Besluit van 14 juni 2016, houdende wijziging van het Besluit bekostiging WPO en het Bekostigingsbesluit WVO in verband met het stellen van nadere voorwaarden aan de inrichting van orthopedagogisch-didactische centra in het primair onderwijs en het stellen van nadere voorwaarden aan het meetellen van onderwijstijd in het primair en voortgezet onderwijs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 6 april 2016, nr. 914457 (6686), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 15, derde lid, en 18a, lid 10a, van de Wet op het primair onderwijs en op artikel 6h, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2016, nr. W05.16.0076/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 juni 2016, nr.WJZ/1000374(6686), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN HET BESLUIT BEKOSTIGING WPO

Het Besluit bekostiging WPO wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van Hoofdstuk IIIb wordt vervangen door:

Hoofdstuk IIIb. Ontwikkelingsperspectief, deskundigen, inrichting commissies en orthopedagogisch-didactische centra

B

Onder vernummering van artikel 34.10 tot artikel 34.12 worden twee artikelen na artikel 34.9 ingevoegd, luidende:

Artikel 34.10. Voorwaarden inrichting orthopedagogisch-didactische centra

  • 1. Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de wet, een of meer n orthopedagogisch-didactisch centra omvat, wordt dat vermeld in het ondersteuningsplan.

  • 2. Een leerling, die is of wordt ingeschreven bij een school, kan gedurende ten hoogste een half jaar het onderwijsprogramma of een gedeelte daarvan volgen bij een orthopedagogisch-didactisch centrum. De termijn, genoemd in de eerste volzin, kan in bijzondere gevallen eenmalig worden verlengd met ten hoogste een half jaar.

  • 3. Het onderwijs aan leerlingen die een programma volgen bij het orthopedagogisch-didactisch centrum wordt gegeven door leraren die voldoen aan de bevoegdheids- en bekwaamheidseisen zoals die zijn vastgesteld in de artikelen 3 en 32a van de wet.

Artikel 34.11. Voorschriften aan meetellen onderwijstijd op andere school of instelling

  • 1. Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de wet is vereist dat tussen het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra een schriftelijke overeenkomst over de uitvoering daarvan wordt gesloten.

  • 2. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de onderwijsactiviteiten die de leerling ontvangt op de school of instelling;

    • c. het aantal lesuren per week per onderwijsactiviteit dat ten minste wordt aangeboden; en

    • d. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling.

  • 3. Een leerling kan gedurende een termijn van ten hoogste drie maanden aaneengesloten het volledige onderwijsprogramma volgen op een school of instelling als bedoeld in het eerste lid. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat dan in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling; en

    • c. het bedrag voor de personele en materiële kosten dat het bevoegd gezag van de school waar de leerling is ingeschreven betaalt aan het bevoegd gezag van de school of instelling waarmee de overeenkomst wordt gesloten.

  • 4. Onderdeel c is niet van toepassing op een overeenkomst met een school waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • 5. Indien voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de wet, scholen of instellingen binnen hetzelfde bevoegd gezag zijn betrokken, maakt dit bevoegd gezag afspraken met deze betrokken scholen of instellingen over de onderdelen, genoemd in het tweede of derde lid.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT WVO

Het Bekostigingsbesluit WVO wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, eerste lid, wordt «onverminderd artikel 5 en artikel 7a» vervangen door: onverminderd de artikelen 5, 7a en 7c.

B

Na artikel 7b van het Bekostigingsbesluit WVO wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7c. Voorschriften aan meetellen onderwijstijd op andere school of instelling

  • 1. Voor de toepassing van artikel 6h, eerste lid, van de wet is vereist dat tussen het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap en het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel van een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een schriftelijke overeenkomst over de uitvoering daarvan wordt gesloten.

  • 2. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de vakken die de leerling zal ontvangen;

    • c. het aantal lesuren per week per vak dat ten minste wordt aangeboden; en

    • d. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling.

  • 3. Een leerling kan gedurende een termijn van ten hoogste drie maanden aaneengesloten het volledige onderwijsprogramma volgen op een school of instelling als bedoeld in het eerste lid. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat dan in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling; en

    • c. het bedrag voor de personele en materiële kosten dat het bevoegd gezag van de school of scholengemeenschap waar de leerling is ingeschreven betaalt aan het bevoegd gezag van de school dan wel van een instelling, bedoeld in het eerste lid, waarmee de overeenkomst wordt gesloten.

  • 4. Onderdeel c is niet van toepassing op een overeenkomst met een school waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • 5. Indien voor de toepassing van artikel 6h, eerste lid, van de wet, scholen, scholengemeenschappen dan wel instellingen binnen hetzelfde bevoegd gezag zijn betrokken, maakt dit bevoegd gezag afspraken met deze betrokken scholen, scholengemeenschappen of instellingen over de onderdelen, genoemd in het tweede of derde lid.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op 1 augustus 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 14 juni 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

De wijzigingen uit deze algemene maatregel van bestuur betreffen twee onderwerpen, namelijk het stellen van nadere voorwaarden aan orthopedagogisch-didactische centra in het primair onderwijs en het stellen van nadere voorwaarden aan het meetellen van onderwijstijd in het primair en voortgezet onderwijs. Beide onderwerpen hebben gemeen dat ze voorwaarden stellen aan voorzieningen die voortkomen uit het passend onderwijs (ondersteuning aan leerlingen in het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs).

Deze toelichting wordt mede gegeven in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Algemeen deel

1. Orthopedagogisch-didactische centra in het primair onderwijs

De Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) en de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) bieden samenwerkingsverbanden de mogelijkheid om onder voorwaarden een of meerdere orthopedagogisch-didactische centra (hierna: opdc) in te richten. Deze voorziening kan bijdragen aan het realiseren van een dekkend ondersteuningsaanbod. Een opdc is een flexibele onderwijsvoorziening voor leerlingen die het onderwijs tijdelijk niet (volledig) op een reguliere school kunnen volgen. Een samenwerkingsverband primair onderwijs of voortgezet onderwijs kan ervoor kiezen om op basis van artikel 18a, lid 10a, van de WPO respectievelijk artikel 17a, lid 10a, van de WVO een opdc onderdeel te laten zijn van het ondersteuningsaanbod van het samenwerkingsverband.

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2012 de motie Ganzevoort aangenomen.1 In die motie is aangegeven dat juist leerlingen met gedragsproblemen gebaat zijn bij helderheid en structuur, bijvoorbeeld in een tijdelijke voorziening. De regering werd verzocht om te bewerkstelligen dat er voor leerlingen met gedragsproblemen voorzieningen zouden worden getroffen zodat schorsing van die leerlingen zo veel mogelijk kan worden voorkomen. Met de Wet passend onderwijs is het opdc voor de samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs geregeld, en de nadere voorwaarden waaronder een zodanige voorziening kan worden ingericht zijn opgenomen in het Besluit passend onderwijs.2 In de tweede voortgangsrapportage Passend Onderwijs is aangekondigd dat er net zoals in het voortgezet onderwijs ook in het primair onderwijs een wettelijke mogelijkheid voor een tussenvoorziening (opdc) voor leerlingen zou worden geboden.3 Dit is geregeld in de Variawet Passend onderwijs.4 Daarmee is het in beide sectoren mogelijk om een dekkend aanbod van ondersteuningsvoorzieningen te organiseren die voorziet in de behoefte van samenwerkingsverbanden en scholen om leerlingen snel tijdelijk te kunnen plaatsen buiten de huidige school, waarna gezocht kan worden naar een structurele oplossing voor de problematiek van de leerling.

Aan de inrichting van deze voorziening kunnen bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) nadere voorwaarden worden gesteld. De voorwaarden zijn nodig om de kwaliteit van de inrichting van deze opdc’s in het primair onderwijs te borgen. Onderhavige AMvB stelt deze voorwaarden vast. De voorwaarden hebben betrekking op de verblijfsduur, de bevoegdheid van leraren en het opnemen van de voorziening in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.

De voorwaarden die aan het opdc po worden gesteld zijn in lijn met de voorwaarden die aan het opdc vo zijn gesteld, met uitzondering van de maximale verblijfsduur. De maximale verblijfsduur in het opdc vo is namelijk twee jaar. De maximale verblijfsduur in het opdc po is daarentegen op een half jaar vastgesteld, met de mogelijkheid deze eenmalig te verlengen met maximaal een half jaar. Reden voor deze afwijkende verblijfsduur is dat er binnen het primair onderwijs al veel andere mogelijkheden zijn voor extra ondersteuning van leerlingen. In het reguliere basisonderwijs kunnen leerlingen extra ondersteuning krijgen in de vorm van een arrangement, bijvoorbeeld in combinatie met zorg. Als het reguliere basisonderwijs niet passend is, bestaat de mogelijkheid om naar het speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs te gaan. Dit hoeft niet voor de gehele schoolperiode te zijn, maar kan ook gedurende een kortere tijd. De verwachting is dat er hiermee voldoende mogelijkheden zijn om alle leerlingen een structurele, passende plek te kunnen bieden en dat een opdc alleen wordt ingezet als de leerling gedurende korte tijd en op korte termijn niet op de reguliere school onderwijs kan volgen. Een half jaar biedt doorgaans voldoende tijd om te onderzoeken welke structurele plek het meest passend is. Op deze manier wordt voorkomen dat een jong kind onnodig lang op een tijdelijke plek zit. In bijzondere gevallen kan verlenging van de plaatsing op het opdc met enkele maanden nodig zijn. Voorbeelden van deze bijzondere gevallen zijn:

  • het moment van uitstromen is onvoldoende passend binnen de schooljaarsystematiek (zoals een leerling uit groep 8 die nog één maand voor de zomervakantie naar een nieuwe basisschool moet, om daarna naar het voortgezet onderwijs te gaan);

  • er is uitzicht op terugstroom naar een reguliere school, maar de betreffende leerling is na zes maanden nog niet volledig gereed voor deze stap en heeft iets langer een kleinere setting met meer begeleiding nodig.

De eenmalige verlenging kent een maximale duur van zes maanden. Het ligt in de rede dat de verlenging gebeurt in overleg met de ouders, leerling en de school waar de leerling is ingeschreven.

Plaatsing van leerlingen in een opdc

Als een leerling naar een opdc in het primair onderwijs gaat, blijft hij ingeschreven op de reguliere school voor primair onderwijs. In het geval van een thuiszittende leerling wordt de leerling ingeschreven op een reguliere school. Het bevoegd gezag van de school van inschrijving stelt voor de leerling een ontwikkelingsperspectief op. Het bevoegd gezag formuleert daarmee een gerichte ondersteuningsvraag aan het opdc, waarbij het doel is om de leerling te laten terugkeren op de eigen of op een andere passende school. Onderdeel van het ontwikkelingsperspectief is de verwachte verblijfsduur van de leerling op het opdc en daarnaast of de leerling tijdens die verblijfsduur het gehele onderwijsprogramma of een deel daarvan op het opdc volgt. Als leerlingen en hun ouder(s)/verzorger(s) het niet eens zijn met een eventuele plaatsing op het opdc, eventuele verlenging daarvan of terugplaatsing op het regulier onderwijs, dan wenden ze zich tot het bevoegd gezag van de school waar de leerling staat ingeschreven. Dan geldt dezelfde procedure als wanneer ouder(s)/verzorger(s) het niet eens zijn over het passend aanbod aan de leerling. Er kan dan met het bevoegd gezag en samenwerkingsverband worden gekeken welke mogelijkheden er wel zijn, de onderwijsconsulenten kunnen om hulp worden gevraagd en tot slot kan door ouder(s)/verzorger(s) een oordeel gevraagd worden aan de tijdelijke geschillencommissie passend onderwijs.

2. Meetellen van onderwijstijd in het primair en voortgezet onderwijs

In artikel 15, eerste lid, van de WPO, is geregeld dat leerlingen in het basisonderwijs een deel van het onderwijsprogramma kunnen volgen op een andere school voor primair onderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan waar zij staan ingeschreven. In de WVO is een soortgelijk artikel opgenomen. Hierbij gaat het om leerlingen die deelnemen aan het regulier onderwijs en een deel van het onderwijsprogramma op het voortgezet speciaal onderwijs volgen (artikel 6h WVO). Deze mogelijkheden worden in de WEC-sector symbiose genoemd. Op basis hiervan kan een leerling die op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs zit, een deel van het onderwijsprogramma in het regulier onderwijs volgen.

Deze mogelijkheid kan onder andere worden benut voor de verschillende situaties:

  • Observatie of een time out van de leerling

    Het gaat om leerlingen van wie het niet duidelijk is of ze in het regulier onderwijs nog op hun plek zijn of leerlingen die vastlopen in het regulier onderwijs.

  • Opname in een instelling (open of gesloten)

    Het gaat om leerlingen die worden opgenomen in een instelling. Dat kan in een gesloten instelling voor jeugdzorgplus of in een justitiële jeugdinrichting zijn of in een open instelling zoals een revalidatiecentrum waar de leerling altijd onderwijs volgt op de school die is verbonden aan die instelling. Wanneer de opname in een gesloten instelling kort is, kan de leerling beter ingeschreven blijven op de school van herkomst, zodat een terugkeer op de eigen school mogelijk is.

  • Tijdelijk of aaneengesloten elders expertise nodig

    Daarnaast zijn er leerlingen voor wie het noodzakelijk is om een deel van het onderwijsprogramma langdurig op een andere school te volgen. Het gaat dan bijvoorbeeld om leerlingen die doof of blind zijn en voor het aanleren van bepaalde vaardigheden zijn aangewezen op de specialisatie van de instellingen voor leerlingen met een visuele of auditieve beperking. Ook kan het gaan om leerlingen in het basisonderwijs die voor een bepaald vak meer instructie nodig hebben en daarom een deel van het onderwijsprogramma op een school voor speciaal basisonderwijs volgen. De Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) hanteert een richtlijn, die inhoudt dat de verhouding tussen het onderwijs op de andere school waar de leerling onderwijs volgt en de «eigen» school 60:40 is. Dat betekent dat de leerling op weekbasis 60 procent van het onderwijsprogramma op de andere school mag volgen. Mochten er meer onderwijsuren op de andere school worden gevolgd, dan geldt het principe «pas toe of leg uit».

In artikel 15 van de WPO en artikel 6h van de WVO is een grondslag opgenomen om bij AMvB voorwaarden te stellen aan de uitvoering van de betreffende leden van deze artikelen. Deze voorwaarden zijn in deze AMvB geregeld. De invulling van deze voorschriften sluit zoveel mogelijk aan bij de reeds bestaande voorschriften van de symbioseregeling zoals die gelden voor de WEC-sector (artikel 12 van het Onderwijskundig besluit WEC).

De volgende voorschriften zijn gesteld aan het laten meetellen van onderwijstijd op een andere school, instelling of schoolsoort:

  • 1. Er moet een overeenkomst worden gesloten tussen de school van herkomst en de ontvangende school, omdat hiermee duidelijk is waar en wanneer de leerling onderwijs volgt. Voor de inspectie is dat van belang bij het toezicht op de onderwijskwaliteit. Ook voor ouders is duidelijkheid nodig over de plek waarop hun kind onderwijs volgt en waarom. Tot slot is het voor de twee betrokken scholen belangrijk om duidelijke afspraken te maken over de financiën.

  • 2. De reden dat een leerling niet langer dan drie maanden aaneengesloten volledig onderwijs mag volgen op een andere school dan waar hij is ingeschreven is dat binnen deze periode duidelijk moet kunnen zijn waar de leerling definitief wordt ingeschreven.

3. Administratieve lasten

Onder administratieve lasten worden verstaan de lasten voor het schoolbestuur die voortvloeien uit informatieverplichtingen aan de overheid.

Administratieve lasten opdc po

Voor het inrichten van een opdc po geldt dat het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband moet worden aangepast. Deze administratieve last bedraagt € 6.750 in totaal.

Administratieve lasten overeenkomst symbiose

Het opstellen van de overeenkomst voor het volgen van onderwijs op een andere school bedraagt gemiddeld 1 uur. Deze administratieve last bedraagt € 180.000 in totaal op jaarbasis.

Uitvoeringslasten

Onder uitvoeringslasten worden verstaan lasten voor het schoolbestuur die voortvloeien uit de voorschriften uit de AMvB. Tot de uitvoeringslasten behoort het voeren van overleg tussen de twee betreffende scholen en de ouders van de leerling over de afspraken met betrekking tot de symbiose. Deze afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst voor symbiose. In het geval dat leerlingen maximaal drie maanden aaneengesloten onderwijs volgen op een andere school, worden ook financiële afspraken opgenomen in de overeenkomst.

4. Financiële gevolgen

Voor de uitvoering van de nadere voorschriften die in deze AMvB zijn gesteld, zijn voor de Rijksbegroting geen kosten verbonden.

De samenwerkingsverbanden hebben middelen beschikbaar in het ondersteuningsbudget voor de extra ondersteuning van leerlingen. Samenwerkingsverbanden maken zelf de keuzes met betrekking tot de inzet van deze middelen. Zo kan het samenwerkingsverband er ook voor kiezen om een opdc in het primair onderwijs in te richten.

Voor wat betreft de situatie dat een leerling korter dan drie maanden het volledige onderwijsprogramma op een andere school volgt en de leerling ingeschreven blijft staan op de school van herkomst, geldt dat de ontvangende school en de school van herkomst (en de betreffende samenwerkingsverbanden wanneer het (v)so erbij betrokken is) onderling afspraken kunnen maken over de financiën. De school van herkomst betaalt dan aan de ontvangende school voor de duur van de plaatsing. Door deze onderlinge verrekening zullen wel de administratieve lasten voor de ontvangende school of het samenwerkingsverband van de ontvangende school toenemen. Maar daar staat tegenover dat de ontvangende school en het betreffende samenwerkingsverband niet de lasten hebben van de in- en uitschrijving van de leerling omdat die bij de school van herkomst blijft.

5. Toepassing besluit in Caribisch deel van Nederland

Vanwege de andere inrichting van de ondersteuning van leerlingen in Caribisch Nederland zijn de voorgestelde wijzigingen in het onderhavige besluit niet van toepassing binnen Caribisch Nederland.

6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Een concept van dit besluit is aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Auditdienst Rijk (ADR) en de inspectie voorgelegd voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. Zij achten de wijzigingen uitvoerbaar.

7. Internetconsultatie

Dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan burgers en maatschappelijke organisaties, met de volgende vragen:

  • Sluiten de voorwaarden die gesteld worden aan het opdc aan bij de behoefte binnen het samenwerkingsverband?

  • Sluiten de voorwaarden die gesteld worden aan symbiose, zoals die in deze AMvB geregeld worden, aan bij de behoefte?

Tijdens deze consultatie is een reactie ontvangen op de maximale verblijfsduur in het opdc in het primair onderwijs. In de versie van de AMvB die voorlang was een maximale verblijfsduur van een half jaar opgenomen, zonder mogelijkheid deze te verlengen. In de reactie op de internetconsultatie werd verzocht om een maximale verblijfsduur van een jaar. Naar aanleiding van de internetconsultatie is ervoor gekozen om de mogelijkheid op te nemen de verblijfsduur eenmalig met maximaal zes maanden te verlengen. De intentie van een opdc blijft om een leerling voor korte tijd op te vangen en tegelijkertijd te zoeken naar een adequate, structurele oplossing. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan in overleg tussen ouders en de school van inschrijving worden besloten dat een verlenging nodig is.

Ook de PO-Raad en Landelijke expertisecentrum speciaal onderwijs (hierna: Lecso) hebben gereageerd op het ontwerpbesluit. Beide organisaties geven het volgende in overweging:

  • 1. De raden uiten hun zorgen over het inrichten van nieuwe tussenvoorzieningen en geven de voorkeur aan het gebruik van bestaande voorzieningen en expertise. Tevens geven zij aan dat voor een kleine groep leerlingen speciale onderwijsvoorzieningen nodig zijn om structurele opvang in het onderwijs mogelijk te maken.

  • 2. Wanneer een leerling maximaal drie maanden het volledige onderwijsprogramma op een andere school volgt en deze leerling ingeschreven blijft staan op de school van herkomst, geldt dat de ontvangende school en de school van herkomst (en de betreffende samenwerkingsverbanden wanneer het (v)so erbij betrokken is) onderling afspraken kunnen maken over de financiën. De PO-Raad en Lecso voorzien discussies over de prijzen die betaald zouden moeten worden en bepleiten om hiervoor centraal een reële landelijke prijsafspraak (bijvoorbeeld per week) te maken.

  • 3. Volgens de raden zou het helderder zijn als de voltijdse plaatsing gedurende drie maanden betrekking heeft op leerlingen die worden opgenomen in een residentiële voorziening. Daarbij gaan ze er vanuit dat voor de scholen verbonden aan een residentie de bestaande samenwerkingsovereenkomst als zodanig geldt. Daarbij pleiten ze voor zes maanden als maximale plaatsingsduur, omdat dit meer aansluit bij de diagnose-behandelcombinatie (dbc) systematiek.

In reactie op het eerste punt, stelt de regering het volgende. Met deze AMvB worden de voorwaarden gesteld aan de inrichting van een opdc. Of er daadwerkelijk een opdc wordt ingericht en hoe deze vorm krijgt, bepaalt het samenwerkingsverband zelf. Zij zal naar verwachting alleen het inrichten van een opdc overwegen wanneer dat voor de volledigheid van zijn ondersteuningsaanbod nodig is. Samen met de mogelijkheden op het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs heeft een samenwerkingsverband hiermee naar verwachting de ruimte die nodig is om voor alle leerlingen een passende plek in het onderwijs te organiseren.

Ten aanzien van de tweede overweging is het niet wenselijk om precieze prijsafspraken in regelgeving vast te leggen. De onderlinge afspraken moeten maatwerk kunnen zijn. Uiteraard kunnen de PO-Raad en Lecso richtlijnen opnemen in bijvoorbeeld het referentiekader, zoals het betalen per week.

Wat betreft de derde overweging komt de regering tot een andere belangenafweging. In dit besluit is geregeld dat leerlingen die voor een heel korte tijd moeten verblijven in een residentiële instelling en gedurende die periode onderwijs volgen op de school die aan deze instelling is verbonden, ingeschreven kunnen blijven staan op de school waar zij voor de residentiële plaatsing onderwijs volgden. Het doel hiervan is dat de administratieve lasten voor de beide betrokken scholen zo min mogelijk zijn en dat de school van herkomst betrokken blijft bij de leerling gezien de korte verblijfsduur van de leerling op de residentiële instelling. Om die reden is er voor de termijn van drie maanden gekozen. Wanneer de leerling langer op de instelling verblijft, geldt dit argument niet meer. Dan moet de leerling worden overgeschreven van de ene naar de andere school. Een dbc heeft betrekking op een ziekenhuisbehandeling en heeft als doel de kosten voor deze behandeling te benoemen. Dit heeft geen inhoudelijke aansluiting met het onderwijs en is daarom niet vergelijkbaar met de voorwaarden uit dit besluit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Dit onderdeel breidt het opschrift van Hoofdstuk IIIb van het Besluit bekostiging WPO uit met de term orthopedagogisch-didactische centra.

Artikel I, onderdeel B

In artikel I, onderdeel B, worden in het Besluit bekostiging WPO ten eerste de voorwaarden voor de oprichting van een opdc in het primair onderwijs toegevoegd en vastgesteld. In het nieuwe artikel 34.10, eerste lid, is geregeld dat het samenwerkingsverband een opdc in het ondersteuningsplan vermeldt. Door dit op te nemen in het ondersteuningsplan is zichtbaar welke samenwerkingsverbanden gebruik maken van deze voorziening en welke ondersteuning hiermee wordt geboden. Verwacht wordt dat in dit ondersteuningsplan ook wordt aangegeven welke leerlingen in aanmerking komen voor deze tijdelijke onderwijsvoorziening binnen het samenwerkingsverband.

Het tweede lid bepaalt dat leerlingen die zijn ingeschreven bij een school in het primair onderwijs gedurende hoogstens een half jaar het onderwijsprogramma mogen volgen bij een opdc. Deze termijn kan eenmalig met maximaal een half jaar worden verlengd. Deze voorwaarde over de maximale verblijfsduur die aan het opdc po is gesteld wijkt af van de voorwaarde die aan het opdc vo is gesteld. In het algemene deel van deze toelichting is de maximale verblijfsduur in het opdc po reeds toegelicht.

In het derde lid is de voorwaarde gesteld aan de bevoegdheids- en bekwaamheidseisen van de leraren die werkzaam zijn op een opdc primair onderwijs. Artikel 3 van de WPO stelt de bevoegdheidseisen en artikel 32a van de WPO de bekwaamheidseisen vast. Hiermee kan de educatieve en pedagogische kwaliteit van het gegeven onderwijs worden bewaakt en wordt het risico op een achterstand van de leerlingen verkleind.

Artikel I, onderdeel B en artikel II, onderdeel B

In artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B, worden de voorwaarden voor het meetellen van de onderwijstijd van leerlingen die een deel van het onderwijs volgen op een andere school dan de school waarop zij zijn ingeschreven vastgesteld. In het algemene deel van de toelichting zijn de situaties beschreven waarin voor leerlingen deze mogelijkheid een oplossing kan bieden en waarin de onderwijstijd mag mee tellen voor het aantal uren onderwijs dat deze leerling ten minste moet ontvangen.

In het eerste lid wordt de eis gesteld dat een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken bevoegd gezagsorganen wordt gesloten. Hierin moeten in elk geval de onderdelen, genoemd in het tweede en derde lid, in elk geval worden uitgewerkt. Deze onderdelen gaan over de termijn waarbinnen de leerling het onderwijs op de andere school volgt, het deel van het onderwijsaanbod, het aantal lesuren per week per vak/onderwijsactiviteit en de aanwezigheid van een leraar van de school en andere begeleiding van de leerling.

Ook worden afspraken gemaakt over eventuele verrekeningen van personele of materiële kosten. Afspraken over personele of materiële kosten hoeven niet te worden gemaakt wanneer het gaat om scholen die zijn verbonden aan een justitiële jeugdinrichting of een gesloten accommodatie als bedoeld in de Jeugdwet. Voor deze scholen is een plaatsbekostiging vanuit het rijk geregeld.

Wanneer er sprake is van symbiose tussen scholen (of scholengemeenschappen in het voortgezet onderwijs) die onderdeel uitmaken van hetzelfde bevoegd gezag, dan moet, zo bepaalt het vierde lid, dat bevoegd gezag de onderwerpen die in het tweede lid of derde lid zijn genoemd, regelen op een manier die voor beide betrokken scholen (of scholengemeenschappen) duidelijk is. Deze scholen hoeven geen overeenkomst te sluiten, want ze behoren immers tot hetzelfde bevoegd gezag.

Artikel II, onderdeel A

Dit onderdeel betreft een technische aanpassing, waarmee artikel 7 in overeenstemming is gebracht met onderhavig besluit. Het nieuwe artikel 7c is immers een uitzondering op artikel 7, eerste lid.

Artikel III

De inwerkingtredingsdatum van dit besluit is 1 augustus 2016. De termijn tussen publicatie en inwerkingtreding van dit besluit is iets korter dan de gebruikelijke twee maanden. De samenwerkingsverbanden po zijn gebaat bij een spoedige inwerkingtreding, zodat ze weten aan welke voorwaarden de opdc’s po moeten voldoen. Voor de bevoegde gezagsorganen in primair en voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs is het van belang om zo spoedig mogelijk te weten onder welke voorwaarden de onderwijstijd van leerlingen die een deel van het onderwijs volgen op een andere school of instelling mag meetellen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken I, 2012–2013, 32 812 / 33 106, nr. K.

X Noot
2

Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2011, 533) en Besluit van 12 februari 2014 (Stb. 2014, 95).

X Noot
3

Kamerstukken I, 2012–2013, 33 106, nr. Q.

X Noot
4

Wet van 1 april 2015 (Stb. 2015, 150).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven