765/2008. Deze verordening werkt rechtstreeks en deze bepaling hoeft dan ook niet te worden geïmplementeerd.
Artikel 7 van dit besluit implementeert de artikelen 19, tweede lid, en 20 van de Radioapparaten richtlijn en schrijft specifiek voor radioapparaten voor, wanneer, door wie en op welke wijze de CE-markering dient te worden aangebracht.
Ingevolge het eerste lid is het aanbrengen van de CE-markering de verantwoordelijkheid van fabrikant of zijn gemachtigde. De CE-markering dient zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het radioapparaat of op het gegevensplaatje te worden aangebracht, tenzij dit gezien de aard van het radioapparaat niet mogelijk is. Ook op de verpakking moet de CE-markering zichtbaar en leesbaar worden aangebracht.
In afwijking van Verordening (EG) nr.765/2008 mag voor de radioapparaten de hoogte van de CE markering minder bedragen dan 5 mm als die zichtbaar en leesbaar blijft (tweede lid).
De CE-markering moet worden aangebracht voordat het apparaat in de handel wordt gebracht (derde lid).
Op grond van artikel 20, derde lid, van de Radioapparaten richtlijn, dient naast de CE-markering het identificatienummer van de aangemelde instantie door de aangemelde instantie zelf of door de fabrikant of zijn gemachtigde te worden aangebracht, indien de in bijlage IV van de Radioapparaten richtlijn omschreven conformiteitsbeoordelingsprocedure (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging) wordt gevolgd. Het vierde tot en met zesde lid strekken tot implementatie van artikel 20, derde lid, van de Radioapparaten richtlijn.
Indien op een radioapparaat een CE-markering in strijd met artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008 of met artikel 20 van de Radioapparaten richtlijn is aangebracht, kan de minister (namens hem Agentschap Telecom) van de fabrikant of zijn gemachtigde verlangen dat hij passende corrigerende maatregelen neemt om het betreffende radioapparaat met de eisen in overeenstemming te brengen (artikel 14, derde lid, van dit besluit). Indien de fabrikant of zijn gemachtigde geen gehoor geeft aan het verzoek, kan de minister verlangen dat de marktdeelnemer het aanbieden van het radioapparaat beperkt, het radioapparaat terugroept of uit de handel neemt. De minister kan ook het aanbieden van het radioapparaat verbieden (artikel 14, vierde lid, van dit besluit). Deze bevoegdheid volgt uit artikel 15.2, eerste lid, jo. 15.1, eerste lid, onder g, van de Tw.
Artikel 8 ziet op de aanwijzing en aanmelding bij de Europese Commissie van Nederlandse aangemelde instanties door de minister. Een instantie komt slechts voor aanwijzing en aanmelding in aanmerking, indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de eisen uit artikel 26 van de Radioapparaten richtlijn. Deze accreditatie geschiedt door de Raad voor Accreditatie.
In artikel 8, tweede lid, wordt de mogelijkheid geopend de aanwijzing tot bepaalde categorieën radioapparaten of tot bepaalde aspecten van de essentiële eisen te beperken. Dit is van belang gezien de diversiteit van radioapparaten die onder de werking van het onderhavige besluit vallen. Iedere te onderscheiden groep radioapparaten vraagt zijn eigen specifieke deskundigheid. Dit kan leiden tot een zekere specialisatie per instantie.
Een aangemelde instantie kan haar werkzaamheden gaan verrichten twee weken na de aanmelding bij de Europese Commissie. In deze periode kunnen de Europese Commissie en de andere lidstaten bezwaar maken tegen de aanmelding (artikel 8, derde lid).
Artikel 8 strekt ter implementatie van de artikelen 23, 26, 29 en 30, vijfde lid, van de Radioapparaten richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 11 van het oude besluit.
In een ministeriële regeling op basis van artikel 10 van dit besluit wordt uitgewerkt op welke wijze een aanvraag tot aanwijzing en aanmelding moet worden ingediend. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 12 van het oude besluit.
Naast de eisen van artikel 26 van de Radioapparaten richtlijn dient een aangemelde instantie blijkens accreditatie te voldoen aan de eisen die de Radioapparaten richtlijn stelt ten aanzien van het functioneren ervan (artikelen 9 en 11 van dit besluit).
Artikel 9 strekt ter implementatie van de artikelen 28, 34 en 36, tweede en derde lid, van de Radioapparaten richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 11, eerste lid, van het oude besluit.
In artikel 11 is een informatieverplichting opgenomen voor aangemelde instanties. De aangemelde instanties moeten aan de minister van EZ – al dan niet op verzoek – informatie verstrekken over:
– elke verstrekking, weigering, beperking, schorsing of intrekking van een certificaat,
– omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding,
– informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen, en
– de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.
Deze verplichting is nieuw.
Artikel 11 strekt ter implementatie van artikel 36, eerste lid, en bijlage III, punt 8, en bijlage IV, punt 7, van de Radioapparaten richtlijn.
In de in het eerste lid genoemde gevallen kan de minister van EZ de aanwijzing en aanmelding van een aangemelde instantie beperken, schorsen of intrekken, afhankelijk van de ernst van het niet-voldoen aan de eisen of niet-nakomen van de verplichtingen.
In een ministeriële regeling op basis van het tweede lid, wordt uitgewerkt op welke wijze de dossiers van een aangemelde instantie wier aanwijzing is beperkt, geschorst of ingetrokken, of die haar activiteiten heeft gestaakt, worden overgedragen.
Dit artikel strekt ter implementatie van de artikelen 32 en 33, vierde lid, van de Radioapparaten richtlijn.
Dit artikel regelt hoe de aanwijzing en de intrekking en schorsing van een aanwijzing van de overeenstemmingsbeoordelingsorganen geschiedt.
De Europese Unie heeft overeenkomsten van wederzijdse erkenning gesloten met zes landen, te weten Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Zwitserland. Op grond van de overeenkomsten erkennen de lidstaten van de Europese Unie en de derde landen de overeenstemmingsbeoordelingen die op grond van de regelgeving van de andere partij worden uitgevoerd. Overeenstemmingsbeoordelingen zijn systematische onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.
Op grond van de overeenkomsten van wederzijdse erkenning is Nederland voorts verplicht het mogelijk te maken om overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan te wijzen die in Nederland overeenstemmingsbeoordelingen uitvoeren op basis van de regelgeving van de derde landen. Voor wat betreft radioapparaten wordt met dit besluit de wederzijdse erkenning alsmede de bevoegdheid om overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan te wijzen, geregeld.
De minister van EZ krijgt de bevoegdheid om in het kader van deze overeenkomsten overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan te wijzen.
In een ministeriële regeling op basis van het vijfde lid wordt de procedure van aanwijzing uitgewerkt en de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing moet worden ingediend.
De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 12a van het oude besluit.
Dit artikel behelst de implementatie van de artikelen 40, 41, en 43, derde lid, van de Radioapparaten richtlijn. Bij de uitvoering van dit artikel zal de keuze voor het toe te passen middel afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. In sommige gevallen zal het voldoende zijn om te verlangen dat een radioapparaat met de essentiële eisen in overeenstemming wordt gebracht, terwijl in andere gevallen een beperking of beëindiging van het in de handel brengen noodzakelijk kan zijn.
Passende corrigerende maatregelen om een radioapparaat in overeenstemming met de essentiële eisen te brengen, zullen in ieder geval worden verlangd in de gevallen wanneer:
– de CE-markering in strijd met artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008 of met artikel 20 van de Radiorichtlijn is aangebracht;
– de CE-markering niet is aangebracht;
– het identificatienummer van de aangemelde instantie, wanneer de in bijlage IV van de Radioapparaten richtlijn beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt toegepast, niet volgens de voorschriften van artikel 20 van de Radioapparaten richtlijn is aangebracht of niet is aangebracht;
– de EU-conformiteitsverklaring niet is opgesteld;
– de EU-conformiteitsverklaring niet correct is opgesteld;
– technische documentatie niet beschikbaar of onvolledig is;
– de gegevens als bedoeld in artikel 10, zesde of zevende, dan wel in artikel 12, derde lid, van de Radioapparaten richtlijn ontbreken, onjuist of onvolledig zijn;
– bij de radioapparaten geen informatie over het beoogde gebruik van het radioapparaat, geen EU-conformiteitsverklaring of geen informatie over gebruiksbeperkingen zoals beschreven in artikel 10, lid 8 t/m 10, is gevoegd;
– aan de eisen van artikel 15 van de Radioapparaten richtlijn inzake de identificatie van marktdeelnemers niet is voldaan;
– de registratieverplichting op grond van artikel 5 van de Radioapparaten richtlijn niet is nageleefd.
Wanneer de marktdeelnemer geen passende corrigerende maatregelen neemt, kan de minister van EZ het op de markt aanbieden van de producten beperken of verbieden, of de radioapparaten terug roepen of uit de handel nemen.
In dit artikel is de verplichting voor marktdeelnemers opgenomen om, indien de radioapparaten die zij op de markt aanbieden wel voldoen aan de eisen, maar toch een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen of andere onder de Radioapparaten richtlijn vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen met zich meebrengen, alle passende maatregelen te nemen om die risico’s uit te sluiten of het betreffende product uit de handel te nemen of terug te roepen. Tevens bepaalt dit artikel dat, indien de marktdeelnemer corrigerende maatregelen neemt, hij deze op alle producten die hij in de Europese Unie heeft aangeboden, dient toe te passen.
Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 42 van de Radioapparaten richtlijn.
Deze artikelen zijn zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit het Besluit randapparatuur en apparatuur 2007.
Met deze bepalingen worden wijzigingen in de terminologie doorgevoerd, die voortvloeien uit de wijziging van de Telecommunicatiewet vanwege implementatie van de nieuwe Europese richtlijnen (2014/30/EU en 2014/53/EU) met betrekking tot radioapparaten en elektromagnetische compatibiliteit en uit het Besluit eindapparaten.
Met de wetswijziging zijn de definities van «radiozendapparaat» en «randapparaat» geschrapt. Daarnaast is in het Besluit eindapparaten een definitie van «eindapparaten» toegevoegd. In lijn hiermee is in een aantal algemene maatregelen van bestuur op verschillende plaatsen «randapparatuur» vervangen door «eindapparatuur», zonder dat een inhoudelijke wijziging is beoogd.
In het gewijzigde artikel 1.1, onder kk, van de Telecommunicatiewet is een definitie van «radioapparaten» opgenomen. Deze luidt: Radioapparaten: elektrisch of elektronisch product dat: a) doelbewust radiogolven uitzendt of ontvangt ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie, of b) dat moet worden aangevuld met een accessoire om doelbewust radiogolven te kunnen uitzenden en ontvangen ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie. Het begrip radioapparaten omvat dus de apparaten die eerder als radiozendapparaten werden aangeduid. Daarnaast omvat dit begrip ook radioontvangers. In lijn hiermee is in een aantal algemene maatregelen van bestuur op verschillende plaatsen «radiozendapparaten» vervangen door «radioapparaten», zonder dat een inhoudelijke wijziging is beoogd.
Richtlijn 2014/53/EU |
Wettelijke regeling |
Beleidsruimte |
Toelichting |
---|---|---|---|
Artikel 1, tweede en derde lid |
Artikel 2, eerste lid, besluit |
||
Artikel 2, eerste lid |
Artikel 1.1 Tw en artikel 1 besluit |
||
Artikel 2, tweede lid |
Artikel 2, tweed lid, besluit |
||
Artikel 3 |
Artikel 3 besluit |
||
Artikel 4 |
Bij ministeriële regeling via artikel 4 besluit |
||
Artikel 5 |
Bij ministeriële regeling via artikel 4 besluit |
||
Artikel 6 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 7 |
Artikel 3, vierde lid, besluit |
||
Artikel 8 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 9 |
Artikel 5 besluit |
||
Artikel 10 |
Artikel 10.3 Tw |
zevende, achtste en twaalfde lid – taal |
Er is gekozen voor Nederlands of Engels |
Artikel 11 |
Artikel 10.4 Tw |
||
Artikel 12 |
Artikel 10.5 Tw |
||
Artikel 13 |
Artikel 10.6 Tw |
||
Artikel 14 |
Artikel 10.7 Tw |
||
Artikel 15 |
Via artikel 10.1, vierde lid, Tw in ministeriële regeling |
||
Artikel 16 |
Artikel 6 Besluit |
||
Artikel 17 |
Artikel 10.3 Tw en Artikel 3, derde lid |
||
Artikel 18 |
Artikel 10.3 Tw |
Tweede lid – taal |
Er is gekozen voor Nederlands of Engels |
Artikel 19, eerste lid |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verwijst naar een bestaande bindende EU-rechtshandeling. |
||
Artikel 19, tweede lid |
Artikel 7, tweede lid, besluit |
||
Artikel 20 |
Artikel 7, eerste, derde t/m zesde lid, besluit |
||
Artikel 21, eerste, tweede en derde lid |
Artikel 10.3 Tw |
Derde lid – taal |
Er is gekozen voor Nederlands of Engels |
Artikel 21, vierde lid |
Artikel 15.2, eerste lid, onder b, Tw |
||
Artikel 22 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 23 |
Artikel 8, eerste lid, besluit |
||
Artikel 24 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 25 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 26 |
Artikel 8, eerste en tweede lid, besluit |
||
Artikel 27 |
– |
De richtlijn laat de lidstaten de ruimte voor een accreditatiesysteem dan wel een ander gelijkwaardig beoordelingssysteem. |
Er is gekozen voor alleen accreditatie. Overeenkomstig voorkeur Europese Commissie. Zie verder NvT Algemeen |
Artikel 28 |
Artikel 9 besluit |
||
Artikel 29, eerste en tweede lid |
Artikel 8, eerste en tweede lid, besluit |
||
Artikel 29, derde lid |
De richtlijn laat de lidstaten de ruimte voor een accreditatiesysteem dan wel een ander gelijkwaardig beoordelingssysteem. |
Er is gekozen voor alleen accreditatie. Overeenkomstig voorkeur Europese Commissie. Zie verder NvT Algemeen |
|
Artikel 30, lid 1 t/m 4, 6 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 30, vijfde lid |
Artikel 8, derde lid, besluit |
||
Artikel 31 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen. |
||
Artikel 32 |
Artikel 12 besluit |
||
Artikel 33, lid 1 t/m 3 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen of verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 33, vierde lid |
Artikel 12 besluit |
||
Artikel 34 |
Artikel 9 besluit |
||
Artikel 35 |
De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Eerste boek) |
||
Artikel 36, eerste lid |
Artikel 11 besluit |
||
Artikel 36, tweede en derde lid |
Artikel 9 besluit |
||
Artikel 37 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen. |
||
Artikel 38 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen. |
||
Artikel 39 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 40 |
Artikelen 14, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, besluit |
||
Artikel 41, eerste en derde lid |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen. |
||
Artikel 41, tweede lid |
Artikelen 14, eerste, tweede en vierde lid, en 15 besluit |
||
Artikel 42 |
Artikel 15 besluit |
||
Artikel 43 |
Artikel 14, derde lid, besluit |
||
Artikel 44 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen. |
||
Artikel 45 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen. |
||
Artikel 46 |
Artikel 15.1 tot en met 15.4 Tw |
||
Artikel 47 |
De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen. |
||
Artikel 48 |
Artikel 20.4b, lid 2, Tw |
||
Artikelen 49 t/m 52 |
De bepalingen behoeven naar zijn aard geen implementatie. Gebruikelijke slotbepalingen van een richtlijn. |
Besluit radioapparaten 2016 |
Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 |
---|---|
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2 |
Artikel 2 |
Artikel 3 |
Artikel 5 |
Artikel 4 |
– |
Artikel 5 |
Artikel 22 |
Artikel 6 |
Artikel 6, eerste en derde lid |
Artikel 7 |
Artikel 10 (nieuwe inhoud is helemaal anders) |
Artikel 8 |
Artikel 11 |
Artikel 9 |
Artikel 11, eerste lid |
Artikel 10 |
Artikel 12 |
Artikel 11 |
– |
Artikel 12 |
– |
Artikel 13 |
12a |
Artikel 14 |
– |
Artikel 15 |
– |
Artikel 16 |
Artikel 20 |
Artikel 17 |
Artikel 21 |
Artikel 18 |
Artikel 23 |
Artikel 19 |
Artikel 23a |
Artikel 20 |
– |
Artikel 21 |
– |
Artikel 22 |
– |
Artikel 32 |
– |
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Deze luidt als volgt: Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-525.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.