Besluit van 14 maart 2016, houdende wijziging van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen inzake het uitvoeren van aanbevelingen uit de evaluatie en rapportages over het besluit

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 juli 2015, kenmerk 772937-137298-VGP;

Gelet op de artikelen 4 eerste lid, 5, tweede lid, en 14 van de Warenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 augustus 2015, nummer W13.15.0224/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 maart 2016, kenmerk 823912-140394-VGP;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt «bijlage I, II, III» vervangen door «bijlage I en II».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. gelijkgesteld certificaat: een krachtens artikel 19d aangewezen certificaat.

B

In artikel 3 eerste lid, onder c, wordt de puntkomma aan het einde van de zin vervangen door een punt.

C

In artikel 5, tweede lid, wordt «in zoverre vermoed» vervangen door «vermoed».

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien zich een situatie als bedoeld in artikel 10a, tweede lid, voordoet, wordt het attractietoestel volgens bij ministeriële regeling te stellen regels bij de eerst of eerstvolgende keuring van een uniek nummer voorzien.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld waarin wordt bepaald welke attractietoestellen periodiek worden gekeurd door een aangewezen instelling. Bij ministeriële regeling kunnen voorts schema's ter bepaling van de keuringsfrequentie voor attractietoestellen worden vastgesteld.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarin voor speeltoestellen wordt bepaald op welke wijze speeltoestellen periodiek worden gekeurd. Indien op grond van de eerste volzin geen regels zijn gesteld ten aanzien van de keuringsfrequentie van speeltoestellen worden speeltoestellen eenmalig gekeurd door een aangewezen instelling.

F

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 9, tweede lid, onderdeel c, door een punt, vervalt onderdeel d.

G

Artikel 10, tweede lid komt luiden:

  • 2. Bij de tweede en volgende keuringen van attractie- en speeltoestellen vindt geen beoordeling van het technisch constructiedossier plaats. Uitgezonderd zijn typegekeurde speeltoestellen. Hiervan worden de technisch constructiedossiers volgens bij ministeriële regeling te stellen regels periodiek opnieuw beoordeeld.

H

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «derde lid» vervangen door «tweede lid».

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Attractietoestellen worden door de aangewezen instelling volgens bij ministeriële regeling te stellen regels van een uniek nummer voorzien voor zover artikel 6, tweede lid, niet van toepassing is.

I

In artikel 11 wordt «in het bij het toestel behorende logboek» vervangen door »en verstrekt deze aan de aanvrager».

J

Artikel 14, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De beheerder van een attractie- of speeltoestel toont met een actueel dossier aan dat aan de beheersverplichting, bedoeld in artikel 15, eerste lid, is voldaan.

K

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft beschikt over een geldig certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een daarmee gelijkgesteld certificaat.

L

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

Degene die een speel- of attractietoestel voorhanden heeft, bewaart de documenten bedoeld in artikel 11 die voor het toestel tijdens de eerste keuring zijn afgegeven gedurende de levensduur van het toestel. Documenten voor de daaropvolgende keuringen worden tenminste bewaard tot keuringsdocumenten van de volgende keuring afgegeven zijn.

M

Na artikel 19c wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 19d

  • 1. Met een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, wordt gelijkgesteld een certificaat afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden.

  • 2. Onze Minister kan een certificaat van een in het eerste lid bedoelde instelling aanmerken als gelijkgesteld certificaat, indien is voldaan aan de voorwaarden gesteld in het eerste lid, en de artikelen 19 en 19c, eerste lid.

N

De artikelen 21, 22, 23 en 26 vervallen.

O

In artikel 25 wordt « Regionale Inspectie Gezondheidsbescherming ’s-Hertogenbosch» vervangen door «Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit».

P

Bijlage III vervalt.

ARTIKEL II

Rubriek C-39 van de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

1. Omschrijving C-39.4.2 vervalt

2. Omschrijving 39.4.1. komt te luiden:

C-39.4.4

art. 3a jo art. 8, lid 1

€ 525

€ 1.050

3. Omschrijving C-39.7.1 komt te luiden:

C-39.7.1

art. 3a jo. art. 14, eerste lid

€ 525

€ 1.050

4. Omschrijving C-39.7.2 komt te luiden:

C-39.7.2

art. 3a jo. art. 14, tweede lid

€ 525

€ 1.050

5. Na omschrijving C-39.7.2 wordt een omschrijving ingevoegd, luidende:

C-39.7.3

Art. 3a jo. art. 14a

€ 525

€ 1.050

ARTIKEL III

De volgende besluiten worden ingetrokken:

1. Besluit van 28 augustus 2008, houdende wijziging van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS) teneinde regels te stellen over de beschikbaarheid van documenten voor de keuring van oudere attractietoestellen (Stb. 2008, 388).

2. Besluit van 15 januari 2010, houdende wijziging van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (Stb. 2010, 23) wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 14 maart 2016

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Uitgegeven de zevende april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Op 4 juli 2012 zijn de rapportages over het functioneren van de op grond van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (hierna: WAS) aangewezen keuringsinstellingen en de evaluatie van het WAS naar beide Kamers verzonden (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 XVI, nr. 191). Hieruit komen enkele aanbevelingen voort die zijn overgenomen. Voor een aantal van die aanbevelingen is het nodig het WAS aan te passen. Dit besluit geeft daar uitvoering aan.

Het gaat om een viertal wijzigingen. Ten eerste is de verplichting voor de beheerder van een attractie- of speeltoestel om een logboek bij te houden vervallen. Ten tweede wordt verduidelijkt hoe een certificaat als gelijkgesteld certificaat kan worden aangemerkt. Ten derde is de eis opgenomen dat ook dienstverleners die tijdelijk hun diensten in Nederland aanbieden in het bezit moeten zijn van een certificaat voor hun attractie- of speeltoestel. Dit certificaat is afkomstig van een aangewezen instelling of van een instelling die een gelijkgesteld certificaat kan afgeven. Ten vierde wordt het mogelijk gemaakt bij ministeriële regeling aangewezen attractie- of speeltoestellen periodiek te keuren. In het artikelsgewijze deel worden deze wijzigingen nader toegelicht.

Regeldruk en overige bedrijfseffecten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor administratieve lasten of nalevingskosten.

De verplichting voor een beheerder van een attractie- of speeltoestel om een logboek bij te houden is weliswaar vervallen, maar omdat de administratieve lasten die samenhingen met deze verplichting al verwaarloosbaar waren, zijn de kwantitatieve gevolgen van het onderhavige besluit nihil.

Het vervallen van de logboekverplichting levert wel een bijdrage aan het wegnemen van de ervaren regeldruk, die vanuit het perspectief van de ondernemer minstens zo belangrijk is. Met het doorvoeren van de onderhavige wijziging voert de ondernemer immers zelf de regie over de wijze waarop onderhoud wordt gepleegd en transparant wordt gemaakt.

Regulier Overleg Warenwet

Het ontwerp van dit besluit is op 24 april 2013 besproken met de deelnemers aan het Regulier Overleg Warenwet (ROW)1. Tijdens dit overleg hebben een aantal aangewezen keuringsinstanties er voor gepleit de logboekverplichting te handhaven. Reden daarvan is dat dit logboek een op goede wijze invulling zou geven aan de in artikel 15 van het WAS neergelegde zorgplicht en hierdoor achteraf aantoonbaar is wat er in het verleden is gebeurd. Naar aanleiding van deze opmerking is in de toelichting bij onderdelen F, I, J en P het belang van de zorgplicht benadrukt. Daarnaast is de bewaartermijn van documenten van keuringen die volgen op een eerste keuring aangepast.

Dergelijke documenten moeten gedurende de levensduur van het attractietoestel tenminste twee jaar bewaard worden. De termijn van twee jaar is naar aanleiding van de reacties van de keuringsinstanties opnieuw aangepast (zie hieronder).

Keuringsinstanties

Op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) hebben de keuringsinstanties een schriftelijke reactie gegeven op het ontwerpbesluit. Naar aanleiding van de notulen van 16 oktober 2014 zijn het ontwerpbesluit en de nota van toelichting op de volgende punten aangepast. In artikel 8.1 is een verwijzing naar de ministeriële regeling opgenomen. In artikel 16 is de bewaartermijn van twee jaar vervangen door de verplichting om keuringsdocumenten tenminste te bewaren tot keuringsdocumenten van de eerstvolgende keuring zijn afgegeven. In de nota van toelichting is onderaan onderdeel D en H toegevoegd dat de verplichting om een uniek nummer aan te brengen niet voor speeltoestellen geldt, omdat speeltoestellen over het algemeen op een vaste locatie staan en daarmee de traceerbaarheid geen issue is.

Tweede Regulier Overleg Warenwet

Op 2 december 2015 zijn de wijzigingsvoorstellen opnieuw voorgelegd aan de leden van het ROW met het verzoek hier schriftelijk op te reageren. Naar aanleiding van de ontvangen reacties is een aantal tekstuele wijzigingen ter verduidelijking doorgevoerd. Ook is een paar inhoudelijke veranderingen aangebracht. Zo is bijvoorbeeld bij de eis dat het unieke nummer op het certificaat van goedkeuring vermeld moet worden, in de nota van toelichting toegevoegd dat een gelijkwaardige oplossing toegestaan is. Alle vragen en antwoorden zijn schriftelijk teruggekoppeld aan de leden van het ROW.

Notificatie

Het besluit is gemeld aan de Commissie van de Europese Unie, ter voldoening aan artikel 16 van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204). De Commissie heeft naar aanleiding van deze melding verzocht om in de toelichting de procedure voor de beoordeling van een gelijkgesteld certificaat, de vereisten daarvoor en de daarbij behorende bewijslast en beslistermijn te verduidelijken. De regering heeft hiertoe de nota van toelichting aangevuld.

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 1 is de definitie van gelijkgesteld certificaat opgenomen. Er is een aantal verschillen tussen een gelijkgesteld certificaat en een certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling. De instelling die een gelijkgesteld certificaat mag afgeven is geen aangewezen instelling op grond van artikel 7a van de Warenwet en de keuring die wordt uitgevoerd is geen keuring zoals neergelegd in het WAS. Daarnaast zal het hier steeds gaan om een instelling die buiten het Nederlandse grondgebied is gevestigd. De overeenkomst is dat het vereiste beschermingsniveau bij zowel het certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling als bij een gelijkgesteld certificaat is geborgd. De Minister van VWS beoordeelt of hiervan sprake is. In onderdeel M wordt hier verder op ingegaan.

Onderdeel C

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de terminologie in dit artikel aan te laten sluiten bij overige warenwetbesluiten. De woorden in zoverre zijn daarom vervallen. Inhoudelijk verandert dit artikel niet.

Onderdelen D en H

In de artikelen 6 en 10a van het WAS is in het nieuwe tweede onderscheidenlijk vierde lid de verplichting opgenomen om attractietoestellen een uniek nummer te geven. Vaak zal deze verplichting door de aangewezen instelling worden uitgevoerd tijdens de eerste keuring van een attractietoestel. Deze eerste keuring vindt plaats voordat het toestel in gebruik mag worden genomen. Attracties van een eenvoudig ontwerp die volgens een goedgekeurd type zijn vervaardigd hoeven geen eerste keuring te ondergaan voordat zij in gebruik mogen worden genomen. Hierdoor kan een aangewezen instelling pas na een jaar, bij de periodieke keuring, een uniek nummer aanbrengen. In deze gevallen wordt dit nummer daarom aangebracht door de fabrikant of de importeur.

Het toekennen van een dergelijk uniek nummer aan een attractietoestel heeft voordelen voor de herleidbaarheid van attractietoestellen. Ten eerste kan in de Nadere regels attractie- en speeltoestellen hierdoor de verplichting worden opgenomen voor de aangewezen instelling om dit nummer niet alleen op de attractie, maar ook op het certificaat van goedkeuring en het merk van goedkeuring te vermelden dan wel een gelijkwaardige oplossing hiervoor te kiezen. De herleidbaarheid van het attractietoestel tot zowel het certificaat als het merk van goedkeuring is dan geborgd. Dit vereenvoudigt het toezicht op de naleving van het WAS. Ten tweede wordt er door de NVWA gewerkt aan een database. In deze database zal naast het unieke nummer van de attractie worden vermeld of deze is goedgekeurd en op welke datum een nieuwe keuring moet plaatsvinden. Dit maakt het voor derden, bijvoorbeeld gemeenten waar kermissen plaatsvinden, eenvoudig om te controleren of het attractietoestel een geldige keuring heeft ondergaan.

Voor speeltoestellen geldt de verplichting om een uniek nummer aan te brengen niet, omdat speeltoestellen over het algemeen op een vaste locatie staan en daarmee de traceerbaarheid geen issue is.

Onderdeel E

Een certificaat van goedkeuring voor een speeltoestel heeft een onbeperkte geldigheidsduur. De eisen die aan speeltoestellen worden gesteld veranderen echter wel. Deze eisen worden vaak scherper en de toestellen daardoor veiliger. De onbeperkte geldigheidsduur van het certificaat kan er daarom toe leiden dat er toestellen op de markt worden gebracht die niet meer voldoen aan deze veranderde veiligheidsnormen. Door deze wijziging is het mogelijk om voor speeltoestellen een periodieke keuring in te voeren. Bij ministeriële regeling kunnen op grond van artikel 8 van het WAS over de geldigheidsduur van certificaten en merken van goedkeuring van attractie- en speeltoestellen nadere regels worden gesteld.

Onderdelen F, I, J en P

Op 22 december 2011 is door Actal een brief verzonden aan de Minister van VWS waarin wordt aangegeven dat zij signalen hebben ontvangen uit de branche dat logboeken die beheerders van attractie- en speeltoestellen bij houden op grond van het WAS geen bijdrage leveren aan de veiligheid van attractie- en speeltoestellen. Actal heeft hiernaar gekeken en is van mening dat de verplichting tot het bijhouden van een logboek kan vervallen. In de brief van 4 juli 2012 die aan de Kamers is verstuurd wordt aangekondigd dat deze logboekverplichting inderdaad zal vervallen. Deze verplichting was neergelegd in artikel 14 van het WAS. Deze onderdelen zorgen ervoor dat artikel 14, bijlage III en de verwijzingen in andere artikelen naar dit logboek, zijn vervallen of gewijzigd. Artikel 15, eerste lid, van het WAS krijgt hierdoor een meer zelfstandige betekenis. In artikel 15, eerste lid, van het WAS is de verplichting vastgelegd voor degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, zorg te dragen dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat. De ondernemer heeft hier dus een zorgplicht voor het veilig functioneren van een attractie- of speeltoestel. Deze zorgplicht begint bij installatie van het toestel met verantwoord installeren en monteren, beproeven en toepassen van de benodigde beveiligingsvoorzieningen en benodigde opschriften. Voorts dient de eigenaar of houder door inspecties en onderhoud zorg te dragen dat het toestel veilig blijft. Voor nadere uitleg over de invulling van deze zorgplicht en de manier waarop de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) beoordeelt of aan deze zorgplicht is voldaan wordt verwezen naar de toelichting op artikel 15 (Stb. 1996, 474, p.31 en 32).

Het staat ondernemers vrij om gebruik te blijven maken van een logboek om aan te tonen dat aan de verplichtingen gesteld bij artikel 15 is voldaan. Dit logboek kan deel uitmaken van het dossier dat moet worden bijgehouden op grond van artikel 14, tweede lid.

In artikel 24 wordt gesteld dat de artikelen 6, 7, derde lid, 8, tweede lid, en 14, eerste lid, niet van toepassing zijn op speeltoestellen die reeds in gebruik zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit. Dit heeft betrekking op speeltoestellen die vóór de inwerkingtreding van het WAS in 1997 in gebruik waren.

Onderdelen K en M

In onderdeel K is de verplichting neergelegd voor degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft over een geldig certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat te beschikken. Deze verplichting geldt ook voor tijdelijke dienstverleners afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel de EER.

Het moeten voldoen aan deze eis kan worden gezien als een handelsbelemmering. Artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat beperkingen die aan dienstverleners worden opgelegd in beginsel verboden zijn. Een dergelijke eis mag daarom niet zomaar worden opgelegd en behoeft rechtvaardiging. Meer specifiek zal bezien moeten worden of deze eis voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden op grond van de Dienstenrichtlijn2. In dit geval is artikel 16 relevant. Hierin wordt bepaald dat het vrij verkeer van diensten niet mag worden beperkt als de eis discriminerend is en niet voldaan wordt aan de eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid.

Deze eis is niet discriminerend, omdat de werking ervan niet verschilt ten aanzien van ondernemers van buiten Nederland met die ten aanzien van Nederlandse ondernemers. Deze eis is bovendien noodzakelijk uit oogpunt van de bescherming van de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen. Als de houder van een attractie- of speeltoestel die zijn diensten tijdelijk in Nederland verleent geen certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat kan overhandigen is onduidelijk of dit toestel voldoende veilig is. Verder is deze eis evenredig. Ten eerste omdat het nagestreefde doel kan worden bereikt. Door het kunnen overleggen van een certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat is immers bewijs geleverd dat het veiligheidsniveau of gelijkwaardige veiligheidsniveau is geborgd. Ten tweede, omdat deze eis niet verder gaat dan nodig is om het gestelde doel te bereiken. Meer eisen dan het hebben van een certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat worden niet aan een tijdelijke dienstverlener gesteld, omdat dat als onevenredig wordt gezien. Eisen als het hebben van een (Nederlandstalige) gebruiksaanwijzing of een merk van goedkeuring blijven daarom ook nu uitgezonderd voor tijdelijke dienstverleners.

Bovenstaande betekent dat een eigenaar of houder van een attractie- of speeltoestel die geen certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat kan overleggen geen toegang heeft tot de Nederlandse markt. De eigenaar of houder van een attractie- of speeltoestel moet in dat geval eerst langs een aangewezen instelling volgens de procedures, die ook voor een eigenaar of houder van een attractie- of speeltoestel gelden, die in Nederland is gevestigd. In geval van een gelijkgesteld certificaat dat is afgegeven door een bevoegde instantie buiten Nederland beoordeelt de aangewezen instelling in Nederland of het certificaat een vergelijkbaar beschermingsniveau biedt. Op grond van artikel 19, tweede lid, van het WAS zijn in de Nadere regels attractie- en speeltoestellen in bijlage I de vereisten geformuleerd, waaraan een aangewezen instelling moet voldoen. Deze vereisten zijn weliswaar formeel niet van toepassing op een instelling die buiten Nederland certificaten afgeeft, maar zijn inhoudelijk wel aanwijzingen om te toetsen of een buitenlands certificaat kan worden gelijk gesteld met een in Nederland afgegeven certificaat en het bepalen van een gelijkwaardig beschermingsniveau.

Indien een certificaat, anders dan een certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat, aanwezig is worden vergelijkbare testen die in een andere lidstaat zijn uitgevoerd niet opnieuw gedaan.

Ten aanzien van de beslistermijn voor de beoordeling van een gelijkwaardig certificaat geldt, conform artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht, in beginsel een beslistermijn van maximaal acht weken.

Onderdeel L

In onderdeel L is bepaald dat de in artikel 11 bedoelde documenten, de voor het veilig gebruik relevante conclusies van de keuring en de geldigheidsduur van het certificaat of merk van goedkeuring, die voor de eerste keuring van een attractietoestel zijn afgegeven worden bewaard gedurende de levensduur van het toestel. Voor zover het de eerste keuring betreft moeten dergelijke documenten gedurende de levensduur van het attractietoestel worden bewaard. Voor zover het keuringen daarna betreft moeten de documenten tenminste bewaard worden tot keuringsdocumenten van de volgende keuring afgegeven zijn.

Onderdeel M

Deze wijziging verduidelijkt dat het voor instellingen die in een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte – niet zijnde Nederland – dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, zijn gevestigd, mogelijk is om een certificaat als gelijkgesteld certificaat aan te laten merken. Een aanvraag hiertoe wordt ingediend bij de Minister van VWS. Bij de beslissing om een certificaat als een gelijkgesteld certificaat aan te merken wordt ten eerste gekeken of de instelling voldoet aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 19 en 19c, eerste lid, van het WAS. Ten tweede wordt gekeken of door de keuring een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt gegarandeerd.

Certificaten van goedkeuring van aangewezen instellingen en gelijkgestelde certificaten worden door de NVWA geaccepteerd. Van belang is wel dat het gelijkgestelde certificaat overeenkomt met de in de andere staat bepaalde geldigheidstermijn.

Voor de duidelijkheid wordt hier opgemerkt dat de artikelen 4 en 4a van de Nadere regels attractie- en speeltoestellen niet van toepassing zijn op instellingen die een gelijkgesteld certificaat afgeven. In artikel 4 is geregeld dat aangewezen instellingen aan bepaalde, in een bijlage neergelegde, eisen moeten voldoen. In artikel 4a is geregeld welke onderwerpen tenminste in het jaarverslag van de aangewezen instelling worden behandeld. Deze artikelen zijn niet van toepassing op instellingen die gelijkgestelde certificaten afgeven, omdat dit geen instellingen zijn die op grond van artikel 7a van de Warenwet zijn aangewezen.

Onderdeel N

Het inmiddels uitgewerkte overgangsrecht in de artikelen 21, 22 en 23 is vervallen. Daarnaast is artikel 26 vervallen. In artikel 26 van het WAS is de verplichting van de Minister van VWS opgenomen om binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het WAS aan de Staten-Generaal een verslag te zenden over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk. Aan deze verplichting is voldaan (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200-XVI, nr. 267). Deze bepaling kan daarom vervallen.

Artikel II

Bij artikel II van dit besluit is een in verband met artikel I, onderdelen E, I en J, noodzakelijke wijziging in de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten aangebracht.

Artikel III

Beide wijzigingsbesluiten zijn ingetrokken, omdat deze zijn uitgewerkt.

Artikel IV

Bij de inwerkingtreding van dit besluit is gekozen voor een inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat met name onderdeel E pas in werking treedt op het moment dat de daarop gebaseerde ministeriële regeling ook in werking treedt. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat een periodieke keuring altijd verplicht blijft.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Aan het ROW nemen vertegenwoordigers deel van ondernemers (industrie en handel), van consumenten, van ministeries (met name van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en van Economische Zaken), van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, en van branche-organisaties

X Noot
2

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 36).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven