Besluit van 12 december 2016, houdende regels inzake elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting ter implementatie van richtlijn 2014/30/EU (Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 29 juni 2016, nr. WJZ / 16097720;

Gelet op richtlijn nr. 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking) (PbEU 2014, L 96), alsmede op het Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 3/2006, van 27 januari 2006 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-Overeenkomst (PbEG 2006, L 92), artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel II, derde lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid, en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229), artikel 1 en bijlage 1, Hoofdstuk 9, betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland (PbEG 2002, L 114), en op de artikelen 10.1, derde lid, 10.8, eerste lid, 10.9, 10.10, 10.12 en artikel 10.13, tweede lid, van de Telecommunicatiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 augustus 2016, nr. W12.16.0169/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 8 december 2016, nr. WJZ / 16121976;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN TOEPASSINGSBEREIK

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet:

Telecommunicatiewet;

b. richtlijn nr. 2014/30/EU:

richtlijn nr. 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking) (PbEU 2014, L 96);

c. richtlijn nr. 2014/53/EU:

richtlijn nr. 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU 2014, L 153);

d. elektromagnetische verstoring:

elektromagnetische verstoring als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder 5, van richtlijn nr. 2014/30/EU;

e. ongevoeligheid:

ongevoeligheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder 6, van richtlijn nr. 2014/30/EU;

f. elektromagnetische omgeving:

elektromagnetische omgeving als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder 8, van richtlijn nr. 2014/30/EU;

g. elektromagnetische compatibiliteit:

elektromagnetische compatibiliteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder 4, van richtlijn nr. 2014/30/EU;

h. lidstaat:

staat die lid is van de Europese Unie;

i. derde land:

land dat partij is bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst;

j. geharmoniseerde norm:

een geharmoniseerde norm als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder c, van verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 316);

k. EU-conformiteitsverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 15 van richtlijn nr. 2014/30/EU;

l. CE-markering:

CE-markering als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onder 25, 16 en 17 van richtlijn nr. 2014/30/EU;

m. aangemelde instantie:

instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht en die voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in artikel 14 van richtlijn nr. 2014/30/EU door Onze Minister is aangewezen en is aangemeld op grond van artikel 20 van richtlijn nr. 2014/30/EU;

n. overeenstemmingsbeoordelingsorgaan:

instantie die in het kader van een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst voor het beoordelen van overeenstemming van uitrusting op het gebied van elektromagnetische compatibiliteit met de normen van een derde land en volgens de regels en procedures van het derde land door Onze Minister is aangewezen;

o. accreditatie:

accreditatie als bedoeld in artikel 2, tiende lid, van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);

p. nationale accreditatie-instantie:

nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);

q. veiligheidsdoeleinden:

de doeleinden van de bescherming van menselijk leven of bezittingen.

Artikel 2

  • 1. De verboden in artikel 10.1, eerste en tweede lid, van de wet, en het bij of krachtens dit besluit bepaalde zijn niet van toepassing op producten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2014/30/EU.

  • 2. Het bij of krachtens dit besluit bepaalde ten aanzien van apparaten is tevens van toepassing op:

    • a. componenten of subassemblages die bedoeld zijn om door de eindgebruiker te worden ingebouwd in een apparaat en die in staat zijn elektromagnetische verstoringen te veroorzaken of waarvan de werking door dergelijke verstoringen kan worden beïnvloed, en

    • b. mobiele installaties die bestaan uit een combinatie van apparaten of andere inrichtingen die bestemd zijn om te worden verplaatst en te worden gebruikt op een verscheidenheid van locaties.

HOOFDSTUK 2. UITRUSTING

Artikel 3

  • 1. Uitrusting voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage I, onder 1, van richtlijn nr. 2014/30/EU.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, voldoet een vaste installatie aan de eisen, bedoeld in bijlage I, onder 2, van richtlijn nr. 2014/30/EU.

  • 3. Voor zover voor uitrusting een eis als bedoeld in het eerste of tweede lid op meer specifieke wijze bij andere wetgeving van de Europese Unie dan richtlijn nr. 2014/30/EU is vastgesteld, is de eis, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet van toepassing op die uitrusting.

  • 4. Overeenstemming van apparaten met de in het eerste lid bedoelde eisen, wordt aangetoond door gebruik te maken van een van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 14 van richtlijn 2014/30/EU.

Artikel 4

  • 1. Het is verboden uitrusting die niet voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3, tentoon te stellen of te demonstreren, tenzij:

    • a. het tentoonstellen of demonstreren plaatsvindt tijdens handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen, en

    • b. deze uitrusting is voorzien van een zichtbaar teken dat aangeeft dat de uitrusting niet op de markt mag worden aangeboden of in gebruik mag worden genomen zolang deze uitrusting niet voldoet aan de eisen in dit besluit.

  • 2. Uitrusting als bedoeld in het eerste lid mag slechts worden gedemonstreerd indien passende maatregelen zijn genomen om elektromagnetische verstoring te voorkomen.

Artikel 5

  • 1. Uitrusting wordt vermoed te voldoen aan de in artikel 3, eerste of tweede lid, bedoelde eisen, indien is voldaan aan de met betrekking tot richtlijn nr. 2014/30/EU vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende eisen.

  • 2. Van een vermoeden van overeenstemming als bedoeld in het eerste lid is slechts sprake indien de referentienummers van de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure gehanteerde geharmoniseerde normen of delen daarvan zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en deze normen van kracht zijn.

HOOFDSTUK 3. APPARATEN

Paragraaf 3.1. CE-markering en informatie over het gebruik van apparaten

Artikel 6
  • 1. Een fabrikant of zijn gemachtigde brengt de CE-markering zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aan op het apparaat of op het gegevensplaatje. Wanneer dit gezien de aard van het apparaat niet mogelijk of niet verantwoord is, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking en in de begeleidende documenten.

  • 2. De CE-markering wordt aangebracht voordat het apparaat in de handel wordt gebracht.

Artikel 7
  • 1. Een apparaat gaat vergezeld van informatie over specifieke voorzorgsmaatregelen die tijdens de assemblage, de installatie, het onderhoud of het gebruik van het apparaat moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat het apparaat bij ingebruikneming aan de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voldoet.

  • 2. Een apparaat waarvan de overeenstemming met de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, in woongebieden niet gegarandeerd kan worden, gaat vergezeld van een duidelijke aanduiding van deze gebruiksbeperkingen, waar nodig ook op de verpakking.

  • 3. De informatie die nodig is om het apparaat overeenkomstig haar bestemming te kunnen gebruiken, wordt vermeld in de instructies die het apparaat vergezellen.

Paragraaf 3.2. Apparaten bestemd voor integratie in vaste installaties

Artikel 8
  • 1. De artikelen 3 en 6 en de artikelen 10.3 tot en met 10.6 van de wet zijn niet van toepassing op een apparaat dat bestemd is om in een bepaalde vaste installatie te worden geïntegreerd en anderszins niet op de markt wordt aangeboden.

  • 2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid wordt de vaste installatie in de begeleidende documentatie beschreven, met vermelding van de eigenschappen ervan in verband met de elektromagnetische compatibiliteit en van de voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om het apparaat in de vaste installatie in te bouwen, teneinde de overeenstemming van de desbetreffende installatie niet aan te tasten.

  • 3. Voorts wordt in de documentatie de informatie opgenomen, bedoeld in de artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 9, derde lid, van richtlijn nr. 2014/30/EU.

HOOFDSTUK 4. VASTE INSTALLATIES

Artikel 9

  • 1. De goede technologische praktijken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, vijfde volzin, van richtlijn nr. 2014/30/EU, worden gedocumenteerd.

  • 2. De voor de conformiteit van de vaste installatie verantwoordelijke persoon houdt de documentatie, bedoeld in het eerste lid, zolang de vaste installatie in bedrijf is, voor toezicht op de naleving ter beschikking van Onze Minister.

Artikel 10

  • 1. Indien er aanwijzingen zijn dat de vaste installatie niet voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3, in het bijzonder indien sprake is van klachten over verstoringen die door de vaste installatie zouden worden veroorzaakt, kan Onze Minister eisen dat de persoon die verantwoordelijk is voor de conformiteit van de vaste installatie met de eisen, bedoeld in artikel 3, een bewijs van overeenstemming van de vaste installatie levert.

  • 2. Indien het in het eerste lid bedoelde bewijs niet afdoende is, kan Onze Minister een beoordeling inleiden.

  • 3. Indien Onze Minister vaststelt dat de vaste installatie niet voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3, kan hij passende maatregelen opleggen om de vaste installatie in overeenstemming te brengen met die eisen.

HOOFDSTUK 5. AANGEMELDE INSTANTIES EN OVEREENSTEMMINGSBEOORDELINGSORGANEN

Artikel 11

  • 1. Onze Minister kan een instantie aanwijzen en bij de Europese Commissie aanmelden voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in bijlage III, deel A, van richtlijn nr. 2014/30/EU, indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de eisen in artikel 24 van richtlijn nr. 2014/30/EU.

  • 2. Onze Minister kan de aanwijzing beperken tot daarbij te omschrijven categorieën van apparaten of aspecten van de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 3. Een aangemelde instantie verricht conformiteitsbeoordelingsprocedures waarvoor ze is aangewezen niet eerder dan twee weken na de datum van de aanmelding van de aangemelde instantie bij de Europese Commissie, en indien binnen deze periode de Europese Commissie en de lidstaten van de Europese Unie geen bezwaar hebben ingediend tegen de aanmelding.

Artikel 12

Onverminderd artikel 11, eerste lid, voldoet een aangemelde instantie blijkens accreditatie tevens aan de eisen, bedoeld in de artikelen 26, 32 en 34, tweede lid, van richtlijn nr. 2014/30/EU.

Artikel 13

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing en aanmelding als bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt ingediend.

Artikel 14

Een aangemelde instantie informeert Onze Minister over:

  • a. elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van certificaten,

  • b. omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding,

  • c. informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen, en

  • d. op verzoek van Onze Minister, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.

Artikel 15

  • 1. Onze Minister kan de aanwijzing en aanmelding beperken, schorsen of intrekken, indien:

    • a. de aangemelde instantie dit verzoekt,

    • b. de aangemelde instantie niet langer voldoet aan de eisen, bedoeld in de artikelen 11, eerste en derde lid, en 12, of

    • c. de aangemelde instantie haar verplichtingen niet nakomt.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de overdracht van dossiers van een aangemelde instantie wier aanwijzing is beperkt, geschorst of ingetrokken of die haar activiteiten heeft gestaakt.

Artikel 16

  • 1. Onze Minister kan een instantie aanwijzen als overeenstemmingsbeoordelingsorgaan.

  • 2. Bij de aanwijzing kan Onze Minister nadere voorwaarden stellen, waaronder in ieder geval het toepassingsbereik van de aanwijzing en de wijze waarop een overeenstemmingsbeoordeling uitgevoerd wordt.

  • 3. Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien het overeenstemmingsbeoordelingsorgaan niet voldoende technisch bekwaam is of niet voldoet aan de voorwaarden gesteld bij de aanwijzing.

  • 4. Onze Minister kan een aanwijzing schorsen indien Onze Minister het vermoeden heeft dat het derde lid van toepassing is.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de procedure van aanwijzing en de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing wordt ingediend.

HOOFDSTUK 6. SPECIALE MAATREGELEN VOOR CONFORME UITRUSTING

Artikel 17

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Deze regels betreffen:

  • a. maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen, of

  • b. maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare elektronische communicatienetwerken of radioapparaten te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.

HOOFDSTUK 7. HANDHAVING

Artikel 18

  • 1. Indien er aanwijzingen zijn dat een apparaat een risico vormt voor de onder richtlijn nr. 2014/30/EU vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, waaronder de gezondheid of veiligheid van personen, en inbegrepen de situatie dat door een apparaat ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer of in andere apparaten, kan Onze Minister een beoordeling van het apparaat uitvoeren. Marktdeelnemers verlenen Onze Minister de nodige medewerking voor het uitvoeren van de beoordeling.

  • 2. Indien bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt geconstateerd dat een apparaat niet voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, bedoelde eisen verlangt Onze Minister van de betrokken marktdeelnemer om binnen een redelijke termijn passende corrigerende maatregelen te nemen:

    • a. om het betreffende apparaat met deze eisen in overeenstemming te brengen, of

    • b. het betreffende apparaat uit de handel te nemen of terug te roepen.

  • 3. Passende corrigerende maatregelen als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden in ieder geval verlangd in de gevallen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van richtlijn nr. 2014/30/EU.

  • 4. De marktdeelnemer zorgt ervoor dat passende corrigerende maatregelen als bedoeld in het tweede lid worden toegepast op alle betrokken apparaten die hij in de Europese Unie op de markt heeft aangeboden.

  • 5. Wanneer de desbetreffende marktdeelnemer niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, passende corrigerende maatregelen als bedoeld in het tweede lid neemt, zal Onze Minister het op de markt aanbieden van het apparaat beperken of verbieden, het apparaat terug roepen of uit de handel nemen.

HOOFDSTUK 8. BEHANDELING VAN KLACHTEN

Artikel 19

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over elektromagnetische verstoring, ondervonden van het gebruik van uitrusting.

HOOFDSTUK 9. HANDELSRECLAME

Artikel 20

Het is verboden handelsreclame te maken voor uitrusting die niet voldoet aan de eisen van dit besluit en waarvan het in de handel brengen, het op de markt aanbieden of het in gebruik nemen op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de wet is verboden.

HOOFDSTUK 10. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling storingsklachten mede op artikel 19 van dit besluit.

Artikel 22

Het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 wordt ingetrokken.

Artikel 23

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 3 februari 2016 tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn 2014/30/EU en richtlijn 2014/53/EU in werking treedt.

Artikel 24

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 12 december 2016

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de eenentwintigste december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Achtergrond en doel

Het onderhavige besluit strekt ter implementatie van Richtlijn 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking) (PbEU 2014, L 96) (hierna: EMC- richtlijn). Deze richtlijn vervangt Richtlijn 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG (hierna: de oude EMC-richtlijn) die was geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) en in het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007. De EMC-richtlijn is naast dit besluit geïmplementeerd in de Wet van 3 februari 2016 tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn 2014/30/EU en richtlijn 2014/53/EU (Staatsblad 2016, 58), welke de wettelijke basis vormt voor dit besluit (hierna: wetswijziging).

De EMC-richtlijn geeft een horizontaal geharmoniseerd kader voor het in de handel brengen, het vrije verkeer en de ingebruikneming van apparaten die elektromagnetische verstoringen kunnen veroorzaken of waarvan het functioneren vatbaar is om door dergelijke verstoringen te worden beïnvloed. Het regelt de essentiële eisen voor deze producten inzake hun onderlinge elektromagnetische compatibiliteit. Deze eisen worden omgezet in technische voorschriften in het kader van niet-bindende geharmoniseerde normen waarmee de conformiteit van producten met deze richtlijn kan worden aangetoond.

De EMC-richtlijn is onderdeel van een stroomlijningspakket, dat negen Europese richtlijnen herschikt in overeenstemming met de nieuwe terminologie van het Verdrag van Lissabon en met de referentiebepalingen uit Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (hierna: Besluit 768/2008/EG), in samenhang met de Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218). Bij de EMC-richtlijn is er geen sprake van nieuw beleid. De inhoudelijke producteisen zijn hierbij niet gewijzigd. De definities, traceerbaarheidseisen, verplichtingen van marktdeelnemers, criteria en procedures voor de selectie van conformiteitsbeoordelingsinstanties, conformiteitsbeoordelingsprocedures (waaronder de aanwijzing van instellingen en de aanmelding van deze instellingen bij de Europese Commissie) en vrijwaringsprocedures in deze richtlijn zijn verduidelijkt en vereenvoudigd.

In het kader van de implementatie van de EMC-richtlijn wordt het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 (hierna: het oude besluit), vervangen door dit besluit: het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016 (hierna: besluit). Met dit Besluit worden bepalingen uit richtlijn nr. 2014/30/EU geïmplementeerd die de eisen waar uitrusting aan moet voldoen vaststellen en de kwaliteit van de werkzaamheden van de conformiteitsbeoordelingsinstanties waarborgen. Verder worden definities en terminologie aangepast.

2. Reikwijdte en eisen aan uitrusting

Dit besluit ziet in hoofdzaak op uitrusting in de zin van artikel 1.1, onderdeel gg, van de Tw, waaronder wordt verstaan een apparaat in de zin van artikel 1.1, onderdeel hh, van de Tw (een elektrisch of elektronisch apparaat, niet zijnde een radioapparaat) of een vaste installatie in de zin van artikel 1.1, onderdeel ii, van de Tw (een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van te voren vastgestelde locatie). Vanaf de inwerkingtreding van de wetswijziging vallen radioapparaten in de zin van artikel 1.1, onderdeel kk, van de Tw (elektrisch of elektronisch product dat doelbewust radiogolven uitzendt of ontvangt ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie, of dat moet worden aangevuld met een accessoire om doelbewust radiogolven te kunnen uitzenden en ontvangen ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie) buiten de reikwijdte van het begrip apparaat. Deze wijziging heeft samenhang met de uitsluiting van producten die vallen onder Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (hierna: Radioapparaten richtlijn) ingevolge artikel 2, tweede lid, van de EMC-richtlijn (artikel 2, eerste lid).

Net als in de oude situatie zijn de essentiële eisen op het vlak van elektromagnetische compatibiliteit ook grotendeels van toepassing op radioapparaten. Echter het kader daarvoor is de Radioapparaten richtlijn. Daarom vallen radioapparaten buiten de reikwijdte van dit besluit. Daarbij zij opgemerkt dat elk product dat elektromagnetische verstoringen kan veroorzaken of daarvoor gevoelig is ofwel onder de EMC-richtlijn ofwel onder de Radioapparaten richtlijn valt, tenzij er een uitzondering is gemaakt in artikel 2, leden 2 en 3, van de EMC-richtlijn, zoals het van toepassing zijn van een meer specifieke wetgeving van de Unie. Zo, bijvoorbeeld, valt een magnetron onder de reikwijdte van de EMC-richtlijn en een mobiele telefoon onder de reikwijdte van de Radioapparaten richtlijn.

De essentiële producteisen die op grond van de EMC-richtlijn gelden voor uitrusting zijn ongewijzigd. Uitrusting moet, rekening houdende met de stand van de techniek, zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat wordt gegarandeerd dat de opgewekte elektromagnetische verstoringen het niveau niet overschrijden waarboven radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting niet meer overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren, en zij een zodanig niveau van ongevoeligheid voor de bij normaal gebruik te verwachten elektromagnetische verstoringen bezit dat zij zonder onaanvaardbare verslechtering van het beoogd gebruik kan functioneren (artikel 3, eerste lid, dat verwijst naar bijlage I, onder 1, van de EMC-richtlijn). Voor vaste installaties geldt in het kader van deze eisen additioneel dat deze moeten worden geïnstalleerd volgens goede technologische praktijken en overeenkomstig de informatie over het beoogde gebruik van de componenten (artikel 3, tweede lid dat verwijst naar bijlage I, onder 2, van de EMC-richtlijn). Apparaten die zijn bestemd om in een bepaalde vaste installatie te worden geïntegreerd en anderszins niet op de markt wordt aangeboden hoeven individueel niet te voldoen aan de essentiële eisen die van toepassing zijn op apparaten of vaste installaties (artikel 8, eerste lid). Hiertoe dient in begeleidende documentatie wel bepaalde informatie te worden verstrekt, waaronder eventuele voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om het apparaat in de vaste installatie in te bouwen opdat de vaste installatie zelf voldoet aan de essentiële eisen, alsmede registratiegegevens van de betreffende apparaten en de fabrikanten en importeurs van deze apparaten (artikel 8, tweede en derde lid).

Ook de inhoudelijke verplichtingen (die niet op het terrein van conformiteitbeoordeling liggen) voor marktdeelnemers zijn niet gewijzigd. Deze verplichtingen hebben betrekking op de voorwaarden waaronder uitrusting kan worden tentoongesteld of gedemonstreerd (artikel 4), de wijze van CE-markering op apparaten (artikel 6), en informatieverplichtingen met betrekking tot het gebruik van apparaten (artikel 7).

3. Conformiteitsbeoordeling

3.1 Algemeen

De EMC-richtlijn stelt eisen aan de instanties die conformiteitsactiviteiten in de lidstaten mogen verrichten. Naast deze eisen, moeten de instanties op basis van de EMC-richtlijn worden aangemeld bij de Europese Commissie. De EMC-richtlijn laat de lidstaten de ruimte voor een accreditatiesysteem dan wel een ander gelijkwaardig beoordelingssysteem (bijvoorbeeld door middel van het leveren van bewijsstukken waaruit de bekwaamheid blijkt van de aangemelde instantie). In dit kader wordt erop gewezen dat de term «aangemelde instanties» in de EMC-richtlijn wordt gebruikt voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die bij de Europese Commissie zijn aangemeld. Dit betreft niet alleen door de minister van Economische Zaken (hierna: minister van EZ) aangemelde instanties, maar ook instanties die zijn aangemeld door een andere lidstaat. In het onderhavige besluit wordt echter deze term gereserveerd voor een instantie die op grond van dit besluit door de minister van EZ wordt aangewezen en aangemeld bij de Europese Commissie..

Naast een aanmelding voor de EMC-richtlijn (voor de EU interne markt) kan een testlaboratorium worden aangewezen voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen van apparatuur bestemd voor derde landen. Dit kan voor die landen waarmee door de EU overeenkomsten van wederzijdse erkenning zijn gesloten. In dat geval gaat het om een instantie die voor conformiteitsbeoordeling met de normen van een derde land en volgens de regels en procedures van het derde land door de minister van EZ is aangewezen (overeenstemmingsbeoordelingsorgaan).

In het kader van conformiteitsbeoordeling wordt in dit besluit een aantal artikelen uit de EMC-richtlijn geïmplementeerd. Er worden eisen gesteld aan aangemelde instanties (artikelen 24, 26, 32 en 34 van de EMC-richtlijn), en worden procedures waarbij aangemelde instanties zijn betrokken aangepast (artikelen 28 en 30 van de EMC-richtlijn). De bepalingen in dit besluit die van toepassing zijn op overeenstemmingsbeoordelingsorganen zijn niet gewijzigd.

Op hoofdlijnen zijn de wijzigingen ten opzichte van het oude besluit:

  • een uitwerking en aanscherping van de aanmeldingseisen voor aangemelde instanties (inclusief onderaannemers en dochterondernemingen); deze eisen hebben betrekking op de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en de deskundigheid van de instantie en haar medewerkers;

  • de opname van operationele verplichtingen van aangemelde instanties, waaronder het op evenredige wijze uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen en maatregelen in geval producten geen conformiteit vertonen;

  • de opname van een informatieplicht voor aangemelde instanties: aangemelde instanties moeten de aanmeldende autoriteiten onder meer in kennis stellen van elke weigering, beperking, opschorting en intrekking van certificaten;

  • een herzien aanmeldingsproces: hierbij zijn de voorwaarden waaronder de minister van EZ een instantie aanmeldt gewijzigd en moet zij informatie verstrekken over de beoordeling van de bekwaamheid van die instantie. Andere lidstaten kunnen binnen een bepaalde periode bezwaar tegen de aanmelding aantekenen;

  • de uitbreiding van het kader waarbinnen aanwijzingen of aanmeldingen van instanties kunnen worden beperkt, geschorst of ingetrokken;

  • een wijziging van mogelijke conformiteitsbeoordelingsprocedures die een fabrikant kan toepassen.

In paragraaf 4 wordt nader ingegaan op de genoemde wijzigingsonderdelen. Buiten het kader van dit besluit zij opgemerkt dat in tegenstelling tot de oude EMC-richtlijn in de EMC-richtlijn ook eisen zijn opgenomen voor aanmeldende autoriteiten. Deze eisen betreffen met name de objectiviteit en onpartijdigheid bij de uitvoering van activiteiten door deze instanties en vormen een onderdeel van de eisen die gelden voor nationale accreditatie-instanties in het kader van de Verordening (EG) nr. 765/2008. In Nederland is aan de genoemde Verordening uitvoering gegeven met de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instanties (Stb. 2009, 455 van 10 november 2009) waarin de positie en de werkzaamheden van de Nationale accreditatie-instantie – voor Nederland de Raad voor Accreditatie – zijn vastgelegd.

3.2 Accreditatie

Onder de oude EMC-richtlijn was het voldoende dat conformiteitsbeoordelingsinstanties bij de Commissie en de andere lidstaten werden aangemeld. Er werd vanuit gegaan dat de aanmeldende autoriteit de kwaliteit van deze instanties voldoende had gecontroleerd en dat er op werd toegezien dat deze kwaliteit behouden bleef. Op grond van de EMC-richtlijn dienen bij een aanvraag tot aanwijzing van de instantie voor één of meerdere taken in het kader van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door de instantie bewijsstukken te worden meegestuurd waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de eisen van de richtlijn. Deze bewijsstukken kunnen bestaan uit een passende accreditatie in lijn met verordening (EG) nr. 765/2008 of andere bewijstukken waaruit blijkt dat aan de relevante eisen is voldaan. Accreditatie op basis van de Verordening (EG) Nr. 765/2008, en bij gebreke daaraan, het leveren van bewijsstukken, draagt bij aan de controleerbaarheid van de kwaliteit van de aangemelde instanties.

Reeds op basis van het oude besluit is accreditatie verplicht bij de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties voor producten die onder de EMC-richtlijn vallen. De aanvraag voor een aanmelding dient vergezeld te zijn van een relevant accreditatie certificaat waaruit blijkt dat de instantie voldoet aan de eisen van de oude EMC-richtlijn. De EMC-richtlijn geeft geen aanleiding dit te wijzigen. Het leveren van bewijsstukken anders dan via accreditatie sluit niet aan op de duidelijke voorkeur in het NWK welke ook volgt uit de overwegingen 41 en 42 van de EMC-richtlijn. Daarin wordt aangegeven dat accreditatie gezien wordt als een essentieel middel waarmee de technische bekwaamheid van de aangemelde instantie kan worden aangetoond. Accreditatie is ook in lijn met het kabinetsstandpunt voor gebruik van accreditatie en certificatie in het kader van overheidsbeleid (Kamerstukken II, 2003/04, 29 304, nr. 1) en is de aangewezen methode voor instanties om aan te tonen dat ze aan de eisen voor onafhankelijkheid, onpartijdigheid en deskundigheid voldoen. Op grond van Verordening 765/2008 is het alleen de nationale accreditatie-instantie (voor Nederland – De Raad voor Accreditatie) toegestaan te accrediteren tegen de geharmoniseerde accreditatienormen die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Daarbij moet worden opgemerkt dat bij het overleggen van een accreditatiecertificaat bij aanmelding van de instanties bij de Europese Commissie en de andere lidstaten de periode, waarin deze bezwaar kunnen maken tegen de aanmelding, aanzienlijk wordt bekort. Bij het overleggen van een accreditatiecertificaat bedraagt deze periode twee weken, in de andere situatie is dat twee maanden. Een geaccrediteerde instantie wordt ten behoeve van het bewaken van de kwaliteit van haar werk gemonitord door de nationale accreditatie-instantie. Dat is bepaald in artikel 5, derde lid, van verordening (EG) nr. 765/2008.

4. Aanwijzing van instanties en conformiteitsprocedures

4.1 Eisen aan aangemelde instanties

Zoals eerder vermeld kunnen instanties worden aangewezen in verband met de uitvoering van conformiteitsbeoordelingen van apparaten vallend onder de EMC-richtlijn of in verband met conformiteitsbeoordeling met de normen van een derde land en volgens de regels en procedures van het derde land. In het kader van de EMC-richtlijn zullen deze instanties aangemeld worden bij de Europese Commissie en de andere lidstaten van de Europese Unie. Om te kunnen worden aangemeld, moeten de conformiteitsbeoordelingsinstanties in Nederland blijkens accreditatie voldoen aan de eisen uit de EMC-richtlijn.

In de EMC-richtlijn zijn de criteria waaraan aangemelde instanties moeten voldoen, verder uitgeschreven. In de oude EMC-richtlijn was slechts een beperkt aantal minimumcriteria opgenomen. Het is gebleken dat de bestaande criteria ontoereikend waren om een uniform, hoog, prestatieniveau van conformiteitsbeoordelingsinstanties in de Europese Unie te waarborgen. Daarom zijn de aanmeldingseisen voor aangemelde instanties (inclusief onderaannemers en dochterondernemingen) uitgewerkt en aangescherpt (artikelen 24 en 26 van de EMC-richtlijn, geïmplementeerd in artikel 11, eerste lid, en artikel 12). Het gaat hierbij om een meer specifieke invulling van de onafhankelijkheid ten opzichte van andere partijen, een betere inzichtelijkheid in en waarborging van de gehanteerde procedures, de competentie van de instantie, beloningsstructuur, specificaties van de vereiste kennis van het personeel dat betrokken is bij de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de voorwaarden van uitbesteding of uitvoering door dochterondernemingen. Verder zijn operationele verplichtingen opgenomen voor aangemelde instanties (artikel 32 van de EMC-richtlijn, geïmplementeerd via artikel 12), waaronder het op evenredige wijze uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen en maatregelen in geval producten geen conformiteit vertonen. Tenslotte is een informatieplicht opgenomen voor aangemelde instanties (artikel 34 van de EMC-richtlijn, geïmplementeerd via artikel 12). Zij moeten de aanmeldende autoriteiten in kennis stellen van elke weigering, beperking, opschorting en intrekking van certificaten; omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding; informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen, en op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.

Al deze bepalingen hebben tot doel te waarborgen dat de toetsende taak van een aangemelde instantie op een betrouwbare en deskundige wijze wordt uitgevoerd.

4.2. Aanwijzings- en aanmeldingsprocedure

De procedure voor het aanwijzen en aanmelden van conformiteitsbeoordelingsinstanties is deels gewijzigd. Er is sprake van een herziend aanmeldingsproces op grond van de artikelen 28 en 30 van de EMC-richtlijn. Hierbij zijn de voorwaarden waaronder de minister van EZ een instantie aanmeldt gewijzigd. De betrokken conformiteitsbeoordelingsinstantie mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Europese Commissie en de andere lidstaten binnen twee weken na een aanmelding indien een accreditatiecertificaat wordt gebruikt en binnen twee maanden na een aanmelding indien geen accreditatiecertificaat wordt gebruikt, geen bezwaren hebben ingediend (artikel 28, vijfde lid, van de EMC-richtlijn). Dit is geïmplementeerd in artikel 11, derde lid, van dit besluit dat beperkt is tot het eerste deel van de genoemde clausule omdat sprake is van verplichte accreditatie.

Verder is op grond van artikel 30 van de EMC-richtlijn het kader gewijzigd waarbinnen de aanwijzing en aanmelding van een instantie kan worden beperkt, geschorst of ingetrokken. In het oude besluit konden aanwijzingen worden ingetrokken. Op basis van dit besluit (artikel 15, eerste lid) kan een aanwijzing en aanmelding niet alleen worden ingetrokken, maar ook worden beperkt of geschorst indien de aangemelde instantie dit verzoekt, niet langer voldoet aan de eisen of haar verplichtingen niet nakomt. Opgemerkt zij dat het kader voor de aanwijzing van instanties die niet worden aangemeld (artikel 16), niet is gewijzigd.

4.3 Conformiteitsbeoordelingsprocedures
4.3.1 Apparaten

Fabrikanten konden op basis van het oude besluit (en de oude EMC-richtlijn) kiezen uit twee manieren van conformiteitsbeoordeling voor apparaten: conformiteitsbeoordeling op basis van interne productiecontrole door de fabrikant, en conformiteitsbeoordeling bestaand uit interne productiecontrole aangevuld met onderzoek door een aangemelde instantie van de technische documentatie en beoordeling of die documentatie naar behoren aantoont dat aan de door haar te beoordelen eisen van de richtlijn is voldaan. In dit besluit bestaan deze mogelijkheden nog steeds, maar hebben deels een gewijzigde terminologie en uitwerking. Het betreffen een interne productiecontrole en EU-typeonderzoek gevolgd door conformiteit met het type op basis van interne productiecontrole (artikel 3, vierde lid, dat verwijst naar bijlage II, respectievelijk bijlage III, van de EMC-richtlijn). Met EU-typeonderzoek wordt dat gedeelte van een conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin de aangemelde instantie het technisch ontwerp van een apparaat onderzoekt om te controleren of het aan de essentiële eisen voldoet, en een verklaring hierover verstrekt. Het EU-typeonderzoek wordt verricht door beoordeling van de geschiktheid van het technisch ontwerp van het apparaat via onderzoek van de technische documentatie, zonder onderzoek van een monster (ontwerptype). Het kan net als in de oude situatie worden beperkt tot bepaalde aspecten van de essentiële eisen, zoals gespecificeerd door de fabrikant of zijn gemachtigde. Nieuw is dat in beide procedures de te overleggen technische documentatie nader is gespecificeerd. In de technische documentatie worden de toepasselijke eisen vermeld. Zij heeft, voor zover relevant voor de beoordeling, betrekking op het ontwerp, de fabricage en de werking van het apparaat. De technische documentatie bevat, indien van toepassing, ten minste de volgende elementen:

  • a) een algemene beschrijving van het apparaat;

  • b) ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema’s van componenten, onderdelen, circuits enz.;

  • c) beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van die tekeningen en schema’s en van de werking van het apparaat;

  • d) een lijst van de geheel of gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, en indien de geharmoniseerde normen niet zijn toegepast, een beschrijving van de wijze waarop aan de essentiële eisen van deze richtlijn is voldaan, inclusief een lijst van andere relevante technische specificaties die zijn toegepast. Bij gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen wordt in de technische documentatie gespecificeerd welke delen zijn toegepast;

  • e) berekeningen voor ontwerpen, uitgevoerde controles enz.;

  • f) testverslagen.

4.3.2 Vaste installaties

Het kader voor conformiteitsbeoordeling voor vaste installaties is ongewijzigd. Hierbij geldt in beginsel enkel de eis dat de goede technologische praktijken worden gedocumenteerd en de documentatie, zolang de vaste installatie in bedrijf is, voor inspectiedoeleinden door de verantwoordelijke perso(o)n(en) ter beschikking van de minister van EZ wordt gehouden (artikel 9). Indien er aanwijzingen zijn dat de vaste installatie niet voldoet aan de essentiële eisen, zoals indien sprake is van klachten over verstoringen die door de vaste installatie zouden worden veroorzaakt, kan door de minister van EZ een bewijs van conformiteit van de vaste installatie met de essentiële eisen worden opgevraagd, en zonodig passende maatregelen treffen om die conformiteit alsnog tot stand te brengen (artikel 10).

5. Toezicht

In dit besluit is ter implementatie van de EMC-richtlijn een bepaling opgenomen voor situaties waarin op de markt aangeboden apparatuur niet voldoet aan de essentiële eisen. De uitzondering op het verbod om uitrusting op de markt aan te bieden indien wordt voldaan aan bepaalde verplichtingen, is geschrapt. Deze verplichtingen betroffen het ter beschikking houden van technische documentatie, conformiteitsverklaring en verklaring van de aangemelde instantie voor de minister van EZ, het aanbrengen van registratiegegevens en CE-markering, en op te stellen documentatie in geval van vaste installaties en apparaten die zijn bestemd voor integratie in vaste installaties.

Verder is voor de hiervoor genoemde situatie de relevante bevoegdheden voor de minister van EZ aangescherpt (artikel 18). Indien er aanwijzingen zijn dat een apparaat een risico vormt voor de onder de EMC-richtlijn vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, waaronder de gezondheid of veiligheid van personen, en inbegrepen situaties dat door een apparaat ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer of in andere apparaten, kan de minister van EZ het betreffende apparaat onderzoeken. De betrokken marktdeelnemer dient mee te werken aan het onderzoek (artikel 18, eerste lid, ter implementatie van artikel 38, eerste lid, eerste alinea, van de EMC-richtlijn). Het zij opgemerkt dat in deze context het begrip algemene belangen, zoals bedoeld in de EMC-richtlijn, zodanig dient te worden uitgelegd dat deze ook betrekking kan hebben op het veroorzaken van ontoelaatbare belemmeringen in het etherverkeer of voor het functioneren van andere apparaten. Daarbij hoeven geen gezondheids- of veiligheidsaspecten te spelen.

Indien uit het onderzoek blijkt dat een apparaat niet voldoet aan de essentiële eisen wordt van de betrokken marktdeelnemer verlangd om binnen een redelijke termijn passende corrigerende maatregelen te nemen om het apparaat met deze eisen in overeenstemming te brengen, of om het betreffende apparaat uit de handel te nemen of het terug te roepen (artikel 18, tweede lid, ter implementatie van artikel 38, eerste lid, tweede alinea, van de EMC-richtlijn). De corrigerende maatregelen om het apparaat met de essentiële eisen in overeenstemming te brengen worden in ieder geval verlangd in de volgende gevallen (artikel 18, tweede lid, dat verwijst naar artikel 40, eerste lid, van de EMC-richtlijn):

  • een CE-markering is ten onrechte aangebracht of niet aangebracht;

  • een EU-conformiteitsverklaring is niet of niet correct opgesteld;

  • de vereiste technische documentatie is niet beschikbaar of onvolledig;

  • de registratiegegevens van de fabrikant of importeur ontbreken, zijn onjuist of zijn onvolledig;

  • er is niet voldaan aan informatieverplichtingen voor fabrikanten en importeurs.

Indien de desbetreffende marktdeelnemer niet binnen de termijn passende corrigerende maatregelen neemt, beperkt of verbiedt de minister van EZ het op de markt aanbieden van het apparaat, of roept het apparaat terug of neemt het apparaat uit de handel.

De bovengenoemde systematiek is van toepassing op uitrusting die niet voldoet aan de essentiële eisen. Voor uitrusting die wel voldoet aan de essentiële eisen bestaat een andersoortig systeem. In dat geval kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over speciale maatregelen die genomen kunnen worden inzake de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting (artikel 17 van het besluit). De EMC-richtlijn staat toe dat een lidstaat maatregelen neemt betreffende de ingebruikneming en het gebruik van uitrusting om een bestaand of te verwachten probleem in verband met elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen (artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de EMC-richtlijn) of om veiligheidsredenen om openbare telecommunicatienetwerken of zend- of ontvangstations te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties (artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de EMC-richtlijn). Hoewel zich tot dusverre op dit vlak weinig concrete gevallen hebben voorgedaan, neemt het risico daarop in de nabije toekomst wel toe. Dit komt onder meer door de toename van (industriële) toepassingen waarbij elektromagnetische velden worden gegenereerd die van invloed kunnen zijn op andere apparaten. Zo is het niet denkbeeldig dat apparaten, zelfs als deze voldoen aan de essentiële eisen, in specifieke situaties het gebruik van frequenties door nooddiensten verstoren.

6. Regeldruk

6.1 Algemeen

De voorzienbare gevolgen van de maatregelen in dit besluit voor de regeldruk zijn inbesloten in de algemene gevolgen van de implementatie van de EMC-richtlijn zoals opgenomen in de toelichting van de eerdergenoemde wetwijziging. Omwille van duidelijkheid worden de specifieke gevolgen van dit besluit voor zover onderscheidbaar hier samengevat.

De gevolgen van dit besluit betreffen gevolgen in de vorm van administratieve lasten voor het Agentschap Telecom als aanwijzende instantie, de aangemelde instanties en bedrijven. Er zijn geen effecten voor wat betreft inhoudelijke nalevingskosten en toezichtlasten. Voor de burger zijn er geen regeldrukeffecten. Er is geen ruimte voor nationale keuzes die de regeldruk beïnvloeden.

Uit de impact assessment van de Europese Commissie bij het stroomlijningspakket blijkt dat er geen significante kostenstijgingen van bedrijven en overheid (inclusief conformiteitsbeoordelingsinstanties) worden verwacht. In algemene zin heeft de verduidelijking en aanscherping van verantwoordelijkheden van marktdeelnemers en de stroomlijning van procedures een gunstige (dan wel neerwaartse) invloed op de regeldruk. Er waren geen aanwijzingen dat de nieuwe verplichtingen tot een significante belasting voor kleine en middelgrote ondernemingen zou kunnen leiden. Het bedrijfsleven verwacht door de stroomlijning van de regelgeving een vereenvoudigingseffect.

De resultaten van de impact assessment van de Europese Commissie zijn toepasbaar op de Nederlandse situatie: er is sprake van een marginaal structureel effect op de regeldruk, dan wel leidt tot lichte structurele afname van de regeldruk voor de betrokken Nederlandse bedrijven en overheid.

6.2 Administratieve lasten

De administratieve lasten hebben hoofdzakelijk betrekking op het toezicht door het Agentschap Telecom en de activiteiten van de relevante conformiteitsbeoordelingsinstanties. De bepalingen hebben voornamelijk betrekking op activiteiten van deze instanties, naast de verduidelijking van enkele verplichtingen voor bedrijven, zoals de specificatie van de technische informatie die moet worden verstrekt in het kader van conformiteitsbeoordeling. Het genoemde algemene beeld geldt ook in deze gevallen voor de administratieve lasten. De meeste verplichtingen betreffen een uitwerking of nadere invulling van verplichtingen die al in het oude besluit van kracht waren. Deze uitwerking en nadere invulling waren reeds in de toelichting van de wetswijziging opgenomen en werden overigens al in de praktijk gebracht door het volgen van de zogenaamde Blue Guide, een Europees richtsnoer dat bedoeld is om bij te dragen aan een beter begrip van de EU productregels en tot een meer uniforme en coherente toepassing daarvan in de verschillende sectoren in de gehele interne markt. Voor wat betreft de aangepaste eisen voor conformiteitsbeoordelingsinstanties is van belang dat deze in overeenstemming zijn met de normen die de relevante standaard voor de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties definiëren en al reeds golden onder de werking van de oude richtlijn.

De uit de aangepaste eisen voortvloeiende noodzaak om conformiteitsbeoordelingsinstanties opnieuw in overeenstemming met de eisen van met de EMC-richtlijn aan te melden, heeft gevolgen voor de conformiteitsbeoordelingsinstanties, de Raad van Accreditatie en het Agentschap Telecom. Het aantal heraanmeldingen dat moet worden behandeld is echter beperkt en de betrokken instanties zijn sinds de publicatie van de EMC-richtlijn op de hoogte van de aangepaste eisen en hebben voldoende tijd om zich voor te bereiden op heraanmeldingen. Verwacht wordt dat voldaan kan worden met een administratieve uitbreiding van de huidige accreditatie. Dit betekent dat bij de eerstvolgende beoordeling door de Raad voor Accreditatie extra tijd besteed wordt aan de implementatie. De belasting voor de betreffende instanties betreft een eenmalige inspanning en de tijdsinspanning, die hiermee gemoeid is, wordt geschat op een tot twee uur. Per saldo is dit in euro’s verwaarloosbaar. Ook de gevolgen voor informatieverplichtingen van conformiteitsbeoordelingsinstanties jegens het Agentschap Telecom zijn beperkt; het gaat hier met name om situatie-afhankelijke informatiestromen.

6.3 Markteffecten

Naar verwachting heeft dit besluit positieve gevolgen voor de marktverhoudingen zowel tussen conformiteitsbeoordelingsinstanties als tussen andere marktdeelnemers (de bedrijven) in de sector. Effectiever toezicht wordt mogelijk gemaakt en als gevolg daarvan worden de desbetreffende verplichtingen beter nageleefd, waarbij de conformiteitsbeoordelingsprocedures consistenter worden uitgevoerd. Hierdoor zullen aangemelde instanties binnen de Europese Unie op een meer gelijkwaardige manier worden beoordeeld, zodat zij hun taken op hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden kunnen uitoefenen. Daarmee ontstaat voor conformiteitsbeoordeingsinstanties en ook voor andere marktdeelnemers binnen de Europese Unie een groter gelijk speelveld en wordt concurrentie beter gestimuleerd en wordt het vertrouwen in het systeem verhoogd.

7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking tegelijk met de wetswijziging. Er is afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten omdat met dit besluit bindende Europese regelgeving wordt geïmplementeerd.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de op de EMC-richtlijn afgestemde lijst begripsbepalingen. Enkele begrippen die in dit besluit worden gebruikt zijn reeds gedefinieerd in artikel 1 van de Tw, zoals «uitrusting» (onder gg), «apparaten» (onder hh) en «vaste installatie» (onder ii).

Artikel 2

Dit artikel bepaalt de reikwijdte van het besluit en is de uitwerking van artikel 2 van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 2 van het oude besluit.

De EMC-richtlijn, en daarmee dit besluit, is niet van toepassing op producten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de EMC-richtlijn. Daarmee vallen niet onder dit besluit:

  • uitrusting die valt onder richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG 1999, L 91);

  • luchtvaartproducten, onderdelen en uitrustingsstukken als bedoeld in Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PbEG 2008, L 79);

  • radioapparatuur die wordt gebruikt door radioamateurs, zoals gedefinieerd in het radioreglement dat is goedgekeurd in het kader van het Internationaal Telecommunicatieverdrag, tenzij die apparatuur op de markt wordt aangeboden. Bouwpakketten met onderdelen bedoeld om door radioamateurs te worden geassembleerd, alsmede op de markt aangeboden apparatuur die door en voor gebruik door radioamateurs is gewijzigd, wordt niet beschouwd als op de markt aangeboden apparatuur;

  • uitrusting die vanwege de inherente aard van haar fysische eigenschappen geen elektromagnetische emissies kan produceren of niet kan bijdragen tot de productie van elektromagnetische emissies van een niveau dat hoger ligt dan het niveau waarop radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren, en zonder onaanvaardbare verslechtering functioneert in aanwezigheid van elektromagnetische storingen die normaal gesproken het gevolg zijn van het gebruik overeenkomstig haar bestemming. Voorbeelden zijn kabels, batterijen en accu’s die geen elektronische circuits bevatten, koptelefoons en luidsprekers zonder versterking, eenvoudige zaklampen, kwartshorloges, gloeilampen en passieve ontvangantennes.

  • op maat gemaakte evaluatiepakketten die bestemd zijn voor de beroepspraktijk en die uitsluitend worden gebruikt in inrichtingen voor onderzoek en ontwikkeling voor zulke doeleinden.

In het tweede lid is bepaald dat het besluit tevens van toepassing is op «componenten» of «subassemblages»» die bedoeld zijn om door de eindgebruiker te worden ingebouwd in een apparaat en die in staat zijn elektromagnetische verstoringen te veroorzaken of waarvan de werking door dergelijke verstoringen kan worden beïnvloed, en ook op combinaties van apparaten, en, waar van toepassing, andere inrichtingen, die bestemd zijn om te worden verplaatst en te worden gebruikt op een verscheidenheid van locaties («mobiele installaties»).

Artikelen 3 en 9

In artikel 3 worden de eisen aan uitrusting, bedoeld in artikel 10.1 jo. 10.9, onderdeel a, van de Tw, nader aangeduid. Het betreft de zogenaamde «essentiële eisen» van artikel 6 en bijlage I van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 4 van het oude besluit.

Uitrusting moet voldoen aan deze eisen betreffende de elektromagnetische compatibiliteit. Indien uitrusting daar niet aan voldoet, dan is het op grond van artikel 10.1 van de Tw verboden ze in de handel te brengen, op de markt aan te bieden of in gebruik te nemen.

Onder het begrip «uitrusting» vallen volgens artikel 1, onderdeel gg, van de Tw apparaten en vaste installaties. Apparaten moeten voldoen aan de eisen van artikel 3, eerste lid. De overeenstemming van apparaten met deze eisen kan worden aangetoond door gebruik te maken van een interne productiecontrole of EU-typeonderzoek (artikel 3, vierde lid).

Apparaten die deel gaan uitmaken van een vaste installatie en niet zelfstandig op de markt wordt aangeboden, hoeven op grond van artikel 7 niet aan deze eisen te voldoen.

Vaste installaties moeten zowel aan de eisen van artikel 3, eerste lid, als aan de eisen van het tweede lid voldoen.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, geldt dat de opwekking van elektromagnetische storing door uitrusting beperkt moet blijven tot een zodanig niveau dat radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren. Uitrusting dient tevens een zodanig niveau van ongevoeligheid te bezitten dat zij, bij aanwezigheid van de bij normaal gebruik te verwachten elektromagnetische storing, zelf kan functioneren zonder dat de kwaliteit van het beoogd gebruik onaanvaardbaar verslechtert.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, gelden voor vaste installaties, in aanvulling op de essentiële eisen uit het eerste lid, specifieke essentiële eisen. Een vaste installatie moet worden geïnstalleerd volgens goede technologische praktijken en overeenkomstig de informatie over het beoogde gebruik van de componenten van de vaste installatie. Deze goede technologische praktijken moeten zijn gedocumenteerd (artikel 9, eerste lid) en de desbetreffende documentatie dient, zolang de vaste installatie in bedrijf is, voor inspectiedoeleinden ter beschikking te zijn voor de toezichthouder (Agentschap Telecom) (artikel 9, tweede lid). De inhoud van artikel 9 was voorheen geregeld in artikel 15 van het oude besluit.

Artikel 3, derde lid, behelst de implementatie van artikel 2, derde lid, van de EMC-richtlijn. Indien er voor uitrusting al meer specifieke Europese eisen gelden ten aanzien van de elektromagnetische compatibiliteit, dan moeten voor de betreffende uitrusting die specifieke eisen worden toegepast, en niet de eisen uit het eerste en het tweede lid. Indien slechts gedeeltelijk meer specifieke eisen gelden, bijvoorbeeld voor een bepaald aspect van de elektromagnetische compatibiliteit, dan zijn de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, die niet zien op dat aspect waarvoor al meer specifieke EU eisen gelden, van toepassing in aanvulling op de specifieke eisen.

Artikel 4

Dit artikel stelt regels aan het tentoonstellen of demonstreren van uitrusting die niet voldoet aan de essentiële eisen. Deze uitrusting mag zo lang zij niet voldoet, niet in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of in gebruik worden genomen, maar mag onder bepaalde voorwaarden wel worden tentoongesteld of gedemonstreerd. Ten eerste geldt de voorwaarde dat het tentoonstellen of demonstreren plaatsvindt tijdens een handelsbeurs, tentoonstelling of een soortgelijk evenement. Ten tweede moet uitrusting zijn voorzien van een duidelijk teken dat aangeeft dat zolang de uitrusting niet voldoet aan de essentiële eisen, de uitrusting niet op de markt mag worden aangeboden of in gebruik mag worden genomen. In het geval van demonstraties komt daar de voorwaarde bij dat passende maatregelen moeten zijn genomen om elektromagnetische storing te voorkomen. Passende maatregelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een elektromagnetisch afgesloten ruimte, of een omgeving waarin geen andere apparaten zijn die hinder kunnen ondervinden.

Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 5, derde lid, van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 5 van het oude besluit.

Artikel 5

Op grond van artikel 5, eerste lid, geldt dat uitrusting wordt geacht in overeenstemming te zijn met de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid (de essentiële eisen), indien deze uitrusting voldoet aan de relevante geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende eisen. Het vermoeden van overeenstemming is beperkt tot de werkingssfeer van de toegepaste geharmoniseerde norm(en) en de desbetreffende essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde norm(en) betrekking hebben, en geldt alleen voor zover de geharmoniseerde normen zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en van kracht zijn.

Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 13 van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 6 van het oude besluit.

Artikel 6

De CE-markering is de markering, bedoeld in artikelen 16 en 17 van de EMC-richtlijn (zie artikel 1, onderdeel l).

Het aanbrengen van de CE-markering is de verantwoordelijkheid van fabrikant of zijn gemachtigde (eerste lid). De CE-markering dient zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het apparaat of het gegevensplaatje te worden aangebracht. Wanneer de aard van het apparaat niet rechtvaardigt dat de CE-markering wordt aangebracht op het apparaat zelf, dan mag het op de verpakking en in de begeleidende documenten worden aangebracht. Hiervan kan in de eerste plaats sprake zijn het aanbrengen op het apparaat onmogelijk is, bijvoorbeeld indien het op grond van redelijke technische of economische omstandigheden niet mogelijk is, het apparaat te klein is of in gevallen waar men er niet zeker van kan zijn dat de CE-markering zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar kan worden aangebracht.

De CE-markering moet worden aangebracht voordat het apparaat in de handel wordt gebracht (tweede lid).

Indien op een apparaat een CE-markering is aangebracht, maar het apparaat niet in overeenstemming is met de eisen waarvan de CE-markering het teken van conformiteit is, dan kan de minister van EZ (namens hem Agentschap Telecom) van de fabrikant of zijn gemachtigde verlangen dat hij passende corrigerende maatregelen neemt om betreffende apparaat met de eisen in overeenstemming te brengen (artikel 18, derde lid). Indien de fabrikant of zijn gemachtigde geen gehoor geeft aan het verzoek, beperkt of verbiedt de minister van EZ het aanbieden op de markt van het apparaat, roept het apparaat terug of neemt het uit de handel. (artikel 18, vierde lid). Deze bevoegdheid volgt uit artikel 15.2, eerste lid, jo. 15.1, eerste lid, onder g, van de Tw.

Artikel 6 strekt ter implementatie van artikel 17 van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 10 van het oude besluit.

Artikel 7

Het artikel bevat verplichtingen ten aanzien van de informatie over het gebruik van het apparaat die bij een apparaat moet worden verstrekt.

Het tweede lid geeft aan dat een apparaat waarvan de overeenstemming met de eisen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, in woongebieden niet kan worden gegarandeerd, vergezeld gaat van een duidelijke aanduiding van deze gebruiksbeperkingen, waar nodig ook op de verpakking. Deze eis is aanvullend op de eis van artikel 3, eerste lid (bijlage I, onder 1 van richtlijn 2014/30/EU), inhoudende dat de opwekking van elektromagnetische storing door het desbetreffende apparaat beperkt moet blijven tot een zodanig niveau dat radio- en telecommunicatie-apparatuur en andere uitrusting overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren en dat het desbetreffende apparaat tevens een zodanig niveau van ongevoeligheid te bezitten dat het, bij aanwezigheid van de bij normaal gebruik te verwachten elektromagnetische storing, zelf kan functioneren zonder dat de kwaliteit van het beoogd gebruik onaanvaardbaar verslechtert. Hierbij valt te denken aan de situatie dat een apparaat normaliter wordt gebruikt in een industriële omgeving. Indien de overeenstemming met de eisen in artikel 3, eerste lid, in woongebieden niet kan worden gegarandeerd, dan moet dit worden aangeduid, ook al is het normaal beoogd gebruik in een industriële omgeving.

Dit artikel implementeert artikel 18 van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 12, derde tot en met vijfde lid, van het oude besluit.

Artikel 8

In beginsel zijn apparaten onderworpen aan alle voor apparaten toepasselijke bepalingen die in dit besluit zijn opgenomen. Op grond van artikel 8, eerste lid, gelden echter bepaalde regels niet voor apparaten die bestemd zijn om in een bepaalde vaste installatie te worden ingebouwd en anderszins niet op de markt worden aangeboden. De bepalingen die niet gelden voor apparaten die bestemd zijn als onderdeel van een vaste installatie zijn de artikelen 3 (essentiële eisen) en 6 (CE-markering) en de artikelen 10.3 tot en met 10.7 van de Tw (verplichtingen marktdeelnemers).

Dat betekent echter niet dat er voor deze apparaten geen eisen omtrent elektromagnetische compatibiliteit gelden. Zodra een dergelijk apparaat deel uitmaakt van een vaste installatie, moet die vaste installatie wel voldoen aan de eisen van de artikelen 3, 8, tweede en derde lid, en 9.

Indien er aanwijzingen zijn dat de vaste installatie niet voldoet aan de eisen van artikel 3, dan kan de minister van EZ op grond van artikel 10 maatregelen nemen.

Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 19, eerste lid, van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in de artikelen 13 en 14 van het oude besluit.

Artikel 10

Indien er in concrete gevallen naar het oordeel van de minister van EZ aanwijzingen zijn dat een vaste installatie niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen, kan hij van degene die verantwoordelijk is voor de conformiteit van de vaste installatie eisen dat er een bewijs van overeenstemming wordt overlegd (eerste lid).

Indien dit bewijs niet afdoende is, dan kan namens hem de toezichthouder een beoordeling inleiden, waarbij door de toezichthouder wordt bepaald in hoeverre de vaste installatie aan de essentiële eisen voldoet.

Het derde lid geeft aan dat passende maatregelen kunnen worden opgelegd indien de vaste installatie niet voldoet aan de eisen. Deze maatregelen zijn gericht op het in overeenstemming brengen van de vaste installatie met de essentiële eisen. Deze bevoegdheden vloeien voort uit artikel 15.2, eerste lid, en 15.4, eerste lid, jo. 15.1, eerste lid, onder g, van de Tw.

Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 19, tweede lid, van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 16 van het oude besluit.

Artikelen 11 en 13

Artikel 11 ziet op de aanwijzing en aanmelding van Nederlandse aangemelde instanties door de minister van EZ. Een instantie komt slechts voor aanwijzing en aanmelding in aanmerking, indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de eisen in artikel 24 van de EMC-richtlijn. Deze accreditatie geschiedt door de Raad voor Accreditatie.

In artikel 11, tweede lid, wordt de mogelijkheid geopend de aanwijzing tot bepaalde categorieën apparaten of tot bepaalde aspecten van de essentiële eisen te beperken. Dit is van belang gezien de diversiteit van apparaten die onder de werking van het onderhavige besluit vallen. Iedere te onderscheiden groep apparaten vraagt zijn eigen specifieke deskundigheid. Dit kan leiden tot een zekere specialisatie per instantie.

Een aangemelde instantie kan haar werkzaamheden gaan verrichten twee weken na de aanmelding bij de Europese Commissie. In deze periode kunnen de Europese Commissie en de andere lidstaten bezwaar maken tegen de aanmelding (artikel 11, derde lid).

Artikel 11 strekt ter implementatie van de artikelen 21, 24, 27 en 28, vijfde lid, van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 17 van het oude besluit.

In een ministeriële regeling op basis van artikel 13 wordt uitgewerkt op welke wijze een aanvraag tot aanwijzing en aanmelding moet worden ingediend. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 18 van het oude besluit.

Artikelen 12 en 14

Naast de eisen van artikel 24 van de EMC-richtlijn dient een aangemelde instantie blijkens accreditatie te voldoen aan de eisen die de EMC-richtlijn stelt ten aanzien van het functioneren ervan (artikelen 12 en 14).

Artikel 12 strekt ter implementatie van de artikelen 26, 32 en 34, tweede lid, van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 17, eerste lid, van het oude besluit.

Artikel 14 is nieuw en strekt ter implementatie van artikel 34, eerste lid, van de EMC-richtlijn.

Artikel 15

In de in het eerste lid genoemde gevallen kan de minister van EZ de aanwijzing en aanmelding beperken, schorsen of intrekken, afhankelijk van de ernst van het niet-voldoen aan de eisen of niet-nakomen van de verplichtingen.

In een ministeriële regeling op basis van het tweede lid wordt uitgewerkt op welke wijze dossiers worden overgedragen van een aangemelde instantie wier aanwijzing is beperkt, geschorst of ingetrokken, of die haar activiteiten heeft gestaakt.

Dit artikel strekt ter implementatie van de artikelen 30 en 31, vierde lid, van de EMC-richtlijn. De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 19 van het oude besluit.

Artikel 16

Dit artikel regelt hoe de aanwijzing en de intrekking en schorsing van een aanwijzing van de overeenstemmingsbeoordelingsorganen geschiedt.

De Europese Unie heeft overeenkomsten van wederzijdse erkenning gesloten met zes landen, te weten Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Zwitserland. Op grond van deze overeenkomsten erkennen de lidstaten van de Europese Unie en de derde landen de overeenstemmingsbeoordelingen die op grond van de regelgeving van de andere partij worden uitgevoerd. Overeenstemmingsbeoordelingen zijn systematische onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.

Op grond van de overeenkomsten van wederzijdse erkenning is Nederland voorts verplicht het mogelijk te maken om overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan te wijzen die in Nederland overeenstemmingsbeoordelingen uitvoeren op basis van de regelgeving van de derde landen. Voor wat betreft elektromagnetische compatibiliteit wordt met dit besluit de wederzijdse erkenning alsmede de bevoegdheid om overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan te wijzen, geregeld.

De minister van EZ krijgt de bevoegdheid om overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan te wijzen.

In een ministeriële regeling op basis van het vijfde lid wordt de procedure van aanwijzing uitgewerkt en de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing moet worden ingediend.

De inhoud van dit artikel was voorheen geregeld in artikel 19a van het oude besluit.

Artikel 17

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over speciale maatregelen die genomen kunnen worden, ondanks het feit dat uitrusting voldoet aan essentiële eisen. De grondslag voor dit artikel is artikel 5, tweede lid, van de EMC-richtlijn. De bedoelde maatregelen betreffen de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting en strekken er toe een bestaand of te verwachten probleem in verband met elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen (artikel 17, onder a) of worden om veiligheidsredenen genomen om openbare elektronische communicatienetwerken of radioapparaten te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties (artikel 17, onder b).

III. Transponeringstabellen

a. Richtlijn 2014/30/EU

Richtlijn 2014/30/EU

Wettelijke regeling

Beleidsruimte (Betreft geharmoniseerde richtlijn. In het algemeen geen beleidsruimte.)

Toelichting

Artikel 1

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Dit artikel geeft het doel van de richtlijn aan.

   

Artikel 2, tweede lid

Artikel 2, eerste lid, besluit

   

Artikel 2, derde lid

Artikel 3, derde lid, besluit

   

Artikel 3, eerste lid

Artikel 1 besluit

   

Artikel 3, tweede lid

Artikel 2, tweede lid, besluit

   

Artikel 4

Artikel 3 besluit

   

Artikel 5, lid 1

Volgt uit artikel 10.1 Tw

   

Artikel 5, lid 2

Artikel 10.8, eerste lid, Tw, artikel 17 besluit

   

Artikel 5, lid 3

Artikel 4 besluit

   

Artikel 6

Artikel 3, eerste lid, besluit

   

Artikel 7

Artikel 10.3 Tw

Zesde, zevende en negende lid – taal

Er is gekozen voor Nederlands of Engels

Artikel 8

Artikel 10.4 Tw

   

Artikel 9

Artikel 10.5 Tw

Derde, vierde en achtste lid – taal

Er is gekozen voor Nederlands of Engels

Artikel 10

Artikel 10.6 Tw

Tweede lid – taal

Er is gekozen voor Nederlands of Engels

Artikel 11

Artikel 10.7 Tw

   

Artikel 12

Via artikel 10.1, vierde lid, Tw in ministeriële regeling

   

Artikel 13

Artikel 3, vierde lid, artikel 5 besluit

   

Artikel 14

Artikel 10.3 Tw

   

Artikel 15

Artikel 10.3 Tw

Tweede lid – taal

Er is gekozen voor Nederlands of Engels

Artikel 16

Artikel 1, onderdeel l, besluit

   

Artikel 17

Artikel 6 besluit

   

Artikel 18

Artikel 7 besluit

   

Artikel 19, eerste lid

Artikelen 8 en 9 besluit

   

Artikel 19, tweede lid

Artikel 10 besluit

   

Artikel 20

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen.

   

Artikel 21

Artikel 11, eerste lid, besluit

   

Artikel 22

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen.

   

Artikel 23

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen.

   

Artikel 24

Artikel 11, eerste lid, besluit

   

Artikel 25

Behoeft geen implementatie want het betreft een facultatieve bepaling waar geen gebruik van gemaakt wordt. Van de mogelijkheid om conformiteit van conformiteitsbeoordelingsinstanties met de geharmoniseerde normen op een andere manier aan te tonen wordt geen gebruik gemaakt. Accreditatie is vereist.

   

Artikel 26

Artikel 12 besluit

   

Artikel 27

Artikel 11, eerste lid, besluit

Tweede lid

Er is gekozen voor alleen accreditatie. Overeenkomstig voorkeur Europese Commissie. Zie verder NvT Algemeen

Artikel 28, vijfde lid

Artikel 11, derde lid, besluit

   

Artikel 29

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen.

   

Artikel 30

Artikel 15 besluit

   

Artikel 31, lid 4

Artikel 15 besluit

   

Artikel 32

Artikel 12 besluit

   

Artikel 33

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Eerste boek)

   

Artikel 34, eerste lid

Artikel 14 besluit

   

Artikel 34, tweede lid

Artikel 12 besluit

   

Artikel 35

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen.

   

Artikel 36

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen.

   

Artikel 37

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplicht tot feitelijk handelen.

   

Artikel 38

Artikelen 18, eerste, tweede en vierde lid, besluit

   

Artikel 39, eerste en derde lid

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen.

   

Artikel 39, tweede lid

Artikelen 18, eerste, tweede en vierde lid, besluit

   

Artikel 40

Artikel 18, derde lid, besluit

   

Artikel 41

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. De bepalingen richt zich tot EU-instellingen.

   

Artikel 42

Artikel 15.1 tot en met 15.4 Tw

   

Artikel 43

Artikel 20.4b, lid 1 Tw

   

Artikel 44 t/m 47

De bepaling behoeft naar zijn aard geen implementatie. Gebruikelijke slotbepalingen van een richtlijn.

   

b. Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016 en het oude besluit

Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016

Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 10

Artikel 7

Artikel 12, lid 3 t/m 5

Artikel 8, eerste lid

Artikel 13

Artikel 8, tweede lid

Artikel 14

Artikel 9

Artikel 15

Artikel 10

Artikel 16

Artikel 11

Artikel 17

Artikel 12

Artikel 17, eerste lid

Artikel 13

Artikel 18

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 19

Artikel 16

Artikel 19a

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22

Artikel 25

Artikel 23

Artikel 26

Artikel 24

Artikel 27

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven