Besluit van 15 november 2016 tot wijziging van het Rijksbesluit uitvoeringsbepalingen militair straf- en tuchtrecht in verband met de wijziging van artikel 59 Wetboek van Militair Strafrecht en enkele andere bepalingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 8 september 2016, directie Wetgeving en Juridische zaken, nr. 798946, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie;

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 5 oktober 2016, nr. W03.16.0273/II/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 27 oktober 2016, directie Wetgeving en Juridische zaken, nr. 2007628, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

De bepalingen van het Statuut van het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rijksbesluit uitvoeringsbepalingen militair straf- en tuchtrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van Hoofdstuk I, paragraaf 4, komt te luiden:

§ 4. Strafbeschikking

B

De artikelen 5 tot en met 7 komen te luiden:

Artikel 5

  • 1. De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbeschikking als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht, kan slechts worden uitgeoefend in zaken die betrekking hebben op een strafbaar feit omschreven in:

    • a. artikel 141, eerste lid, 142, 266, 267, 300, eerste lid, 310, 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5°, 321, 350, 424 en 426 van het Wetboek van Strafrecht van het Europese deel van Nederland;

    • b. artikel 169 en 170 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

  • 2. Indien het strafbare feit is begaan in deelneming met een of meer personen op wie uitsluitend het Wetboek van Strafrecht van het Europese deel van Nederland van toepassing is, oefent de bevelvoerende militair zijn bevoegdheid slechts uit na verkregen toestemming van de officier van justitie bij het in artikel 55, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie genoemde gerecht.

  • 3. In de strafbeschikking worden enkel een geldboete of een verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer opgelegd. De strafbeschikking kan in totaal ten hoogste een betalingsverplichting van € 2.000 inhouden.

  • 4. De strafbeschikking vermeldt, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 257a, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering van het Europees deel van Nederland, de naam en rang van de bevelvoerende militair die de strafbeschikking uitvaardigt.

Artikel 6

  • 1. De bevelvoerende militair die de strafbeschikking uitvaardigt, verstrekt de officier van justitie, genoemd in artikel 5, tweede lid, de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit artikel en voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete of verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer.

  • 2. De officier van justitie houdt aantekening in de daarvoor bestemde landelijke geautomatiseerde registers van elke uitreiking in persoon of toezending van het afschrift van de strafbeschikking.

  • 3. In geval van uitreiking in persoon wordt aantekening gehouden van in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de datum van uitreiking;

    • b. de plaats en het adres van uitreiking; en,

    • c. de naam van de verdachte aan wie wordt uitgereikt.

  • 4. In geval van toezending wordt aantekening gehouden van in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de datum van toezending;

    • b. de naam van de verdachte aan wie het afschrift wordt toegezonden, de naam van de benadeelde partij aan wie het afschrift wordt toegezonden en de naam van de bij de officier van justitie bekende rechtstreeks belanghebbende aan wie het afschrift wordt toegezonden;

    • c. het adres of de adressen waarnaar het afschrift wordt toegezonden;

    • d. of de toezending per gewone dan wel per aangetekende brief geschiedt; en,

    • e. de datum van ontvangst van het afschrift.

Artikel 7

  • 1. De bevelvoerende militair die de strafbeschikking uitvaardigt, wijst ten behoeve van de verdachte die wil voldoen aan de opgelegde geldboete of verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer, een plaats aan waar en een persoon bij wie kan worden overgegaan tot betaling.

  • 2. Ten aanzien van de betaling wordt door of vanwege de bevelvoerende militair die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd onverwijld een gedagtekend en ondertekend betalingsbewijs uitgereikt. Een kopie van het gedagtekende en ondertekende betalingsbewijs wordt door of vanwege de bevelvoerende militair bewaard.

  • 3. De op grond van het eerste lid ontvangen gelden worden regelmatig, indien nodig door tussenkomst van de in artikel 5, tweede lid, genoemde officier van justitie, overgemaakt op de daartoe bestemde bankrekening van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 4. De commandanten van de operationele commando’s doen op de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen wijze opgave van de verstrekking en het beheer van de betalingsbewijzen, de afrekening en de verantwoording van de ontvangen gelden alsmede de in verband daarmee te voeren administratie.

C

Het opschrift van Hoofdstuk I, paragraaf 5, vervalt, onder vernummering van het opschrift van paragraaf 6 tot paragraaf 5.

D

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. De officier van justitie, genoemd in artikel 5, tweede lid, draagt zorg dat de krachtens artikel 59, eerste lid, van de Wet militaire strafrechtspraak aangewezen bevelvoerende militairen door tussenkomst van de commandanten van de operationele commando's in het bezit worden gesteld van de richtlijnen, bedoeld in artikel 59, derde lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht, waarin per delictscategorie de geldboetebedragen worden aangegeven. Aan de betrokken personen verleent de bevelvoerende militair ter gelegenheid van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5, desgevraagd inzage in de richtlijn.

  • 2. De officier van justitie ziet erop toe dat de bevelvoerende militair bij de uitoefening van diens bevoegdheid dit besluit en de richtlijnen naleeft.

  • 3. De officier van justitie kan bepalen dat het belang van de strafvordering vergt dat de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbeschikking wordt opgeschort. Van de opschorting wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de commandanten van de betrokken operationele commando's. Deze dragen zorg dat de mededeling de betrokken bevelvoerende militairen onverwijld bereikt en dat deze dienovereenkomstig handelen.

  • 4. Indien de redenen van de opschorting zijn vervallen, doet de officier van justitie de commandanten van de betrokken operationele commando's daarvan onverwijld schriftelijk mededeling. Deze dragen zorg dat deze mededeling de betrokken bevelvoerende militairen onverwijld bereikt.

E

Artikel 11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994» wordt vervangen door: Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

2. De tweede volzin vervalt.

F

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De militaire leden leggen de eed of belofte af, bedoeld in artikel 5g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat de woorden «rechterlijk ambtenaar» worden vervangen door «militair lid».

2. In het vijfde lid wordt «krijgsmachtdeel» vervangen door: operationeel commando.

G

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland slechts uitoefenen, voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten» vervangen door: buiten het Koninkrijk slechts uitoefenen, voor zover het volkenrecht dit toelaat.

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid vervallen.

ARTIKEL II

De Gratieregeling 1976 wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdeel O, eerste lid, van de Rijkswet van 13 december 2012 tot aanpassing van de Wet militaire strafrechtspraak, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Wet Militair tuchtrecht in verband met gewijzigde regelgeving en herstel van technische onvolkomenheden (Stb. 2013, 25), voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig artikel 59 van het Wetboek van Militair Strafrecht, blijven de artikelen van het Rijksbesluit uitvoeringsbepalingen militair straf- en tuchtrecht gelden zoals zij golden voor de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 15 november 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Uitgegeven de zevende december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Rijksbesluit uitvoeringsbepalingen militair straf- en tuchtrecht (hierna: rijksbesluit militair strafrecht). De wijzigingen volgen uit de wijziging van artikel 59, eerste en derde lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht (hierna: MSr) bij Rijkswet van 13 december 2012 tot aanpassing van de Wet militaire strafrechtspraak, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Wet militair tuchtrecht in verband met gewijzigde regelgeving en herstel van technische onvolkomenheden (Stb. 2013, 25)(hierna: rijkswet militair strafrecht) waarmee de bevoegdheid van bevelvoerende militairen tot het doen van een transactievoorstel ter voorkoming van strafvervolging is vervangen door de bevoegdheid voor deze militairen tot het uitvaardigen van een strafbeschikking. In het navolgende wordt deze bevoegdheid tot buitengerechtelijke afdoening door bepaalde militairen ook wel kortweg de militaire strafbeschikking genoemd. De wijziging betreft een technische omzetting van transactie naar strafbeschikking waarbij – aangezien daarover weinig was geregeld – de wijze waarop de aangewezen bevelvoerende militairen hun bevoegdheid uitoefenen en de opgelegde geldsancties ten uitvoer worden gelegd, worden verduidelijkt en enkele technische onvolkomenheden worden geredresseerd.

Op grond van het oude artikel 59 MSr (jo. artikel 59 Wet militaire strafrechtspraak) konden door de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Defensie aangewezen bevelvoerende militairen buiten het Koninkrijk of binnen de territoriale zee de transactiebevoegdheid uit artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht van het Europese deel van Nederland uitoefenen, onder omstandigheden en in zaken zoals die in het rijksbesluit militair strafrecht waren vastgelegd. Bij de inwerkingtreding van de rijkswet militair strafrecht wordt artikel 59 MSr zodanig gewijzigd dat de aangewezen bevelvoerende militairen niet langer een transactie kunnen aanbieden, maar een strafbeschikking kunnen uitvaardigen als bedoeld in Titel IVA van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van Nederland (hierna: Sv). Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt volgens de door het College van procureurs-generaal vastgestelde richtlijnen (artikel 59, derde lid, MSr). De Wet OM-afdoening, waaruit de militaire strafbeschikking voortvloeit, wordt gefaseerd ingevoerd. De omzetting van de militaire transactie naar de militaire strafbeschikking maakt onderdeel uit van de gefaseerde invoering van de Wet OM-afdoening en vindt plaats na de totstandkoming van voorliggend besluit met nadere regels over de toepassing van de militaire strafbeschikking. Beoogd is dit rijksbesluit en het onderdeel van de rijkswet militair strafrecht dat artikel 59 MSr wijzigt tegelijk in werking te laten treden, op een eerstvolgend vast verandermoment (1 januari of 1 juli). De datum van inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit bepaald (artikel IV).

In de artikelen 5 tot en met 8 van het rijksbesluit militair strafrecht worden de voorschriften gegeven met betrekking tot de wijze waarop de aangewezen bevelvoerende militairen hun bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbeschikking uitoefenen (artikel 59, eerste lid, MSr). Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele bepalingen te actualiseren en redactionele wijzigingen door te voeren. Deze wijzigingen worden in het artikelsgewijs deel toegelicht.

Gezien de beperkte toepassing van de militaire strafbeschikking en de technische aard van de voorgestelde wijzigingen zijn de financiële en administratieve consequenties van dit wijzigingsbesluit zeer beperkt. Dit wordt bevestigd door de Raad voor de rechtspraak die ten gevolge van dit besluit geen noemenswaardige gevolgen voor de werklast en organisatie van de rechtspraak verwacht. Indien in de toekomst gebruik zou worden gemaakt van de strafbeschikkingsbevoegdheid en hieruit kosten voortvloeien, komen deze kosten ten laste van de begroting van het ministerie van Defensie voor zover deze worden gemaakt door dienstonderdelen van dat ministerie. Mochten uit het gebruik van deze strafbeschikkingsbevoegdheid vervolgens extra zaken voortvloeien dan zijn deze kosten voor het ministerie van Veiligheid en Justitie.

2. Ontvangen adviezen

Over een ontwerp van dit besluit is advies gevraagd aan het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie, de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). De verwachting van de Nederlandse regering dat de werking van de regeling Aruba, Curaçao en Sint Maarten niet zal raken, is desgevraagd niet weersproken door de Gevolmachtigde Ministers van deze landen. In deze paragraaf zal kort de algemene strekking van de ontvangen adviezen worden beschreven. Op specifieke opmerkingen zal nader worden ingegaan op de plaatsen waarop de opmerkingen betrekking hebben.

Het openbaar ministerie doet in zijn advies enkele concrete suggesties. Deze zijn veelal overgenomen. Hierop wordt op de aangaande plaatsen ingegaan. Meer in het algemeen merkt het openbaar ministerie op dat de bevoegde militairen – voor zover bekend – nooit van de transactiebevoegdheid gebruik hebben gemaakt. Met het openbaar ministerie verwacht ik dat dit met de strafbeschikkingsbevoegdheid niet anders zal zijn, maar dat het – gezien de wettelijke toekenning van deze bevoegdheid aan de bevelvoerend militair – noodzakelijk is passende uitvoeringsbepalingen op te stellen.

De NVvR ziet in het ontwerpbesluit geen aanleiding tot het maken van principiële op- of aanmerkingen. De Rvdr vindt het ontwerpbesluit geen aanleiding geven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Beide adviesorganen volstaan met het maken van enige opmerkingen van meer technische aard. Hierop wordt ingegaan op de betreffende plaatsen.

Sint Maarten heeft bij het ontwerpbesluit opgemerkt dat de eerder daarin opgenomen dynamische verwijzingen naar het Besluit OM-afdoening en het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten niet passen in een algemene maatregel van rijksbestuur. Met dergelijke dynamische verwijzingen doet zich immers de mogelijkheid voor dat in de toekomst de Nederlandse regering eenzijdig de inhoud van onderhavig rijksbesluit kan wijzigen door wijziging van voornoemde Nederlandse besluiten, zonder dat de Rijksministerraad, respectievelijk de Caribische Landen daarin inspraak hebben. Zulks zou in dat geval een mogelijke inbreuk opleveren op de autonomie van de Caribische Landen. Vanwege dit commentaar zijn de in het eerdere ontwerp opgenomen dynamische verwijzingen uit het ontwerp geschrapt en zij, waar nodig, de inhoudelijke normen uit voornoemde besluiten uitgeschreven. In de artikelsgewijze toelichting is aangegeven wanneer van het voorstaande sprake is.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

In Hoofdstuk I, paragraaf 4, van het rijksbesluit militair strafrecht is de regeling van de militaire transactie vervangen door die van de strafbeschikking. Het gewijzigde opschrift geeft dit weer.

B
Artikel 5

In het eerste lid worden de strafbare feiten benoemd waarin de strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend. Naar aanleiding van de adviezen van de NVvR en de Rvdr is in dit lid niet het vereiste uit artikel 257a Sv herhaald dat geen strafbeschikking kan worden uitgevaardigd voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar. In plaats daarvan is gezorgd dat de opsomming louter strafbare feiten bevat onder deze uit de wettelijke systematiek van de strafbeschikking volgende bovengrens. Op grond van de adviezen is daarnaast de opsomming van strafbare feiten die met een militaire strafbeschikking kunnen worden afgedaan, opnieuw bezien. De door de geconsulteerde adviesorganen gedane suggesties hebben ten eerste ertoe geleid dat artikel 453 Sr is geschrapt op basis van de constatering van de Rvdr en de NVvR dat onder «de openbare weg» in dit artikel de Nederlandse openbare weg wordt verstaan en de militaire strafbeschikkingsbevoegdheid daarop niet ziet. Ten tweede zijn op grond van de ontvangen adviezen onder b ook de artikelen 169 en 170 uit het Wetboek van Militair Strafrecht in de regeling opgenomen. Dit betreft – kort weergegeven – overtreding van de in het verkeer of de scheepvaart geldende regels en aanwijzingen en of van feiten strafbaar gesteld in de buitenlandse wet. De suggestie die de NVvR en de Rvdr in hun adviezen doen te overwegen ook de artikelen 175a en 175b Sr onder deze strafbeschikkingsbevoegdheid te brengen, is niet opgevolgd nu de in deze artikelen opgenomen strafbare feiten zich – vanwege de in de delictsomschrijving opgenomen gevolgen van gemeen gevaar, levensgevaar of de dood – niet lenen voor buitengerechtelijke afdoening door een bevelvoerend militair. Beoordeling door het openbaar ministerie is in deze gevallen aangewezen.

De strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend door de krachtens artikel 59 van de Wet militaire strafrechtspraak aangewezen bevelvoerende militairen. Conform de adviezen van de NVvR en de Rvdr wordt bezien of de ministeriële regeling ter zake (Aanwijzing bevelvoerende militairen met bevoegdheden als bedoeld in artikel 59)(Stcrt. 1990, 253) aanvulling behoeft.

In het tweede lid is bepaald dat toestemming van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland is vereist in het geval het strafbare feit is begaan in deelneming met een of meer personen op wie uitsluitend het Wetboek van Strafrecht van het Europese deel van Nederland van toepassing is (oude artikel 6 van het rijksbesluit militair strafrecht). In het geval van deelneming aan strafbare feiten door andere personen dan militairen en daarmee gelijkgestelden, volgt uit artikel 4 MSr dat het aangewezen is dat de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland afstemming zoekt met de tot strafvervolging belaste officier van justitie.

Het derde lid schrijft voor dat de totale door de bevelvoerende militair op te leggen betalingsverplichting ten hoogste € 2.000 kan bedragen. Deze beperking heeft als achtergrond het uitgangspunt dat naarmate de mogelijk op te leggen sanctie zwaarder is, in het algemeen gesproken een zorgvuldiger voorbereiding wordt gevergd. Ingevolge artikel 257c, tweede lid, Sv kan een hogere betalingsverplichting daarom slechts worden opgelegd indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, daaraan voorafgaand is gehoord. Deze bijstand door de raadsman zou bij de militaire strafbeschikking op operationele uitvoeringsproblemen stuiten.

Vanwege de herleidbaarheid naar de uitvaardigende militair vermeldt de strafbeschikking – naast de gegevens die elke strafbeschikking op grond van artikel 257a, zesde lid, Sv dient te vermelden – de naam en rang van de bevelvoerende militair die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd (vierde lid).

Artikel 6

Het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) verricht in Nederland ondersteunende taken met betrekking tot de afhandeling van strafbeschikkingen en bij de inning en incasso van de in de uitgevaardigde strafbeschikking opgelegde geldboete en maatregelen (zie artikel 2.1 van het Besluit OM-afdoening). De verantwoordelijkheid voor het ten behoeve van de tenuitvoerlegging verstrekken van gegevens aan het CJIB en het registreren van de uitreiking en toezending van het afschrift van de strafbeschikking berust formeel bij de bevelvoerende militair. De bevelvoerende militair beschikt echter niet over toegang tot de landelijke geautomatiseerde registers. Het zorgen voor de tenuitvoerlegging en de verantwoordelijkheid voor de registratie in de landelijke geautomatiseerde registers is daarom bij de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland belegd (eerste en tweede lid). De bevelvoerende militair verstrekt hiertoe – op grond van het eerste lid – de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de overige leden van artikel 6. Langs deze weg kan de officier van justitie ook invulling geven aan zijn toezichthoudende taak. Het derde en vierde lid – geënt op artikel 2.2 van het Besluit OM-afdoening – bevatten nadere uitwerking van de minimaal te registreren gegevens. In overleg tussen de commandanten van de operationele commando’s en de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland kunnen werkafspraken worden gemaakt over het aanleveren van de benodigde gegevens en eventuele daarbij te gebruiken standaarden of modellen.

Artikel 7

Dit artikel ziet op de mogelijkheid die aan bestraften kan worden geboden om direct te voldoen aan de in de strafbeschikking opgelegde geldelijke sanctie. Ingevolge artikel 257e, eerste lid, Sv wordt door vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking afstand gedaan van de bevoegdheid van verzet.

Aangezien de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbeschikking alleen door de aangewezen bevelvoerende militair kan worden uitgeoefend buiten het Koninkrijk of binnen de territoriale zee, dient een locatie en persoon aangewezen te worden waar de verdachte afstand kan doen en tot betaling over kan gaan (eerste lid). Niet vereist is dat de bevelvoerende militair zelf de betaling int. Denkbaar is dat hiermee anderen door de bevelvoerende militair worden belast, bijvoorbeeld een militair van de logistieke dienst administratie of van het korps militaire administratie. Aangezien degene die de strafbeschikking uitvaardigt, de verdachte en de kassier zich niet op dezelfde locatie hoeven te bevinden is om verwarring te voorkomen – conform de adviezen van de NVvR en de Rvdr – in het eerste en tweede lid geen sprake meer van «ter plekke».

Het tweede lid ziet op de administratieve afhandeling van de betaling. In geval van contante betaling wordt een betalingsbewijs aan de bestrafte uitgereikt dat in ieder geval duidelijk maakt op welke datum, welk bedrag is ontvangen, ter voldoening van welke sanctie, door welke functionaris. Een kopie van het gedagtekende en ondertekende betalingsbewijs wordt ter naslag bewaard in de militaire administratie.

Het derde en het vierde lid zien op de financiële afhandeling van de geïnde gelden en de controle daarop.

C en D
Artikel 8

Het oude artikel 8 vervalt, nu in artikel 71 van de MSr het fenomeen «bekendmaking tijd van oorlog» is vervallen (Stb. 2010, 745).

Ingevolge het oude artikel 7 was het aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland erop toe te zien dat de bevelvoerende militair de transactiebevoegdheid op een juiste wijze aanwendde. Met deze taak blijft de officier van justitie ook bij de strafbeschikking belast, met dien verstande dat ingevolge artikel 59, derde lid, MSr het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie de richtlijnen vaststelt voor het gebruik van de bevoegdheid. De officier van justitie is ervoor verantwoordelijk dat de strafbeschikkingsbevoegde militairen beschikken over de geldende beleidsregels, zodat zij deze kunnen tonen aan de bestrafte (eerste lid). Voorzien is dat deze richtlijn per delictscategorie de geldboetebedragen aangeeft die in de strafbeschikking kunnen worden opgelegd. Op het toezicht op de toepassing van het onderhavige besluit en de beleidsregels ziet het tweede lid.

Het derde en vierde lid zien op de mogelijkheid van de officier van justitie de bevoegdheid van de bevelvoerende militairen tot het uitvaardigen van een strafbeschikking op te schorten indien het belang van strafvordering dit vergt. De opschorting kan betrekking hebben op bepaalde omstandigheden en zaken, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, en ten aanzien van bepaalde krachtens artikel 59 van de Wet militaire strafrechtspraak aangewezen bevelvoerende militairen. De bevoegdheid tot opschorting is overgenomen uit het oude artikel 5, vierde lid. Het openbaar ministerie stelt in zijn advies de vraag of kan worden volstaan met deze «redactionele wijziging». Dienaangaande kan worden opgemerkt dat het andere rechtskarakter van de strafbeschikking geen gevolgen hoeft te hebben voor het toezicht door het openbaar ministerie op de toepassing van deze bevoegdheid tot buitengerechtelijke afdoening. Gezien de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie voor het algemene strafvorderingsbeleid en voor de behandeling van verzet ingesteld tegen een strafbeschikking, ongeacht de uitvaardigende instantie, acht ik directe beleidsmatige betrokkenheid van het openbaar ministerie bij de toepassing van de militaire strafbeschikking aangewezen. Anders dan het openbaar ministerie in zijn advies lijkt te veronderstellen hoeven de beleidsregels van het openbaar ministerie over de militaire strafbeschikking zich hierbij niet te beperken tot een opsomming van de zaken waarin de strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend en de daarbij horende tarieven. In dit verband kan ook worden gewezen op de artikelen 4.6 en 4.7 van het Besluit OM-afdoening, waarin op vergelijkbare wijze de richtlijnen voor en het toezicht op de zogeheten bestuurlijke strafbeschikking is geregeld, en op de bijbehorende Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten (artikel 257ba, tweede lid, Sv)(Stcrt. 2013, 35773).

In zijn advies doet het openbaar ministerie verder het voorstel in de strafbeschikking het parket te vermelden dat bevoegd is tot kennisneming van verzet. Dit voorstel is niet overgenomen nu reeds uit de op grond van artikel 5, vierde lid, van toepassing zijnde wettelijke regeling voortvloeit dat op de militaire strafbeschikking de wijze waarop verzet kan worden ingesteld moet zijn vermeld. Onder dit voorschrift uit artikel 257a, zesde lid, onder f, Sv moet mede vermelding van het tot kennisneming van het verzet bevoegde parket worden begrepen.

E

Dit onderdeel betreft wijzigingen van redactionele aard.

F

Conform het advies van de Rvdr is artikel 22 zo gewijzigd dat militaire leden van de rechtspraak dezelfde eed of belofte dienen af te leggen als hun civiele collega’s, met dien verstande dat niet wordt gesproken over «rechterlijk ambtenaar», maar over «militair lid».

G

Artikel 25, eerste lid, geeft uitvoering aan artikel 61 van de Wet militaire strafrechtspraak dat bepaalt dat opsporingsambtenaren buiten het Koninkrijk de bevoegdheden uitoefenen welke aan hen zijn toegekend bij enige bepaling van een andere wet dan deze of het Wetboek van Strafvordering, indien dat bij algemene maatregel van Rijksbestuur is bepaald. Met de wijziging wordt een redactionele omissie hersteld.

Het tweede lid van artikel 25 vervalt, nu het hierin bepaalde reeds is geregeld in artikel 58 van de Wet militaire strafrechtspraak.

Artikel II

De Gratieregeling 1976 is na de herziening van de Grondwet in 1983 vervangen door nieuwe wetgeving, te weten door de Gratiewet (Stb. 1987, 598) en – omdat de Gratieregeling 1976 ook betrekking had op gratie van straffen die zijn opgelegd bij vonnissen van de Nederlandse militaire rechter in de Nederlandse Antillen – door de Rijkswet van 17 december 1987, houdende bepalingen inzake de behandeling van en de beschikking op verzoekschriften om gratie van straffen of maatregelen, opgelegd door instanties belast met de militaire strafrechtspraak (Stb. 1987, 599). Bij de totstandkoming van de Gratiewet is reeds aangekondigd dat de Gratieregeling 1976 zou worden ingetrokken (Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nrs. 1–3, p. 16), maar dat is bij die gelegenheid, evenals bij latere gelegenheden, verzuimd. Dit abuis wordt met dit rijksbesluit hersteld door de Gratieregeling 1976 in te trekken.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat de Gratiewet sinds 2010 ook geldt voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Stb. 2010, 350) en dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten op grond van hun respectieve Staatsregelingen zorg dragen voor hun eigen gratieregeling.

Artikel III

Dit artikel betreft het overgangsrecht voor transacties die zijn of worden aangeboden voor de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit. Voor deze transacties blijft – kort gezegd – de oude regeling gelden.

Artikel IV

De inwerkingtredingsbepaling is in het algemeen deel toegelicht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven