Besluit van 21 januari 2015, houdende wijziging van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en het Waterschapsbesluit in verband met het opnemen van informatie in de toelichting op de balans indien financiële derivaten worden gehanteerd en enkele andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van (19 december 2014, 2014-0000677621);

Gelet op de artikelen 190 van de Provinciewet, 186 van de Gemeentewet en 98a, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 januari 2015, No.W04.14.0484/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van (16 januari 2015, 2015-0000027717);

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

k. niet-effectieve positie:

situatie waarin de onderliggende waarde en looptijd van een financieel derivaat niet overeenkomt met de financieringsbehoefte waar het derivaat betrekking op heeft.

B

Artikel 53 komt te luiden:

Artikel 53

In de toelichting op de balans wordt vermeld;

  • a. de niet in de balans opgenomen belangrijke financiële verplichtingen waaraan de provincie of de gemeente voor toekomstige jaren is verbonden, en

  • b. indien de provincie of de gemeente financiële derivaten hanteert, per derivaat:

    • 1°. de naam en rating van de financiële onderneming waarbij het derivaat is afgesloten;

    • 2°. het type en de belangrijkste kenmerken van het derivaat en de hoogte en de looptijd van de financieringsbehoefte waaraan het derivaat kan worden toegerekend, en

    • 3°. in het geval van een niet-effectieve positie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, in welk opzicht daarvan sprake is, de maatregelen die zijn genomen om die positie ongedaan te maken en de termijn die daarvoor naar verwachting nodig is.

C

In artikel 75 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid worden de onderdelen g tot en met k geletterd h tot en met l.

2. Er wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd, luidende:

  • g. een lid werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu;

3. In het zesde lid komen de onderdelen f tot en met k te luiden:

  • f. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu voor het lid, bedoeld in het derde lid, onder g;

  • g. Onze Minister van Financiën voor het lid, bedoeld in het derde lid, onder h;

  • h. het CBS voor het lid, bedoeld in het derde lid, onder i;

  • i. het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants voor de leden, bedoeld in het derde lid onder j;

  • j. de Vereniging van Gemeentesecretarissen voor het lid, bedoeld in het derde lid onder k;

  • k. de Vereniging van Griffiers voor het lid, bedoeld in het derde lid onder l.

4. In het achtste lid wordt «zesde lid, onder a tot en met j» vervangen door: zesde lid, onder a tot en met k.

ARTIKEL II

Het Waterschapsbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet financiering decentrale overheden, op vaste schulden;

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien een waterschap een financieel derivaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, hanteert, wordt in de toelichting op de balans in ieder geval vermeld:

    • a. de naam en rating van de financiële onderneming waarbij het derivaat is afgesloten;

    • b. het type en de belangrijkste kenmerken van het derivaat en de hoogte en de looptijd van de financieringsbehoefte waaraan het derivaat kan worden toegerekend; en,

    • c. in het geval van een niet-effectieve positie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, in welk opzicht daarvan sprake is, de maatregelen die zijn genomen om die positie ongedaan te maken en de termijn die daarvoor naar verwachting nodig is.

B

Artikel 4.58 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet financiering decentrale overheden, op kortlopende geldleningen;

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien een waterschap een financieel derivaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, hanteert, wordt in de toelichting op de balans in ieder geval vermeld:

    • a. de naam en rating van de financiële onderneming waarbij het derivaat is afgesloten;

    • b. het type en de belangrijkste kenmerken van het derivaat en de hoogte en de looptijd van de financieringsbehoefte waaraan het derivaat kan worden toegerekend; en

    • c. in het geval van een niet-effectieve positie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, in welk opzicht daarvan sprake is, de maatregelen die zijn genomen om die positie ongedaan te maken en de termijn die daarvoor naar verwachting nodig is.

C

Na artikel 4.61 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.61a

In de toelichting op de balans wordt vermeld:

  • a. het drempelbedrag voor het begrotingsjaar waarover verantwoording wordt afgelegd; en

  • b. voor ieder kwartaal van dat jaar, het bedrag aan middelen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet financiering decentrale overheden, dat in het kader van het drempelbedrag door het waterschap buiten ’s Rijks schatkist is aangehouden.

D

In artikel 4.66, tweede lid, tweede volzin, wordt «In de vervaardigingsprijs wordt opgenomen» vervangen door: In de vervaardigingsprijs kan worden opgenomen.

E

In artikel 4.67, zesde lid, wordt «artikel 4.41, eerste lid, onderdelen c en d» vervangen door: artikel 4.41, eerste lid, onderdelen c tot en met f.

F

Na paragraaf 8 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 9. Commissie besluit begroting en verantwoording

Artikel 4.76
  • 1. De commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, bedoeld in artikel 75 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van hoofdstuk 4 van dit besluit.

  • 2. Artikel 75, tweede lid, aanhef, laatste zin, en de onderdelen a en c, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 21 januari 2015

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de zesde februari 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Bij brief van 17 september 2013 heeft de Minister van Financiën het Beleidskader inzake het gebruik van financiële derivaten door (semi) publieke instellingen (hierna: beleidskader) naar de Tweede Kamer gezonden.1 Het beleidskader is een uitwerking van het overkoepelende kabinetsbeleid op dit terrein dat er op gericht is het gebruik van derivaten te beperken tot producten die ertoe strekken (opwaartse) renterisico’s bij investeringen te beheersen. Het beleidskader bevat de algemene uitgangspunten voor het gebruik van derivaten door (semi) publieke instellingen en zullen door de vakministers worden geconcretiseerd in sectorale regelgeving.

Het gebruik van derivaten door medeoverheden is geregeld in de Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido) en de daarop gebaseerde Regeling uitzettingen derivaten decentrale overheden (hierna: Ruddo). Deze regels, samen met de voorschriften ten aanzien van de financieringsfunctie in de paragraaf financiering in de begroting en het jaarverslag2, geven reeds in hoge mate invulling aan de uitgangspunten uit het beleidskader met betrekking tot de inrichting van de organisatie, het toezicht op en de verantwoording van het prudent gebruik van derivaten.

De gevolgen van het beleidskader voor de medeoverheden zijn, gelet op hun bijzondere positie, voorwerp van overleg geweest met alle vertegenwoordigers van de medeoverheden3. In het overleg is geconcludeerd dat de regelgeving voor de decentrale overheden op de meeste punten reeds in overeenstemming is met de uitgangspunten van het beleidskader, maar dat het wenselijk is om in de Ruddo nader invulling te geven aan de wettelijke norm van prudent gebruik en in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en het Waterschapsbesluit te bepalen dat in de verslaglegging aandacht wordt besteed aan het gebruik van derivaten.

De relevantie en inhoud van de nadere invulling van de Ruddo zal, vanwege de relatie met betrekking tot verslaglegging, in de tweede paragraaf aan de orde komen. Vervolgens wordt in de derde paragraaf de bestaande regelgeving ten aanzien van de interne organisatie en de verantwoording met betrekking tot het gebruik van derivaten behandeld. Paragraaf 4 gaat in op de onderhavige wijziging van het BBV en het Waterschapsbesluit. De paragrafen 5 en 6 gaan in op de administratieve lasten respectievelijk de consultatie van het onderhavige besluit.

1.2. Wijzigingen Ruddo tot nadere invulling van het prudent gebruik van derivaten

Het BBV en het Waterschapsbesluit (hoofdstuk 4) bevatten regels met betrekking tot de inrichting van de begroting en de jaarstukken. Ze bevatten echter geen specifieke regels over het gebruik van derivaten. De informatie die met betrekking tot het prudent gebruik en de kenmerken van derivaten moet worden opgenomen in de verslaglegging zijn opgenomen in de Ruddo. Daarin wordt, om de risico’s die aan het gebruik van derivaten verbonden kunnen zijn te beperken, de wettelijke norm tot het prudent gebruik van derivaten nader ingevuld. Deze nadere invulling houdt in dat geen risicovolle derivaten mogen worden gebruikt, dat geen niet-effectieve posities mogen worden ingenomen en, indien zij ontstaan, worden opgeheven. Daarnaast wordt eveneens geregeld dat bij het afsluiten van derivaten geen eenzijdige bepalingen worden opgenomen die uitsluitend nadelige gevolgen hebben voor medeoverheden.

1.3 Relevante regelgeving inzake de interne organisatie en over de verantwoording van het gebruik van derivaten

1.3.1 De inrichting van de financiële organisatie

De algemene besturen van de medeoverheden zijn verantwoordelijk voor het bij verordening vaststellen van de – beleidsmatige en kaderstellende – uitgangspunten voor het financiële beleid, alsook voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie.4 Hieronder vallen ook regels over de financieringsfunctie. Voor de financieringsfunctie gelden, net als voor de andere onderdelen van het financiële beheer, dezelfde voorwaarden: controleerbaarheid, functiescheiding, een duidelijke toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De algemene besturen van de medeoverheden stellen ook de uitgangspunten voor het treasurybeleid vast.

De dagelijks besturen van de medeoverheden zijn verantwoordelijk voor het beleidsmatig inkaderen en de uitvoering van het treasurybeleid en de inrichting van de financiële organisatie. Het is daarbij dus van belang dat de ambtelijke organisatie zo is ingericht dat de taken in verband met de uitvoering, controle en verantwoording van de financieringsfunctie worden uitgevoerd dat deze controleerbaar en rechtmatig worden uitgevoerd. De uitgangspunten in de verordening en de financieringsparagraaf vormen belangrijke toetselementen voor de verantwoording via de jaarstukken.

1.3.2 Verantwoording en toezicht

Via de financieringsparagraaf (respectievelijk artikel 13 van het BBV en artikel 4.18 van het Waterschapsbesluit) in de begroting en de jaarstukken wordt de uitwerking en uitvoering van het treasurybeleid respectievelijk vastgesteld en verantwoord. De paragraaf financiering in de begroting bevat niet alleen het treasurybeleid en wijze van uitvoering maar ook de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille. Dit omvat ook het gebruik van derivaten. Ook dient de financieringsparagraaf in de begroting, in algemene zin, in te gaan op de eisen die de Wet Fido stelt. Er moet niet alleen uit blijken dat de uitvoering van de financieringsfunctie uitsluitend de publieke taak dient, dat wordt voldaan aan de kasgeldlimiet en de renterisiconorm, maar ook dat het beheer van de risico’s, waarvoor derivaten gebruikt kunnen worden, prudent is.5

De financieringsparagraaf wordt zowel in de begroting als het jaarverslag opgenomen. Daardoor worden in de begroting de concrete beleidsvoornemens op gebied van risicobeheer voor de financieringsportefeuille en het treasurybeleid uitgewerkt en in het jaarverslag wordt de realisatie van die voornemens verantwoord. Daarmee is de financieringsparagraaf een belangrijk instrument om de financieringsfunctie transparant te maken voor de horizontale verantwoording en voor het verticale toezicht door de financiële toezichthouder.

1.4 Nadere regels in verband met de verantwoording over het gebruik derivaten

Derivaten zijn financiële verplichtingen die niet op de balans voorkomen. Met betrekking tot verantwoording in de jaarrekening worden in het BBV aan het gebruik van derivaten thans geen eisen gesteld. Het Waterschapsbesluit regelt in de artikelen 4.56 en 4.58 dat in de toelichting op de balans wel de derivaten op vaste schulden en kort lopende leningen worden opgenomen. Een waterschap is derhalve wél gehouden om, indien derivaten worden gebruikt, deze in de toelichting op de balans te specificeren.

In lijn met de nadere invulling die aan het prudent gebruik van derivaten in de Ruddo worden gesteld, is geregeld dat in de toelichting op de balans (dus in de jaarrekening) tenminste de voornaamste kenmerken van gebruikte derivaten worden opgenomen. Zo wordt daarin in ieder geval opgenomen, de naam en rating van de financiële onderneming waarbij het derivaat is afgesloten, het type en de belangrijkste kenmerken van het derivaat alsmede de hoogte en de looptijd van de financieringsbehoefte waaraan het derivaat kan worden toegerekend. De voornaamste kenmerken van een derivaat die moeten worden opgenomen zijn de start- en de afwikkelingsdatum van het financiële derivaat en de lening waarvoor het derivaat is afgesloten, de looptijd van de lening en het derivaat, de onderliggende waarde van het derivaat in relatie tot de lening, de aard van de eventuele contractuele bijstortverplichtingen en eventuele bijzondere clausules van het derivaat.

Wanneer sprake is van een niet-effectieve positie6 dient de toelichting op de balans informatie te bevatten over de aard en reden van de niet-effectieve positie, over de maatregelen die zijn genomen om die ongedaan te maken, de verwachting hoe lang die situatie gaat duren en of er eventueel een nieuw derivaat wordt ingezet om de positie effectief te maken.

Door deze informatie, die het kader van het prudent gebruik van derivaten worden gesteld, door het onderhavige besluit wordt opgenomen in de jaarrekening wordt de verantwoording van het prudent gebruik expliciet onderdeel van de rechtmatigheidscontrole door de accountant.

1.5 Administratieve Lasten

Het onderhavige besluit heeft geen gevolgen voor burgers of bedrijven, maar alleen voor medeoverheden. De wijziging houdt verband met de concretisering van het beleidskader voor zover het de verslaglegging van het gebruik van derivaten in de jaarrekening betreft. De bestuurlijke lasten voortkomend uit deze wijziging zijn beperkt. De verplichting om het gebruik van derivaten in de toelichting op de balans op te nemen is alleen van toepassing indien derivaten worden gebruikt. Medeoverheden maken echter slechts in beperkte mate gebruik van derivaten. Daarnaast betreft het informatie die reeds aanwezig of bekend is bij de medeoverheden. De op te nemen informatie ziet immers op de financiële onderneming waarmee een derivaat is afgesloten en over de kenmerken van het derivaat (zoals onder andere de looptijd en de hoogte van het derivaat). Alleen als er sprake is van een niet-effectieve positie, wordt om aanvullende informatie gevraagd. Dit zijn de maatregelen die genomen worden om de niet-effectieve positie weer ongedaan te maken en de verwachte termijn die daarvoor nodig is.

1.6. Consultatie

Het Interprovinciaal Overleg (IPO) de Unive van Waterschappen (UvW) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn bij de uitwerking van uitgangspunten van het beleidskader in dit besluit en de Ruddo betrokken geweest via deelname in de werkgroep Fido. Het onderhavige besluit is vervolgens nog ter consultatie aan hen voorgelegd. Zowel het IPO als de VNG stemmen in met de voorgestelde wijziging en maken verder geen inhoudelijke opmerkingen.

De UvW merkt in haar reactie een verwijzing naar artikel 75, tweede lid, onderdeel a, van het BBV (zorg dragen voor een document voor de eenduidige interpretatie van het besluit) weinig zinvol te achten, omdat naar aanleiding van de inwerkingtreding van het BBV reeds een document voor de eenduidige interpretatie van dat besluit is opgesteld. In reactie hierop merken wij op dat het document ook door de waterschappen wordt gebruikt en dat niet is beoogd dat de Commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (commissie BBV) een nieuw document zou moeten opstellen. Wel zal voortaan bij wijziging van het document voor het BBV expliciet rekening gehouden dat die uitleg in beginsel ook van toepassing is op hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit en daar aandacht aan wordt besteed.

Voorts wijst de UvW erop dat er in de toelichting meermalen wordt aangegeven dat het vaststellen van een financieringsstatuut een wettelijke verplichting van de decentrale overheden is, terwijl er geen formele verplichting is om dit te doen. De UvW bepleit de toelichting zo aan te passen dat de schijn van het bestaan van een wettelijke verplichting wordt vermeden.

Met het voorliggende besluit wordt alleen geregeld dat medeoverheden voortaan in de jaarrekening specifieke informatie over het gebruik van derivaten opnemen. Voor zover verwezen is naar het financieringsstatuut is dat gedaan in het licht van het feit dat er voor medeoverheden reeds regelgeving is met betrekking tot haar financiering en de financieringsfunctie. Het financieringstatuut maakte aanvankelijk onderdeel uit van de financiële verordening die door de dagelijks besturen moet worden vastgesteld. Dit onderdeel van de verordening is komen te vervallen als gevolg van de bevoegdheidsverdeling binnen het decentraal bestuur na de dualisering. Na de dualisering is de bevoegdheid voor het beheer van de financiële organisatie bij het dagelijks bestuur komen te liggen. De verordenende bevoegdheid van de dagelijks besturen met betrekking tot het stellen van voorschriften ten aanzien van de administratieve organisatie is daarom toen geschrapt7 Het vervallen van dat onderdeel van de financiële verordening laat echter onverlet dat de wettelijke normstelling die ten grondslag lag aan de verplichting een financieringstatuut vast te stellen, de Wet financiering decentrale overheden, onverminderd van toepassing is op medeoverheden. Niettemin hebben wij gevolg gegeven aan de wens van de UvW om in de toelichting het begrip financieringsstatuut te vermijden.

2. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A en onderdeel B

In artikel 4, eerste lid, van de Ruddo wordt geregeld dat medeoverheden geen niet-effectieve positie innemen bij het gebruik van derivaten. Dit maakt onderdeel van het prudent gebruik van derivaten door medeoverheden. Indien een niet-effectieve positie ontstaat dan is een medeoverheid gehouden om die niet-effectieve positie ongedaan te maken en daarvoor maatregelen te treffen. Indien deze situatie zich voordoet zal een openbaar lichaam ingevolge artikel 53, tweede lid, onderdeel c, van het BBV (nieuw) in de toelichting op de balans een aantal zaken opnemen die met de niet-effectieve positie en de afwikkeling daarvan verband houden. Omdat de niet-effectieve positie in de Ruddo wordt gedefinieerd in artikel 1, onderdeel q, en een specifieke betekenis heeft is deze term ook gedefinieerd in het BBV. Welke informatie in dit verband, alsmede ook de overige informatie die met betrekking tot het gebruik van derivaten, moet worden opgenomen in de toelichting op de balans is in het paragraaf 1.4 van het algemeen deel van de nota van toelichting opgenomen.

Artikel I, onderdeel C

In artikel II, onderdeel F, van dit besluit wordt geregeld dat in het Waterschapsbesluit wordt opgenomen dat de commissie BBV aanvullend op de taak genoemd in de onderdelen a en c van het tweede lid van artikel 75 het BBV, ook als taak krijgt zorg te dragen voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit. De samenstelling van de commissie BBV wordt hierop aangepast doordat een vertegenwoordiger van Ministerie van Infrastructuur en Milieu deel gaat uitmaken van de commissie BBV. Zie verder de artikelsgewijze toelichting van Artikel II, onderdeel F.

Artikel II, onderdeel C

Er wordt een nieuw artikel opgenomen in het Waterschapsbesluit, artikel 4.61a, waarin een rapportageverplichting over de benutting van het drempelbedrag, in het kader van het verplicht schatkistbankieren voor openbare lichamen wordt geïntroduceerd. Deze wijziging vloeit voort uit de invoering van het schatkistbankieren in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). Ingevolge artikel 4.61a wordt in de toelichting op de balans het drempelbedrag vermeld voor het begrotingsjaar waarover verantwoording wordt afgelegd en het totaal aan middelen dat, uitsluitend in het kader van het drempelbedrag, per kwartaal van dat jaar door waterschappen buiten ’s Rijks schatkist wordt gehouden. Het drempelbedrag is gedefinieerd als een gemiddeld bedrag per kwartaal. Dat betekent dat het gemiddelde van het bedrag aan overtollige middelen dat waterschappen gedurende het kwartaal elke kalenderdag buiten de schatkist heeft aangehouden niet boven het drempelbedrag mag liggen. De gevolgen van het invoeren van en de wijze waarop het drempelbedrag kan worden benut zijn verder reeds in de toelichting van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden nader toegelicht.8

Doordat in de toelichting op de balans per kwartaal de middelen die buiten ’s Rijks schatkist zijn aangehouden wordt opgenomen wordt inzicht geboden in de wijze waarop het drempelbedrag is benut. In het kader van de verantwoording over de benutting van het drempelbedrag is het voorts van belang dat deze in een onderdeel van de jaarrekening wordt opgenomen, zodat de benutting van het drempelbedrag is onderworpen aan de rechtmatigheidscontrole door de accountant van het waterschap.

Artikel II, onderdeel D

In dit artikel is een discrepantie tussen het BBV en het Waterschapsbesluit weggenomen. Artikel 4.66, derde lid, tweede volzin, bevatte namelijk de verplichting om de rente over het tijdvak van vervaardiging van een vervaardigd actief te verdisconteren in de vervaardigingsprijs, terwijl artikel 63 van het BBV een mogelijkheid geeft om dat te doen. Op dit punt is het Waterschapsbesluit aangepast.

Artikel II, onderdeel E

De aanpassing in het zesde lid van artikel 4.67 betreft een technische wijziging. Bij wijziging van artikel 4.41, eerste lid, bij besluit van 7 november 2013 (Stb. 2013, 456) is de categorie «overige immateriële vaste activa» geletterd van onderdeel d tot f. De reden daarvoor was dat uit die categorie twee specifieke immateriële vaste activa werden benoemd in de nieuwe onderdelen d en e, te weten geactiveerde bijdragen aan het Rijk en geactiveerde bijdragen aan openbare lichamen. Deze verbijzondering werd aangebracht om betere informatie over het EMU-saldo te kunnen leveren in het kader van de Wet Hof. Verder werd geen inhoudelijk, beleidsmatig doel gediend door die wijziging. Om die reden werd voor de specifieke categorieën overige immateriële vaste activa geen andere afschrijvingsduur beoogd dan voor die wijziging gold. Aangezien echter verzuimd is de wijziging van artikel 4.41, eerste lid, te verwerken in artikel 4.67, zesde lid, heeft de wijziging van artikel 4.41, eerste lid, formeel gezien nu wel onbedoeld dat effect. Onderhavige wijziging is bedoeld om dat effect weg te nemen. Het is van groot belang de wijziging nu mee te nemen om het traject van het opmaken van de jaarrekening van 2014, en met name de accountantscontrole daarop, niet onnodig te belasten.

Artikel II, onderdeel F

Een van de uitgangspunten die aan hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit ten grondslag ligt, is dat zo veel mogelijk wordt aangesloten bij het BBV. Hiervan is alleen afgeweken indien de eigenheid van het waterschap dat vraagt.9 Ingevolge artikel 75, tweede lid, van het BBV, draagt de commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten reeds zorg voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring van waterschappen. Artikel 4.76 regelt dat de commissie ook ten aanzien van de verslaggevingsvoorschriften van de waterschappen zorg draagt voor een eenduidige uitleg en toepassing van het Waterschapsbesluit. Dit wordt bewerkstelligd door de commissie ook verantwoordelijk te laten zijn voor het beantwoorden van vragen. Met betrekking tot het opstellen van het document ter bevordering van een eenduidige interpretatie zal de commissie BBV bij wijzigingen of aanvulling van dit document rekening houden dat het in beginsel ook van toepassing is op hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit.

Hiermee wordt beoogd meer eenheid te creëren in de uitvoering en toepassing voor die onderdelen van het Waterschapsbesluit waarin niet is afgeweken van het BBV. Voorts kunnen de waterschappen de kennis, ervaring en richtlijnen van de commissie benutten. Tevens wordt bevorderd dat waterschappen onderling de begroting en verantwoording nog meer op gelijke wijze uitvoeren en toepassen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 489, nr. 14.

X Noot
2

De paragraaf bedoeld in artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en artikel 4.18 van het Waterschapsbesluit

X Noot
3

De werkgroep Fido en bestaat uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, VNG, IPO, UvW, functionarissen uit de treasury-praktijk van provincies, gemeenten en waterschappen, de NWB en de BNG.

X Noot
4

Respectievelijk artikel 212 van de Gemeentewet, artikel 216 van de Provinciewet en artikel 108 van de Waterschapswet.

X Noot
5

Stb. 2003, 27, p. 57 en 58 respectievelijk Stb. 2007, 497, p.110.

X Noot
6

Zie voor de betekenis van dit begrip de artikelsgewijze toelichting van artikel 1, onderdeel A en B.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2007–2008, 31 360, nr. 3, p. 4

X Noot
8

Stcrt. 2013, 34041, p. 11 en 12.

X Noot
9

Stb. 2007, 497, p. 70 en 73.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven